direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Genderen: Genderensedijk 13
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel Genderensedijk 13 te Genderen te herontwikkelen. Het beoogde plan bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing en het realiseren van twee nieuwe vrijstaande woningen aan de Genderensedijk-zijde. Het achterste gedeelte van het perceel zal worden verkocht aan de achterbuurman (SMB Genderen B.V.). Op dit gedeelte blijft de bedrijfsbestemming gehandhaafd, echter zal alleen opslag mogelijk gemaakt worden.

Het perceel heeft op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Genderen' de bestemming 'bedrijf'. De realisatie van twee vrijstaande woningen is dan ook niet rechtstreeks toegestaan.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van deze twee woningen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging van plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Genderensedijk 13 te Genderen, en staat kadastraal bekend als Gemeente Aalburg, sectie D, nummer 2268. Het perceel betreft het adres Genderensedijk 13 en heeft een oppervlakte 2.960 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0001.png" Figuur 1.1 Kadastrale situatie (bron: kadastralekaart.com)

Het plangebied ligt ten noord-westen van de kern van Genderen aan het bebouwingslint van de Genderensedijk. De Genderensedijk vertoont de structuur van een dijklint, maar geeft een ruime indruk. De bebouwing bestaat hier uit enkele bedrijfspanden en een aantal (bedrijfs)woningen. Binnen de opzet van het stratenpatroon heeft de Genderensedijk een beperkte doorstroomfunctie en verbindt de kern Genderen met de provinciale weg N283.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0002.png" Figuur 1.2 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)

Het plangebied wordt aan de noordoostzijde begrensd door de Genderensedijk met aan de overzijde weilanden. Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich het bedrijf SMB Genderen B.V. (Genderensedijk 15a) welk haar ontsluiting aan de noordzijde van het plangebied heeft. Aan de zuidzijde van het perceel bevindt zich een bedrijfswoning (Genderensedijk 11).

1.3 Geldend bestemmingsplan

De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan "Genderen". Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2018 vastgesteld en is onherroepelijk. Daarnaast is op 27 september 2022 een paraplubestemming 'beleidsharmonisatie' vastgesteld. Enkele regels uit het bestemmingsplan "Genderen" zijn daarmee gewijzigd.

De gronden ter plaatse zijn bestemd als "Bedrijf" en grotendeels voorzien van een bouwvlak met een maximaal toegestane bouwhoogte van 6 meter.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Tevens kent het plangebied een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in landbouwmachines' waarmee een groothandel (incl. reparatie en onderhoud) in landbouwmachines ook is toegestaan.

Het gehele plangebied is, op grond van het paraplubestemmingsplan 'beleidsharmonisatie', gelegen binnen de gebiedsaanduiding ''Overige zone - bebouwde kom''.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0003.png" Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Genderen" (plangebied is rood omlijnd)

Toets bestemmingsplan

Ter plaatse zijn enkel bedrijven toegestaan. De bouw van twee woningen is qua functie niet toegestaan op grond van het vigerend bestemmingsplan. Daarnaast passen de woningen ten aanzien van de bouwhoogten ook niet binnen de toegestane maatvoering. De woningen hebben respectievelijk een goot- en bouwhoogte van 6 en 11 meter. De maximaal toegestane bouwhoogte is op grond van het vigerend bestemmingsplan 6 meter.

De achterzijde van het perceel zal de bestemming 'bedrijf' behouden. In het vigerend bestemmingsplan is hier een bouwvlak gelegen waarbinnen een bedrijf tot miliecategorie 2 opgericht zou kunnen worden. In voorliggend bestemmingsplan komt dit op dit gedeelte van de bedrijfsbestemming te vervallen. Ter plaatse zal enkel opslag ten behoeve van het bedrijf mogelijk gemaakt worden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven alsmede de nieuwe beoogde situatie. In hoofdstuk 3 komen de beleidskaders van Rijk, provincie en gemeente aan bod. De planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historische situatie

De gemeente Altena is op 1 januari 2019 ontstaan door een fusie van drie Brabantse buurgemeenten in het Land van Heusden en Altena: Aalburg, Werkendam en Woudrichem. Tot die tijd viel de kern Genderen onder de gemeente Aalburg.

Het kerkdorp Genderen is gelegen in het zuidoosten van het Land van Heusden en Altena en telt 1.740 inwoners (per 4 oktober 2019). Bebouwingsontwikkelingen hebben voornamelijk binnen de bestaande structuur van het dorp plaatsgevonden, waarbij de oude structuur van Genderen behouden is gebleven. De van oudsher aanwezige sterke menging van wonen en werken vormt een wezenlijk onderdeel van de karakteristiek van Genderen.

Genderen is een esdorp dat waarschijnlijk aan het eind van de 11e eeuw is ontstaan. Kenmerkend is het onregelmatige wegenpatroon. Uitbreiding heeft voornamelijk in westelijke richting plaatsgevonden vanaf de Oegemastraat tot aan de Doeverensestraat. Verder is er vanaf eind 19e eeuw een sterke verdichting van de bebouwing opgetreden. Historische boerderijen en oude karakteristieke panden worden nu afgewisseld door nieuwe vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen. De karakteristiek is echter onveranderd. Het min of meer organische karakter van Genderen heeft geresulteerd in de sterk wisselende afstanden van de rooilijnen tot de weg en tussen de gebouwen onderling en grote verschillen in kavelgrootte.

2.2 Bestaande situatie

Binnen het plangebied was voorheen Autobedrijf Aart Vos aanwezig. De locatie is in gebruik als showroom voor auto's. De showroom bestond voornamelijk uit een kasvormig bouwwerk waarin de auto's gestald zijn.

Het bedrijf zal worden beëindigd waarna de locatie geschikt is voor herontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0006.png" Figuur 2.2 Streetview foto's (bron: GoogleMaps)

2.3 Nieuw situatie

De bestaande bebouwing en bouwwerken worden gesloopt. Het onderliggend perceel zal worden opgedeeld in drie percelen.

Woningen

Aan de voorzijde (Genderensedijk) zullen twee percelen gerealiseerd worden waarop twee vrijstaande woningen gesitueerd kunnen worden. De nieuwe woningen zullen worden ingepast in de lintbebouwing van de Genderensedijk en worden beiden georiënteerd op de Genderensedijk. De voorzijde van de woningen worden gepositioneerd op de voorzijde van het oorspronkelijk bouwvlak en sluiten daarbij aan bij de andere woningen die aan de dijk zijn gelegen. De afstand van de voorzijde van het bouwvlak tot aan de weg bedraagt circa 5 meter.

De bouwvlakken waar de woningen in gebouwd mogen worden, hebben beide een breedte en diepte van respectievelijk 15 meter en 14,5 meter.

De woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap en kennen respectievelijk een goot- en bouwhoogte van 6 en 11 meter. Dit sluit aan bij de planologische mogelijkheden van de overige woningen aan de Genderensedijk.

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de parkeernorm (zie hiervoor paragraaf 4.1).

Bedrijf - opslag

Het achterste gedeelte van het totale perceel wordt verkocht aan de achterbuurman. Hier is het bedrijf SMB Genderen B.V. gevestigd. Dit deel van het perceel behoudt dan ook de bedrijfsbestemming. Middels de bepalingen in de regels wordt hier enkel opslag ten behoeve van voornoemd bedrijf toegestaan.

Landschappelijke inpassing

Het perceel wordt landschappelijk ingepast, met als doel het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld welke als Bijlage 1 aan het bestemmingsplan is toegevoegd.

Bij dit project worden een bedrijfsgebouw en een parkeerterrein verwijderd en vervangen door twee vrijstaande woningen op een ruim perceel met ruimte voor een voortuin. Door deze ontwikkeling op zich zal het beeld vanaf de weg al verbeterd worden ten aanzien van het landschap. Daarnaast wordt met de landschappelijke inpassing het landschappelijke karakter van dit deel van de straat weer teruggebracht.

De landschappelijke inpassing bestaat uit twee delen:

  • het groene beeld aan de voorkant van de weg met een landschappelijke boom en een groene erfafscheiding tussen de voortuinen en de weg in de vorm van een knip- en scheerheg;
  • en het inpassen van de achterliggende bedrijfsgebouwen door middel van een hoge (en wilde) knip- en scheerheg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0007.png"

Figuur 2.3 Weergave verbeelding

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij het maken van een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het Rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio’s
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Conclusie

De NOVI vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.

De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'Ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn zowel regels uit het Rarro als het Barro van toepassing.

Voor onderhavig plangebied is enkel een regeling uit het Rarro van toepassing in verband met het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 75 meter voor op te richten bebouwing. In het onderhavige plan wordt die hoogte niet gehaald. Het Rarro heeft derhalve geen consequenties voor voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0008.png"

Figuur 3.1 Situering radarverstoringsgebieden (uitsnede Rarro, versie 1 december 2020)

Besluit ruimtelijke ordening “Ladder duurzame verstedelijking”

In het Besluit ruimtelijke ordening is een 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Bij toepassing van de Ladder dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de Ladder verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de Ladder niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de Ladder worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling en conclusie

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
    Op basis van jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van twee woningen en behoud dan wel afwaardering van een bestaande bedrijfsbestemming. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

De ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. Een procesmatige verantwoording van de Ladder is derhalve niet benodigd en belemmert de planvorming niet.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Beoordeling en conclusie

Bij de vormgeving en bouw van de woning kan aandacht gegeven worden aan duurzame energie en klimaatproof bouwen en/of ontwerpen. De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen, wat een verplichting is in het kader van het Bouwbesluit.

In de omgevingsvergunning Bouwen zal nader ingegaan worden op eventueel andere toegepaste maatregelen aangezien deze in de fase van het bestemmingsplan nog niet bekend zijn.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordeningen, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen. Er heeft ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0009.png" Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 1 oktober 2022)

Beoordeling en conclusie

Het plangebied is gelegen buiten het stedelijk gebied maar is wel voorzien van de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Momenteel is er al bebouwing aanwezig op deze locatie in de vorm van een bedrijf. Alle aanwezige bebouwing zal worden gesloopt en er komen twee vrijstaande woningen voor in de plaats. Het achterste gedeelte behoud wel zijn bedrijfsbestemming en bouwmogelijkheid. Wel zal het perceel in functiemogelijkheden worden afgewaardeerd. In de nieuwe situatie is enkel opslag ten behoeve van een bedrijf toegestaan. De nieuwe invulling is veel opener en is beter passend in het landelijk gebied.

Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Op 25 juni 2013 is de Structuurvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. De structuurvisie is gezamenlijk met de (voormalige) gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem opgesteld. Middels de structuurvisie leggen de betrokken gemeentebesturen de hoofdlijnen vast van het gewenste ruimtelijke beleid tot 2025. De structuurvisie dient als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven en is opgebouwd uit de volgende vijf hoofdthema's:

  • 1. Wonen: Binnen de woonopgave verschuift de prioriteit van kwantiteit naar kwaliteit. Nieuwe initiatieven dienen bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving;
  • 2. Voorzieningen: Het veilig stellen van het aanbod aan basisfuncties in de kernen;
  • 3. Economie: Het versterken van de regionale economie, het goede woon- en leefklimaat en de identiteit van gemeenten, cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • 4. Omgeving en eigenheid: Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te passen binnen de (cultuurhistorische) identiteit van de omgeving;
  • 5. Verkeer en mobiliteit: Het beleid omtrent dit thema richt zich op het optimaliseren van de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid van de regio conform de uitgangspunten van het Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0010.png" Figuur 3.3 Uitsnede structuurvisie Land van Heusden en Altena (plangebied is blauw omcirkeld)

Voldoende passende woonruimte

Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg. Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:

  • Woningen en woonomgevingen die het voor jongere huishoudens aantrekkelijk maken in het Land van Heusden en Altena of in hun eigen kern te blijven wonen;
  • Woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hun ook sociaal passende woonomgeving.

Hiermee verandert ook de woonopgave, waarbij de kwaliteit van de woningvoorraad en een goede differentiatie daarbinnen belangrijker wordt dan de kwantiteit. Hoewel de gemeenten geen primaire verantwoordelijkheid hebben in het realiseren van een passende voorraad, willen en zullen ze wel een actieve rol spelen. Dit door geschikte planologische en juridische kaders voor transformatie of toevoegingen aan de voorraad mogelijk te maken.

Adequaat locatie aanbod voor wonen

Voor de planperiode richting 2025 is zowel op het niveau van de regio als geheel, maar ook op het niveau van de afzonderlijke kernen voldoende plan- en locatievoorraad beschikbaar om adequaat in de uitbreidingsbehoefte voor wonen te kunnen voorzien. Er doen zich hierbij in kwantitatieve zin geen knelpunten voor. Veel eerder is, zoals hiervoor al geduid, de opgave om de goede woningen aan de voorraad toe te voegen. De gemeenten hanteren voor wat betreft de woningkwantiteit de provinciale woningbouwprognoses als uitgangspunt.

Conclusie

Op basis van de structuurvisie is de locatie gelegen binnen stedelijk gebied van de kern Genderen. De gemeente Altena zal, als opvolger van de voormalig gemeenten in het Land van Heusden en Altena, plannen en initiatieven voor woningbouw beoordelen op de bijdrage aan de kwaliteiten van de dorpen. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor diverse doelgroepen.

Voorliggende locatie is niet geschikt voor woningen voor de specifieke doelgroepen. Er is wel sprake van een kwalitatieve invulling aangezien (oude) bedrijfsbebouwing wordt vervangen door kwalitatieve woningen.

In voorliggend planvoornemen worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd ter plaatse van een voormalig bedrijf. Bestaande gebouwen/bouwwerken worden gesloopt. Het achterste gedeelte behoud wel zijn bedrijfsbestemming en bouwmogelijkheid. Wel zal het perceel in functiemogelijkheden worden afgewaardeerd. In de nieuwe situatie is enkel opslag ten behoeve van een bedrijf toegestaan.

Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena

De Regionale woonvisie is een gezamenlijk product van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena. De woonvisie heeft betrekking op de periode 2016 - 2019 en beschrijft de bouwstenen voor het wonen van het Land van Heusden en Altena. De belangrijkste bouwsteen zijn de bewoners van dit gebied. Het zijn mensen met een hoog arbeidsethos, een hoge betalingsmoraal, spaarzaamheid, gebondenheid aan de eigen gemeenschap/kern, ingetogen gedrag, lagere verhuisdrang, gemeenschapszin, waardering voor traditie en vakmanschap, sterkere drang tot vrijwilligerswerk, maar ook sociale controle en morele beoordeling. Dit biedt ingrediënten voor gemeenschapsvorming, die goed kan aansluiten op het proces van toenemende individuele verantwoordelijkheid in het domein van wonen, leven en zorg.

In het Land van Heusden en Altena is sprake van een hoogwaardige woon- en leefomgeving in de buurt van werkgelegenheidsconcentraties. Geconstateerd is dat de woningvoorraad niet meer op alle punten aansluit bij de behoeften van de wijzigende bevolking.

Er zijn 10 principes benoemd die als richtinggevend worden beschouwd voor het beleid en de uitvoering. Een andere manier van sturing wordt ingezet waarbij de gemeente minder zelf wil bepalen wat waar precies moet komen, maar ontwikkelingen worden aan de burgers en markt overgelaten. Deze ontwikkelingen worden vervolgens getoetst aan de beschreven principes.

Op basis hiervan wordt een keuze gemaakt om ontwikkelingen toe te laten, dan wel de ontwikkelingen te stimuleren die daaraan het beste tegemoet komen.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie twee vrijstaande woningen mogelijk in reeds bebouwd gebied waarbij een bestaand bedrijf is beëindigd. De bestaande bebouwing/bouwwerken worden gesloopt en de locatie wordt herontwikkeld voor twee vrijstaande woningen. Hiermee wordt ingespeeld op de actuele kwalitatieve woonwensen. Het achterste gedeelte beboud wel zijn bedrijfsbestemming maar zal worden afgewaardeerd. In de nieuwe situatie is enkel opslag ten behoeve van een bedrijf toegestaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Strategische Visie Aalburg 2007-2027

De Strategische Visie Aalburg 2007-2027 'Aalburg op weg naar morgen', is op 30 oktober 2007 vastgesteld door de (toenmalige) gemeenteraad van Aalburg. De Strategische Visie is een stuk waarmee de gemeenteraad de koers voor de toekomstige ontwikkeling van (de toenmalige gemeente) Aalburg aangeeft. Met betrekking tot wonen en leefbaarheid zijn de volgende onderwerpen relevant:

  • een veelzijdig samengesteld, economisch actieve bevolking;
  • een actief daarbij passend gemaakte woningvoorraad;
  • een schone, veilige en gezonde leefomgeving voor een vitale gemeenschap;
  • bereikbare voorzieningen voor alle inwoners van alle kernen;
  • samenwerking met alle relevante maatschappelijke partners bij het realiseren van deze doelstellingen.

Het streefbeeld voor 2027 is dat de gemeente bekend wil zijn als een eigentijdse gemeente, centraal gelegen tussen Randstad en BrabantStad in open land. Een dorpse gemeenschap met traditionele waarden aan de oevers van de Maas, die:

  • ruimte heeft voor wie openheid, rust, gezondheid en zorg zoekt;
  • ruimte laat aan wie de kracht van traditionele waarden waardeert;
  • ruimte biedt aan wie wil ondernemen met de wereld als markt.

Beoordeling en conclusie

Conform het beleid worden aan bewoners en ondernemers kansen geboden, die passen binnen het dorpse karakter van Genderen.

Beleidsvisie riolering en water 2019

In de visie wordt aangegeven hoe om moet worden gegaan met afvalwater, grondwater en hemelwater en daarbij wordt een relatie gelegd met het oppervlaktewater. Daarin speelt de klimaatverandering en hoe daar mee omgaan wordt een grote rol.

De afgelopen jaren is de gemeente een aantal maal getroffen door zeer heftige buien. Helaas zal dit in de toekomst niet anders zijn. De weersomstandigheden worden extremer, waarbij de temperaturen hoger worden en de buien zwaarder. Wateroverlast kunnen echter nooit helemaal voorkomen worden, maar wel zo veel mogelijk beperkt worden.

Grondwater

De grondeigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de staat van zijn gebouw(en) en terrein. De eigenaar van een bouwwerk verantwoordelijk om voorzieningen te treffen die nodig zijn om te zorgen dat er geen gevaar voor de gezondheid ontstaat.

Hemelwater

De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient dan ook zelf, voor zover dat redelijk mogelijk is, het afstromend hemelwater in de bodem of oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is (aantoonbaar), is afvoer via een gemeentelijke voorziening toegestaan. Hiervoor wordt wel een (financiële) compensatie van de perceeleigenaar of projectontwikkelaar gevraagd.

Voor vervangende nieuwbouw vindt deze afweging per situatie plaats en kan onder voorwaarden (financiële) compensatie van de perceeleigenaar gevraagd worden.

Er wordt tevens gebruik gemaakt van een ‘waterbergingsbank’. Eigenaren die niet in staat zijn op eigen terrein te voldoen aan de waterbergingseisen, moeten een financiële bijdrage leveren. Dit geld wordt ingezet voor het treffen van extra bergingsmaatregelen.

Dimensioneren (hemel)watersysteem

Voor het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en bepalen compensatieplicht bij nieuwbouwlocaties geldt het volgende uitgangspunt:

Een verhard oppervlak van 80% voor percelen tot 250 m² en 65% voor percelen tot 600 m². Zijn de percelen groter dan 600 m2, dan wordt het werkelijke verhard oppervlak met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak gehanteerd.

Beoordeling en conclusie

Het beleid wordt verwerkt in de waterparagraaf. Daaruit zal ook blijken of sprake is van een waterbergingsopgave en hoe wordt omgegaan met het water ter plaatse.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.1 Verkeer en parkeren

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen is vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Altena'. Voor de functie wonen zijn vaste parkeernormen opgesteld welke niet onderhevig zijn aan wijzigingen in CROW-publicaties.

De parkeernorm van een vrijstaand huis is 2,5 parkeerplaatsen per woning (incl. bezoekers). Bij ruimtelijke ontwikkelingen is parkeren op eigen terrein het uitgangspunt.

Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om aan de parkeernorm te kunnen voldoen. Bij het parkeeraanbod dient rekening te worden gehouden met de rekenfactoren zoals opgenomen in de Nota parkeernormen Altena'. De rekenfactoren zijn hieronder opgenomen.

De realisatie van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is tevens gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0011.png" Figuur 4.1 Rekenfactoren zoals opgenomen in 'Nota parkeernormen Altena'

4.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

In maart 2020 is door Wematech Adviseurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel Genderensedijk 13. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is als Bijlage 2 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kwik, PCB en kobalt. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel en het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium.

Voormalige benzineservicestation

Geconcludeerd kan worden dat de grond van de meest verdachte bodemlagen ter plaatse van het reeds geamoveerde tankstation niet verontreinigd is met benzineproducten. Het grondwater is eveneens niet verontreinigd met benzineproducten.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond voldoen aan de eisen voor achtergrondwaarde grond.

Vanuit het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.3 Geluid (wegverkeer)

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

In maart 2020 is door Tritium Advies dan ook een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 3 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de weg N283. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wgh. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.

Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Derhalve is in het akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Genderensedijk en Nieuwe Steeg inzichtelijk gemaakt.

Voor de gezoneerde weg N283 geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de 30 km/uur weg Nieuwe Steeg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de 30 km/uur weg Genderensedijk geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB overschrijdt. Echter, voor 30 km/uur wegen kan geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeer op de Genderensedijk niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de bestemmingswijziging derhalve niet in de weg.

Cumulatie van meerdere geluidsbronnen is enkel van toepassing wanneer meerdere bronnen hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Uit beide akoestische onderzoeken (zie tevens hiernavolgende paragraaf ten aanzien van industrielwaai) blijkt dat de bronnen niet hoger zijn dan de voorkeuswaarde. Cumulatie is derhalve niet aan de orde.

4.4 Bedrijven en Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.

De afstanden tot de milieucategorieën zijn hieronder in de tabel weergegeven.

Milieu categorie   Richtafstand tot 'rustige woonwijk'   Richtafstand tot 'gemengd gebied'  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1000   700  
6   15000   1000  

Beoordeling

Het plangebied ligt binnen de richtafstand van meerdere bedrijven. Hieronder vallen:

  • "Kubota - SMB Genderen", gevestigd aan de Genderensedijk 15,
  • "H. Biekens Onderhoudswerken", gevestigd aan de Genderensedijk 15b,
  • "TVO Logistics", eveneens gevestigd aan de Gendersedijk 15b
  • "Admar Bouw- en Handelsbedrijf Genderen", gevestigd aan de Genderensedijk 17.

Omdat de beoogde woningen zijn gelegen binnen de richtafstand van de eerder genoemde inrichtingen kan niet zondermeer worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is dan ook een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Antea Group. Deze rapportage is als Bijlage 4 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van deze inrichtingen is bepaald op basis van de representatieve bedrijfssituatie van de onafhankelijke inrichtingen. De representatieve bedrijfssituatie is bepaald met behulp van de in het verleden afgegeven vergunningen of meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De interpretatie van de werkzaamheden die staan vermeld in de milieuvergunning en de daarbij behorende geluidvermogenniveaus van de bronnen zijn bepaald op basis van kengetallen en/of de (meet)ervaring van Antea Group. Voor de inrichting van "Kubota – SMB Genderen" is na overleg met het bedrijf het aantal voertuigbewegingen aangepast. Daarbij is het maximaal aantal voertuigbewegingen bepaald waarbij er binnen het beoordelingskader sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door de eigenaar is aangegeven dat het berekend aantal voertuigbewegingen past binnen de representatieve bedrijfssituatie.

Op de gevels van de geprojecteerd woningen wordt ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau voldaan aan de gestelde grenswaarden en het beoordelingskader uit stap 2 van het VNG-stappenplan. Naar aanleiding daarvan is er ten aanzien van geluid sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Daarnaast worden de aanwezige bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van het aspect geluid inpassing van de beoogde woningen mogelijk is.

De gronden met een industriefunctie die zijn gelegen op de kavel aan de Genderensedijk 13 krijgen een opslagfunctie. Door het bevoegd gezag is aangegeven dat hiermee in dit akoestisch onderzoek kan worden volstaan.

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  • a. Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
  • b. Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?

Beoordeling

In Bestand Veehouderijen Bedrijven van de provincie Noord-Brabant (Web-bvb) zijn alle veehouderijen opgenomen.

Op basis van de Web-bvb wordt geconcludeerd dat de dichtstbijzijnde veehouderij zich op circa 250 meter afstand bevindt. Dit betreft een melkrundveehouderij waarvoor een aan te houden afstand geldt van 50 meter (buitengebied). Er wordt derhalve voldaan aan deze afstand.

Conclusie

Het aspect geur staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Watertoets

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht. De waterparagraaf is als Bijlage 5 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder wordt enkel een samenvatting gegeven.

Waterparagraaf

Om te bepalen of sprake is van een waterbergingsopgave is de verharding van zowel de huidige als de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0012.png"

Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Altena. De bebouwde oppervlakte van de bestaande te amoveren bebouwing en terreinverharding bedraagt in totaal circa 2000 m². Het gehele perceel is immers momenteel bebouwd en verhard. Er vindt in vergelijking met de huidige situatie bij de beoogde ontwikkeling, met in acht neming van het bovenstaande, een afname aan verharding plaats van 1.200 m².

Omdat er sprake is van een afname van verhard oppervlak, is er geen extra waterberging benodigd.

Afvoer hemel- en vuilwater

Hoewel er geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn op basis van de aannames zoals beschreven in paragraaf 4.1, kan ter verbetering van de hydrologische situatie alsmede verbetering van het landschap alsnog gekozen worden om maatregelen te nemen voor opvang van hemelwater. Dit kan door nieuw oppervlaktewater aan te leggen, of door hemelwater te lozen op nabij gelegen wateren. Indien hiervoor gekozen wordt, dient een watervergunning te worden aangevraagd. Er kunnen ook alternatieve voorzieningen voor waterberging worden aangelegd om de woningen hydrologisch neutraal te kunnen realiseren.

Er zijn veel technieken voor alternatieve waterberging: infiltratiekratten, IT-riool, groene gevels, watervasthoudende plantenbakken, regentonnen, enzovoort. Voorts kan gebruik worden gemaakt van een intensief groen dak. Het regenwater kan hierin langer worden vastgehouden en door directe en indirecte verdamping (via planten) stroomt er tevens minder water van het dak af naar het oppervlaktewater. Ook kan het perceel van extra groen worden voorzien, zoals bomen, faunavoorzieningen en/of groene gevels. Andere bergingsmogelijkheden zijn de aanleg van een vijver, wadi of verlaging in de tuinen. Hierin kan regenwater tijdelijk worden opgevangen, waarna het langzaam in de bodem kan infiltreren.

Uiteraard kan er ook voor een combinatie van oplossingsrichtingen worden gekozen.

Voor het vuile afvalwater geldt dat dit aan de perceelsgrens aan de gemeente wordt aangeboden en op de bestaande gemeentelijke riolering wordt aangesloten. De nieuwe huisaansluitingen zullen bij uitvoering van het plan worden aangevraagd via de gemeentelijke website.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling. De verdere uitwerking van de afvoer van hemelwater vindt plaats in het kader van de later aan te vragen omgevingsvergunning. Voor voorliggend plan is tevens een digitale watertoets doorlopen. Het resultaat (= waterschapsadvies) hiervan is in Bijlage 6 opgenomen.

4.7 Flora- en fauna

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is in februari 2020 door Tritium Advies B.V. een quickscan flora en fauna opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de relevante aspecten weergegeven.

Beoordeling

De hieronder omschreven werkwijze met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen.

Om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd.

Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk tenzij de taxus en de fijnspar bij de zuidelijke erfgrens worden gekapt. Uitgangspunt is dat er geen bomen gekapt worden.

Een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Conclusie

Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk. Wanneer de zorgplicht in acht wordt genomen en rekening wordt gehouden met de werkwijze omtrent de vleermuizen is er geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming.

4.8 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.

De stikstofdepositie dient zowel in de aanleg- als in de gebruiksfase inzichtelijk gemaakt te worden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem) bedraagt 3,1 km.

Middels een berekening met de Aerius Calculator 2022 zijn de effecten van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Deze berekening is als Bijlage 8 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Conclusie

Uit de rekenresultaten blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie waarbij significant negatieve effecten in Natura 2000-gebieden kunnen plaatsvinden zowel ten gevolge van de aanleg- als de gebruiksfase van onderhavige planvoornemen.

Derhalve zijn ‘significante (negatieve) effecten’ op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde.

4.9 Cultureel erfgoed

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.


In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Daarnaast is ook de Cultuurhistoriekaart van Werkendam en Aalburg van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0013.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant

Op zowel op de provinciale als de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart als is te zien dat er geen historische gebouwen aanwezig zijn in of in de directe nabijheid van het plangebied. De Genderensedijk is wel aangewezen als historische geografische lijn met hoge waarde. De beoogde ontwikkeling laat de Genderensedijk in tact en tast deze waarde dan ook niet aan. Dit komt mede doordat de voorste bebouwingslijn ook niet dichter bij de weg zal komen. De nieuwe woningen komen op dezelfde hoogte als de reeds bestaande bebouwing.

Archeologie

Wettelijk toetsingskader

In Europees verband was het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden.

Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed.

Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.


Gemeentelijk beleidskader

Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Altena de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke archeologiekaart op te stellen en bijbehorend beleid te ontwikkelen.

Op 14 januari 2019 is de Erfgoedverordening Altena 2019 vastgesteld. Onderdeel hiervan is de Archeologische beleidskaart Altena 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0014.png"

Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart Land van Heusden en Altena 

De locatie heeft derhalve een hoge archeologische verwachtingswaarde. Onderhavig plangebied maakt deel uit van een grotere locatie welke in de toekomst ontwikkeld zal gaan worden. Voor het gehele gebied is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 9 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Het archeologisch vooronderzoek bestaat hier uit een gecombineerd onderzoek, te weten een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Het IVO-gedeelte is enkel uitgevoerd op het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied (in onderstaande figuur met blauwe omlijning aangegeven). Dit is buiten onderhavig plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0015.png"

Figuur 4.3 Weergave onderzoeksgebied archeologisch vooronderzoek

Conclusie relevant voor onderhavig plangebied

Uit het archeologisch bureauonderzoek is gebleken dat er vanaf 10 cm-mv archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Daarom is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen over het gehele plangebied van voorliggend bestemmingsplan met vrijstellingsgrenzen waarbij geen bodemingrepen zijn toegestaan groter dan 250 m2.

Een Inventariserend Veldonderzoek is thans ook nog niet mogelijk aangezien de bebouwing nog aanwezig is. Dit betekent ten aanzien van eventuele toekomstige grondroerende ingrepen, dat archeologisch veldonderzoek (in de vorm van proefsleuven) uitgevoerd moet worden in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Omdat de archeologische resten vanaf 10 cm -mv aanwezig kunnen zijn, is het van belang dat men de ondergrondse sloop van de bestaande bebouwing tevens laat begeleiden door een gecertificeerde archeologische instantie.

Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0017.png"

Figuur 4.4 concentraties rekenpunten nabij plangebied, bron: NSL-motoring

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op de dichtstbijzijnde rekenpunten. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.11 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Beoordeling

Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes aanwezig is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.12 Beoordeling Milieueffectrapportage

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP171Gdijk13-ON01_0018.jpg"

Beoordeling

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van twee woningen. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). De activiteit blijft wel ver onder de drempelwaarde. Hiermee is alleen een informele m.e.r.-beoordeling aan de orde.

Er is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Deze is als Bijlage 10 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om een milieueffectrapportage (MER) op te stellen.

Conclusie

Er bestaat geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

5.2 Hoofdopzet

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 5.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.3 Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is per woning één bouwvlak opgenomen waarbinnen maximaal 1 vrijstaande woning gebouwd mag worden met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter.
  • Enkelbestemming 'Tuin'. De gronden tussen de woonbestemming en de Genderensedijk zijn bestemd als tuin en bedoeld voor tuinen en gazons behorende bij woningen. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erkers, luifels en balkons.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Ter bescherming van archeologische waarden is voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist. Dit geldt wanneer de bodemingrepen dieper zijn dan 30 cm-mv over een oppervlakte van 100 m2 of meer.
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - buitengebied'. Dit is vanwege het feit dat de gronden niet binnen het stedelijk gebied van de kern Genderen vallen. Hiervoor gelden specifieke bouwregels.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk omdat het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Hoofdstuk 7 Communicatie

7.1 Inleiding

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

7.2 Omgevingsdialoog

Bij de voorbereiding van het planvoornemen heeft de initiatiefnemer een omgevingsdialoog gehouden met omwonenden. Het verslag hiervan is opgenomen als Bijlage 11.

7.3 Vooroverleg

Het conceptontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg, gestuurd naar de volgende vooroverlegpartners:

  • 1. ...

Er zijn reacties ontvangen van ...

7.4 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.