Plan: | Dussen: Loswal 6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1959.BuiBP133Loswal6-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggende bestemmingsplan is het voornemen tot hervestiging van een loonwerkbedrijf op de locatie Loswal 6 te Dussen, waarbij het aldaar geldende agrarisch bouwvlak wordt gewijzigd in een passende bedrijfsbestemming.
Binnen de vigerende bestemmingsplanregels is de ontwikkeling niet rechtstreeks mogelijk, derhalve is dit bestemmingsplan opgeteld. Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, de regels, bijlagen en een verbeelding. Deze toelichting met bijlagen dient als motivering van het planvoornemen.
De locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Altena ten zuidwesten van de kern Dussen. De planlocatie omvat de kadastrale percelen 498, 499, 500, 1603 en 1604.
Globale ligging van het plangebied |
Op de gronden van de planlocatie gelden twee bestemmingsplannen.
'Buitengebied: Loswal, Schellevis Beton'
Het oostelijk deel van de gronden van de planlocatie is conform het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied: Loswal, Schellevis Beton' (vastgesteld 26 maart 2013) bestemd als 'Agrarisch' met de nadere aanduiding 'bouwvlak'. Daarnaast zijn de gronden van de planlocatie deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en de gebiedsaanduidingen 'zeekleilandschap-eerste aanwaspolder' en 'geluidzone-industrie'.
Uitsnede ruimtelijke plannen 'Buitengebied: Loswal, Schellevis Beton' |
Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn met name bestemd voor uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, agrarisch grondgebruik en de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de specifieke landschapswaarden.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 2' zijn mede bestemd voor de bescherming van de hoge archeologische verwachting. Voor bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 100 m² voor zover dieper dan 0,3 meter is vooraf een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Ter plaatse van de aanduiding 'Zeekleilandschap-eerste aanwaspolders' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype eerste aanwaspolders, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, grootschalig karakter, doorschemerend (micro)reliëf, kades en dijken en bijbehorende taluds.
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-industrie' geldt de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder. Hier zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet geluidhinder
Vooruitlopend op onderhavige bestemmingsplanherziening is inmiddels reeds een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan verleend, dd. 7 februari 2023 onder kenmerk: .2022-036773/olo 7296431 voor de oprichting van de 1e bedrijfshal met kantoor. De verleende omgevingsvergunning zal met deze planherziening nader planologisch worden geborgd.
'Buitengebied' (voormalige gemeente Werkendam)
Voor de gronden van het westelijk gedeelte van de planlocatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld 6 oktober 2015) van de voormalige gemeente Werkendam van toepassing.
Uitsnede ruimtelijke plannen 'Buitengebied' (voormalige gemeente Werkendam) |
De betreffende gronden zijn hierin bestemd als 'Agrarisch'. Daarnaast zijn deze gronden van de planlocatie ook deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en de gebiedsaanduidingen 'zeekleilandschap-eerste aanwaspolder'.
Op basis van de huidige bestemmingsplannen is de vestiging van een loonbedrijf niet zonder meer mogelijk. In het geldend bestemmingsplan Buitengebied Loswal is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging van een agrarisch bouwvlak naar agrarisch technisch hulpbedrijf. Met het voornemen kan echter niet worden voldaan aan de hierin gestelde randvoorwaarde dat geen sprake mag zijn van toename van bebouwing. Bovendien dient het geldend bouwvlak ten behoeve van het voornemen te worden vergroot. Door middel van een bestemmingsplanherziening kan het voornemen alsnog mogelijk worden gemaakt.
In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk de voorgeschiedenis nader toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 4 bestaat uit de omschrijving van het voornemen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In hoofdstuk 6 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan getoetst aan de hand van milieu- en omgevingsaspecten Ten slotte komen in het zesde en zevende hoofdstuk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de juridische vertaling in de regels aan de orde.
De bedrijfsvoering van de initiatiefnemer is op dit moment verspreid over een drietal locaties, te weten:
Op de locatie Kerklaan 14/15 te Raamsdonk beschikt cliënt over een volwaardige akkerbouwbedrijf (circa 250 ha grond). Ter plaatse bevinden zich een 4-tal bedrijfsloodsen ten behoeve van opslag van agrarische producten, werktuigenberging en werkplaats. Het bedrijf aan de Kerklaan bezit bijna geen machines meer en heeft geen personeel in dienst. Zij is 100 procent afhankelijk van de diensten van het loonbedrijf.
Naast dit akkerbouwbedrijf beschikt cliënt over een loonwerkbedrijf met grondverzet. Dit bedrijf met gemiddeld 15 tot 20 vaste medewerkers verricht onder meer de volgende werkzaamheden:
Deze loonwerkactiviteiten worden momenteel verricht vanaf 2 locaties, te weten: Midgraaf 14C te Almkerk en Buitenkade 5 te Hank:
Op deze (gedeelde) bedrijfslocatie heeft het bedrijf momenteel een grote loods in gebruik (2.600 m²). Deze loods bestaat uit kantoor, kantine, magazijn , werkplaats en een werktuigenberging. Daarnaast worden de achterliggende sleufsilo's op het terrein gebruikt voor de opslag van bieten/cichorei en de overslag van graan voor CZAV. Tenslotte bevindt zich op de locatie een wasplaats. Het totale gebruiksoppervlak betreft ca 7.500 m² (zie onderstaande afbeelding).
Luchtfoto bestaande bedrijfsbebouwing en verharding Midgraaf 14C |
Op deze locatie bevindt zich een werktuigenloods (ca. 1.250 m²) die momenteel wordt gebruikt voor de winterstalling van de machines, waardoor er minder vaak verkeersbewegingen zijn. Daarnaast worden de bestaande sleufsilo's gebruikt voor de opslag van diverse grondstoffen van het bedrijf. Er is geen kantoor, werkplaats en kantine aanwezig. Het totale gebruiksoppervlak betreft ca. 2.250 m² (zie onderstaande afbeelding).
Luchtfoto bestaande bedrijfsbebouwing en verharding Buitenkade 5, Hank |
Beide bestaande bedrijfslocaties worden door cliënt gehuurd, waarvan de huurovereenkomsten echter spoedig definitief zullen worden beëindigd. Omdat de bestaande, resterende akkerbouwlocatie aan de Kerklaan in Raamdonk onvoldoende (uitbreiding-) ruimte heeft om de benodigde stallings- en bergingscapaciteit van de beide gehuurde locaties op te vangen is gezocht naar een nieuwe vestigingslocatie. Alle activiteiten van het bedrijf, die nu verdeeld is over drie locaties, dienen verplaats te worden naar één nieuwe vestigingslocatie.
Kerklaan 14 en 15 te Raamsdonk | |||||
Schuur A | 300 | m² | Werktuigenberging | ||
Schuur B | 600 | m² | Opslag 1200 ton agrarische producten | ||
Schuur C | 324 | m² | Werkplaats | ||
Schuur D | 840 | m² | Werktuigenberging | ||
Erfverharding kerklaan 14 | 480 | m² | Bietenstortplaats | ||
Erfverharding kerklaan 15 | 1500 | m² | Aardappeloverslag/bietenstortplaats/wasplaats/parkeerplaatsen | ||
Buitenkade 5 Hank | |||||
Schuur E | 1250 | m² | Werktuigenberging | ||
Erfverharding | 2250 | m² | Grondstoffenopslag | ||
Midgraaf Almkerk | |||||
Schuur F | 2400 | m² | Werktuigenberging/werkplaats/kantoor/kantine/parkeerplaatsen | ||
Werfverharding | 6950 | m² | Bietenstortplaats/grondstoffenopslag/ manouvreerruimte/graanoverslag/ parkeerplaatsen weegbrug |
||
Wasplaats | 600 | m² | Wasplaats | ||
Totaal in gebruik anno 2020 | Bebouwing | 5714 | m² | ||
Erfverharding | 11180 | m² | |||
Totaal | 16894 | m² |
Het plan behelst het samenvoegen van de 3 huidige locaties (Midgraaf 14 C te Almkerk, Buitenkade 5 te Hank en op termijn ook de Kerklaan 14/15) naar 1 bedrijfslocatie. Dit komt de efficiency van de bedrijfsvoering enorm ten goede. Tevens levert de samenvoeging voordelen voor de verkeersveiligheid en het milieu.
Het merendeel van de klanten van het bedrijf alsmede het overgrote deel van de tot het akkerbouwbedrijf behorende landbouwgrond zijn gesitueerd rondom de kernen Raamsdonk en Hank/Nieuwendijk, zie navolgende afbeelding.
Uitsnede situering bedrijfsgronden met blauw gemarkeerd de hoofdlocatie Kerkdijk, Raamsdonk groen gemarkeerd de planlocatie (Loswal, Dussen), oranje (Buitendijk, Hank) respectievelijk geel (Midgraaf 14C) gemarkeerd de gehuurde locaties |
Vanwege de natuurlijke scheiding van deze woonkernen door de Bergsche Maas, is voor de flexibiliteit voor de inzet van het landbouwmaterieel een locatie gezocht nabij de Keizersveerse brug, die de twee van elkaar gescheiden werkgebieden met elkaar verbindt.
Over de verplaatsingsmogelijkheden van het bedrijf heeft reeds veelvuldig overleg plaatsgevonden met gemeente en provincie. Naast mogelijke aankoop van bestaande agrarische locaties is tevens gekeken naar nieuwvestigingslocaties binnen het zoekgebied. Uiteindelijk is de keus gevallen op hervestiging van het loonwerkbedrijf op het bestaand agrarisch bouwvlak aan de Loswal 6 te Dussen.
Het plangebied ligt in de gemeente Altena, ten zuidwesten van de kern Dussen. |
Ligging plangebied |
In de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich een tweetal bedrijventerreinen, in het noordwesten en het oosten. Direct ten noorden bevindt zich een bedrijfswoning Loswal 4a. Op het oostelijk gelegen bedrijventerrein is onder meer een betonfabriek gevestigd. Ten zuiden van de planlocatie bevindt zich een (voormalige) agrarische bedrijfslocatie op Loswal 10. De omliggende gronden zijn in regulier agrarisch gebruik.
De oorsprong van Dussen ligt in een vermoedelijk 10e-eeuwse veenontginning van de graven van Holland langs het riviertje de Dusse. De vroegste ontwikkeling van Dussen is ontstaan langs de stroomrug van een oude veenstroom. Vanaf de 18e eeuw ontwikkelde Dussen zich langs de dijken, waarbij de Kornse Dijk een belangrijke rol speelde. Langs het tracé van de oude stroomrug liggen de boerderijen van oudsher in oost-west richting, langs de Kornse Dijk liggen ze in noord-zuid richting. Dussen is een dorp met ruim 2.500 inwoners dat ligt op de oeverwal langs de Maas waar de Oude Dijk en het riviertje de Dussen samenkomen. De kleinschalige historische dorpsbebouwing komt met name langs deze elementen voor. Aan de aftakking van de Oude Dijk zijn enkele voorzieningen en de kerk gesitueerd. De naoorlogse woningbouw is tussen de dijk en de Dussen ingepast. De provinciale weg doorsnijdt het dorp op de plek van het vroegere centrum. De weg snijdt daarmee Dussen af van de Bergsche Maas en het aan de rivier gelegen bedrijventerreintje.
Het plangebied is gelegen nabij de Bergsche Maas. De Bergsche Maas is een gegraven rivier. De rivier is omstreeks 1904 voltooid en is met name gegraven om de vele overstromingen die in de 19e eeuw plaatsvonden tegen te gaan. De bewoners (waaronder veel agrariërs) hadden in eerste instantie veel bezwaar tegen de rivier omdat families en landerijen werden afgescheiden van de kerkdorpen. Deze werden daardoor moeilijker bereikbaar. De overheid beloofde in het begin van de 20e eeuw vrije overtocht. Langs de Bergsche Maas zijn diverse oversteken gerealiseerd om agrarische producten (m.n. hooi) en vee over te zetten. Doordat landbouwgronden minder overstroomden werden landbouwgronden al snel minder vruchtbaar, waardoor de agrarische functies in de regio afnamen. Ook aan het einde van de straat 'Loswal' is een insteekhaven met loskade gelegen. De insteekhaven met loskade is eigendom van Rijkswaterstaat. Het betreft een openbare loskade welke historisch gezien, werd gebruikt voor met name agrarische doeleinden. Sinds 1953 wordt deze loskade echter door Schellevis Beton B.V. gebruikt voor de op- en overslag van grondstoffen voor het bedrijfsproces.
Het plangebied is gelegen aangrenzend aan een bedrijventerrein. Het bedrijventerrein betreft een gebied met overwegend lichte industrie, waaronder vanuit de historie een schildersbedrijf, een machinefabriek en een horeca-/cateringbedrijf. Een deel van het bedrijventerrein is een gezoneerd industrieterrein, industrieterrein De Loswal. Hier is Schellevis Beton B.V. gevestigd. Dit bedrijf houdt zich bezig met vervaardiging van producten van beton, gips en cement, waarvoor zij gebruik maken van de insteekhaven aan de Bergsche Maas. Schellevis Beton B.V. staat bij de Kamer van Koophandel geregistreerd met het KVK.
Het plangebied maakt onderdeel uit van een groter gebied tussen Hank en Dussen met min of meer hetzelfde karakter. Dit gebied ligt (grotendeels) ingeklemd tussen de twee kernen en wordt steeds meer benut als uitloopgebied van de kernen en herbergt diverse niet-agrarische functies. Er is dus sprake van een zekere mate van functiemenging in dit gebied. Er is geen sprake (meer) van een primair agrarische economie, maar meer van een gemengde plattelandseconomie. Deze gemengde plattelandseconomie kan hier mede bestaan vanwege het draagvlak dat de kernen hiervoor bieden.
De planlocatie omvat de kadastrale percelen 497 (deels), 498, 499 en 500.
Uitsnede kadastrale kaart |
Het plangebied heeft een totale omvang van ca. 20.177 m².
De planlocatie betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie met omliggende landbouwgronden. Hier was tot 8 jaar terug een veehouderij gevestigd, waarvan de bedrijfsmatige activiteiten inmiddels zijn beëindigd en de eerdere milieuvergunning reeds is ingetrokken.
Uitsnede luchtfoto projectlocatie |
Het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied: Loswal, Schellevis Beton' voorzien van een bouwvlak die strak om bestaande bebouwing is gesitueerd. De omvang van het bouwvlak bedraagt ca 3.600 m².
De eerste bebouwing op de locatie is omstreeks 1953 gerealiseerd. Op de locatie bevindt zich de bedrijfswoning (boerderij) in het noordoostelijk gedeelte van het perceel aan de weg, met de kopgevel naar de Peerenboomsesteeg georiënteerd. Direct ten zuiden van de woning staat een loods en bijgebouw bij de woning.
Ten zuidoosten zijn een tweetal met elkaar verbonden veestallen gesitueerd alsmede een mestopslag en tweetal sleufsilo's. De totale bedrijfsbebouwing bedraagt ca 1.000 m².
De gronden aan de noord- en oostzijde zijn ingericht en in gebruik als privé tuin. Direct ten westen van de veestallen bevindt zich een verouderde populierenrij. De omliggende gronden zijn in regulier agrarisch gebruik ten behoeve van agrarisch bouw- en grasland.
De locatie wordt ontsloten door de Loswal en de Peerenboomsesteeg. De Loswal sluit aan op de N-283. Dit betreft een regionale verbindingsweg, die de kern Wijk en Aalburg verbindt met de kern Hank en de aansluiting op de A-27. De Peerenboomsesteeg betreft een lokale ontsluitingsweg, parallel aan de N-283.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het hervestiging van een loonwerkbedrijf op de locatie Loswal 6 waarbij het aldaar geldende agrarisch bouwvlak met een deel van de omliggende landbouwgrond wordt gewijzigd in een passende bedrijfsbestemming ten behoeve van het loonwerk- en grondverzetbedrijf.
De initiatiefnemer wil uitgroeien tot het meest toonaangevend loonwerkbedrijf in de regio Langstraat en Land van Heusden en Altena, gespecialiseerd in uiteenlopende werkzaamheden in de akkerbouw, waarbij een zo duurzaam mogelijke werkwijze wordt aangehouden. Initiatiefnemer wil op deze voormalige agrarische bedrijfslocatie aan de Loswal 6 haar loonwerk activiteiten gaan ontplooien en hiertoe de 2 bestaande huurlocaties samenvoegen op één bestemmingsvlak (fase 1). Op enige termijn zullen ook de werktuigenbergingen en werkplaats (gezamenlijk 1.500 m²) van de Kerklaan naar deze nieuwe locatie worden verplaatst (fase 2).
In navolgende paragraven wordt het voornemen nader toegelicht.
Sloop
Een deel van de huidige bebouwing is verouderd en niet geschikt voor de nieuwe functie. De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing (veestallen en mestopslag) zal op korte termijn worden gesloopt (zie navolgende figuur). De bestaande woning blijft gehandhaafd. Een achterliggende bijgebouw wordt eveneens gehandhaafd. In totaal wordt er ca. 960 m² aan bebouwing gesloopt alsmede verwijdering van de bestaande sleufsilo's (ca. 250 m2).
Overzicht te slopen bebouwing |
Het voornemen wordt in twee fases uitgevoerd.
Nieuw faciliteiten fase 1
Fase 1 bestaat uit navolgende onderdelen:
Initiatiefnemer beschikt over een omvangrijk machinepark. Het materieel is daarbij als 'kwetsbaar' materieel aan te merken en dient dus inpandig gestald te worden. Daarom wordt er een afzonderlijke werktuigenberging opgericht.
Ten behoeve van (kleine) reparaties en onderhoud van de machines wordt een werkplaats gebouwd.
Aansluitend aan de werkplaats wordt een kantoor gerealiseerd op minimaal 50 meter afstand van de bedrijfswoning aan de Loswal 4a.
Op de achterzijde van het perceel wordt een wasplaats gerealiseerd.
Het bedrijf dient te beschikken over voldoende erfverharding ten behoeve van de grote manoeuvreerruimte van machines, zoals ook gevisualiseerd in de stedenbouwkundige schets. Tevens dient er voldoende erfverharding aanwezig te zijn op het terrein om te voorzien in voldoende parkeerruimte. Binnen het bouwvlak worden 11 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van bezoekers en 15 parkeerplaatsen voor personeel. Daarnaast wordt aansluitend een incidentele overloop parkeervoorziening (27 plaatsen met halfverharding) gerealiseerd.
Ten westen van de bestaande inrit aan de Peerenboom ter hoogte van Loswal 4a wordt een tweede inrit toegevoegd, zodat sprake is van een gescheiden in- en uitrit.
Het voornemen is in afstemming met de gemeente nader uitgewerkt in een stedenbouwkundig schets. Onderstaand een impressie van de voorgestane gevels van het bedrijfsgebouw met een max. bouwhoogte van 10 m.
Impressie nieuwe gevels |
Aangezien oprichting van bebouwing nabij de Loswal vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk werd geacht is de voorziene uitbreiding aan de Peerenboomsesteeg geprojecteerd, zodat de open zichtlijnen richting de historische Loswal behouden blijven, zie uitsnede schets hieronder.
Stedenbouwkundige schets |
Voor realisering van de 1e bedrijfsloods is inmiddels vooruitlopend op deze bestemmingsplanherziening reeds een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan verleend, dd. 7 februari 2023 onder kenmerk: .2022-036773/olo 7296431. De verleende omgevingsvergunning zal met deze planherziening nader planologisch worden geborgd.
Fase 2
Op termijn is het wenselijk om de werktuigenbergingen en werkplaats op de locatie aan de Kerklaan 14/15 ook naar deze locatie te verplaatsen. Hiertoe zal op het westelijk gedeelte een 2e werktuigenberging worden opgericht ten westen van de 2 overige loodsen.
De maximale toegestane bedrijfsbebouwing wordt in het bestemmingsplan gemaximaliseerd op 5.000 m². In het bestemmingsplan wordt een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen van 6 en 10 meter, conform omliggend geldende maatvoeringen.
Daarnaast wordt voorzien in een landschappelijke inpassing van de gehele locatie, conform een hiertoe opgesteld landschapsplan, zie hiervoor ook paragraaf 4.3 van deze toelichting.
Omvang bestemmingsvlak:
Het plangebied wordt in dit bestemmingsplan voorzien van een tweetal bestemmingen met navolgende oppervlaktes:
De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is om een advies gevraagd omtrent de verplaatsing van het bedrijf. De brief van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 22 februari 2022 is als bijlage toegevoegd (Bijlage 1).
Op basis van overleg met de initiatiefnemer, de door uw gemeente toegezonden stukken en nader onderzoek komt de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen tot de volgende bevindingen:
De bedrijfsvoering van het loonbedrijf (op de huidige locatie aan de Midgraaf 14c) is in hoofdzaak gericht op de specifieke dienstverlening als agrarisch loonbedrijf. De hoofdmoot van de mechanisatie betreft specifieke landbouwmechanisatie die is gericht op de bewerking van cultuurgrond ten behoeve van de teelt van gewassen. Daarnaast vindt de dienstverlening in het grondverzet plaats, hetgeen merendeels de verhuur van bemande machines aan opdrachtgevers betreft. De bewerking van cultuurgrond en de verzorging van gewassen kent een meer seizoensgebonden (en weers-afhankelijk) karakter. De dienstverlening in het grondverzet maakt dat er een bredere basis onder de bedrijfsvoering ligt en dat tot een meer gelijkmatige arbeidsfilm kan worden gekomen.
Uit de begripsbepaling van agrarisch-technisch hulpbedrijf zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat een bedrijf dat in overwegende mate goederen of diensten levert aan agrarische bedrijven als een agrarisch-technisch hulpbedrijf wordt beschouwd.
De Adviescommissie is van oordeel dat de bedrijfsvoering zoals deze nu plaatsvindt vanuit de Midgraaf 14c op grond van provinciaal ruimtelijk beleid de bedrijfsvoering van een agrarisch-technisch hulpbedrijf betreft. De bredere oriëntatie van de bedrijfsvoering draagt bij aan de bedrijfseconomische weerbaarheid en de continuïteit van het bedrijf.
Samenvattend is de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van oordeel dat bij de verplaatsing van de huidige bedrijfsvoering van Loonbedrijf Oomen naar de Loswal 6 te Dussen aldaar een bedrijf wordt gevestigd dat gekwalificeerd kan worden als een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Het bedrijf krijgt de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – loonbedrijf'.
Er is in afstemming met gemeente, provincie en waterschap een landschapsplan opgesteld ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het perceel en de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap op basis van artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
De planlocatie is gelegen in een rivierenlandschap vlakbij de dijk aan de Bergsche Maas. Op basis van de geomorfologische kaart ligt het plangebied in een rivierkom- en oeverwalachtige vlakte, die is ontstaan door afzettingen in het estuarium, ontstaan na de Sint-Elizabethsvloeden in de 15e eeuw. Het plangebied was vroeger gelegen in de parochie Munsterkerk ten zuiden van Dussen, buiten de (ring)dijk van de Grote Waard in de uiterwaarden van de Hank. Als gevolg van de Sint-Elizabethsvloeden plaats, met name in 1421 komt de Grote Waard grotendeels onder water te staan en worden grote delen landbouwgrond te nat voor exploitatie.
De planlocatie is gelegen binnen de zogeheten eerste aanwaspolders. De eerste aanwaspolders maken deel uit van de zogenoemde randzone van de St. Elizabethsvloed. Hier vielen al vrij kort na de vloed aanwassen droog, die weer door de mens ingepolderd en ontgonnen werden in de 15e en 16e eeuw. Het plangebied is dan buitendijks gesitueerd in de Overdiepsche hooipolder, langs de westoever van de Dussense Gantel, die de Dussen met het Oude Maasje verbindt.
Deze eerste aanwaspolders kenmerken zich door een grootschaligheid. Daarnaast hebben een aantal polders een open karakter. Vanwege de strijd tegen het water die in dit gebied gevoerd is, zijn in dit landschap ook diverse kades, dijken en bijbehorende taluds aanwezig.
Het plangebied blijft in de loop van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw in gebruik als grasland met een afwijkende kadastrale indeling, zie ook onderstaande figuur.
uitsnede historische kaart, Bonneblad uit 1859
Bij aanleg van de Bergsche Maas in 1904 komt het plangebied achter de dijk te liggen. In de jaren ‘50 van de 20e eeuw wordt in het noordoosten van het plangebied een boerderij gevestigd. Deze wordt richting het westen uitgebreid in de jaren ‘60 waarna de situatie onveranderd blijft in de rest van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw .
uitsnede topografische kaart 1981
Momenteel is nog steeds sprake van een open, veelal grootschalig landschap met lange open zichten, waarin korte bomenrijen of bomengroepen zijn gesitueerd. Landschapselementen bevinden zich hoofdzakelijk rondom de solitaire erven in het open gebied alsmede als begeleidende beplanting van historische kades en dijken, zoals de Loswal.
Met de landschappelijke inpassing is getracht de gronden nabij de historische dijk van de Loswal vrij te houden van opgaande beplanting teneinde waardevolle zichtlijnen te behouden in het open landschap. Daarnaast wordt echter wel getracht de nieuw op te richten bebouwing middels aanplant van gebiedseigen struik- en boomsoorten af te schermen van de omgeving, aansluitend bij de historische, afwijkende oost-west gerichte verkaveling van de planlocatie .
In het landschapsplan is aangegeven welke bestaande groenelementen gehandhaafd kunnen blijven en wat de relevante zichtlijnen zijn. Op basis hiervan is een plan gemaakt voor de aanleg van nieuwe en/of behoud van bestaande landschapselementen en aanleg van een watergang/zaksloot, die mede als waterbergingsvoorziening dient.
De nieuwe bebouwing zal aan de west- en zuidzijde middels aan te planten bomenrijen (waaronder zomerlinde en fladderiep) met inheemse bloeiende heesters (zoals vlier, rode kornoelje, sleedoorn en gelderse roos) alsmede inheemse hagen (bv. meidoorn) en een aan te leggen watergang worden afgeschermd van de omgeving. Hierdoor wordt het zicht op de op te richten loodsen ontnomen en tevens mogelijkheden gecreëerd voor de ontwikkeling van ecologische waarden. Daarnaast wordt aan de noordzijde de bestaande rij knotwilgen uitgebreid. Ten zuidoosten van de locatie wordt naast een bomenrij (zomerlinde) met haag (spaanse aak) ter afscherming van de parkeervoorziening tevens een kleine boomgroep (grauwe abeel) alsmede een bloemrijk grasland aangelegd, teneinde de waardevolle 'open' zichtlijnen op de Loswal te behouden.
Een vergrote weergave met nadere beschrijving is opgenomen als Bijlage 1 bij de regels. In het landschapsplan is tevens aangegeven het aantal alsmede welke inheemse aangeplant worden en hoe de landschappelijke inpassing na aanleg duurzaam in stand en beheerd zal gaan worden. Met een voorwaardelijke verplichting is in de regels nader geborgd dat de landschapsinpassing wordt aangelegd en in stand gehouden.
Uitsnede landschapsplan
In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor dit bestemmingsplan. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten nader aan bod.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren.
Betekenis voor het voornemen
Dit bestemmingsplan heeft door omvang en aard van de ontwikkeling geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen. Herbestemming van het plangebied vloeit voort een gewenste hergebruik van een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Dit draagt op gemeentelijk niveau bij aan het realiseren van een toekomstbestendig landelijk gebied.
Onderhavige ontwikkeling is tevens niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Het voorliggende plan is verder in lijn met de NOVI.
Er is geen strijd met de nationale belangen. |
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, maar bijvoorbeeld ook de gebiedsreservering voor grote rivieren, waaronder de Maas.
Betekenis voor het voornemen
Het reserveringsgebied voor de Maas is gelegen op meer dan 110 m afstand. Onderhavige ontwikkeling is tevens niet gelegen in of nabij een ander gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen op basis van het Barro.
Het Barro geen consequenties voor voorliggend plan. |
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Is er sprake van bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied is grotendeels gelegen in het stedelijk gebied, zoals aangeduid door de provincie Noord-Brabant, op een vrijkomende agrarische bouwvlak. Een deel van het plangebied is aangeduid door de provincie als landelijk gebied.
Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Voor de beantwoording van deze eerste vraag dient beoordeeld te worden of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling naar aard en omvang is aan te wijzen als een stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of ander stedelijke voorzieningen'.
Verder dient ook de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling waar een bestemmingsplan in voorziet voldoende substantieel te zijn om van een stedelijke ontwikkeling te kunnen spreken. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Het is bij voorliggend bestemmingsplan wel relevant om dieper in te gaan op de vraag of hier wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat er gebruik wordt gemaakt van een bestaande bedrijfsbestemming.
Het gaat hier om de verplaatsing van een bestaand agrarisch gelieerd bedrijf op een perceel met reeds een agrarische bestemming met bijbehorend bouwvlak (100% bebouwingspercentage) en niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ter plaatse laat de bestemming een agrarisch bedrijf toe echter geen 'agrarisch gelieerd bedrijf (lees; agrarisch loonbedrijf'), voor dergelijke bedrijven geldt een specifieke bestemming.
Uit de beoordeling van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 22 februari 2022 blijkt dat het hier gaat om een loonbedrijf dat in hoofdzaak gericht is op de specifieke dienstverlening als agrarisch loonbedrijf. De hoofdmoot van de mechanisatie betreft specifieke landbouwmechanisatie die is gericht op de bewerking van cultuurgrond ten behoeve van de teelt van gewassen.
Voor de loonwerkactiviteiten ten behoeve van de agrarische sector is een regulier bedrijventerrein geen geschikte locatie. Regelmatig wordt gereden met omvangrijke en/of zware landbouwvoertuigen en vrachtwagens. Dat materieel is zo groot dat de vestiging van een dergelijk bedrijf op een regulier bedrijventerrein tot verkeersproblemen kan leiden. Een overgrote deel van de locaties waar de machines werkzaam zijn, is gelegen in het buitengebied. Wanneer het aantal transportkilometers van dergelijke voertuigen beperkt kan blijven heeft dit een positief effect op de verkeersveiligheid.
Dit wordt bevestigd door het provinciaal beleid van de afgelopen decennia waarin als uitgangspunt geldt dat agrarisch loonbedrijf qua type en aard van de werkzaamheden past in het landelijk gebied. Dit heeft mede te maken met het verzorgings-/werkgebied.
Ladderonderzoek om aan te tonen dat de ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden is niet aan de orde aangezien een agrarisch loonbedrijf zowel vanuit bedrijfstechnisch, - economisch als op grond van planologie het buitengebied de meest geëigende vestigingslocatie. Hiermee valt de vestiging van een agrarisch gelieerde bedrijf op een vrijkomende agrarisch locatie dan ook niet onder de noemer van een stedelijke ontwikkeling.
Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling nu het gaat om een vestiging van een agrarisch gelieerde bedrijf op een vrijkomende agrarisch locatie. |
Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet in 2024 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal.
De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
Betekenis voor het voornemen
Met het voornemen vindt functiewijziging plaats van een bestaande veehouderij locatie naar een agrarisch verwant- en technisch bedrijf. Met deze wijziging wordt een nieuwe economische drager gefaciliteerd. De nieuwe functie wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast in de omgeving. De nieuwe bedrijfsvoering past in de omgeving en er wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd (zie hoofdstuk 5). Daarmee past het voornemen binnen de gemengde plattelandseconomie en sluit het daarmee aan bij de Provinciale Structuurvisie Noord-Brabant.
Gezien de bovenstaande aspecten past het voornemen binnen de Brabantse Omgevingsvisie. |
De IOV is op 25 oktober 2019 vastgesteld en nadien partieel gewijzigd. De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.
Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking. De IOV wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de IOV aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de IOV in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'. Belangrijk voor het beleid in het buitengebied is de zonering van het gemengd landelijk gebied, de groenblauwe mantel en het Natuurnetwerk Brabant. Aan deze zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet agrarische functies.
Betekenis voor het voornemen
Het plangebied is gelegen op ruime afstand (meer dan 500 m) van gebied, dat de provincie heeft aangewezen als/voor NatuurNetwerk Brabant, ecologische verbindingszone, behoud en herstel van watersystemen, attentiezone waterhuishouding, reservering waterberging en rivierbed.
De locatie is conform de Interim Omgevingsverordening gedeeltelijk (ruim 1 ha) gelegen binnen stedelijk gebied. Overige gronden maken onderdeel uit van het landelijk gebied.
Uitsnede Interim Omgevingsverordening, stedelijke ontwikkeling |
Het deel van het plangebied dat is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied is tevens aangeduid 'Verbod uitbreiding veehouderij'. Uitbreiding van veehouderij ontwikkelingen wordt hier niet toegestaan.
Het gebied maakt geen onderdeel uit van de groenblauwe mantel.
De volgende thema's zijn voor het plangebied met name van belang:
Volgens artikel 3.6 van de Interim-omgevingsverordening dient bij een ruimtelijke ontwikkeling sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten en nieuwvestiging in het landelijk gebied te voorkomen.
Vestiging van een loonbedrijf op een bedrijventerrein is veelal niet doelmatig, mede gelet op het veelal relatief grote ruimtebeslag. Overigens is op de gemeentelijke bedrijventerreinen inmiddels sprake van schaarste. Het betreft hier hergebruik van een bestaand voormalig agrarisch bouwvlak. De overtollige ongeschikte bebouwing (betreffende de voormalige veestallen en mestopslag) wordt gesloopt. De opzet van de nieuwe bebouwing is compact en gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen wordt geconcentreerd nabij de bestaande bebouwing binnen het bestemmingsvlak. Het voornemen maakt gebruik van een bestaande bedrijfslocatie op de rand van het stedelijk gebied aangrenzend aan een tweetal bedrijventerreinen en het landelijk gebied (het werkveld van het bedrijf), die is voorzien van een goede ontsluiting. De ontwikkeling wordt passend geacht in de omgeving.
De lagenbenadering betreft het effect van de ontwikkeling op de verschillende lagen (ondergrond, netwerk en bovenlaag) in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. Het doel van de lagenbenadering is om de keuze voor ruimtelijke ontwikkelingen af te stemmen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie en aan te sluiten op de kwaliteiten van infrastructuur en het occupatiepatroon.
Het voornemen heeft betrekking op nadere invulling van een voormalige agrarische bedrijfslocatie op de rand van een bestaand bedrijventerrein, deels gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De hergebruiksfunctie betreft een loonwerkbedrijf, waarvoor op een regulier bedrijventerrein veelal geen geschikte kavels beschikbaar zijn, gelet op de ruimte behoefte van dergelijke bedrijven. De locatie wordt via de Loswal, evenals de naastgelegen betonfabriek ontsluiten op de provinciale weg. In de nabijheid van de locatie zijn geen gevoelige functies gelegen, die hinder ondervinden van het voornemen. Dit geldt tevens voor bestaande bedrijvigheid in de omgeving, die door het voornemen niet wordt belemmerd. In en rondom de locatie zijn geen bijzondere beschermingswaardige omgevingswaarden gesitueerd. Door aanleg van een extra watergang, die tevens dient als waterbergingsvoorziening is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Door de gekozen stedenbouwkundige opzet blijven open zichtlijnen op en naar de Loswal gehandhaafd. Door de voorziene aanplant van landschapselementen wordt de locatie landschappelijk ingepast in de omgeving. De voorgestane bedrijfskavel van 1,5 ha biedt voldoende ruimte voor de gefaseerde verplaatsing van het huidige bedrijf, waarmee de locatie een duurzame vestigingslocatie biedt. In de verschillende hoofdstukken en paragraven in deze toelichting zijn de effecten van het voornemen op de verschillende lagen nader toegelicht.
In de verschillende paragraven van Hoofdstuk 6 n deze toelichting zijn de effecten van het voornemen op de verschillende lagen nader toegelicht.
De Interim Omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik (zie artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik). De toelichting bij dat plan dient daaromtrent een verantwoording te bevatten. Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar “Omgevingsvisie Noord-Brabant” en in artikel 3.9 van de “Interim omgevingsverordening Noord-Brabant” het principe van 'kwaliteitsverbetering landschap' geïntroduceerd. Ten behoeve van de uitvoering van kwaliteitsverbetering heeft het college van burgemeester en wethouders van Altena de Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap Altena vastgesteld. Voor een nadere uitwerking van de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt verwezen naar paragraaf 5.3.2.
Loonbedrijven zijn ook volgens de begripsbepalingen van de omgevingsverordening een agrarisch technisch hulpbedrijf/agrarisch verwant bedrijf. In de Interim omgevingsverordening zijn de volgende regels opgenomen over vestiging van een dergelijk bedrijf in het landelijk gebied:
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf als:
Met de beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie in hoofdstuk 3 en 4 en de toetsing op omgevingsaspecten in hoofdstuk 6 is in het kader van dit bestemmingsplan toepassing gegeven aan de lagenbenadering. Op basis van de resultaten van de toetsing aan relevant beleid in dit hoofdstuk en de toetsing op omgevingsaspecten in hoofdstuk 6 is te concluderen dat de in het plangebied voorgenomen ontwikkeling ook qua effect op omliggende functies en ontsluiting past in de omgeving. Omdat dit vanuit art. 3.9 verplicht is bij een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied, is een bijdrage aan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van (de omgeving van) het plangebied onderdeel van de ter plaatse voorgenomen ontwikkeling. Gekeken naar het tweede lid van art. 3.8 voorziet deze ontwikkeling hiermee ook in meerwaardecreatie.
Met dit plan wordt de in het plangebied voorgenomen ontwikkeling mogelijk, waarbij er in plaats van één veehouderij met bijbehorende bedrijfsgebouwen en -woning één loonbedrijf met bijbehorende bedrijfsgebouwen en -woning wordt gevestigd. De ontwikkeling heeft zodoende geen splitsing van het bouwperceel tot gevolg.
De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing (veestallen, mestopslag en opstallen achter de bedrijfswoning) zal worden gesloopt (zie navolgende figuur) omdat deze bebouwing geen gebruikswaarde hebben voor het loonbedrijf. De bestaande woning blijft gehandhaafd. In totaal wordt er 960 m² aan bebouwing gesloopt. De sloop van de bebouwing wordt in het bestemmingsplan gewaarborgd met een voorwaardelijke verplichting.
Mestbewerking is geen van de voorgenomen ontwikkeling onderdeel uitmakende activiteit. Volgens de regels van dit bestemmingsplan is geen mestbewerking toegestaan.
Lid 2
Als een binnen de omgeving passende omvang van een agrarisch-technisch hulpbedrijf geldt een bouwperceel van ten hoogste 1,5 hectare.
Het in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak 'Bedrijf' van 13.222 m2, waarmee voldaan wordt aan lid 2 en sprake is van een in de omgeving passende omvang.
De ontwikkeling past binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. |
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Deze omgevingsverordening treedt echter pas in werking na inwerkingtreding van de Omgevingswet, naar verwachting op 1 januari 2023. Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening. In de omgevingsverordening worden de uitgangspunten van de interim verordening gehanteerd. Op een aantal punten zijn met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet aanpassingen gedaan en zijn enkele nieuwe inzichten of gewijzigde beleidskaders verwerkt. De regels voor agrarisch-technisch hulpbedrijven of agrarisch-verwant bedrijven is opgenomen in artikel 4.74 en artikel 4.13.
Lid 2
In afwijking van het eerste lid, onder b, kan een omgevingsplan voorzien in een redelijke uitbreiding boven de 1,5 hectare voor een bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf of een bestaand agrarisch-verwant bedrijf, als dat vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving qua omvang, effect op omliggende functies en ontsluiting past in de omgeving.
Dit artikel is niet van toepassing.
Lid 3
In aanvulling op het eerste lid onder c. geldt dat als de ontwikkeling van het agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch-verwant bedrijf, plaats vindt binnen een gebied met waarden, als bedoeld in Paragraaf 4.2.6, dat iedere toename van bebouwing gepaard gaat met een dubbele afname van bebouwing elders in Noord-Brabant.
Het plangebied is niet gelegen in een gebied met aardkundige-, cultuurhistorische- en groenblauwe waarden zoals opgenomen in de kaart 'instructieregels voor gemeenten: aardkundige-, cultuurhistorische- en groenblauwe waarden' behorende bij de Ontwerp omgevingsverordening (zie navolgende figuur).
Kaart 'instructieregels voor gemeenten: aardkundige-, cultuurhistorische- en groenblauwe waarden' |
Lid 1
In een omgevingsplan dat de uitbreiding mogelijk maakt van een bestaande gebruiksactiviteit of dat een nieuwe gebruiksactiviteit toelaat in Landelijk gebied, wordt onderbouwd dat die ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. Een ontwikkelingsrichting wordt opgesteld met toepassing van de basisprincipes, bedoeld in Paragraaf 4.1.2, en gaat in ieder geval in op de volgende aspecten:
De ontwikkeling past binnen de Omgevingsverordening Noord-Brabant. |
De voormalige gemeente Werkendam heeft op 02-07-2013 de structuurvisie 'Land van Heusden en Altena' vastgesteld. Met deze structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten die zijn geannexeerd de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. In de structuurvisie is een onderscheid gemaakt in vijf verschillende beleidscriteria.
Uit de structuurvisie blijkt dat economische activiteiten een belangrijke basis zijn voor het goed kunnen wonen en leven in het Land van Heusden en Altena. Economische activiteiten zorgen voor werkgelegenheid en voor investeringen in de regio.
De gemeentelijke regie op het functioneren van de economie is beperkt tot het ondernemers in voldoende mate in staat stellen te kunnen ondernemen. Primair hebben de gemeenten hierbij een faciliterende en conditionerende rol.
Uit de structuurvisie blijkt dat vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen een kans bieden tot functiewijziging. Op deze wijze blijft het landelijk gebied vitaal en leefbaar. De gemeenten willen initiatieven met vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen onder voorwaarden kunnen faciliteren. Uitgangspunt is hierbij niet primair de aard van de nieuwe functie, maar de invloed van de functie op de omgeving.
Uitsnede visiekaart Structuurvisie Land van Heusden en Altena |
Het plangebied is aangeduid als 'Gemengde plattelandseconomie', die globaal gesteld is gelegen aan de rivieroevers.
Van oudsher kenmerken deze zones zich door een kleinschalig landschap, met daarin de bebouwingsconcentraties, buurtschappen, werkgebieden, kernen en landschappelijke eenheden. Het omvat het agrarisch gebied, waar ontwikkelmogelijkheden voor een gevarieerde plattelandseconomie aanwezig zijn, voornamelijk langs de rivieren.
Ontwikkelingen die dit kleinschalig landschap versterken, kunnen op basis van deze structuurvisie doorgang vinden.
In dit kleinschalige landschap zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits goed ingepast in de groen-blauwe omgeving. Vanuit de Provincie Noord-Brabant wordt aangegeven dat in deze zone, en dan met name aan de oostzijde van de regio, een kans ligt voor de versterking van de relatie land-water. De Rabobank Altena heeft dit verder uitgewerkt in de Kanskaart Altena. Kansen die voor het Land van Heusden en Altena interessant zouden kunnen zijn, zijn in deze structuurvisie opgenomen.
Betekenis voor het voornemen
Er is sprake van het hergebruik van een vrijkomende agrarische locatie, waarmee een positieve bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit en leefbaarheid van het gebied. Het initiatief is kleinschalig en heeft een geringe ruimtelijke impact in die zin dat de er sprake is van het hergebruik van een bestaand agrarisch bouwvlak dat grotendeels in stedelijk gebied is gelegen. De verwachting is zelfs dat het woon- en leefklimaat in de omgeving verbetert daar er sprake is van een sanering van de veehouderij, met bijbehorende impact op het milieu en het woon- en leefklimaat. In de beoogde situatie is er geen sprake van grootschalige ontwikkeling. De ontwikkeling gaat gepaard met een kwaliteitsverbetering van het landschap en wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Hiermee beantwoord het initiatief aan de in de structuurvisie meegegeven beleidsdoelstellingen.
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de structuurvisie 'Land van Heusden en Altena'. |
Elke planologische ontwikkeling in het buitengebied dient op grond van de provinciale IOV gepaard te gaan met kwaliteitsverbetering (bijvoorbeeld in de vorm van extra groeninpassing). In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) West-Brabant is hiertoe op in juni 2013 het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' vastgesteld. Op basis van de regionale regeling heeft de gemeente een nadere uitwerking van het afsprakenkader opgesteld.
Ruimtelijke ontwikkelingen worden in drie categorieën ingedeeld:
Voor het kwantitatief bepalen van de omvang van de minimale investerings-verplichting bij een categorie 3 ontwikkeling wordt normaliter gewerkt met gestandaardiseerde normbedragen ('forfaitaire bedragen') per ruimtelijke ontwikkeling. Voor overige (complexe) ontwikkelingen kan worden aangesloten op de methodiek van taxatie waarbij een onafhankelijke taxateur de waarde van een object voor én na realisering van het initiatief inzichtelijk maakt.
Het kan voorkomen dat toepassing van bovenstaande methodiek leidt tot een bijdrage aan kwaliteitsverbetering die redelijkerwijs niet in die situatie kan worden gevraagd. In dat soort situaties heeft het college van B&W de mogelijkheid om af te wijken van de toepasselijke methodiek. Deze zogenaamde hardheidsclausule biedt de mogelijkheid om van de methodiek af te wijken wanneer die voor een belanghebbende gevolgen zou hebben die niet in verhouding staan tot de doelen die met de werkafspraken worden nagestreefd.
In beginsel dient 20% van de waardestijging van de planologische wijziging te worden geïnvesteerd in het landschap, waarbij de kwaliteitsverbetering bij voorkeur ter plaatse van de functiewijziging wordt gerealiseerd. Deze kwaliteitsverbetering kan bestaan uit:
Betekenis voor het voornemen
Onderhavig voornemen heeft betrekking op omschakeling van een voormalige agrarische bedrijfslocatie naar een specifieke vorm van een agrarisch technisch hulpbedrijf, te weten een agrarisch loonbedrijf.
De voormalige agrarische bedrijfslocatie zelf is op basis van de provinciale Interim Omgevingsverordening grotendeels gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, waarvoor geen nadere kwaliteitsverbetering is vereist.
Met onderhavig voornemen is sprake van een functiewijziging naar een agrarisch technische hulpbedrijf, waarvan de voorziene uitbreiding gedeeltelijk is gelegen binnen het landelijk gebied. In eerste instantie was de voorziene uitbreiding grotendeels voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Aangezien oprichting van bebouwing nabij de Loswal vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk werd geacht is de voorziene uitbreiding na afstemming met de gemeente aan de Peerenboomsesteeg geprojecteerd, waardoor de uitbreiding voor ca 50 % is gelegen in het landelijk gebied en een kwaliteitsverbetering noodzakelijk wordt geacht.
Functiewijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een agrarisch technische bedrijfsbestemming wordt als categorie 2 beschouwd, maar dan dient het bouwvlak niet te worden vergroot. Uitbreiding van een agrarisch verwante bedrijfsbestemming tot max. 1 ha in het landelijk gebied wordt eveneens als een categorie 2 ontwikkeling beschouwd.
Het voornemen heeft betrekking op functiewijziging, waarbij tevens een vergroting van het bouwvlak is voorzien tot in totaal 1,32 ha, waarvan ca 7.000 m2 in het landelijk gebied. Aangezien sprake is van functiewijziging tezamen met vergroting van een bestaand bouwvlak dient het voornemen als een categorie 3 ontwikkeling te worden beschouwd, waarvoor kwaliteitsverbetering noodzakelijk is.
Berekening van de kwaliteitsverbeteringsbijdrage door middel van gebruikmaking van de reguliere gemeentelijke normbedragen leidt tot een noodzakelijke bijdrage van €120.000,-. Een dergelijke bijdrage wordt niet als passend ervaren voor de voorgenomen ontwikkeling, die geschikt wordt geacht op deze locatie. In dat soort situaties heeft het college van B&W de mogelijkheid om af te wijken van de toepasselijke methodiek.
Gelet op de specifieke situatie, zijnde een loonwerkbedrijf op de grens van stedelijk en landelijk gebied is er in deze specifieke situatie voor gekozen om door middel van een taxatie de waarde voor en na realisering van het initiatief inzichtelijk maakt.
Gezien de recente aankoop van de locatie door de initiatiefnemer is de bestaande waarde van de locatie goed in beeld. Voor taxatie van de toekomstige waarde is gebruik gemaakt van referentie projecten van loonbedrijven, waaruit blijkt dat de taxatie waarden overeenkomen met de waarde van een regulier agrarisch bedrijf .
Met inachtneming van deze taxaties leidt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot een waardevermeerdering van in totaal ca €165.000,- en dient de noodzakelijke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering derhalve minimaal €33.000,- te bedragen.
Ten behoeve van het voornemen zal alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning en bijgebouw. Conform de gemeentelijke beleidsregel kunnen deze sloopkosten echter niet worden ingezet voor de vereiste kwaliteitsverbetering, aangezien er tevens nieuwbouw plaats vindt.
De gehele bedrijfslocatie zal in zijn geheel landschappelijk worden ingepast op basis van het met de gemeente afgestemd landschappelijk inrichtingsplan, dat als Bijlage 1 bij de regels is opgenomen, zie ook paragraaf 4.3 van deze toelichting. Teneinde de waardevolle open ruimte ten zuiden van het plangebied te kunnen behouden wordt in aanvulling op de vereiste landschappelijke inpassing in het landelijk gebied, tevens een gedeelte van de vereiste landschappelijke inpassing binnen stedelijk gebied gerealiseerd.
Ten zuidoosten van de locatie wordt immers binnen het stedelijk gebied naast aanplant van een inheemse hoge haag ter afscherming van de parkeervoorzieningen tevens een bloemrijk grasland aangelegd, teneinde de 'open' zichtlijnen op de Loswal te behouden. Binnen het landelijk gebied zal de nieuwe bebouwing l middels aan te planten bomenrijen met inheemse bloeiende heesters alsmede inheemse hagen (bv meidoorn) en een watergang worden afgeschermd van de omgeving. Daarnaast wordt aan de noordzijde de bestaande knotwilgen rij uitgebreid.
Voor de realisering en aanleg van het landschappelijk inpassingsplan is een offerte opgevraagd (d.d. 5 april 2023) en aan de gemeente voorgelegd. De geraamde kosten hiervoor bedragen € 38.988,10 (excl. BTW).
Daarnaast wordt met het plan een bestaande veehouderij (definitief) beëindigd, waarbij de milieuvergunning wordt ingetrokken.
Gelet op bovenstaande wordt voldaan aan de noodzakelijke kwaliteitsbijdrage (€33.0000,-) voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling. Uitvoering van het inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting in de bij dit bestemmingsplan behorende regels zeker gesteld en zal daarnaast worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer.
Het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied: Loswal Schellevis Beton' bevat een tweetal gebiedsaanduidingen die relevant zijn voor de ontwikkeling. Het betreft onderstaande aanduidingen:
Zeekleilandschap – eerste aanwaspolders
Het landschap in de voormalige gemeente Werkendam bestaat uit twee hoofdlandschapstypen: zeekleilandschap en rivierenlandschap. Het plangebied bevindt zich in het zeekleilandschap. De subtypen die zich in dit landschap bevinden zijn de 'eerste aanwaspolders' en de 'uiterwaarden'. Het plangebied ligt in 'eerste aanwaspolders'. In het vigerend bestemmingsplan worden de kenmerken van dit landschap als volgt beschermd: ter plaatse van de aanduiding 'zeekleilandschap-eerste aanwaspolders' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype eerste aanwaspolders, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, grootschalig karakter, doorschemerend (micro)reliëf, kades en dijken en bijbehorende taluds.
Betekenis voor het voornemen
Vanaf de Loswal zijn er zichtlijnen aanwezig naar het achterliggende landschap. De openheid van perceel wordt behouden door hier geen nieuwe bebouwing te situeren en de beplanting laag te houden. Het plangebied bevat geen waardevolle doorschemerend (micro)reliëf, kades en dijken en bijbehorende taluds.
Geluidzone – industrie
Ter plaatse van het plangebied geldt de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet geluidhinder.
Betekenis voor het voornemen
Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen opgericht. Er is reeds een bestaande bedrijfswoning aanwezig die ook in de toekomst in gebruik blijft bij het bedrijf.
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen past binnen de nadere voorwaarden die het bestemmingsplan stelt ten behoeve van de twee aanwezige gebiedsaanduidingen. |
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Moerdijk Bodemsanering B.V. heeft een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een terrein aan de weg Loswal 6 te Dussen. Het te onderzoeken terrein heeft een oppervlakte van circa 2,0 ha. en betreft momenteel een boerderij met omliggend wei- en akkerland. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Ter plaatse van het te onderzoeken plangebied zijn volgende werkzaamheden verricht:
Uit het de resultaten van het onderzoek kan het navolgende worden geconcludeerd.
Bodemkwaliteitskaart
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Altena (nota Bodembeheer) valt de boven- en ondergrond op de locatie in de kwaliteitsklasse 'AW2000'.
Bodemopbouw en geohydrologie
Ter plaatse kunnen de volgende geohydrologische eenheden worden onderscheiden:
De horizontale stromingsrichting van het freatisch grondwater is globaal zuidwestelijk gericht, maar zal mogelijk worden beïnvloed door lokale ontwateringsmiddelen (sloten, kabels en leidingen). De locatie is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied.
Vanaf maaiveld is tot circa 3,0 m -mv (einde boordiepte) een kleipakket aangetroffen. Plaatselijk zijn in de boven- en ondergrond ook zandpakketten aangetroffen. Het vrijgekomen boormateriaal is zintuiglijk beoordeeld op geur, kleur en samenstelling en beschreven in boorprofielen
Grondwater
In de volgende tabel zijn de veldgegevens van het grondwater opgenomen.
Het verkregen grondwatermonster uit peilbuis 25 is troebel. Een hoge troebelheid kan aanleiding geven tot een herbemonstering van het grondwater. In dit geval is hiertoe geen aanleiding, aangezien de peilbuizen goed zijn afgepompt en hierbij de pH en EC waarden constant geworden zijn. De zuurgraad (pH) en het elektrisch geleidingsvermogen (EC) van het grondwater zijn normaal te noemen voor dit type bodem. Afwijkende waarden kunnen een indicatie zijn voor bodemverontreiniging. De gemeten waarden geven geen aanleiding aan te nemen dat sprake is van een dergelijke situatie.
Afwijkende bodemkenmerken
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk (geur, kleur en samenstelling) de volgende afwijkende bodemkenmerken waargenomen:
Voor het overige zijn tijdens de veldwerkzaamheden geen afwijkingen waargenomen.
Asbest
Op de locatie is geen deugdelijke maaiveldinspectie verricht, aangezien op de locatie te veel begroeiing en bestrating aanwezig is. Het tijdens het veldwerk vrijkomende materiaal is zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbest. Het te analyseren materiaal is per laag op de locatie gezeefd (met een maaswijdte van 20 mm). Indien na het zeven visueel asbestverdachte materialen achterblijven, worden deze verzameld (en onderzocht).
Er zijn visueel in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
Conclusies
Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
Naar aanleiding van de aangetroffen (zintuiglijke) lichte olieverontreiniging ter plaatse van boring 1, zijn tien aanvullende boringen verricht en vier aanvullende grond(meng)monsters onderzocht op minerale olie. Hierbij zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan minerale olie aangetroffen. De tevoren gestelde hypothese 'onverdachte' locatie dient formeel gezien te worden verworpen. Ter plaatse van de aangetroffen zintuiglijke olieverontreiniging zijn ten hoogste lichte verhogingen met minerale olie in de grond en het grondwater aangetroffen. De overige boringen en het grondwater op de overige locatie zijn tevens ten hoogste licht verontreinigd. Gezien de aangetroffen (beperkte lichte) verontreiniging wordt het niet aannemelijk geacht dat op de locatie sprake is van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' (het geval indien de interventiewaarde wordt overschreden in meer dan 25 m3 grond of 100 m3 grondwater) met minerale olie.
Nader onderzoek en/of nadere maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit. |
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
In artikel 5.16, lid 2 van de Wet milieubeheer is opgenomen wanneer een ontwikkeling wordt aangemerkt als een project in de zin van de Wet milieubeheer. In dit artikel is opgenomen dat er bij het wijzigen van het bestemmingsplan altijd sprake is van een project. Derhalve is bekeken of de luchtkwaliteit onderzocht moet worden.
In de Wet milieubeheer is de Europese richtlijn geïmplementeerd op het gebied van grenswaarden voor diverse stoffen. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wm bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen betreffen grenswaarden van concentraties voor zwaveldioxide, stikstofoxiden (NOx als NO2), zwevende fijnstofdeeltjes (PM10 en PM²,5), lood, koolmonoxide en benzeen.
De (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit zijn onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.
Het toename van het aantal verkeersbewegingen is hierbij bepaald aan de hand van de maximaal representatieve bedrijfssituatie. Hierbij zijn de bewegingen in de dag-, avond- en nachtperiode meegenomen. Het totaal aantal voertuigbewegingen per dag (weekdag) bedraagt 88,47 bewegingen. Een nadere toelichting van het aantal verkeersbewegingen is opgenomen in Bijlage 2.
Deze gegevens zijn ingevoerd in de NIBM-tool.
Op basis van de invoer van bovenstaande gegevens blijkt dat het extra verkeer in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Gelet op het feit dat in de huidige en bestemde situatie reeds sprake is van een bedrijfswoning en in planologische zin géén bedrijfswoning wordt toegevoegd, is de toetsing aan de luchtkwaliteit ter plaatse in beginsel niet relevant. Desondanks is bezien of in de actuele situatie nog sprake is van een woon- en leefklimaat waarbij op locatie wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Middels de NSL-Monitoringstool zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM²,5 ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 bepaald. Het dichtstbijzijnde rekenpunt is 16018665. Dit punt is gelegen ten noorden van het plangebied aan de provinciale weg.
Uitsnede kaart monitoringstool met rekenpunt |
Rekenpunt 16018665 |
2020 | 2030 | Maatgevende richtwaarde |
NO2 | 13.414 | 10.725 | 40. |
PM10 | 15.996 | 14.116 | 32.5 |
PM².5 | 9.041 | 7.665 | 25. |
Tabel: jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM².5 in ìg/m3
Uit raadpleging van de blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM²,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. |
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Betekenis voor het voornemen
Het voornemen betreft het omschakelen naar een loonwerkbedrijf. Het loonwerkbedrijf bestaat uit diverse activiteiten, te weten:
SBI activiteit | categorie | afstand |
016 Dienstverlening akker-/tuinbouw (b.o. > 500 m²) | 3.1 | 50 meter |
024 Dienstverlening aan bosbouw | 3.1 | 50 meter |
4312 Grondverzet | 3.1 | 50 meter |
773 Verhuur van machines / werktuigen | 3.1 | 50 meter |
Gezien de aard van de activiteiten van het bedrijf is, uitgaande van de richtlijn, een milieucategorie 3.1 van toepassing. Bij deze categorie hoort, op grond van het criterium geluid, een afstandseis van 50 meter.
De voorgenoemde generieke richtafstanden zijn echter bepaald op basis van een omgevingstype "rustige woonwijk". Ten opzichte van bovengenoemde afstand geeft de VNG-uitgave de mogelijkheid om de milieucategorie met 1 afstandstap terug te brengen zonder dat dit ten koste gaat van de woon- en leefkwaliteit, hetgeen o.a. bevestigd in uitspraken 201004337/1/H1 en 201011172/1/R2 van Raad van State. Een voorwaarde
hiervoor is dat het gebied een matige tot sterke functiemenging moet hebben. Voorbeelden van functiemenging zijn:
In het bestemmingsplan 'Buitengebied: Loswal Schellevis Beton' is bepaald dat ter plaatse van het plangebied en de omgeving van dit plan, waar Loswal 6 onderdeel van uitmaakt, sprake is van een omgeving die bestaat uit gemengd woningen, agrarische bedrijven en industriële bedrijven. Op basis van deze functiemening is op basis van VNG het terugbrengen van de richtafstanden met 1 afstandsstap legitiem.
Voor bedrijven en milieuzonering moet getoetst worden op gevoelige objecten welke planologisch gezien geen onderdeel uitmaken van onderhavige planlocatie. De woning van Loswal 6 wordt gebruikt als bedrijfswoning bij het bedrijf en maakt onderdeel uit van onderhavig plangebied. Derhalve hoeft deze woning niet getoetst te worden.
De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen aan de Loswal 4a. Dit betreft een bedrijfswoning binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. |
Ligging bedrijfswoning |
Op basis van deze werkwijze wordt gekomen tot de volgende richtafstanden welke gelden voor bedrijven in milieucategorie 3 in een "gemengd gebied":
afstand rustige woonwijk | Afstand gemengd gebied | Feitelijke afstand | |
Loswal 4a | 50 meter | 30 meter | 33 meter |
Gemeten vanaf de rand van het bouwvlak voor de Loswal 6 bedraagt de afstand tot deze bedrijfswoning circa 33 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale richtafstand van 30 meter.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek ( zie ook paragraaf 6.1.5) kan nader worden onderbouwd dat ter plaatse geen sprake is geluidshinder.
Daarnaast dient opgemerkt te worden dat in de huidige situatie sprake is geweest van de aanwezigheid van een veehouderij binnen het plangebied. De milieubelasting van een loonbedrijf is beduidend lager dan die van een veehouderij. De milieusituatie zal dus verbeteren.
In de omgeving zijn een aantal bedrijven gelegen. Voor het nabijgelegen bedrijventerrein is het bestemmingsplan Buitengebied: Loswal Schellevis Beton van kracht. Ten behoeve van de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn een tweetal onderzoeken uitgevoerd met betrekking tot milieuhinder van Schellevis Beton, te weten' Milieuhinderonderzoek t.b.v. langshaven met loskade Schellevis beton B.V. te Dussen' en het 'akoestisch onderzoek Ruimtelijke onderbouwing en aanpassing geluidzone Loswal'. Beide onderzoeken zijn als Bijlage 4 toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan.
In deze onderzoeken is er van uitgegaan dat het gebied aan te merken is als 'gemengd gebied' en het op basis van VNG het terugbrengen van de richtafstanden met 1 afstandsstap legitiem is.
In het onderzoek is geconcludeerd dat op minimaal 100 meter geen milieugevoelige functies gelegen zijn, dus ook niet de woning aan de Loswal 6. Uit het geluidonderzoek blijkt de woning aan de loswal 6 buiten de geluidzone is gelegen als gevolg van zowel directe als indirecte hinder.
Aan de Loswal 4a is tevens een bedrijf gelegen. Het bestemmingsplan staat hier bedrijven toe van maximaal milieucategorie 2. Het milieuafstanden voor gebiedstype 'rustige woonwijk' bedraagt 30 meter. Aangezien het hier een 'gemengd gebied' betreft mag deze afstand met een stap verkleind worden. Dit betekent een minimale afstand van 10 meter. De feitelijke afstand van de gevel van de woning in het plangebied aan de Loswal 6 tot de rand van het bestemmingsvlak van de bedrijfsbestemming aan de Loswal 4a bedraagt 25 meter.
De bedrijven in de omgeving leiden niet tot hinder rondom het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als bedrijfswoning bij het te vestigen loonwerkbedrijf.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project voldaan wordt aan minimale richtafstanden tussen de bedrijven onderling. |
Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico's voor de omgeving met betrekking tot:
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Dit besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
De Risicoatlas levert informatie voor de evaluatie van het externe veiligheidsbeleid en bevat een inventarisatie van de omvang van de risico's veroorzaakt door het vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen. De Risicoatlas kan worden gebruikt om na te gaan waar er aandachtspunten voor de externe veiligheid zijn, die bij lokale planontwikkeling gedetailleerd dienen te worden beoordeeld.
De voormalige gemeente Werkendam heeft een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze visie zijn ambities geformuleerd en actiepunten omschreven. Uit de uitgevoerde inventarisatie blijkt dat er in de gemeente geen situaties meer zijn die direct gesaneerd moeten worden. Er zijn wel situaties waar een niet urgente sanering van toepassing is met betrekking tot het plaatsgebonden risico. Het betreft in onderhavig plangebied het bedrijf Ekelschot Dussen BV. Dit betreft een benzinestation met LPG.
De beleidsvisie is erop gericht om problemen voor de toekomst te voorkomen en de veiligheidssituatie te optimaliseren. In het beleid staat twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk, en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht onbeschermd persoon, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
De externe veiligheid van inrichtingen heeft betrekking op de kans die bestaat om te overlijden buiten een inrichting als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Bij het bepalen van dit risico speelt de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen een belangrijke rol. Op de risicokaart worden risicovolle inrichtingen weergegeven. Navolgende figuur geeft een uitsnede uit de risicokaart ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede risicokaart (plangebied aangeduid met blauwe stip) |
Risicokaart externe veiligheid, onderdeel Dussen |
Op basis van de risicokaart externe veiligheid blijkt dat er twee risicovolle inrichtingen nabij het plangebied aanwezig zijn:
Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van beide risicovolle inrichtingen.
Op het bedrijf van initiatiefnemer zijn ook geen installaties aanwezig welke opgenomen in het BEVI.
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt over de nabij gelegen wegen. In de directe omgeving zijn geen buisleidingen en vaar- en spoorwegen gelegen.
Ten zuiden van het plangebied ligt de Bergsche Maas. Op deze vaarroute vindt uitsluitend regulier transport van gevaarlijke stoffen plaats.
De planlocatie is gelegen aan de Bergsche Maas. Deze rivier kan gebruikt worden voor het transporteren van gevaarlijke stoffen per schip. In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is in bijlage 6 een tabel opgenomen over vaarwegen en bijbehorende vervoerscijfers. Onderhavige vaarroute wordt niet genoemd in bijlage 6 van de circulaire. Daaruit kan geconcludeerd worden dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Bergsche Maas minimaal plaatsvindt.
Ook het beleidsdocument Basisnet Water is in dit kader een relevant document. De Bergsche Maas wordt hierin aangemerkt als 'groene' vaarweg. Hier vindt weinig of geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Een verantwoording van het groepsrisico en plaatsgebonden risico evenals een toetsing aan het plasbrandaandachtsgebied is derhalve niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat het vervoer van gevaarlijke stoffen ten aanzien van externe veiligheid geen invloed heeft op het plangebied.
Voor het plangebied is aspect c niet van belang aangezien er geen luchthavens aanwezig zijn die voor belemmeringen zouden kunnen zorgen.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen leidingen die bescherming behoeven.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. |
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Geluidsbelasting kan conform de Wet geluidhinder uitgesplitst worden over wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Geluid weg- en spoorwegverkeerslawaai
Het voornemen leidt niet tot toevoeging van een nieuw geluidsgevoelig object. De bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning zal toekomstig blijven worden benut als bedrijfswoning. Hiervoor is geen nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.
Daarnaast is de locatie niet gelegen in de nabijheid van een spoorweg, waarvoor een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
Industrielawaai eigen inrichting
Ten behoeve van mogelijke geluidshinder van het bedrijf op nabijgelegen woningen is een nader akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd.
Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) overal wordt voldaan aan de gestelde geluideisen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Tevens overschrijden de maximale geluidniveaus de te hanteren grenswaarde niet. Dit geldt eveneens voor de geluidsniveaus in het kader van indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting ter plaatse van de gevels van de omliggende geluidgevoelige objecten.
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de toekomstige situatie ten aanzien van de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden akoestisch inpasbaar geacht kan worden.
Industrielawaai omgeving
Uit de kaart van de Atlas leefomgeving over geluid van industrie blijkt er sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten opgericht binnen de aangeduide geluidzone van het oostelijk gelegen gezoneerd industrieterrein. Betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Groen', waarbinnen oprichting van gebouwen niet is toegestaan.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van geluid. |
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor geurgevoelige objecten worden vastgelegd.
De definitie - met een aantal eisen- van geurgevoelig object staat in artikel 1 Wgv. Een woning of een ander verblijf is pas een geurgevoelig object, als hij voldoet aan alle eisen van de definitie.
Op basis van de activiteiten binnen de onderneming vindt er vermindering van geuremissie plaats ten aanzien van de huidige situatie. De compostering (een geurbron) zal niet meer plaatsvinden in de toekomstige situatie.
- Eigen inrichting
In de oude situatie was de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing voor deze locatie omdat er een veehouderij was gevestigd. Doordat er nu sprake is van een loonwerkbedrijf is er geen sprake van uitstoot van geuremissie.
- Woon- en leefklimaat bedrijfswoning Loswal 6
Bij omzetting van een agrarische bedrijfsbestemming naar een niet-agrarische bestemming met bedrijfswoning dient aangetoond te worden dat ter plaatse van de bedrijfswoning Loswal 6 sprake is van een goed woon- en leefklimaat als gevolg van de geurhinder van omliggende agrarische bedrijven.
Voorgrondbelasting
Voor dieren zonder geuremissierfactor gelden vaste minimumafstanden van 50 meter tot de gevel van geurgevoelige objecten. De dichtstbijzijnde veehouderij zonder geuremissiefactor is het melkrundveebedrijf aan de Loswal 10. De afstand van deze veehouderij tot aan de bedrijfswoning binnen het plangebied bedraagt circa 125 meter, waarmee voldaan wordt aan de afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderijen.
Voor veehouderijen waar dieren worden gehouden met geuremissiefactor geldt op grond van artikel 3.2 van de Wet geurhinder en veehouderij een afstand van 50 meter tussen de gevel van het dichtstbijzijnde dierenverblijf behorende tot een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. De voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Loswal 6 valt onder dit artikel. Binnen een straal van 1 km van de bedrijfswoning binnen het plangebied liggen geen intensieve veehouderijen, waarmee voldaan wordt aan artikel 3.2 van de Wvg.
Woon- en leefklimaat
Om het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur ter plaatse van het plangebied te kunnen beoordelen wordt eerst getoetst aan de richtafstanden gesteld in de VNG-handreiking. Het aspect geur is voornamelijk maatgevend voor veehouderijen. Zo wordt voor varkens- en pluimveehouderijen een richtafstand van 200 meter voorgeschreven. Voor rundveehouderijen geldt een richtafstand van 100 meter en voor overige dieren een richtafstand van 50 meter. De dichtstbijzijnde veehouderijen ten opzichte van het plangebied zijn gelegen aan de Loswal 10. Op deze locatie wordt melkrundvee gehouden. Zoals reeds uiteen is gezet in voorgaande paragraaf is de afstand tot het bedrijf 125 meter. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde richtafstand van 100 meter.
Om het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur ter plaatse van het plangebied nader te beschouwen wordt gebruik gemaakt van de kaart'Geurhinder landbouw en veeteelt' uit de Atlas van de leefomgeving. Hieruit blijkt dat het percentage geurgehinderden ter plaatse 2- 4% is. Om te bepalen of dit acceptabel is wordt aangesloten bij de beoordelingssystematiek van het RIVM. Het RIVM hanteert bij haar milieurapportages voor het aspect geurhinder onderstaande milieukwaliteitscriteria. Hieruit is op te maken dat een percentage geurgehinderden van 2-4% zeer goed is. De Geurverordening van de gemeenteraad van de gemeente Altena (vastgesteld op 8 oktober 2020) houd de regels aan uit navolgende bestaande verordeningen:
In deze verordeningen zijn geen afwijking van de normen zoals opgenomen in artikel 8 en 9 Wvg voor de omgeving van het plangebied.
Ter plaatse van geurgevoelige objecten die gelegen zijn binnen de reikwijdte van de inrichting is door het achterwege blijven van en lokale geurverordening de landelijke geurnorm van 8,0 OUE/m3.
Binnen een straal van 1 km liggen geen intensieve veehouderijen. Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat er ter plaatse van de bedrijfswoning sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat omtrent de achtergrondbelasting geur.
Atlas leefomgeving – geurhinder veehouderijen o.b.v. hinderpercentage
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van geur.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient een oordeel gegeven te worden van de verkeersaantrekkende werking, gevolgen voor mobiliteit en infrastructuur. Onderhavig plan voorziet in het hergebruik van een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie voor een loonwerkbedrijf.
Binnen het plangebied dient een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor.
Wegenstructuur
Het plangebied is gelegen op de kruising van de wegen Loswal en de Peerenboomsesteeg. De Loswal is een geasfalteerde weg, die voornamelijk wordt gebruikt door aanwonenden en ter plaatse aanwezige bedrijven waaronder de betonfabriek, aangezien het een doodlopende weg met keerlus betreft die eindigt aan de kade bij de Bergsche Maas. De Loswal sluit aan op de N-283. Dit betreft een regionale verbindingsweg, die de kern Wijk en Aalburg verbindt met de kern Hank en de aansluiting op de A-27. De Peerenboomsesteeg betreft een lokale ontsluitingsweg, parallel aan de N-283. Voor de verkeersafwikkeling wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de Loswal richting de provinciale weg N-283. Dit geldt echter niet voor tractor voertuigen, aangezien deze niet zijn toegestaan op de N-283. De planlocatie wordt voor tractoren via de Peerenboomsesteeg ontsloten.
Het plangebied wordt ontsloten via drie inritten, naast de bestaande inrit van de bedrijfswoning op de Loswal bevindt er zich reeds één bestaande inrit op de Peerenboomsesteeg, die als afrit zal fungeren. Daarnaast wordt westelijk hiervan een tweede inrit gerealiseerd.
Afbeelding: Loswal en omliggend wegennet
Verkeersbewegingen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen ook de extra verkeersbewegingen als gevolg van het voornemen inzichtelijk te worden gemaakt.
Een eerste indicatie voor de verkeersbewegingen kan op basis van generieke kencijfers van het CROW worden berekend. Op basis van de situering van de locatie (rest bebouwde kom / buitengebied) en aard van de voorziene bedrijfsactiviteiten (een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf) geldt als kencijfer 3,9 . 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Uitgaande van de maximaal toegestane bedrijfsbebouwing van 5.000 m2 zou dit leiden tot 195 tot 285 verkeersbewegingen per dag. Dit lijkt echter een ruime overschatting van de daadwerkelijke verkeersbewegingen op de locatie.
De verkeersbewegingen bestaan in hoofdzaak uit het verlaten van de locatie in de ochtend, voor het uitvoeren van werkzaamheden op de locatie van opdrachtgever, én aan het eind van de dag terugkeren naar de inrichting en daarnaast de aan- en afvoer van hulp-, bouw-, afval en grondstoffen. Afhankelijk van de werkzaamheden én het soort in te zetten machine/werktuig komen de voertuigen, ook gedurende de tussenliggende periode, op de bedrijfslocatie (heen en weer). Tevens leidt het aankomen en vertrekken van het personeel aan het begin en het eind van de dag tot verkeersbewegingen. Het bedrijf heeft ca 15 mensen in dienst die met de auto of kraan aankomen en vertrekken.
Gezien de kortstondige momenten van aan- en afvoerbewegingen bestaan de verkeersbelemmering voor de overige weggebruikers, uit kortstondige periodes en momenten. Door goede (reeds aanwezige) gedragsregels ten aanzien van het rijden op de openbare weg, zijn adequate maatregelen genomen om belemmeringen en verkeersonveilige situaties, zoveel als mogelijk, te voorkomen. De werkzaamheden en daarmee de verkeersbewegingen zijn sterk seizoen gebonden en weersafhankelijk.
De duur van de activiteiten binnen de inrichting zijn dagelijks relatief beperkt, bestaande uit het starten van de machines, verlaten locatie, aankomst locatie, voorbereidende werkzaamheden volgend werk (bijv. aan-/afkoppelen machines of parkeren). De verkeersbewegingen zijn direct verbonden met de aard en omvang van het bedrijf.
Voor het planvoornemen is beschouwd wat het aantal aan- en afvoerbewegingen in de maximaal representatieve bedrijfssituatie zou kunnen zijn. De totale bewegingen per jaar betreffen 26.534 verkeersbewegingen. Dit is 88,45 bewegingen per dag (weekdaggemiddelde). Hiervan is circa 60 % vrachtverkeer. Een uitzetting van de verkeersbewegingen is opgenomen in Bijlage 2.
De Loswal en de Peerenboomsesteeg zijn in de gemeentelijke mobiliteitsvisie door de gemeenteraad bestempeld als “erftoegangsweg”. Dit zijn functies/categorieën die in heel Nederland worden gebruikt. Een erftoegangsweg heeft als functie om de woongebieden en andere functies te verbinden met de doorgaande wegen (gebiedsontsluitingswegen). In Nederland hanteren we twee varianten, één binnen en één buiten de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom ligt de maximumsnelheid op 30 km/h, buiten de bebouwde kom op 60 km/h. Dit heeft er vaak mee te maken dat er op een dergelijke weg een mengeling van diverse verkeerssoorten aanwezig zijn (zoals ook hier op de Loswal en Peerenboomsestraat). Er rijden vaak motorvoertuigen in combinatie met agrarische voertuigen en fietsers. De weg is vaak smal ingericht om zo hard rijden zoveel mogelijk onaantrekkelijk te maken. Is een weg breed, dan zal er harder worden gereden.
Aan de functie van de weg kleven ook voorwaarden, zoals het maximumaantal motorvoertuigen wat die weg aan kan. Bij een erftoegangsweg wordt een maximumaantal van 3.000 motorvoertuigen per etmaal aangehouden.
Recent (voorjaar 2023) zijn door de gemeente nieuwe verkeerstellingen gehouden. uit de tellingen blijkt dat op de Loswal op een werkdag gemiddeld 230 voertuigen rijden . Op de Peerenboomsesteeg rijden gemiddeld 60 voertuigen. Kortom, dit valt ruim binnen de richtlijnen.
De bijdrage van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van deze ontwikkeling ligt samen met de bestaande verkeersbewegingen zeer ruim onder hetgeen op deze weg maximaal mogelijk is. Een goede verkeersafwikkeling van het voorliggende initiatief is derhalve goed mogelijk.
Parkeren
Voor de parkeerbehoefte is gekeken naar de 'Nota Parkeernormen Altena' en de CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren) nu de Nota Parkeernormen voor andere functies dan wonen de normering als bedoeld in publicatie 381 van toepassing verklaard. In de Nota parkeernormen is bepaald dat dient te worden uitgegaan van 'rest bebouwde kom, zijnde niet stedelijk' en het gemiddelde van de bandbreedte als standaard parkeernorm.
Op basis van deze generieke kencijfers geldt voor een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf in rest bebouwde kom / buitengebied een parkeernorm van 1,05 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Uitgaande van de voorgenomen 5.000 m2 bedrijfsbebouwing zou dit neerkomen op 53 parkeerplaatsen.
Gelet op de specifieke bedrijfsactiviteiten van het bestaande bedrijf lijkt dit een overschatting van de noodzakelijke parkeerbehoefte.
Op basis van huidige ervaringscijfers is in de inrichtingsschets concreet ruimte gereserveerd voor 15 parkeerplaatsen voor personeel en 11 parkeerplaatsen voor bezoekers. Deze parkeerplaatsen zijn gesitueerd aan de oostzijde van de loods die het dichts bij de bedrijfswoning is gesitueerd, zie ook paragraaf 4.1 van de toelichting.
Om op eigen terrein te kunnen voorzien in incidentele pieken in de parkeerbehoefte worden aan de overzijde nog eens 27 parkeervoorzieningen gerealiseerd met halfverharding, ten oosten van de voorziene parkeerplaatsen en ten zuiden van de bestaande bedrijfswoning. Hiermee kan worden geborgd dat parkeervoorzieningen op eigen terrein plaats kunnen vinden en niet langs de weg hoeft te worden geparkeerd.
In de regels van dit bestemmingsplan is nader geborgd dat bij de bouw van de bedrijfsgebouwen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein.
Positionering parkeerplaatsen, geduid op de stedenbouwkundige schets
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van de verkeersafwikkeling en parkeren.
Binnen het plangebied zijn er geen leidingen van enige planologische betekenis, zoals hogedruk gasleidingen en dergelijke. Uiteraard dient er bij bouwwerkzaamheden rekening te worden gehouden met lokale leidingen, waarvoor een click-melding zal worden gedaan.
In 1992 heeft Nederland als een van de leden van de Raad voor Europa het verdrag van Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden.
Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak beschikt de gemeente Altena over een gemeentelijk archeologiebeleid dat bestaat uit een beleidskaart, een nota archeologie en een erfgoedverordening.
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting heeft. Voor deze gronden geldt dat een archeologisch rapport nodig is bij realisatie van bouwwerken en/of bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper reikend dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.
Derhalve is voor het voornemen door het Bureau voor Archeologie een archeologisch bureau- en inventariserend booronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Op basis van het bureau onderzoek gold de voornaamste verwachting voor bewoning op oever- en crevasseafzettingen van de Hank beddinggordel in de periode Late IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen
Uit het nader booronderzoek blijkt echter, dat een potentieel archeologisch niveau ontbreekt. Tijdens het boor onderzoek zijn geen archeologische lagen gevonden. Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat lijnelementen of puntvondsten aanwezig zijn, wordt de kans dat archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn als klein ingeschat. Daarom wordt geadviseerd geen nader vervolgonderzoek voor archeologie meer uit te laten voeren en het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het bevoegd gezag heeft zich vervolgens akkoord verklaard met deze bevindingen, derhalve is ter plaatse van het plangebied geen nadere archeologische beschermingsregeling meer noodzakelijk en is de geldende archeologische dubbelbestemming conform het Paraplubestemmingsplan Archeologie op onderhavige verbeelding verwijderd.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een door de provincie aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. De locatie maakt conform de provinciale cultuurhistorische waardenkaart ook geen onderdeel uit van een overig waardevol historisch geografisch vlak danwel een gemeentelijk aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. Ten zuiden van het plangebied is het cultuurhistorisch vlak .Bergsche Maasf en cultuurhistorisch landschap eLangstraatf gelegen. Hieruit vloeien geen relevante issues voor onderhavige planontwikkeling voort.
De Loswal is weliswaar aangeduid als historische weg, maar deze weg blijft met onderhavig voornemen ongewijzigd. De landschappelijke kwaliteit van openheid is in onderhavig gebied gewaarborgd door de situering van de bebouwing in de stedenbouwkundige opzet en de keuze voor de beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing af te stemmen op de aanwezige zichtlijnen vanaf de Loswal naar het landschap.
In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook in de omgeving bevinden zich geen (rijks)monumenten of andere cultuurhistorische elementen die aangetastworden met het voorgenomen initiatief en/of een specifieke extra planologische bescherming in dit bestemmingsplan vereisen.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van archeologie en cultuurhistorie.
In 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen de aangewezen beschermde gebieden, de zogenaamde Natura 2000- gebieden en bijzondere nationale gebieden. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van het habitat kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.
Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) vastgesteld met afwegingskader. Het doel van het afwegingskader is om het netwerk van natuurgebieden te beschermen tegen negatieve effecten van ruimtelijke ingrepen. Dat betekent niet dat ontwikkelingen zoals woningbouw en bedrijvigheid, verboden zijn. Door het doorlopen van het afwegingskader wordt vastgesteld of, en zo ja, onder welke voorwaarden een ontwikkeling in het natuurnetwerk kan plaatsvinden.
De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura 2000- gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.
Natura 2000- gebieden
Navolgende figuur geeft een kaart met de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden.
Ligging Natura 200-gebieden
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn:
Ten behoeve van de vestiging van het bedrijf aan de Loswal 6 is met toepassing van AERIUS Calculator een berekening van de stikstofdepositie gemaakt voor de realisatiefase als voor de gebruiksfase (van zowel externe verkeersbewegingen als voor de interne mobiele bronnen (op de locatie zelf)).
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat dat er geen rekenresultaten zijn, hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen vestiging van het bedrijf op niet leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. In Bijlage 7 en Bijlage 8 zijn de resultaten van de betreffende berekeningen voor de gebruiksfase respectievelijk realisatiefase opgenomen.
Natuurnetwerk Brabant
Naast de bescherming van de Wet Natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Het NNB is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Uitgangspunt van het beleid is dat plannen, handelingen en projecten in het NNB niet toegestaan zijn indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB significant aantasten. De provincie Noord-Brabant is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNB en heeft dit in de Interim-omgevingsverordening vastgelegd. Zoals blijkt uit navolgende figuur is het plangebied niet gelegen in de NNB. Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op ca 220 m afstand.
Ligging Natuur netwerk Brabant
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van natuur.
De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Op het gebied van soortbescherming is het uitgangspunt van de Wet natuurbescherming dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan; het 'nee, tenzij-principe'. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. De Wet natuurbescherming kent de volgende drie categorieën beschermde soorten:
De drie beschermingsregimes kennen elk hun eigen verbodsbepalingen. De verbodsbepalingen voor vogels en overige Europese soorten (categorie 1 en 2) zijn letterlijk overgenomen uit respectievelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Voor de andere, 'nationaal' beschermde soorten (categorie 3) gelden verbodsbepalingen die geïnspireerd zijn op de Habitatrichtlijn, maar in sommige opzichten minder streng zijn.
Voor alle in het wild levende planten en dieren, ook niet beschermde soorten, kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Dit betekent dat voorafgaand aan handelingen inzichtelijk moet zijn welke natuurwaarden aanwezig zijn, de kwetsbaarheid hiervan en de mogelijke gevolgen die de handeling hiervoor kan hebben. Bij de uitvoering van de handelingen dienen negatieve gevolgen zoveel mogelijk te worden voorkomen, dan wel beperkt of ongedaan te worden gemaakt.
De zorgplicht is altijd van toepassing, ongeacht vrijstelling of ontheffing.
Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is door Brabant Eco een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 5 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er algemeen beschermde broedvogels in het plangebied voorkomen. De te slopen stallen met bij- en aanbouw zijn volledig ongeschikt voor verblijf- schuil- en nestplaatsen van beschermde diersoorten. Ook met het vervangen van het dak van de loods worden er geen beschermde diersoorten gestoord. Met de geplande sloop zullen de schuil- en foerageermogelijkheden voor verschillende diersoorten niet afnemen.
Door de houtwal aan de westzijde van het plangebied te verwijderen buiten het broedseizoen wordt gegarandeerd dat broedende vogels niet worden gestoord. Aan te bevelen is om de werkzaamheden tussen oktober en februari uit te voeren.
Door de locatie na de bouw geheel landschappelijk in te passen en waar mogelijk natuur inclusief te bouwen zal het leefgebied van genoemde soorten worden verbeterd.
Op basis van het veldonderzoek en de analyse van de bestaande situatie kan het voorkomen van beschermde flora en fauna worden uitgesloten. Hierdoor wordt dan ook niet aanbevolen om een nadere inventarisatie door middel van extra veldonderzoek uit te voeren.
De ingreep zal naar verwachting niet leiden tot verlies van leefgebied van beschermde soorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten, vaste rust-of verblijfsplaatsen of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden (15 maart - 15 juli). Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van flora en fauna.
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening'. Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen te betrekken. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.
Beleid waterschap Rivierenland
Momenteel is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (Versterken. Verbinden. Vergroenen.) bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur. In de Keur staan regels voor de bescherming van onder andere waterkeringen, watergangen en bijhorende kunstwerken. De werkzaamheden in of nabij de watergangen, waterkeringen en wegen in beheer bij het waterschap worden getoetst aan de regels in de Keur. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn.
Beleidsvisie riolering en water 2017
De gemeente sluit aan bij het beleid van het waterschap om bij ruimtelijke ingrepen hydrologisch neutraal te bouwen. Dit betekent dat zodanig wordt gebouwd dat geen (grond)wateroverlast optreedt en kwel niet toeneemt in het plangebied of omliggend gebied. De trits 'vasthouden (1) – bergen (2) – vertraagd afvoeren (3) uit het Nationaal Bestuursakkoord Water wordt gehanteerd.
Hemelwater bij nieuwbouw
De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient dan ook zelf, voor zover dat redelijk mogelijk is, het afstromend hemelwater in de bodem of oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is (aan te tonen door de perceeleigenaar of projectontwikkelaar), is afvoer via openbaar gebied toegestaan. Voor de berging van het hemelwater wordt de voorkeursvolgorde open water of waterberging in het groen gehanteerd. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan worden gekozen voor ondergrondse voorzieningen zoals waterberging onder wegen en parkeerterrein.
Dimensionering nieuwbouwlocaties
Bij uitbreidingen van verhard oppervlak wil de gemeente in principe dat al het volledig verhard oppervlak wordt gecompenseerd en dat geen vrijstelling (door het waterschap) wordt verleend
Inleiding
De bestaande situatie betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie met een tweetal voormalige bedrijfsgebouwen, een mestsilo, enkele sleufsilo's en erfverharding alsmede een bedrijfswoning met enkele bijgebouwen. Overige gronden zijn in regulier agrarisch in gebruik danwel privé tuin.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied ligt geen A-watergang of bijbehorende beschermingszone. Deze bevindt zich ten oosten van de Loswal en maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Aan de noordwestelijke plangrens van het plangebied is wel een B-watergang gesitueerd met bijbehorende beschermingszone, evenwijdig aan de Peerenboomsesteeg. Ten zuidoosten van de locatie bevindt zich een C-watergang.
Bodemgesteldheid, maaiveld en grondwaterstanden
Ter plaatse bestaat de bodem overwegend uit zogeheten kalkrijke poldervaaggronden, opgebouwd uit zware zavel. De hoogte van het plangebied variëert ter plaatse tussen 0,5 en 1,1 meter +NAP. (Bron: Actueel Hoogte Bestand Nederland). De gronden hebben een grondwaterstand van VII (bron: Bodematlas, Provincie Noord-Brabant). Hiervoor geldt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG is gelegen op een diepte tussen 80 en 140 cm beneden maaiveld.
Waterkeringen
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Met het planvoornemen worden alle voormalige bedrijfsgebouwen (ca. 960 m2), voorzieningen en erfverhardingen gesloopt en verwijderd, met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning en een achterliggend bijgebouw. Vervolgens zullen gefaseerd 3 bedrijfsloodsen worden opgericht met een gezamenlijke omvang van ca. 5.000 m2 alsmede bijbehorende erfverharding. Per saldo zal het verhard oppervlak ter plaatse aanzienlijk toenemen.
Oppervlakten | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
Daken | 1.360 | 5.400 |
Terrein verharding | 1.099 | 6.136 |
Onverhard terrein | 10.763 | 1.686 |
Totaal | 13.222 | 13.222 |
Compenserende waterberging
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk in stand houden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem. Voor plannen met een toename van verharding is compenserende waterberging nodig.
De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% voor compensatie in open water (bv aansluitend op bestaande B-watergang) en 664 m³ bij bui T=100+10% voor compensatie in een technische voorziening (wadi's of kratten).
Het verharde oppervlak neemt toe met maximaal 11.536 m2 (toekomstige situatie) - 2.459 m2 (bestaande situatie) = 9.077 m2. Op de planlocatie bedraagt derhalve de benodigde waterbergingscompensatie maximaal (436 m3/ha * 0,9077 ha) = 395 m³. Op de planlocatie dient dus maximaal 395 m³ hemelwater geïnfiltreerd/geborgen te kunnen worden.
Hiertoe zal na afstemming met het waterschap rondom de nieuwe bedrijfslocatie op de perceelsgrenzen een waterloop worden aangelegd (ruim 200 m lang , ca 3 m breed en ca 1 m diep), die aansluit op de bestaande b-watergang ten noorden van de planlocatie, parallel aan de Peerenboomsesteeg, zie ook onderstaande afbeelding. Hiermee wordt voldaan aan de noodzakelijke waterbergingscompensatie.
Globale situering nieuw te graven watergang
Voor het graven van de nieuw watergang moet voor realisatie nog wel een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap. Daarnaast wordt geadviseerd om in overleg te gaan met aangrenzende perceeleigenaren over waar de schouwstrook exact komt te liggen.
De dimensionering en nadere detaillering van de waterbergingsvoorzieningen zullen met de gemeente en het waterschap nog nader worden afgestemd in het kader van de aanvraag voor de noodzakelijke watervergunning. In de regels is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd ten behoeve van de borging van de realisatie van de waterbergingsvoorziening ten behoeve van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Oppervlaktewater
Het voornemen leidt naast aansluiting van de nieuwe watergang op de bestaande B-watergang niet tot overige ingrepen op de beschermde watergangen of bijbehorende beschermingszones.
Initiatiefnemer is wel voornemens om langs de Peerenboomsesteeg een tweede ontsluiting aan te gaan leggen door het plaatsen van een dam met duiker. Hiervoor is een vergunning van het waterschap noodzakelijk, die te zijner tijd door initiatiefnemer aangevraagd zal worden bij het waterschap.
Afvalwater
Het vuilwater zal middels de bestaande aansluiting op het gemengde riool worden afgevoerd.
Het waswater bij de wasplaats zal eerst worden opgevangen en gefilterd, voor lozing op het oppervlakte water. Voor realisering van de wasplaats zal hiervoor zonodig de benodigde vergunning bij het waterschap worden aangevraagd.
Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van water.
Het concept-voorontwerpbestemmingsplan is reeds aan het waterschap toegezonden. Naar aanleiding van hun reactie is de eerder voorgenomen infiltratiepoel verkleind en zal in de plaats daarvan een watergang rondom het perceel worden aangelegd. Daarnaast heeft het waterschap aangegeven dat een specifieke maatwerk berekening voor de waterbergingsvoorziening in dit geval niet noodzakelijk is.
Dit voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het regulier vooroverleg opnieuw aan het waterschap toegezonden. Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen is onder meer de voorgenomen infiltratiepoel geschrapt en zal de noodzakelijke waterberging van 395 m3 in zijn geheel in de nieuw te graven watergang rondom het perceel worden opgevangen, die wordt aangesloten op de bestaande watergang, parallel aan de Peerenboomsesteeg, zie verder paragraaf 8.2
Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.
Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In algemene zin komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en dat voor activiteiten op die op de D-lijst zijn vermeld volgt dat óf een m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde is óf een motivering dat een m.e.r.(beoordeling) niet noodzakelijk is. Hierbij is de bij de activiteit behorende drempelwaarde onder andere van belang. Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, conform het aangepaste Besluit m.e.r., is het type plan en het soort ontwikkeling van het plan van belang.
Op 16 mei 2017 is voorts de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn (lees: project-m.e.r.) in Nederlandse wetgeving vertaald.
Het gaat om de Richtlijn 2014/52/EU (hierna: wijzigingsrichtlijn mer), die de Richtlijn 2011/92/EU wijzigt. Laatstgenoemde richtlijn gaat over de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
De richtlijn bevat een aantal belangrijke wijzigingen om:
De activiteiten die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt behoren op grond van de bijlage bij het Besluit mer niet tot de C-lijst, waardoor er geen directe m.e.r.-plicht is.
Op grond van de bijlage bij het Besluit mer is in de D-lijst onderdeel 11.3 van de bijlage van het Besluit Mer “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein”. De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 75 hectare of meer. Met deze planontwikkeling wordt voorzien in maximaal 13.222 m2 aan niet-agrarische functies. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Wel geldt nog de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Hiertoe is een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld, die als Bijlage 9 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd.
In de notitie is geconcludeerd dat er voor het bestemmingsplan geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming is vereist en dat nadelige milieueffecten ten gevolge van het bestemmingsplan kunnen worden uitgesloten. Op grond van deze aanmeldnotitie is geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Er is geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
De specifieke afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en de toegankelijkheid van het bestemmingsplan bevorderd.
Dit bestemmingsplan bevat onderstaande bestemmingen en regelingen:
Deze gronden zijn specifiek bestemd voor de bedrijfsuitoefening van een loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf'. De maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is verbaal in het bestemmingsplan vastgelegd. Via een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden een uitbreiding van deze oppervlakte worden toegestaan, mits kan worden voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Oprichting van nieuwe bebouwing binnen het bestemmingsvlak is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het realiseren van deze bebouwing de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisering van de waterbergingsvoorziening, teneinde te borgen dat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
De vereiste landschappelijke inpassing is op de verbeelding opgenomen met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. De landschappelijke inpassing is noodzakelijk voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voornemen. In de regels is hier daarom een voorwaardelijke verplichting aan gekoppeld binnen de bestemming 'Bedrijf'.
Uit de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat er met het voornemen geen archeologische waarden worden aangetast en geen nader vervolgonderzoek noodzakelijk is. Een nadere archeologische beschermingsregeling is ter plaatse dan ook niet nodig.
De algemene regels omvatten de standaardregels zoals de algemene aanduidings-, bouw- en gebruiksregels als ook de overige regels (waaronder het geldende parkeerbeleid) en de anti-dubbeltelregel.
In de algemene bouwregels zijn onder meer algemene regels opgenomen voor ondergronds bouwen en voor afwijkende bestaande maatvoeringen. In de algemene gebruiksregels is aangegeven wat in ieder geval als strijdig met de bestemming wordt geacht.
In de algemene aanduidingsregels zijn de regelingen van een tweetal gebiedsaanduidingen opgenomen, die in dit plan zijn overgenomen uit de geldende planologisch-juridische regeling. Dit betreft de 'geluidzone-industrie' en 'Overige zone "zeekleilandschap - eerste aanwaspolders". De bijbehorende regels ten aanzien van deze gebiedsaanduidingen zijn overeenkomstig de geldende regeling overgenomen.
In de overige regels is de generieke parkeerregeling opgenomen.
In de overgangsregels is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan en mits niet strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan met de daaronder begrepen overgangsbepaling. De bepaling is (verplicht) overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
In de Wro is opgenomen dat de gemeente bij ontwikkelingen kosten uit de kostensoortenlijst (Bro 6.2.3 tot en met 6.2.5), die in eerste instantie voor rekening komen van de gemeente, moet verhalen. Voor de planologische ontwikkeling die middels het wijzigen van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geldt deze verplichting. De kosten die in dit kader van belang zijn beperken zich voornamelijk tot de plankosten (gemeente) en de eventuele kosten voor het vergoeden van planschade. Tussen initiatiefnemer en gemeente zullen hiertoe een (anterieure) overeenkomst en planschadeovereenkomst gesloten worden.
Omgevingstafel
Ten behoeve van het verzoek heeft in de voorfase reeds afstemming met diverse partijen plaatsgevonden in het kader van de omgevingstafel. De plannen zijn op basis van de resultaten hiervan nader uitgewerkt. De locatie wordt planologisch passend geacht voor het voornemen, gelet op de situering op de grens van het bedrijventerrein en het landelijk gebied en de adequate ontsluiting.
Omgevingsdialoog
Alle direct omwonenden zijn voor dit concept voorontwerp bestemmingsplan nader geïnformeerd over de voorgenomen plannen, waarbij de mogelijkheid is gegeven eventuele reacties kenbaar te maken. De binnengekomen reacties waren veelal informerend van aard en hebben niet tot een inhoudelijke wijziging geleid van het voorontwerp bestemmingsplan. Op verzoek van de gemeente is uit stedenbouwkundig oogpunt de situering van de 2de en 3e bedrijfsloods gewijzigd, waardoor de gronden direct grenzend aan de Loswal niet bebouwd zullen worden. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan het verzoek van een van de omwonenden. Het verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 10 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Inspraak en wettelijke vooroverleg
Vanaf 23 september 2022 heeft het voorontwerpbestemmingsplan voor 4 weken ter inzage gelegen. Toen het bestemmingsplan ter inzage lag kon iedereen een schriftelijke inspraakreactie geven. Daarnaast is het voorontwerp bestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg aan de verschillende vooroverleginstanties toegezonden worden.
In de periode van ter inzagelegging zijn er twee inspraakreacties en drie vooroverlegreacties ontvangen. De ontvangen reacties, de gemeentelijke reactie daarop en eventuele wijzigingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen in de Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg. Deze nota is als Bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Naar aanleiding van de binnenkomen reacties is het voorontwerpbestemmingsplan op enkele plaatsen gewijzigd. Zo is onder meer de waterparagraaf 6.6 aangevuld. Ook is het landschappelijke inpassingsplan aangepast, waarbij de eerdere infitlratiepoel is komen te vervallen. In de gebruiksregels is een verbod voor mestbewerking opgenomen. Tenslotte is in paragraaf 4.3 van de toelichting is de voorgestelde landschappelijke inpassing nader toegelicht.
Daarnaast zijn ambtshalve de stikstof (Aerius) berekeningen geactualiseerd alsmede de notitie vormvrije m.e.r. beoordeling.
Tervisielegging ontwerp bestemmingsplan
Na het wettelijk vooroverleg heeft het bestemmingsplan op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen vanaf 26 mei 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen als ontwerpbestemmingsplan. In deze periode kon iedereen bij de gemeenteraad zijn/haar zienswijze geven op het ontwerpbestemmingsplan.
In de periode van terinzagelegging zijn er twee zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie in de Nota van zienswijzen, die als Bijlage 12 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van de juridische regeling van het plan. In de waterparagraaf van de toelichting zijn wel een tweetal verschrijvingen gecorrigeeerd.
Vaststelling definitief bestemmingsplan
Met inachtneming van de ingediende zienswijzen heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan op 24 oktober 2023 ongewijzigd vastgesteld.