Plan: | Kern Wijk en Aalburg: Taxhof ong. (naast nr. 3 & 4) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1959.WijWP111WijkTax34-VG01 |
Aan de entree van de Taxhof in Wijk en Aalburg, heeft Riverland Investments B.V. twee percelen in eigendom. Riverlands Investments B.V. is als initiatiefnemer voornemens om op deze percelen de mogelijkheid te creëren om hier twee vrijstaande (levensloopgeschikte) woningen te kunnen ontwikkelen.
Beide percelen hebben op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg' een agrarische bestemming, maar zijn voorzien van een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. Door middel van een wijzigingsprocedure mag de bestemming worden gewijzigd naar 'wonen' en/of 'verkeer'.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de bouw van twee woningen mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de Polstraat en op de hoeken van de Taxhof te Wijk en Aalburg in de gemeente Altena. Het plangebied bestaat uit twee percelen die kadastraal bekend staan als: gemeente Aalburg, sectie F, nummers 3856 en 4664. Perceel 3856 heeft een oppervlakte van 360 m2 en perceel 4664 heeft een oppervlakte van 283 m2.
Figuur 1.1 Kadastrale situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het plangebied ligt in het zuiden van de bebouwde kom van de kern Wijk en Aalburg. Beide percelen worden begrensd door de Polstraat en de Taxhof en de daaraan gelegen woonkavels. De Taxhof is een verkeersluw hofje bestaande uit ruime twee-onder-één-kapwoningen en enkele vrijstaande woningen van twee bouwlagen met kap. Ten zuiden van het plangebied loopt de Maasdijk, welke voornamelijk wordt gekenmerkt door de historische lintbebouwing met uitzicht op de Afgedamde Maas. De Maasdijk loopt van Wijk en Aalburg tot Woudrichem en vormt daarmee een belangrijke verkeersader voor met name bestemmingsverkeer binnen de gemeente Altena.
Figuur 1.2 Ligging plangebied (rood omlijnd)(bron: kadastralekaart.com)
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van drie verschillende bestemmingsplannen. Hieronder wordt een overzicht gegeven van deze drie bestemmingsplannen die vigerend zijn binnen het plangebied.
Bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg' (27-03-2018)
Het plangebied is gelegen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg'. Dit bestemmingsplan is op 27 maart 2018 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Aalburg vastgesteld. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'.
Daarnaast is er voor het gehele plangebied een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' opgenomen. Hiermee hebben de gronden binnen het plangebied een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer'. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
Bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' (31-10-2017)
Daarnaast geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen', deze is op 31 oktober 2017 door de (toenmalige) gemeenteraad van Aalburg vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn diverse beleidsaspecten en juridische regelingen samengevoegd en in één plan geregeld. Hieronder wordt een overzicht gegeven van alle dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die zijn opgenomen binnen het plangebied:
Figuur 1.3 Uitsnede vigerende bestemmingsplannen 'Wijk en Aalburg' en 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' (plangebied is rood omlijnd)
Bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan wonen' (19-11-2019)
De gemeente wil meer regie krijgen op mogelijke woonvormen welke een ruimtelijke uitstraling hebben die niet altijd passend is in de omgeving. In het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan wonen' zijn verschillende begrippen met betrekking tot wonen opgenomen. Daaruit volgen ook ruime mogelijkheden voor woonvormen. Met dit parapluplan wordt een eenduidige regeling voor wonen in relatie tot mogelijke woonvormen vastgesteld.
Toets bestemmingsplan
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het realiseren van woningen met uitsluiting van 'bedrijfswoningen' niet toegestaan. De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' biedt de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en/of 'Verkeer'.
Om de bestemming binnen het plangebied te wijzigen zal er in de toelichting van voorliggend wijzigingsplan worden aangetoond dat er wordt voldaan aan de algemene wijzigingsregels met betrekking tot een wijzigingslocatie en dat de uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd. Deze toetsing wordt hierna gegeven.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - waterkering beschermingszone' geldt dat het verboden kan zijn om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren en/of een bouwwerk te bouwen of te laten bouwen, zonder of in afwijking van een vergunning inzake de Keur van het Waterschap Rivierenland. Het waterschap zal woden geïnformeerd over voorliggend plan en zal beoordelen of het waterbelang voldoende is gewaarborgd. Binnen de dubbelbestemming 'waterstaat - waterkering' geldt een maximale bouwhoogte van 6 m voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'waterstaat-waterkering'.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - explosieven' is een verhoogd risico op het vinden van niet-ontplofte explosieven. Het explosievenbeleid is hier van toepassing. Op basis van de 'CE-bodembelastingkaart Gemeente Aalburg' is te zien dat de gronden ter plaatse van het plangebied zijn verdacht op afwerpmunitie en geschutsmunitie. Explosieven experts van Reaseuro concluderen in hun onderzoek (zie ook paragraaf 4.5) dat er een kans bestaat dat er tijdens de geplande werkzaamheden niet gesprongen explosieven (NGE) kunnen worden aangetroffen en ongewenst tot uitwerking kunnen komen.
Toetsing wijzigingsregels
Het bevoegd gezag kan de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' wijzigen in de bestemming 'Wonen' dan wel 'Verkeer', indien er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van het vigerend bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg'.
Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen:
Het plan is inpasbaar vanuit ruimtelijk oogpunt:
Het plan past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma alsmede het door gedeputeerde staten vastgestelde planningsaantal waarop het woningbouwaantal mede is gebaseerd:
De belangen van de waterhuishouding worden niet onevenredig geschaad en er is vooraf een positief wateradvies van de waterbeheerder verkregen:
De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad:
Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden niet onevenredig geschaad:
Er is door de initiatiefnemer een zekerheidstelling afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten:
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven alsmede de beoogde nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 komen de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente aan bod. De planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
De kern Wijk en Aalburg is gelegen in het westen van de gemeente Altena, zuidelijk van Veen en grenzend aan het Heusdens Kanaal en de Afgedamde Maas. Sinds 1973 maakte Wijk en Aalburg deel uit van de gemeente Aalburg. In 2019 ging de gemeente door een fusering met de gemeenten Werkendam en Woudrichem op in de nieuwe gemeente Altena. Anno 2020 telt het dorp Wijk en Aalburg circa 6.550 inwoners (CBS).
Aalburg en Wijk zijn beide rond het jaar 800 als oeverwaldorp aan de Maas ontstaan. Kenmerk van het oeverwaldorp is een voor- en achterstraat, die het dorp een ovale vorm geven. De ontwikkeling van beide dorpen heeft veel invloed van het water ondervonden. Aanvankelijk was nauwelijks sprake van een dorpskern. Er waren een kerk, een kasteel en nabijgelegen oeverwalbebouwing. Het dorp ontwikkelde zich in de lengte van de oeverwal waardoor het een langgerekt karakter kreeg.
Wijk en Aalburg liggen aan, wat vroeger de maas was. Tussen 1896 en 1904 werd de maasloop tussen Heusden en Woudrichem echter afgedamd. Tussen Heusden en Keizersveer werd aan het einde van de vorige eeuw de Bergse Maas als nieuwe waterweg gegraven. Tot aan het graven van de Bergse Maas was Aalburg met Heusden verbonden. Wijk was steeds een parochie geweest met Aalst. De scheiding tussen Wijk en Aalst gebeurde onder invloed van de veranderende Maasloop.
Reeds in 1810 werden Wijk en Aalburg samengevoegd. De bebouwing kende in de periode 1850 - 1940 slechts een geringe uitbreiding die plaatsvond langs bestaande structuren. Oude buurtschappen rond Wijk en Aalburg: Perzik, Spijk, Rivel, Korvert, Hakkeveld en Biesheuvel zijn nooit tot zelfstandige nederzettingen uitgegroeid. Alleen de namen van delen in de voormalige gemeente Aalburg duiden nog op hun vroegere aanwezigheid. De bebouwing vormt inmiddels een geheel met die van Wijk en Aalburg. Na 1940 heeft de bebouwing zich verdicht. Dit is met name tussen de oude structuren gebeurd, van de dijk af. Hierdoor is het langgerekte karakter van het dorp verloren gegaan.
Figuur 2.1 Ontwikkeling dorp Wijk en Aalburg en omgeving (bron: Topotijdreis.nl)
Het plangebied is gelegen op de hoeken waar de Taxhof aansluit op de Polstraat en bestaat uit twee braakliggende percelen. In de bestaande situatie zijn beide percelen grotendeels met gras bedekt en is er geen bebouwing aanwezig.
Figuur 2.2 Luchtfoto (plangebied is rood omlijnd) (bron: Google Maps)
Figuur 2.3 Streetview plangebied (bron: Google Maps)
Figuur 2.4 Streetview plangebied (bron: Google Maps)
Figuur 2.5 Streetview perceel 3856 (bron: Google Maps)
Figuur 2.6 Streetview perceel 4664 (bron: Google Maps)
Het wijzigingsplan voorziet in de bouwmogelijkheid van twee vrijstaande woningen ter plaatse de twee braakliggende percelen aan de Taxhof te Wijk en Aalburg. De woningen dienen met de voorzijde te worden gesitueerd aan de Taxhof. De rooilijn van het bouwvlak is in lijn met de bestaande woningen aan de Taxhof.
De maximaal toegestane goothoogte van de noordelijk gelegen woning zal 5 meter bedragen en de maximale bouwhoogte 8 meter. De zuidelijk gelegen woning heeft een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte 9 meter.
Het bouwvlak van de noordelijk gelegen woning bedraagt circa 100 m2 op een perceel van circa 286 m2. De zuidelijke woning heeft een bouwvlak van circa 153 m2 op een perceel van circa 358 m2.
In onderstaande afbeelding zijn visualisaties weergegeven van mogelijke ontwerpen.
Figuur 2.7 Visualisaties Taxhof, Wijk en Aalburg (13 januari 2022)
Erfafscheiding / Groen
Een groene inpassing staat bij de gemeente hoog in het vaandel. Een overwegend gebruik van natuurlijke materialen, ondersteund met hekwerken en met een uitsluiting van steenachtige muren en houten schermen, moeten zorgen voor een goede inpassing. De kleur van de hekwerken dient te bestaan uit standgroen of zwart. Gebiedseigen natuurlijke materialen zoals haagbeuk, liguster, hedera en wilgentenen, kunnen solitair maar ook in combinatie worden toegepast.
De hoogte van de erfafscheiding voor de voorgevel mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevel is een maximale hoogte van 2 meter toegestaan.
Figuur 2.8 Groene erfafscheiding (links; voor voorgevel, rechts: achter voorgevel)
Verkeer en parkeren
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen is vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Altena'. Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient de parkeervraag in basis op eigen terrein te worden gerealiseerd, dit geldt voornamelijk voor grootschalige ontwikkelingen binnen het plangebied.
Het gemeentelijke uitgangspunt is het bieden van faciliterend parkeerbeleid. De huidige situatie is daarbij het gegeven. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op de bestaande parkeervraag. Voor de functie wonen zijn vaste parkeernormen opgesteld welke niet onderhevig zijn aan wijzigingen in CROW-publicaties. De parkeernorm van een vrijstaand huis is 2,5 parkeerplaatsen per woning (incl. bezoekers). Een deel van de parkeernorm is bedoeld voor bezoekers. Voor bezoekers dient ruimte te zijn in openbaar toegankelijk gebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is parkeren op eigen terrein het uitgangspunt, dit geldt voornamelijk voor grootschalige ontwikkelingen binnen het plangebied. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee vrijstaande, levensloopgeschikte woningen. Dergelijke ontwikkeling wordt niet worden omschreven als grootschalig.
Bij het parkeeraanbod dient rekening te worden gehouden met de rekenfactoren zoals opgenomen in de Nota parkeernormen Altena'. Bij de omgevingsvergunningaanvraag zal getoetst worden aan de op dat moment geldende parkeernormen.
Aangezien een garage vaak anders gebruikt wordt dan wellicht in eerste bedoeld zijn er rekenfactoren van toepassing.
Figuur 2.11 Rekenfactoren zoals opgenomen in 'Nota parkeernormen Altena'
Op elk perceel dienen twee parkeerplaatsen aanwezig te zijn waarbij rekening wordt gehouden met bovenstaande rekenfactoren. Voor de bezoekers dient daarnaast voor beide percelen gezamenlijk 1 parkeerplaats in de openbare ruimte aanwezig te zijn. Langs de Taxhof is, ter hoogte van de plangebieden, voldoende ruimte aanwezig om minimaal 1 parkeerplaats in de openbare ruimte te creëren.
De ontsluiting van de percelen vindt plaats via de Taxhof, welke aansluit op de Polstraat. Deze wegen hebben nog voldoende capaciteit om de beperkte toename van verkeersbewegingen op te vangen.
Bij het maken van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro (geconsolideerde versie 1 december 2020)
Beoordeling en conclusie
Voor onderhavig plangebied is enkel een regeling uit het Rarro van toepassing in verband met het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. De antenne van het radarstation bedraagt 25 meter. Het radarverstoringsgebied horend bij radarstation Herwijnen heeft een straal van 15 km vanaf het radarstation. Binnen deze 15 km geldt oplopend tot 15 km een maximale hoogte. Voor onderhavig plangebied geldt een maximale hoogte van 65 meter.
In het onderhavige plan wordt die hoogte niet gehaald. Het Rarro heeft derhalve geen consequenties voor voorliggend afwijkingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling en conclusie
Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Onderhavige ontwikkeling bestaat uit een bouwmogelijkheid voor 2 woningen en is derhalve niet ladderplichtig.
Verdere toetsing van de 'ladder' is derhalve niet aan de orde, aangezien het geen stedelijke ontwikkeling betreft.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.
Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.
Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.
Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.
Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.
Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.
Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.
Conclusie
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
Wel kan bij de vormgeving en bouw van de woningen aandacht gegeven worden aan duurzame energie en klimaatproof bouwen en/of ontwerpen.
Gasloos bouwen, energieneutraal bouwen, het afkoppelen van regenwater, zoveel mogelijk groen in de tuin zijn mogelijkheden die een positieve bijdrage hebben op de energietransitie en/of klimaatproof Brabant. In de omgevingsvergunning Bouwen zal nader ingegaan worden op de toegepaste maatregelen aangezien deze in de fase van het wijzigingsplan nog niet bekend zijn.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening (IOV). Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, de 'landelijke kern'. Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut. De provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijk gebied', waarin het plangebied is gelegen, betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt.
Het woningaantal wordt niet meer direct bepaald door de provincie. In plaats daarvan is de verdeling van ruimte voor wonen en werken een resultaat van regionale samenwerkingen. Binnen het regionaal overleg worden afspraken gemaakt over de woningbouwaantallen.
Structuurvisie Land van Heusden en Altena
Op 25 juni 2013 is de Structuurvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. De structuurvisie is gezamenlijk met de (voormalige) gemeenten Werkendam en Aalburg opgesteld. Middels de structuurvisie leggen de betrokken gemeentebesturen de hoofdlijnen vast van het gewenste ruimtelijke beleid tot 2025. De structuurvisie dient als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven en is opgebouwd uit de volgende vijf hoofdthema's:
Figuur 3.3 Uitsnede structuurvisie Land van Heusden en Altena (plangebied is met oranje cirkel aangegeven)
Voldoende passende woonruimte
Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg. Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:
Hiermee verandert ook de woonopgave, waarbij de kwaliteit van de woningvoorraad en een goede differentiatie daarbinnen belangrijker wordt dan de kwantiteit. Hoewel de gemeenten geen primaire verantwoordelijkheid hebben in het realiseren van een passende voorraad, willen en zullen ze wel een actieve rol spelen. Dit door geschikte planologische en juridische kaders voor transformatie of toevoegingen aan de voorraad mogelijk te maken.
Adequaat locatie aanbod voor wonen
Voor de planperiode richting 2025 is zowel op het niveau van de regio als geheel, maar ook op het niveau van de afzonderlijke kernen voldoende plan- en locatievoorraad beschikbaar om adequaat in de uitbreidingsbehoefte voor wonen te kunnen voorzien. Er doen zich hierbij in kwantitatieve zin geen knelpunten voor. Veel eerder is, zoals hiervoor al geduid, de opgave de goede woningen aan de voorraad toe te voegen. De gemeenten hanteren voor wat betreft de woningkwantiteit de provinciale woningbouwprognoses als uitgangspunt.
Conclusie
De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Wijk en Aalburg. De gemeenten Altena zal, als opvolger van de voormalig gemeenten in het Land van Heusen en Altena, plannen en initiatieven voor woningbouw beoordelen op de bijdrage aan de kwaliteiten van de dorpen. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor diverse doelgroepen.
In voorliggend planvoornemen wordt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt.
Strategische Visie Aalburg 2007-2027
De Strategische Visie Aalburg 2007-2027 'Aalburg op weg naar morgen', is op 30 oktober 2007 vastgesteld door de (toenmalige) gemeenteraad van Aalburg. De Strategische Visie is een stuk waarmee de gemeenteraad de koers voor de toekomstige ontwikkeling van (de toenmalige gemeente) Aalburg aangeeft. Met betrekking tot wonen en leefbaarheid zijn de volgende onderwerpen relevant:
Het streefbeeld voor 2027 is dat de gemeente bekend wil zijn als een eigentijdse gemeente, centraal gelegen tussen Randstad en BrabantStad in open land. Een dorpse gemeenschap met traditionele waarden aan de oevers van de Maas, die:
Beoordeling en conclusie
Conform het beleid worden aan bewoners en ondernemers kansen geboden, die passen binnen het dorpse karakter van Wijk en Aalburg.
Woonvisie 2021-2025
De Woonvisie 2021-2025 is een product van de gemeente Altena. De woonvisie heeft betrekking op de periode 2021-2025 en geeft de kaders van het beleid van de lokale woningmarktopgaven. De gemeente heeft diverse opgaven op het gebied van wonen. In de Hoofdlijnennotitie die door de raad in februari 2021 is vastgesteld, zijn de belangrijkste thema's bepaald.
De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens binnen de gemeente gegroeid met ongeveer +1.400. Deze groei komt mede door een hoog geboortecijfer, maar ook door een positief migratiesaldo, vooral het aantal vestigers vanuit de Randstad is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Er is binnen de gemeente sprake van een toenemend aantal woningzoekenden, waarbij het woningaanbod nog achterblijft. Het is daarom van belang dat de gemeente voldoende woningen bouwt die aansluit bij de wensen van de woningzoekende. De gemeente Altena gaat voor de periode 2021-2030 uit van een totale woningbouwopgave van 3.000 woningen, waarvan minimaal 1.220 in de eerste vijf jaar. Daarbij is het wenselijk om een ruimere capaciteit plannen aan te houden. De verwachting is dat vanaf het jaar 2030 de huishoudensgroei zal afvlakken als het gevolg van toenemende vergrijzing.
Het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder zal de komende jaren verder toenemen. Anno 2021 vormt deze groep circa 30% van het totaal aantal huishoudens in Altena, in 2030 zal dit zijn gestegen naar 37%. Veel ouderen wonen op dit moment in ruime eengezinswoningen. Vanwege de vertrouwde omgeving en het opgebouwde sociale netwerk blijven veel ouderen graag zo lang mogelijk in hun eigen woning. Een deel van de ouderen overweegt wel om te verhuizen naar een levensloopgeschikte woning, waar zij ook kunnen wonen als de gezondheid achteruit zou gaan. Op het moment ontbreekt het echter binnen veel kernen aan geschikt woningaanbod. Gevolg hiervan is dat er weinig sprake is van doorstoming op de woningmarkt, en er steeds minder gezinswoningen beschikbaar zijn voor jonge doorstromers en starters.
Steeds meer jongeren vertrekken uit de gemeente Altena omdat er ze er geen betaalbare woning kunnen vinden. De gemeente wil daarom de komende jaren meer inzetten op het ontwikkelen van betaalbare woningen voor starters. De gemeente wil dat betaalbare woningen ook op de langere termijn beschikbaar blijven voor de doelgroep. Daarom wordt er gekeken naar creatieve concepten en maatregelen, zoals het bouwen van kleinere woningen met beperkte uitbouwmogelijkheden, tiny houses of prefab-bouwen.
Woningbouwopgave Wijk en Aalburg
De woningbouwopgave in Wijk en Aalburg ligt de komende jaren op 175 woningen. De kwalitatieve vraag richt zich op verschillende segmenten. De grootste vraag zit bij de grondgebonden koopwoningen (in alle prijsklassen), maar de meeste bestaande plannen richten zich ook op dit segment. Daarnaast is er ook veel vraag naar appartementen (in de eerste plaats huur, maar ook koop). De plancapaciteit blijft hier nog achter. Dit segment is in eerste instantie gewenst door senioren, maar daarnaast ook door starters. Een teken dat met name de groep kleine 1+2 persoonshuishoudens zal toenemen, waar ook toekomstig woningaanbod op moet inspelen.
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van twee levensloopgeschikte woningen mogelijk. Hiermee wordt er ingespeeld op de actuele woningbouwopgave binnen de gemeente Altena.
Beleidsvisie riolering en water 2019
In de visie wordt aangegeven hoe om moet worden gegaan met afvalwater, grondwater en hemelwater en daarbij wordt een relatie gelegd met het oppervlaktewater. Daarin speelt de klimaatverandering en hoe daar mee omgegaan wordt een grote rol.
De afgelopen jaren is de gemeente een aantal maal getroffen door zeer heftige buien. Helaas zal dit in de toekomst niet anders zijn. De weersomstandigheden worden extremer, waarbij de temperaturen hoger worden en de buien zwaarder. Wateroverlast kunnen echter nooit helemaal voorkomen worden, maar wel zo veel mogelijk beperkt worden.
Grondwater
De grondeigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de staat van zijn gebouw(en) en terrein. De eigenaar van een bouwwerk verantwoordelijk om voorzieningen te treffen die nodig zijn om te zorgen dat er geen gevaar voor de gezondheid ontstaat.
Hemelwater
De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient dan ook zelf, voor zover dat redelijk mogelijk is, het afstromend hemelwater in de bodem of oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is (aantoonbaar), is afvoer via een gemeentelijke voorziening toegestaan. Hiervoor wordt wel een (financiële) compensatie van de perceeleigenaar of projectontwikkelaar gevraagd.
Voor vervangende nieuwbouw vindt deze afweging per situatie plaats en kan onder voorwaarden (financiële) compensatie van de perceeleigenaar gevraagd worden.
Er kan tevens gebruik gemaakt worden van een ‘waterbergingsbank’. Eigenaren die niet in staat zijn op eigen terrein te voldoen aan de waterbergingseisen, moeten een financiële bijdrage leveren. Dit geld wordt ingezet voor het treffen van extra bergingsmaatregelen.
Dimensioneren (hemel)watersysteem
Voor het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en bepalen compensatieplicht bij nieuwbouwlocaties geldt het volgende uitgangspunt:
Een verhard oppervlak van 80% voor percelen tot 250 m² en 65% voor percelen tot 600 m². Zijn de percelen groter dan 600 m2, dan wordt het werkelijke verhard oppervlak met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak gehanteerd.
Beoordeling en conclusie
Het toetsing is verwerkt in paragraaf 4.4. Daaruit zal ook blijken of sprake is van een waterbergingsopgave en hoe wordt omgegaan met het water ter plaatse.
Nota Ruimtelijke Kwaliteit Altena
Door de gemeentelijke fusie was er geen eenduidig ruimtelijk kwaliteitsbeleid in de gemeente Altena. De gemeenteraad van Altena heeft daarom besloten om een eenduidig welstandsbeleid op te stellen. Daarbij is ervoor gekozen om het welstandstoezicht in de gemeente af te schaffen met uitzondering van het beschermd stadsgezicht Woudrichem, de rijksmonumenten en de gemeentelijke monumenten.
De gemeenteraad van Altena heeft ervoor gekozen om voor de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en objecten ruimtelijke kwaliteitseisen te stellen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Dit betekent dat ervoor het beschermd stadsgezicht van Woudrichem en de rijks- en gemeentelijke monumenten eisen worden gesteld bij aanvraag van een omgevingsvergunning. Overige gebieden binnen de gemeente zijn welstandsvrij verklaard. Er is wel een excessenregeling opgenomen in de nota zodat zaken achteraf onderworpen kunnen worden aan een beoordeling wanneer er een ernstige mate van negatieve invloed op de omgeving afstraalt. Om een exces en handhaving achteraf te voorkomen kan de initiatiefnemer een (bouw)plan vrijwillig laten toetsen.
Beoordeling en conclusie
Op basis van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Altena ligt het plangebied in een welstandsvrij gebied. Voorliggend plan zal daarom niet worden getoetst op eisen van ruimtelijke kwaliteit.
Parkeerbeleid en Nota Parkeernomen Altena
Het parkeerbeleid in de gemeente Altena is verwoord in de beleidsnota 'Parkeerbeleid gemeente Altena', dat op 15 december 2020 door de gemeenteraad is vastgelegd. In deze nota wordt aan de hand van een beschrijving van de huidige situatie alsook trends en ontwikkelingen op het gebied van parkeren, een visie gegeven op verschillende parkeerbeleidsthema's.
Een van de thema's die een belangrijke rol speelt zijn de parkeernormen. Als onderdeel van het parkeerbeleid heeft de gemeente in dit kader ook de 'Nota Parkeernormen Altena' vastgeleged (eveneens 15 december 2020). De Nota Parkeernormen Altena geeft duidelijkheid bij het bepalen van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen. Hoewel de nota als bijlage bij het parkeerbeleid is opgenomen, heeft deze nota wel een zelfstandige status.
In de Nota Parkeernormen Altena is voor de functie/hoofdgroep 'wonen' aangegeven welke parkeernorm geldt en hoe op basis van deze norm de gemeentelijke parkeereis bij nieuwe ontwikkelingen moet worden berekend. In paragraaf 2.3 is de parkeersituatie in het plangebied in relatie tot de parkeernormen verder toegelicht.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Door Econsultancy is op 16 augustus 2021 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem is uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is als Bijlage 1 bij het wijzigingsplan gevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling
De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De ondergrond bestaat plaatselijk uit matig tot sterk zandige klei.
Zuidelijke deellocatie: perceel 3856
Zintuiglijk zijn in de bodem van de gehele deellocatie verschillende gradaties puindelen aangetroffen. De bodem is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PCB en PAK. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In de bodem is er zintuiglijk asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Analytisch is ter plaatse van asbestinspectiegat A04a een gehalte van 45 mg/kg d.s. aangetoond. Het indicatief berekende asbestgehalte ter plaatse van asbestinspectiegat A04a is 67 mg/kg d.s. Dit gehalte overschrijdt de helft van de interventiewaarde.
Noordelijke deellocatie: perceel 4664
Zintuiglijk zijn in de bodem van de gehele deellocatie in verschillende gradaties puindelen aangetroffen. In de ondergrond is in eerste instantie een sterke verontreiniging met lood aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is het mengmonster uitgesplitst en zijn alle monsters separaat geanalyseerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat enkel traject 0,5-1,0 m -mv ter plaatse van boring B02 sterk verontreinigd is met lood. De overige twee trajecten zijn zwak tot matig verontreinigd met lood. Verder is de grond plaatselijk licht verontreinigd met zink, lood en PAK. In het grondwater ter plaatse zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Ter plaatse van de noordelijke deellocatie is zintuiglijk geen asbest aangetroffen. Analysitsch is een asbestgehalte van 2,1 mg/kg d.s. aangetoond. Het gehalte ligt ruim onder de helft van de interventiewaarde.
Figuur 4.1 Uitsnede kaart boringlocaties
Nader bodem- en asbestonderzoek
Als gevolg van de resultaten uit het hiervoor beschreven onderzoek waarbij een sterk verhoogd gehalte voor lood is aangetoond in de ondergrond (0,5-1,0 m-mv) en een gehalte voor asbest dat de norm voor nader onderzoek overschrijdt is een nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 aan het wijzigingsplan toegevoegd.
De verontreiniging ten aanzien van lood ter plaatse van boring B02 op het noordelijke perceel (figuur 4.1) van is middels het nader onderzoek in voldoende mate afgeperkt en bevindt zich in de ondergrond van 0,5 tot 1,0 m-mv over een oppervlakte van maximaal 20 m2. De omvang van de sterk met lood verontreinigde grond bedraagt derhalve circa 10 m3.
Aangezien de interventiewaarde wordt overschreden ter plaatse van bovengenoemde spot, zijn formeel gezien sanerende maatregelen noodzakelijk in het kader van de Wet bodembescherming. De grond is derhalve in februari 2022 reeds gesaneerd. Het evaluatierapport is als Bijlage 3 aan het wijzigingsplan toegevoegd.
Ten aanzien van asbest kan worden geconcludeerd dat het tijdens voorgaand onderzoek aangetroffen asbesthoudend materiaal in de bodem niet heeft geleid tot een ernstige verontreiniging met asbest in de bodem, aangezien tijden het nader onderzoek zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetroffen.
Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn sanerende maatregelen noodzakelijk in verband met het plaatselijk aangetroffen sterk verhoogde gehalte voor lood in de bodem. De aangetroffen verontreiniging met lood in het noordelijk gelegen perceel is reeds gesaneerd.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan Wet natuurbescherming opgesteld. Het onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd aan dit wijzigingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling
Er zijn geen potentiële verblijfplaatsen aangetroffen binnen het plangebied. Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming is geen aanvullend ecologisch onderzoek benodigd voor de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden.
Zorgplicht
De woningen ten noorden, zuiden en westen van de onderzoekslocatie kunnen dienen als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Overtreding van de Wet natuurbescherming is te vermijden indien potentiële vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen in de omgeving functioneel en duurzaam behouden blijven. Hierdoor wordt geadviseerd om geen additionele (bouw)verlichting toe te passen richting deze woningen tijdens de bouwfase en de eindfase.
Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door de aanwezige beplanting te verwijderen buiten het broedseizoen. Indien in het broedseizoen gewerkt gaat worden, dient voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Met betrekking tot Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en beschermde houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie.
Conclusie
Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk. Wanneer er rekening wordt gehouden met de algemene zorgplicht voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën is er geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend wegen gesitueerd waar een maximale snelheid van 30 km/uur geldt. Voor deze wegen hoeft geen toetsing aan de grenswaarden uit de Wgh plaats te vinden. Om te kunnen beoordelen of ter plaatse van de te realiseren woningen een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, is de geluidbelasting als gevolg van de relevante 30 km/uur-wegen inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is onderzocht of aan de normstelling voor de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de verblijfsruimten van de woningen wordt voldaan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door Wematech Milieu Adviseurs B.V de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai bepaald. De volledige rapportage van het onderzoek is aan dit wijzigingsplan bijgevoegd als Bijlage 4.
Beoordeling en conclusie
Uit het akoestisch onderzoek kan worden opgemaakt dat:
Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op voorliggend plan, zal de gemeente Altena moeten overwegen of zij van mening is dat het plan aan de criteria voldoet voor een goede ruimtelijke ordening. Mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidbelasting vanwege de relevante wegen kunnen bronmaatregelen en/of maatregelen in de overdracht zijn. Voor beide opties geldt dat dit niet tot haalbare maatregelen.
Ondanks dat het Bouwbesluit 2012 bij 30 km/h wegen enkel en alleen een geluidwering van 20 dB eist,wordt in overweging gegeven om de twee woningen zodanig te realiseren dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de verblijfsruimten van de woningen minimaal het verschil tussen de gecumuleerde geluidbelasting en 33 dB bedraagt.
Het is wel wenselijk dat er een geluidluwe gevel en buitenruimte aanwezig is. De geluidsluwe gevel is in deze situatie aanwezig. Een aanvullende berekening is uitgevoerd voor de te realiseren woningen om aan te tonen of een geluidluwe buitenruimte aanwezig is.
Voor deze berekening is voor beide woonpercelen een grid ingevoerd in het rekenmodel behorende bij de akoestische beschouwing wegverkeerslawaai met een beoordelingshoogte van 1,5 meter. Uit de resultaten van deze grids wordt aangetoond dat voor het overgrote deel van de tuin/buitenruimte geen hogere gecumuleerde geluidbelasting berekend wordt dan 53 dB (excl. 5 dB aftrek).
Dit betekent dat deze ruimten voor beide woningen aangeduid kunnen worden als een geluidluwe buitenruimte. In onderstaande afbeeldingen zijn de contouren en resultaten weergegeven van de grids van beide mogelijke nieuwbouwwoningen. De gehanteerde toetspunten in onderstaande grids komt overeen met de bouwvlakken die in het wijzigingsplan zijn opgenomen.
Figuur 4.2 Noordelijke woning
Figuur 4.3 Zuidelijke woning
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt vanwege de Polstraat overschreden. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op deze weg, kan geen hogere waarde worden verleend. Er is daarnaast aangetoond dat er wel sprake is van een geluidluwe gevel en geluidluwer buitenruimte.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen. zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft Tritium Advies een waterparagraaf opgesteld. In de waterparagraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. De volledige waterparagraaf is als Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.
Waterparagraaf
Waterbeheerprogramma 2022-2027: 'Versterken. Verbinden. Vergroenen'
Het plangebied maakt deel uit van stroomgebied Rivierenland. Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterbeheer en bijbehorend waterbeleid in en om onderhavig plangebied in de gemeente Altena. In het Waterbeheerprogramma (WBP) beschrijft het Waterschap wat het in de planperiode wil bereiken en hoe zij dat wil doen, het WBP is in werking getreden op 22 december 2021. In het WBP is per gebied een analyse gemaakt van wat er zoal speelt. Het plangebied ligt in de deelregio 'Altena & Bommelerwaard' Het gebiedsplan geeft op basis van de prioriteiten in de gebiedsagenda een goed overzicht van concrete maatregelen en projecten voor het komende jaar. Dit wordt elk jaar na afloop geëvalueerd. De basistaak van het waterschap is het dagelijks beheer van water en dijken, dit bestaat onder andere uit: vergunningen verlenen en toezichthouden en handhaven op de regels. Hierbij wordt getoetst of activiteiten in de leefomgeving aansluiten bij de doelen van het waterschap. Daarbij worden de belangen van de omgeving en de wettelijke taken van het waterschap waar mogelijk samengebracht.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
In de waterschapskeur, oftewel de waterschapsverordening, staan onder andere regels voor waterhuishoudkundige belangen beschreven. Bij werkzaamheden of activiteiten moeten de regels uit de keur worden nageleefd. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of de algemene regels van toepassing is voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening. De Keur van het waterschap is onder andere van toepassing wanneer direct of indirect wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam.
Nieuwe lozingen kunnen voortkomen uit alle oppervlakken die voor nieuwbouw, wegen, e.d. verhard worden. Hierdoor kan hemelwater niet ter plaatse in de grond infiltreren en treedt een versnelde afvoer van het hemelwater op. Deze 'extra' afvoer van hemelwater kan worden geneutraliseerd door het vergroten van de bergingscapaciteit van het watersysteem. De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. er geldt voor particulieren een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van ontwikkelingen kleiner dan 500 m2 in stedelijk gebied. Bij grotere oppervlaktes mogen de vrijgestelde oppervlaktes daarop in mindering worden gebracht. Aanvragen worden aan de algemene toetsingscriteria getoetst.
Waterbeleid gemeente Altena
In de Beleidsvisie riolering en water gemeente Altena anticipeert de gemeente Altena op de nieuwe Omgevingswet en wordt een basis gevormd voor het nog op te stellen rioleringsprogramma. Met dit beleid wordt invulling gegeven aan de volgende thema's:
Volgens de beleidsvisie ligt de verantwoordelijkheid voor de verwerking van het hemelwater primair bij de eigenaar van het terrein waarop het hemelwater valt. Deze dient dan ook zelf, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het afstromend hemelwater in de bodem of oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is, is afvoer via een gemeentelijke voorziening toegestaan.
Voor vervangende nieuwbouw vindt per situatie een afweging plaats. Voor het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en het bepalen van de compensatieplicht bij nieuwbouwlocaties wordt een verhard oppervlak gehanteerd van 80% voor percelen tot 250 m2 en 65% voor percelen tot 600 m2, dan wordt het werkelijke verhard oppervlak gehanteerd met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak. Voor bedrijventerreinen wordt een verhard oppervlak van 100% van het perceeloppervlak gehanteerd.
Grondwater
Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekking plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie. Ter plaatse van het plangebied is er mogelijk een hogere grondwaterstand door de aanwezigheid van een dijk en stoep in de nabijheid van het plangebied. Tijdens de grondwaterbemonstering op 27 juli 2021 bleek ter plaatse van het plangebied een grondwaterstand van 0,87 m-mv.
Oppervlaktewateren
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom in het zuiden van Wijk en Aalburg. Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. Direct ten oosten van het noordelijke perceel bevindt zich een C-watergang. Deze watergang heeft een lengte van circa 100 meter en gaat daarna over in een categorie A-watergang. A-wateren zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden. C-wateren zijn van tertiair belang voor het waterbeheer, hiervoor geldt geen jaarlijkse onderhoudsplicht.
Ten westen van het plangebied, aan het eind van de Taxhof, ligt een wadi waarin het regenwater afkomstig van het verhard oppervlak in de Taxhof (dakoppervlak woningen en bestrating) wordt verzameld. Deze wadi is door middel van een duiker aan de westzijde aangesloten op de categorie A-watergang.
Ten zuiden van het plangebied ligt het Heusdensch kanaal. Tussen het kanaal en het plangebied ligt de Maasdijk, welke het achterliggende land beschermd tegen overstromingen. De dijk bevat een beschermingszone waarbinnen restricties gelden voor werk en werkzaamheden. Waterschap Rivierenland heeft hiervoor regels opgesteld en legt de waterkeringen en beschermingszones vast in de legger. Op 1 juli 2022 is de nieuwe legger waterkeringen vastgesteld en is geldig vanaf 21 juli 2022. Hierbij is het plangebied buiten de beschermingszones van de dijk komen te liggen. Er gelden derhalve geen beperkingen voor het planvoornemen ten aanzien van de waterkering en de bijbehorende beschermingszones.
Figuur 4.4 Uitsnede Ontwerp Legger Waterkeringen Rivierenland 2022
Waterbergingsopgave
De percelen hebben een gezamenlijk oppervlak van circa 643 m2. Het noordelijk gelegen perceel heeft een oppervlakte van circa 283 m2 en het zuidelijk gelegen perceel heeft een oppervlakte van circa 360 m2.
Voor de afvoer van hemelwater geldt het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Het houdt verder in dat het plan met betrekking tot hemel- en grondwater geen overlast mag veroorzaken voor naastgelegen percelen. Voor behandeling van dit water geldt de waterkwantiteitstrits, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 4 het minst wenselijk is:
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat de normale watertoetsprocedure gevolgd moet worden.
Vanwege de ligging binnen de beschermingszone van een primair waterstaatswerk volgt uit de Watertoets het verzoek om voor het noordelijke perceel een algemene aanduidingsregel op te nemen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk – 2' en voor het zuidelijke perceel de dubbelbestemming ‘waterstaat – Waterkering’ en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszonde – dijk – 1'. Vanwege het toepassen van de nieuwe legger waterkeringen van Waterschap Rivierenland, die op 1 juli 2022 is vastgesteld, zijn hier echter geen beschermingszones meer van toepassing en vloeien hier ook geen beperkingen uit voort.
Compensatie-eis
Voor het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en het bepalen van de compensatieplicht bij nieuwbouwlocaties hanteert de gemeente Altena een verhard oppervlak van 65% voor percelen van 250 m2 tot 600 m2. In de huidige situatie zijn de percelen volledig onverhard. De toename van verhard oppervlak wordt weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 verhard oppervlak nieuwe situatie (bron: Waterparagraaf Tritium Advies, december 2021)
Als gevolg van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak voor beide percelen toe met minder dan 500 m2. De eenmalige vrijstelling is op onderhavig planvoornemen echter niet van toepassing, aangezien de initiatiefnemer een organisatie betreft. Dit betekent dat de volledige toename van verhard oppervlak gecompenseerd moet worden.
Voor het berekenen van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436 m3 waterberging nodig is per hectare verharding. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water. Voor watercompensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld wadi’s of infiltratiekratten, geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is per hectare verharding. De benodigde compensatie bedraagt daarmee in totaal 18,2 m3 bij open water en 27,8 m3 bij kunstmatige voorzieningen.
Gezien de ligging van de plangebieden en de beperkte oppervlakte zijn de percelen niet geschikt voor het creëren van waterberging in open water. Daarnaast kan ter plaatse van het plangebied kwel voorkomen, waardoor de locatie tevens niet geschikt is voor het toepassen van een infiltratievoorziening. Derhalve zal de bergingseis worden gecompenseerd in het nabij gelegen nieuwbouwplan ‘de Langestraat’ in Wijk en Aalburg. Dit plan is gelegen in hetzelfde peilbesluitgebied.
Afvoer hemelwater
De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient deze, voor zover mogelijk, zelf het afstromend hemelwater in de bodem op oppervlaktewater te brengen. Bij de reeds aanwezige woningen langs de Taxhof loopt het hemelwater via het maaiveld naar de wadi aan het eind van de Taxhof. In de Taxhof ligt geen hemelwaterriolering.
Voor de twee nieuwbouwwoningen geldt dat het hemelwater tevens op het maaiveld zal worden geloosd aan de zijde van de Taxhof, waarna het vervolgens naar de wadi stroomt.
De perceelsriolering zal voldoen aan het Bouwbesluit en de aansluiting zal plaatsvinden conform de Verordening riolering.
Conclusie
Middels de waterparagraaf is onderzocht wat de waterhuishoudkundige consequenties zijn van de beoogde ontwikkeling. Het relevante waterbeleid is tegen het licht gehouden om te beoordelen wat de belangrijkste uitgangspunten zijn met betrekking tot water en in hoeverre er mogelijk sprake is van belemmeringen ten aanzien van eventuele beschermingszones. Hieruit is gebleken dat er geen directe belemmeringen zijn voor het planvoornemen.
Op basis van de indicatieve berekening blijkt dat er sprake is van een compensatie-eis voor het opvangen van hemelwater. De benodigde compensatie bedraagt in totaal 18,2 m3 bij open water en 27,8 m3 bij kunstmatige voorzieningen. De bergingseis zal gecompenseerd worden in het nabij gelegen nieuwbouwplan ‘de Langestraat’ in Wijk en Aalburg. Dit plan is gelegen in hetzelfde peilbesluitgebied. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen.
In het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' geldt ter plaatse van het het plangebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - explosieven'. Ter plaatse van deze aanduiding is een verhoogd risico op het vinden van niet-ontplofte explosieven. Het explosievenbeleid is hier van toepassing.
In de periode van november 1944 t/m mei 1945 was heel het grondgebied van de voormalige gemeente Aalburg in handen van de Duitse bezetter en onderdeel van het frontgebied. Als gevolg van de omvangrijke Duitse militaire aanwezigheid was het doelgebied van diverse geallieerde luchtaanvallen en artilleriebeschietingen.
Figuur 4.5 Uitsnede CE-bodembelastingkaart Gemeente Aalburg (locatie plangebied is groen omcirkeld)
Op de bovenstaande kaart uit 2013 van de voormalige gemeente Aalburg is te zien dat de locatie van het plangebied wordt verdacht op zowel afwerpmunitie als geschutsmunitie. Vanwege het feit dat een deel van de voorgenomen werkzaamheden in een NGE-Risicogebied plaatsvindt, dient te worden vastgesteld of de werkzaamheden in een verdachte laag plaatsvinden. Derhalve heeft REASeuro ter plaatse van het plangebied een Maatwerkadvies - Niet Gesprongen Explosieven (MW-NGE) uitgevoerd. Hierin wordt een inzicht gegeven in de risico's die aanwezig zijn bij uitvoering van de werkzaamheden. De gehele rapportage is bijgevoegd als Bijlage 7.
Beoordeling en conclusie
Op basis van de onderzochte gegevens, rapporten en naoorlogse grondroerende activiteiten concludeert REASeuro dat er in het plangebied een kans bestaat dat tijdens geplande werkzaamheden NGE worden aangetroffen en ongewenst tot uitwerking kunnen komen. De beide werkgebieden zijn verdacht bevonden op afwerp- en geschutsmunitie.
Noordelijke perceel
Ter plaatse van het noordelijke perceel zijn geen maatgevende naoorlogse grondroeringen geconstateerd. Derhalve wordt voor deze locatie NGE-bodemonderzoek geadviseerd. Vanuit de aard van de locatie en verwachte NGE wordt, daar waar mogelijk, voorgesteld het gehele terrein vanaf maaiveld te onderzoeken met behulp van passieve realtime oppervlaktedetectie.
Zuidelijke perceel
Op basis van de geconstateerde naoorlogse grondroeringen kan in dit werkgebied gewerkt worden zonder aanvullende maatregelen omtrent NGE. Het aantreffen van NGE is echter niet geheel uitgesloten. Het perceel is meegenomen in het detectieonderzoek.
Proces-Verbaal van Oplevering
Op het terrein zijn eerst archeologische proefsleuven begeleid in de vorm van Realtime detectie & benaderen. Nadat deze proefsleuven onderzocht waren, is de rest van het terrein onderzocht op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.
Tijdens de werkzaamheden zijn er 2 (restanten van) ontplofbare oorlogsresten aangetroffen welke aan de EODD is overgedragen. Met de gebruikte zoekmethodiek zijn na het verwijderen van de objecten geen overige significante objecten welke overeenkomen met (volgens gesteld zoekdoel) ontplofbare oorlogsresten meer aangetroffen. Het gebied zoals weergeven in de vrijgavetekening is vrijgegeven om toekomstige werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
Het gehele opsporingsgebied is vrijgegeven tot een diepte van 5,10m -mv, met uitzondering van de ontoegankelijke stroken in het zuidelijke en noordelijke deel van de projectlocatie. De hoogte van het maaiveld lag, ten tijde van het onderzoek, (gemiddeld) op een hoogte van 2.60m +NAP1. E.e.a. is weergegeven in onderstaande een vrijgavetekening. Deze tekening is tevens als bijlage in het proces-verbaal van oplevering opgenomen.
Figuur 4.6 Vrijgavetekening (bron: Proces-verbaal van oplevering NGE)
Indien in de toekomst bodemroerende werkzaamheden in naoorlogs ongeroerde grond zullen plaatsvinden, wordt geadviseerd de grond vooraf te laten onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van een ruimtelijk plan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Belangrijke cultuurhistorische identiteitsdragers zijn weergegeven op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart.
Figuur 4.7 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied paars omlijnd)
Op de cultuurhistorische waardenkaart van Provincie Noord-Brabant is te zien dat het plangebied is gelegen binnen een gebied dat is aangeduid als 'Historische stedenbouw'. Daarnaast is de locatie van het plangebied ook aangewezen als 'Archeologische landschappen' van provinciaal belang. In de bestaande situatie is er geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied, derhalve tast de beoogde ontwikkeling de cultuurhistorische waarden ook niet aan.
Archeologie
In Europees verband was het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden.
Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1 juli 2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Op 14 januari 2019 is de erfgoedverordening Altena 2019 vastgesteld. Onderdeel hiervan is het de Archeologische beleidskaart Altena 2019.
Figuur 4.8 Uitsnede Archeologische beleidskaart Altena 2019 (plangebied geel omcirkeld)
Het plangebied is op de Archeologische beleidskaart Altena 2019 deels aangeduid als 'archeologische vindplaats' en deels als 'historische kern', binnen de grens van een gebied aangeduid als 'archeologisch onderzoek (grens onderzoek melding)'. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksverplichting met een vrijstellingsdiepte van 0,3 m-mv en een vrijstellingsgrens omvang van 100 m2.
In het vigerend bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' heeft het gebied ook een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische historische kern'. Hiervoor geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een omvang vanaf 50 m2 en 30 cm –Mv.
In 2006 is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ten westen en zuiden van het plangebied (Bijlage 9). Tijdens dit onderzoek zijn voornamelijk greppels uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aangetroffen die dienden als perceelgrenzen. Verder bestaat de bodem uit fluviatiele afzettingen die onder te verdelen zijn in oeverwalafzettingen en komafzettingen. Het archeologisch niveau bevond zich op de oeverwalafzettingen op een diepte van circa 0,5 m -Mv in het noordelijke deel. Tijdens dit onderzoek zijn drie proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van circa 700 m2. In de meest noordelijke proefsleuf (1) is een compleet verstoorde werkput aangetroffen zonder sporen. In werkput 2 werden in totaal vier greppels en een baksteenstructuur aangetroffen. Tenslotte is in werkput 3 een vijftal greppels blootgelegd.
Tijdens de uitvoering van civieltechnische werkzaamheden (aanleg riolering) heeft archeologische begeleiding plaatsgevonden (Bijlage 10). Tijdens de begeleiding van de graafwerkzaamheden zijn geen sporen aangetroffen.
Voor het overige deel heeft de bevoegde overheid besloten dat ter plaatse van voorliggend plangebied een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek met een mogelijkheid tot doorstart naar opgraven. Hiervoor is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld dat voorziet in de kaders voor dit onderzoek. Dit PVE is als Bijlage 11 toegevoegd aan het wijzigingsplan.
In augustus 2022 heeft vervolgens het proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Dit proefsleuvenonderzoek is als Bijlage 12 toegevoegd aan het wijzigingsplan.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn twee werkputten aangelegd (circa 72 m2). Na overleg met de bevoegde overheid is besloten om werkput 1 in het noordelijk deelgebied, ter hoogte van een aangetroffen greppel, een stuk uit te breiden zodat er een volledig dwarsprofiel over de greppel kan komen. Dit valt onder de noemer doorstart naar opgraven (DO). Er zijn tijdens het veldonderzoek acht archeologische grondsporen aangetroffen en er zijn 205 vondsten verzameld.
Op basis van het veldonderzoek kan geconcludeerd worden dat er één vindplaats binnen het noordelijk plangebied (werkput 1) aanwezig is. Hier zijn tijdens het proefsleuvenonderzoek zeven sporen aangetroffen, die relateren aan landgebruik in de Late Middeleeuwen tot en met de Late Nieuwe Tijd. Op basis van de waarderingstabel (tabel 2) is geconcludeerd dat in het noordelijke plangebied geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Binnen het zuidelijk plangebied is geen vindplaats aanwezig. Met het proefsleuvenonderzoek is de hoge archeologische verwachting op resten uit de Romeinse Tijd tot en met de Vroege Middeleeuwen D getoetst en bijgesteld naar laag. De hoge verwachting op archeologische resten uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd is met de vindplaats in het noordelijk plangebied bevestigd.
Op basis van het veldonderzoek kan geconcludeerd worden dat er één vindplaats binnen het noordelijk plangebied (werkput 1) aanwezig is. Deze is niet behoudenswaardig. Een opgraving van een dergelijk klein resterend vlakte zal, gezien de aard en complex van de sporen, geen aanvullende informatie opleveren dan wat er al met het onderliggend onderzoek verkend is. Op basis hiervan, en door het ontbreken van een vindplaats in het zuidelijk plangebied, wordt daarom geadviseerd om het plangebied archeologisch vrij te geven.
Bovenstaande vormt een advies. De gemeente heeft het advies overgenomen en het gebied daarmee archeologisch vrijgegeven.
Conclusie
Ter plaatse geldt een onderzoeksverplichting met een vrijstellingsdiepte van 0,3 m-mv en een vrijstellingsgrens omvang van 100 m2. In het verleden heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden en heeft archeologische begeleiding plaatsgevonden ten behoeve van civieltechnische werkzaamheden (aanleg riolering). Dit geeft echter onvoldoende inzicht in de archeologische situatie ter plaatse van het plangbied. De beveogde overheid heeft dan ook besloten dat archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden in de vorm van proefsleuven. Hiervoor is een PvE opgesteld dat voorziet in de kaders voor het proefsleuvenonderzoek. Na uitvoering van het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat er één vindplaats aanwezig is in het noordelijke perceel. Deze is echter niet behoudenswaardig en het advies luidt om beide percelen vrij te geven.
Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het wijzigingsplan derhalve niet in de weg.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is sinds 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht.
Beoordeling en conclusie
Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied ‘Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem’ ligt op circa 6 kilometer afstand het meest nabij het plan.
Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura2000-gebieden. In de RIVM handreiking 'Woningbouw en Aerius' is beschreven dat pas bij 50 woningen op een afstand van 7 km er sprake is van een negatief effect.
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 2 woningen, derhalve kan er geconcludeerd worden dat negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten.
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 4.1 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. Ten noordwesten van het plangebied staat op een afstand van meer dan 50 meter een kerk van de Gereformeerde Gemeente Altena. Ten noordoosten van het plangebied staan de oude en nieuwe kerk 'De Burg' van de Hervormde Gemeente Aalburg.
Kerkgebouwen behoren in de VNG-publicatie tot categorie 2. De beoogde ontwikkeling is gelegen op meer dan 30 meter. er wordt derhalve voldaan aan de aan te houden richtafstand. Tussen de gronden van de kerken en het plangebied zijn daarnaast meerdere woonpercelen gelegen. Er kan tevens geconcludeerd worden dat dergelijke maatschappelijke voorzieningen goed passen in de woonomgeving.
Conclusie
Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de beoogde woningen een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er derhalve geen bezwaren het wijzigingsplan door te voeren.
De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
Beoordeling
In Bestand Veehouderijen Bedrijven van de provincie Noord-Brabant (Web-bvb) zijn alle veehouderijen opgenomen.
Op basis van de Web-bvb wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de Maasdijk 55 een voormalig veehouderijbedrijf is gelegen, deze is niet meer in bedrijf. Aan de Aalburgsestraat 56 is een veehouderijbedrijf gesitueerd waar vleeskalveren van 0 tot 8 maanden worden gehouden. De afstand tussen het vleesveebedrijf aan de Aalburgsestraat 56 en het plangebied bedraagt circa 1,1 km.
Figuur 4.9 Uitsnede GESkaart (bron: Atlas Leefomgeving)
Op basis van de Gezondheidskaart Geur Veehouderij kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geur. Op deze kaart zie je de kans op geurhinder door veehouderij in de provincie Noord-Brabant in 2019. De locatie is gelegen in GESscore 1 (0 tot 5%). De GES scores zijn gebaseerd op een bepaalde kans op geurhinder. Een hinderkans van 5% betekent dat 5% van de mensen die daarnaar gevraagd worden in een hinder-enquête aangegeven dat zij soms last hebben van geurhinder. 0 tot 5% wordt vervolgens geclassificeerd als 'goed'.
Daarnaast zijn er meerdere woningen dichterbij gelegen. Derhalve kan er worden aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tevens zal de beoogde ontwikkeling geen onevenredige inbreuk maken op de mogelijkheden voor de bedrijfsontwikkelingen op deze locatie aangezien andere woningen dichterbij zijn gelegen en derhalve maatgevend zijn.
Conclusie
Het aspect geur staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Tabel 4.2 concentraties rekenpunten Provincialeweg-Oost (N267), bron: NSL-motoring
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op de dichtstbijzijnde rekenpunten. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Figuur 4.10 Uitsnede risicokaart.nl (plangebied groen omcirkeld)
Beoordeling
Op de risicokaart van Nederland is te zien dat nabij het plangebied (< 200 meter) geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Alle transportroutes bevinden zich daarnaast op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Op meer dan 200 meter afstand heeft de ontwikkeling geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico. Een berekening ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde.
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
In 2016 zijn door de veiligheidsregio's Midden- en West-brabant, Brabant-Noord en Brabant-Zuidoost beleidsregels vastgesteld om een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te borgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat worden gesteld een adequate rol in de brandweerzorg te spelen.
Bereikbaarheid
Om een goede bereikbaarheid te borgen dienen wegen, die leiden naar potentiële incidentlocaties, recht te doen aan de afmetingen van hulpverleningsvoertuigen. Omdat brandweervoertuigen het grootst en het zwaarste zijn, worden deze als uitgangspunt gehanteerd. Een weg doet recht aan de specifieke afmetingen van hulpverleningsvoertuigen als aan de volgende criteria wordt voldaan:
Zowel de Polstraat als de Taxhof heeft een profielbreedte van circa 5 meter. Er is voldoende ruimte op de rijbaan dan wel op het fietspad om te dienen als opstelplaats voor een brandweervoertuig.
Bluswatervoorziening
De aanwezigheid van voldoende bluswatervoorzieningen is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De openbare bluswatervoorziening is ontoereikend indien de afstand tussen de perceelgrens en de brandweeringang meer dan 40 meter bedraagt of als de capaciteit van de dichtstbijzijnde openbare bluswatervoorziening onvoldoende is voor de aard van het bouwwerk. In dat geval dient de eigenaar van het bouwwerk zorg te dragen voor een niet-openbare bluswatervoorziening die aan dezelfde eisen moet voldoen als de openbare bluswatervoorziening.
Voor beide woningen geldt dat de afstand tot aan de hoofdingang van het pand tot aan de perceelsgrens circa 3 meter bedraagt en daarmee toereikend is.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling
De activiteit die met het onderhavige wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van 2 woningen. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, derhalve is er geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). De activiteit blijft wel ver onder de drempelwaarde. Hiermee is alleen een informele m.e.r.-beoordeling aan de orde.
Op basis van voorliggend wijzigingsplan en beschrijving van de planologisch relevante aspecten in voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om een milieueffectrapportage (MER) op te stellen.
Conclusie
Er bestaat geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het wijzigingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het wijzigingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
Een wijzigingsgsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het wijzigingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het wijzigingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 5.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Het sectorplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' is mede van toepassing op het plangebied.
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.
Binnen het plan wordt de volgende bestemming gebruikt:
Binnen deze bestemming zijn de woningen toegestaan. Woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. In voorliggende situatie is binnen elk bouwvlak als gevolg van de aanduiding [vrij] uitsluitend een vrijstaande woning toegestaan.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
Binnen de woonfunctie is tevens de mogelijkheid opgenomen voor aan huis verbonden beroepen. Aan huis verbonden bedrijven zijn toegestaan na afwijking.
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen, de kapvormen voor gebouwen, de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen.
Artikel 6 Algemene gebuiksregels
Een aantal vormen van gebruik wordt in het algemeen in dit wijzigingsplan niet toegestaan. Welke dat zijn en hoe hiermee omgegaan wordt, staat opgenomen in dit artikel.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Onder andere mantelzorg, bed & breakfast, kleinschalig kamperen, paardenbakken en de huisvesting van seizoensarbeiders worden door middel van een algemene afwijking mogelijk gemaakt.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Artikel 9 Algemene procedureregels
Er zijn procedures beschreven voor de verschillende in dit wijzigingsplan opgenomen planprocedures.
Dit artikel is opgenomen voor die gevallen dat als in de regels een verwijzing naar wettelijke regels is opgenomen, de regels worden bedoeld zoals die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan gelden.
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan aangehaald worden.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zeker stellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan. Indien het wijzigingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Voorliggend plan betreft de bouw van twee woningen. Er is dan ook een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschap en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming.
Bij de voorbereiding van voorliggend planvoornemen zijn omwonende geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om hun mening en wensen kenbaar te maken.
Om een goede toelichting te kunnen geven op het initiatief zijn alle omwonenden uitgenodigd voor een presentatie op 11 maart 2021. Daarnaast is aan één direct omwonende middels een persoonlijke afspraak een toelichting gegeven.
Op de informatieavond zijn acht omwonenden aanwezig geweest. Tijdens de informatieavond zijn er ook diverse vragen gesteld vanuit de omwonenden. Na afloop van de presentatie is er een formulier meegegeven waarmee het mogelijk is geweest een reactie te geven. In Bijlage 13 is een verslag van de omgevingsdialoog, inclusief alle reacties, weergegeven.
Na afloop van de informatiebijeenkomst is de initiatiefnemer opnieuw met de architect in overleg gegaan om te bekijken of het mogelijk is om de kap van de woningen in het ontwerp te spiegelen. Dit is mogelijk gebleken. Ook is de stedenbouwkundige binnen de gemeente Altena akkoord met het aangepaste ontwerp. De omwonenden zullen t.z.t schriftelijk worden geïnformeerd over het aangepaste ontwerp. Daarnaast zal TopVast zoals gevraagd een bouwkundige vooropname uitvoeren.
Ten behoeve van het vooroverleg zal het concept wijzigingsplan naar diverse vooroverlegpartners worden gezonden.
Na het wettelijk vooroverleg wordt wijzigingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpwijzigingsplan (23 december 2022 t/m 2 februari 2023). Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen op het plan in te dienen.
Er is één zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijze. Deze is als Bijlage 14 aan het wijzigingsplan toegevoegd.
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het wijzigingsplan. In het wijzigingsplan worden de bouwmogelijkheden voor (noordelijke)perceel gemeente Aalburg, sectie F, nummer 4664 als volgt aangepast:
Het college van B&W heeft het wijzigingsplan op 5 april 2023 gewijzigd vastgesteld.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.