Plan: | Nieuwstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0738.BP6004-GV01 |
Bodem en grondwater
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn.
Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de Ruimte voor Ruimtekavels is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd en is vervolgens een verkennend onderzoek uitgevoerd naar asbest (Verkennend bodem- en asbestonderzoek Nieuwstraat - Veen, Grontmij Nederland B.V, Eindhoven, 18 juni 2010, doc. nr. 273138.ehv.220.R002).
Ter plaatse van het perceel van autoschadeherstelbedrijf Cornet is een inventariserend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventariserend bodemomderzoek autoschadeherstel Cornet-Veen te Wijk en Aalburg gemeente Aalburg, Econsultancy bv, Doetinchem, 23 oktober 2002). In verband met de ouderdom van dit onderzoek en naar aanleiding van nieuw verkregen informatie is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse (Aanvullend bodemonderzoek Groeneweg 3a te Wijk en Aalburg, Grondslag BV, Kamerik/Heerhugowaard/Steenwijk, 13 september 2010).
Historisch bodemonderzoek
Op de onderzoekslocatie zijn in het verleden, voor zover bekend, geen bodemonderzoeken uitgevoerd. In het gemeentelijk archief zijn wel een tweetal bodemonderzoeken aangetroffen die in de directe omgeving van de onderzoekslocatie zijn uitgevoerd, te weten op de percelen van Groeneweg 1 en Groeneweg 3a. De locatie Groeneweg 1 is in het betreffende onderzoek als onverdachte locatie beschouwd. Uit de analyseresultaten blijkt dat de gehalten van alle geanalyseerde parameters zowel in de boven- als ondergrond beneden de streefwaarde liggen. In het grondwater is chroom in een gehalte boven de streefwaarde aangetroffen. Middels het inventariserend bodemonderzoek van de locatie Groeneweg 3a is de nulsituatie vastgelegd en werd een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Naast bureauonderzoek heeft ook een terreininspectie plaatsgevonden. Tijdens de inspectie zijn op het maaiveld een tweetal stukjes asbest verdacht materiaal aangetroffen. Verder zijn er geen waarnemingen gedaan die wijzen op mogelijke bodemverontreinigingen.
Ter plaatse van Groeneweg 3a is visueel geen asbestverdacht materiaal in of op de bodem aangetroffen.
Milieuhygiënische kwaliteit
Tijdens de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek is asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen, hetgeen aanleiding vormde voor het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek. Tijdens het onderzoeken van de verdachte grondlaag zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen, derhalve zijn er geen grondmonsters onderzocht.
In de bovengrond is in een monster een licht verhoogd gehalte aan cadmium aangetroffen. De aangetroffen lichte bijmengingen in twee monsters hebben geen negatieve invloed op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de toetsingswaarde aangetroffen.
In het grondwater van een vijftal peilbuizen is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetroffen. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd ten opzichte van de toetsingswaarde.
Ter plaatse van Groeneweg 3a zijn in de grond lichte verhogingen aangetroffen aan zware metalen, PAK en minerale olie. In het grondwater is een zeer lichte verhoging aan xylenen en een lichte en matige verhoging aan barium aangetoond.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem bestaan er geen beperkingen voor het toekomstig gebruik van het plangebied als wonen met tuin. Voor de locatie Groeneweg 3a zijn er geen belemmeringen aanwezig voor eventuele afgifte van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Lucht
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005). Op grond van de Wm en bijbehorende regelgeving is onderzoek naar luchtkwaliteit voor woningbouwlocaties niet meer noodzakelijk, wanneer er minder dan 1.500 woningen (bij ontsluiting over één weg) danwel 3.000 woningen (bij gelijkmatige ontsluiting over twee of meer wegen) gerealiseerd worden. Een initiatief voor minder dan 1.500 respectievelijk 3.000 woningen kan op grond van de Regeling niet in betekenende mate (nibm) zonder meer doorgang vinden.
In het plangebied worden circa 30 woningen gerealiseerd, het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In paragraaf 2.3.1 wordt aannemelijk gemaakt dat realisatie van het gemengde programma in voorliggend plan in niet-betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het plan draagt in niet-betekendende mate bij aan de luchtkwaliteit en vormt zodoende geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:
Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn aan de gehele Nieuwstraat bedrijven in milieu categorie I en II toegestaan. Dit is, zij het in mindere mate, ook aan de orde voor de Rivelstraat. Beoordeling aan cat. II is tevens aan de orde voor de Groeneweg 1. Aan de Nieuwstraat en de Rivelstraat wordt op veel plaatsen bedrijvigheid toegestaan waar op dit moment geen gebruik van wordt gemaakt.
Gelet op het feit dat zowel voor de Nieuwstraat als de Rivelstraat het plangebied is gelegen aan de overzijde van de weg en de bedrijvigheid is ingeklemd tussen woningen, vormen de aan deze straten gevestigde bedrijven geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De zoneringen van de bedrijven met de grootse claims op het plangebied ten aanzien van de aspecten externe veiligheid en geluid worden onderstaand nader toegelicht.
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid (Bevi) bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten bijvoorbeeld woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige risicobronnen in en nabij het plangebied is een risico-inventarisatie uitgevoerd (Nieuwstraat te Veen, Aalburg, Externe veiligheid: risico-inventarisatie, Grontmij Nederland B.V., De Bilt, 11 juni 2010, doc. nr. W&E-1020303-IV).
Uit de uitgevoerde risico-inventarisatie is te concluderen dat:
Conclusie
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de zes risicovolle inrichtingen. Door de geringe stijging van de personendichtheid, bij de realisatie van het plangebied, heeft dit geen effect op de externe veiligheid, veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N267 en de waterweg. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door inrichtingen en/of door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt.
Industrielawaai
In de directe nabijheid van het plangebied zijn een aantal inrichtingen aanwezig. Daarom is onderzoek verricht naar eventuele knelpunten met betrekking tot industrielawaai, op basis van bij het bevoegd gezag aanwezige meldingen en milieuvergunningen. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in de rapportage "Ruimte voor Ruimte locatie Veen, onderzoek naar de effecten van industrielawaai" (Grontmij Nederland B.V., Roosendaal, 14 april 2011, doc.nr. 273138.rsd.431.R001), dat is opgenomen als bijlage 6.
Om een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen te bereiken en om te zorgen dat de inrichting naar verwachting blijft voldoen aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit, wordt op basis van deze rapportage geadviseerd om:
Bij de overige onderzochte inrichtingen zijn geen knelpunten te verwachten.
De afstand van 30 meter tot Koopcentrum Duijzer is een uitgangspunt van de gemeente en gebaseerd op praktijkervaring met de supermarkt (met name ten aanzien van verkeersstromen, parkeren en bevoorrading). In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen de toekomstige woningen in het plangebied op ten minste 30 meter afstand te liggen tot de supermarkt, ondanks dat de richtlijnen van de VNG uitgaan van 0 meter.
De grootse claim op het plangebied wordt veroorzaakt door Koopcentrum Duijzer en Autoschade herstelbedrijf Cornet. Op de verbeelding en in de regels is met de genoemde contouren rekening gehouden middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie'. Gevoelige ruimten zijn binnen deze zone niet toegestaan.
Wegverkeerslawaai
Geluid is in het ruimtelijk spoor een belangrijk milieuaspect. Vrijwel alle functies / bestemmingen hebben er mee te maken. Is het niet als veroorzaker van geluid, zoals onder andere verkeer en bedrijvigheid, dan wel als ontvanger als geluid zoals woningen, gezondheidszorg, onderwijs. De beoordeling van het aspect wegverkeerslawaai in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder. Naast de wettelijke kaders ter voorkoming van geluidshinder die in acht moeten worden genomen bij ruimtelijke ordening (Wet geluidhinder, Wet luchtvaart) moet in het kader van een "goede ruimtelijke ordening" ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geluidsgevoelige bestemmingen, zoals de woningen in onderhavig plan, die gerealiseerd worden langs een 30 km-weg worden niet beoordeeld in het kader van de Wgh (artikel 74). Dit betekent niet dat bij het opstellen van het bestemmingsplan geen akoestische beschouwing gegeven hoeft te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, vertaald naar een aanvaardbaar akoestisch klimaat, is in bepaalde situaties toch onderzoek noodzakelijk. In voorkomende gevallen kan een 30 km-weg met een relatief hoge verkeersdrukte aan (vracht)wagens in combinatie met bijvoorbeeld een klinkerbestrating toch voor een hoge geluidbelasting zorgen. De geluidbelasting van de 30 km-weg moet dan wel degelijk een rol spelen in de ruimtelijke afweging. Er zal beoordeeld moeten worden of bij de nieuw te realiseren bestemming er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de ruimtelijke afweging zullen, naast een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ook andere niet akoestische argumenten een rol spelen. Zo zal in de situatie dat er sprake is van een inbreidingslokatie een hogere geluidbelasting sneller acceptabel zijn.
Voor de beoogde plannen zijn de bestaande wegen Groeneweg, Nieuwstraat en Rivelstraat bronnen van wegverkeerslawaai. Van deze wegen is de Nieuwstraat reeds aangewezen als 30 km-weg en zal de Rivelstraat om verkeerskundige redenen als zodanig worden aangewezen (5 van de nieuwe woningen worden direct op de weg ontsloten), voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Daarmee geldt de Wet geluidhinder niet voor deze laatste twee wegen.
Om de akoestische situatie te kunnen beschouwen vanuit de wettelijke eis mbt de Groeneweg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is in dit onderzoek ook de geluidsbelasting vanwege de 30km-wegen Nieuwstraat en Rivelstraat meegenomen. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in de rapportage "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Nieuwstraat te Veen" (Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 22 november 2011, doc.nr. 273138.ehv.212.R001), dat is opgenomen als bijlage 7.
Het onderzoek heeft tot doel de geluidsbelasting op de gevels van de te projecteren woningen te onderzoeken. Ten tijde van het onderzoek was nog niet besloten om de maximum snelheid in de Rivelstraat naar beneden bij te stellen naar 30 km/uur. Voor de Nieuwstraat en de Rivelstraat dienen de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in het onderzoek als streefwaarden.
Een en ander leidt tot de volgende conclusies:
Er wordt geconcludeerd dat er vanuit wegverkeerslawaai geen belemmeringen zijn voor de plannen.
Conclusies
Op basis van de bovenstaande onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plangebied.
Geurhinder
In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen gelegen. Om te bepalen of de ontwikkeling van het plangebied aanvaardbaar is, is een geurscan op hoofdlijnen uitgevoerd (Quickscan geur Nieuwstraat Veen, Grontmij Nederland B.V., De Bilt, 5 augustus 2011, doc.nr. W&E-1032335-DJB/jj, dat is opgenomen als bijlage 8).
In onderstaand figuur is de ligging van de veehouderijen binnen een straal van circa 1 km rond het plangebied met een rode stip weergegeven.
Algemeen wettelijk kader geur
Bij de planologische ontwikkelingen nabij veehouderijen speelt in en nabij het buitengebied in Nederland het aspect geur meestal een rol. Voor veehouderijen is het geurbeleid vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was voor landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden met het primaat natuur en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren voor de rest van Nederland:
Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland.
Door de gemeenteraad van Aalburg is geen gebiedsvisie geur vastgesteld. Daarom is het onderhavige plan getoetst aan de Wgv. Hieronder wordt verder ingegaan op de Wgv.
Bestemmingsplanwijzigingen
Bij besluitvorming over (wijziging van) een bestemmingsplan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Voor een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd. Dat is tevens van belang voor eventuele planschade in het kader van de Wro.
Volgens jurisprudentie geldt dat bouwen binnen stank- en geurcirkels niet toelaatbaar is. Bij de oude stankregelgeving in het kader van de veehouderij moesten geplande geurgevoelige objecten daarom de minimumafstanden tot veehouderijen in acht nemen. Als deze lijn wordt doorgetrokken naar de Wgv, is het niet toelaatbaar om geurgevoelige objecten te bouwen binnen de geurcontouren van de geldende norm. Andersom geldt dat indien de geurgevoelige objecten in het plangebied buiten de contouren van de geldende geurnorm zijn geprojecteerd er, gelet op voorgaande in principe sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat mits sprake is van een verspreide (gemiddelde) ligging van de veehouderijen.
In het belang van een zorgvuldige besluitvorming dient ook de verwachte geurhinder in het plangebied in relatie tot de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mee te wegen. De geurhinder in een gebied wordt behalve door de geurbelasting per bedrijf, de zogenaamde voorgrondbelasting, ook bepaald door de totale geurbelasting. De gemeenteraad kan in een gebiedsvisie afwegen welk hinderniveau acceptabel is, en deze normstelling vaststellen in een gemeentelijke verordening. In onderhavige geval is er geen gebiedsvisie geur.
Als binnen de contour van de norm (voorgrondbelasting) al geurgevoelige objecten liggen, wordt een bedrijf niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. In het onderhavige geval worden geen nieuwe woningen binnen een geurcirkel geprojecteerd. Als het bedrijf niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen.
Normstelling
In het onderhavige geval is er geen gebiedsgericht geurbeleid door de gemeente opgesteld. Hierdoor is de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) van toepassing. De Wgv bevat (afstands)normen (uitgedrukt in odour units respectievelijk meters) die in acht moeten worden genomen. De geurbelastingnorm wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m³). Voor de geurbelasting is uitgegaan van de 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden (OUe/m³; P98). In de onderstaande tabel zijn de normen geurbelasting weergegeven conform artikel 3, eerste lid van de Wgv, die gelden voor de geurgevoelige objecten categorie d. en e. uit Tabel 2-1.
De normen zijn afgestemd op een 'gemiddeld gebied' waarin veehouderijen en geurgevoelige objecten op een redelijke afstand van elkaar zijn gelegen.
Toetsing
In een straal van circa 1 km van het plangebied zijn vijf veehouderijen aanwezig (bron: veehouderijbedrijvenkaart Provincie Noord-Brabant). In de onderstaande tabel zijn deze inrichtingen inclusief geuremissie en afstand tot het plangebied opgenomen.
De veehouderij aan de Veensesteeg 5 ligt op circa 450 meter van de grens van het plangebied. De geuremissie van deze inrichting is groter dan van de overige inrichtingen. Daarnaast is deze inrichting het dichtst bij het plangebied gelegen. Aangezien dit de meest bepalende inrichting rondom het plangebied is, is met behulp van V-stacks-Vergunning voor deze inrichting bepaald wat de geuremmissie ter plaatse van het plangebied is. In bijlage 1 van deze notitie is de berekening opgenomen.
Uit de berekening blijkt dat de geuremmissie ter plaatse van het plangebied 0,2 OUe/m³ bedraagt. Hiermee wordt voor de meest worst case inrichting ruim voldaan aan de zwaarste norm van 2,0 OUe/m³ van de Wgv.
Conclusie
Binnen een straal van 1 km rond het plangebied zijn vijf veehouderijen aanwezig. De uitstoot van deze inrichtingen is relatief gering. Verder is het plangebied niet gelegen in een concentratiegebied (conform Wgv) waardoor geen sprake is van veel intensieve veehouderijen in de omgeving.
De inrichting die het meeste geur emitteert en het dichtst bij het plangebied ligt (Veensesteeg 5), heeft ter plaatse van het plangebied een verwaarloosbare bijdrage voor het aspect geur. De overige bedrijven hebben een lagere bijdrage in de geurbelasting ter plaatse van het plangebied.
Gezien het bovenstaande wordt geuroverlast ter plaatse van het plangebied als gevolg van een individuele veehouderij of de veehouderijen tezamen, niet verwacht.