direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Werkendam: Floreffestraat 26
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

ALDI exploiteert sinds de jaren 90 een supermarkt aan de Floreffestraat 26 te Werkendam. Deze winkel is slechts 845 m² BVO groot. Een modern standaard ALDI filiaal heeft echter een omvang van circa 1.350 tot 1.600 m² BVO. Het huidige filiaal in Werkendam is vanwege het beperkte metrage niet toekomstbestendig, waardoor de afgelopen jaren geen vervangend onderhoud en/of investeringen in een nieuw modern winkelinterieur heeft kunnen plaats vinden. De beperkte omvang in combinatie met het gedateerde winkelinterieur hebben tot gevolg dat de omzet elk jaar verder onder druk is komen te staan. Om de winkel voor sluiting te bewaren is om die reden op korte termijn een uitbreiding van het winkelvloeroppervlak en een modernisatie van het winkelinterieur noodzakelijk.

ALDI is al geruime tijd met de gemeente Altena in overleg omtrent een relocatie van het huidige filiaal naar een geschikte en ruimere locatie. Inmiddels is er zicht op een definitieve locatie nabij de huidige ijsbaan aan de Lange Wiep in Werkendam-Noord, nabij de nieuwbouwwijk 'Achter de Schans'. Echter vanwege de nog in voorbereiding zijnde planvorming omtrent de aanleg van een nieuwe (tweede) ontsluitingsweg richting de A27 is het momenteel nog niet mogelijk om een definitieve locatie voor ALDI aan te wijzen. Naar verwachting zal de planvorming rondom de nieuwe aansluitingsweg nog enkele jaren in beslag nemen.

Vanwege de noodzaak bij ALDI om op korte termijn de toekomstbestendigheid van het filiaal in Werkendam zeker te stellen, evenals de noodzaak om een zorgvuldige planvormingsprocedure te kunnen doorlopen met betrekking tot de aanleg een nieuwe tweede ontsluitingsweg, zijn ALDI en de gemeente Altena gezamenlijk tot een passende tussentijdse oplossing gekomen. Deze tussentijdse oplossing omvat de vestiging van een tijdelijke ALDI supermarkt op het perceel, thans een stuk landbouwgrond, op de hoek Grote Waardweg / Dijkgraaf den Dekkerweg (figuur 1.1). Middels een tijdelijke omgevingsvergunning (met een wettelijke maximale duur van 10 jaar) is het mogelijk om het ALDI filiaal Werkendam van de Floreffestraat 26 tijdelijk te reloceren naar de Grote Waardweg / Dijkgraaf den Dekkerweg. De vergunningsaanvraag voor deze tijdelijke winkel wordt momenteel voorbereid. De ruimtelijke procedures voor de initiatieven aan de Floreffestraat en de Grote Waardweg / Dijkgraaf den Dekkerweg zullen parallel lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0001.png"

Figuur 1.1 Verplaatsing huidige Aldi-supermarkt naar tijdelijke locatie op de hoek van de Grote Waardweg en de Dijkgraaf Den Dekkerweg

Aldi Vastgoed B.V. is voornemens om op de vrijkomende locatie aan Floreffestraat 26 de bestaande Aldi-supermarkt te slopen en hiervoor in de plaats zeven grondgebonden woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen mogelijk te maken.

Voor dit plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Kern Werkendam’ (onherroepelijk op 26 november 2011), waarbij de gronden bestemd zijn als ‘Detailhandel’, 'Verkeer' en 'Groen' . Het beoogde woningbouwinitiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan. In het kader van de beoogde ontwikkeling is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich globaal tussen de Floreffestraat en de Raadhuislaan in het centrum van de kern Werkendam. Kadastraal wordt het gebied aangeduid met de percelen WKD00-R-1256, WKD00-R-2233 en een gedeelte van WKD00-R-2340. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0002.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in de kern Werkendam (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0003.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Kadastrale kaart)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Kern Werkendam’ (onherroepelijk op 26 november 2011), waarbij de gronden bestemd zijn als ‘Detailhandel’, 'Verkeer' en 'Groen'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0004.png"

Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kern Werkendam'

(Bron: Ruimtelijkeplannen)

Aanvullend geldt ter plaatse van de bestemming 'Detailhandel' een bouwvlak en zijn specifieke maatvoeringsaanduidingen voor een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 7 meter opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0005.png"

Figuur 1.4 Bestemming 'Detailhandel met bouwvlak en specifieke maatvoeringsaanduidingen (Bron: Ruimtelijkeplannen)

De beoogde ontwikkeling is in strijd met zowel de gebruiks- als bouwregels uit het geldende bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het beoogd initiatitief juridisch-planologisch onderbouwd en geborgd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant, de regio en de gemeente Altena. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan Floreffestraat 26 heeft een oppervlakte van circa 1.933 m2 bestaat uit een Aldi-supermarkt en bijbehorende terreinvoorzieningen. De laad- en loszone ten behoeve van de supermarkt bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied. De Floreffestraat kent overwegend een woonfunctie. Aan de Raadhuislaan komen naast een woonfunctie tevens maatschappelijke en bedrijfsmatige functies voor. Zo bevinden zich ten westen van het plangebied een brandweerkazerne, een telecommunicatiemast, een mast met waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS), een zorgcomplex en een sporthal met bijbehorend parkeerterrein. Aan de oostzijde van het parkeerterrein zijn diverse glasbakken gesitueerd.

Een aantal afbeeldingen van de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving zijn weergegeven in de figuren 2.1 t/m 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0006.png"

Figuur 2.1 Voorzijde bestaande Aldi-supermarkt (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0007.png"

Figuur 2.2 Laad- en loszone aan de noordzijde van het plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0008.png"

Figuur 2.3 Zuidzijde plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0009.png"

Figuur 2.4 Straatbeeld Floreffestraat (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0010.png"

Figuur 2.5 Brandweerkazerne en sporthal aan de Raadhuislaan ten westen van het plangebied (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

In totaal bevat het plan de realisatie van een twee-onder-een-kapwoning en vijf rijwoningen met een vloeroppervlak van circa 100 m2 GBO. De inrichtingstekening is weergegeven in figuur 2.6. Het volledige presentatieplan is opgenomen als bijlage 1. De maximale goothoogte is bepaald op 6 meter. De maximale nokhoogte is bepaald op 10 meter. Er worden in totaal zes parkeerplaatsen in het noorden van het plangebied aangelegd. De parkeerplaatsen worden ontsloten op het parkeerterrein bij de sporthal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0011.png"

Figuur 2.6 Inrichtingstekening woningbouwontwikkeling Floreffestraat (Bron: Arcom architectuur en bouwmanagement)

Bij het ontwerp is getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij het karakter en structuur van de bestaande situatie aan de Floreffestraat. Binnen de hedendaagse richtlijnen kan hiermee een aantrekkelijke herontwikkeling met woningbouw toegevoegd worden aan het straatprofiel. Een aantal profielen en impressies van de toekomstige situatie zijn weergegeven in de figuren 2.7 t/m 2.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0012.png"

Figuur 2.7 Straatprofiel langsdoorsnede (Bron: Arcom architectuur en bouwmanagement)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0013.png"

Figuur 2.8 Impressie toekomstige situatie vogelperspectief (Bron: Arcom architectuur en bouwmanagement)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0014.png"

Figuur 2.9 Impressie rijwoningen (Bron: Arcom architectuur en bouwmanagement)

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0015.png"

Figuur 2.10 Impressie rijwoningen en twee-onder-een-kapwoning (Bron: Arcom architectuur en bouwmanagement)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Net zoals in grote delen van Nederland is er op dit moment in de regio en in de gemeente Altena sprake van een schaarste aan woningen, met als gevolg een overspannen woningmarkt. Er is behoefte aan nieuwe woningbouwlocaties, te beginnen in het bestaand bebouwd gebied. De locatie aan de Floreffestraat biedt hiervoor nadrukkelijk kansen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in de NOVI. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.

De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.

Toetsing

De ontwikkeling van zeven woningen binnen bestaand stedelijk gebied, is geen stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State van 16 september 2015, zaaknummer 201501297). Derhalve is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij. De nieuw te bouwen woningen voldoen tevens aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen. Daarmee is het initiatief in lijn met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.


In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.


Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Toetsing

Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'landelijke kern'. Het plangebied aan de Floreffestraat ligt binnen een 'landelijke kern' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0016.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 

(Bron: Provincie Noord-Brabant)

Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Voorliggend plan speelt in op deze mogelijkheden.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 11 maart 2022 hebben Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking, naar verwachting per 1 januari 2024

In de Omgevingsverordening komt het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening, te vervallen. De gemeente krijgt meer ruimte om een eigen afweging te maken mits een afweging is gemaakt in een gebiedsvisie en de lagenbenadering is toegepast.

De gemeente stelt een omgevingsvisie op om in de toekomst ontwikkelingen nader af te kunnen wegen. De ontwerp-Omgevingsvisie Altena heeft reeds ter inzage gelegen. De afweging voor de ontwikkeling van het plangebied aan de Floreffestraat heeft reeds plaatsgevonden. Aangezien het om een binnenstedelijke herontwikkeling gaat vormt het provinciaal beleid geen belemmeringen en volstaat een verwijzing naar het standaardadvies.

3.3.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Brabantse Agenda Wonen (2019)

In september 2019 heeft provincie Noord-Brabant de Brabantse Agenda Wonen (2019) opgesteld. In Brabantse Agenda Wonen staan de actielijnen, richtinggevende principes en vervolgactiviteiten op het gebied van wonen in de provincie Noord-Brabant geformuleerd.

Actielijnen

  • 1. Accent op duurzame verstedelijking;
  • 2. Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad;
  • 3. Inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen;
  • 4. Versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van regionale woningbouw- afspraken.

Richtinggevende principes

  • 1. Het woningbouwprogramma zet optimaal in op (toekomstige) binnenstedelijke locaties – inbreiden, herstructureren, transformeren – en op het herbestemmen van leegstaand en leeg komend kantoor-, winkel- en ander vastgoed, met als uitgangspunt dat zorgvuldig ruimte- gebruik voor zuinig ruimtegebruik gaat;
  • 2. We geven ruim baan voor ‘goede woningbouwplannen’ binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen: woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.
  • 3. We leggen in Brabant meer nadruk op de bestaande woningvoorraad, met specifieke aandacht voor herstructurerings- en transformatieopgaven, verduurzaming van de voorraad en het geschikt maken van woningen en de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag;
  • 4. We ontwikkelen in Brabant vraaggerichte woningbouwplannen, die aansluiten op de vraag van huishoudens en met oog voor nieuwe, flexibele en tijdelijke woonvormen en strategische toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad;
  • 5. Om tijdig en adequaat in te kunnen spelen op de dynamiek op de woningmarkt, veranderende woonwensen en onvoorziene ruimtelijke ontwikkelingen zorgen we voor realisme en flexibiliteit in de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering;
  • 6. We versterken in Brabant de samenwerking op de regionale woningmarkt, met de gemeenten als eerste aan zet. We vernieuwen de regionale woningbouwafspraken, met een groter accent op de kwalitatieve samenstelling van het planaanbod en de inzet van het woningbouw- programma voor bredere, vaak ruimtelijk-kwalitatieve doelen en met specifiek aandacht voor de regionale afweging van de meer grootschalige gebiedsontwikkelingen en uitbreidingslocaties.

Vervolgactiviteiten

  • 1. Opstellen van ‘regionale perspectieven op bouwen en wonen’;
  • 2. In beeld brengen van transformatiepotenties in Brabant;
  • 3. Verkennen van complexe transformatieopgaven op minder courante locaties;
  • 4. Verduurzamen van de woningvoorraad;
  • 5. Meer aandacht voor het middensegment op de woningmarkt;
  • 6. Versterken van de provinciale kennisfunctie.

Voortgangsrapportage 2020/2021

Op 25 mei 2021 is de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021 opgesteld. In deze voortgangsrapportage is een beeld geschetst van de ‘stand van de woningmarkt’ in Brabant anno 2020/2021. Noord-Brabant wacht nog een flinke woningbouwopgave van 220.000 woningen tot 2050. De bevolkings- en woningbehoefteprognoses van september 2020 laten zien dat er een sterk accent ligt op de komende 10 tot 15 jaar. Een groot deel van de voorraadgroei zal in deze periode gerealiseerd moeten worden, in ieder geval 160.000 woningen vóór 2035. Het accent ligt dus op de eerstkomende jaren, met een groei van zo’n 12.000 woningen per jaar. De inzet van Noord-Brabant is gericht op versnelling van het bouwtempo, met oog voor zorgvuldig ruimtegebruik én vanuit een vraaggericht, flexibel planaanbod.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in de subregio Breda en omgeving. Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan betreft de realisatie van zeven goedkope grondgebonden woningen. Voor de woningbehoefte is uitgegaan van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose die periodiek (in de regel 1 maal per drie jaar) wordt geactualiseerd. Dit plan draagt bij aan de invulling van de woningbehoefte. Het plan is daarmee in overeenstemming met de Brabantse Agenda Wonen.

3.4.2 Regionale afspraken subregio Breda e.o. 2021

Het laatste Perspectief dat gemeenten van de sub regio Breda hebben vastgesteld dateert van 2019. In algemene zin zijn de vraagstukken die spelen op de woningmarkt toegenomen en vaak ook complexer geworden. In grote lijnen werken alle gemeenten aan vergelijkbare opgaven voor nieuwbouw en de bestaande voorraad. Er zijn lokaal wat verschillende accenten. Er is bestuurlijk op hoofdlijnen consensus dat het tijd is voor meer dan afstemming van visies en plannen. De subregio werkt gericht aan de bestuursopdrachten en doet dat intensief met corporaties en vanaf 2022 ook met diverse marktpartijen om tot regionale (prestatie)afspraken te komen. In het licht van ambities en gemaakte afspraken richt de subregio zich concreet op de volgende bestuursopdrachten:

  • 1. Sociale woningvoorraad
  • 2. Aanpak Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw
  • 3. Digitale afstemming en monitoring woningbouwprogrammering
  • 4. Taakstellende opgaven beschermd wonen en maatschappelijke opvang
  • 5. Bewaken voortgang taakstelling statushouders

Daarnaast zijn de volgende 14 werkafspraken gemaakt.

A. Focus bestaande woningvoorraad

  • 1. De bestaande kwaliteiten van de woningvoorraad vormen de basis voor de lokale en regionale woonopgaven. Deels baseren gemeenten zich daarvoor op regionaal onderzoek dat eerder door Fakton is uitgevoerd. Verder hanteren diverse gemeenten in eigen opdracht ontwikkelde (gebiedsen wijk) profielen.
  • 2. Deze woonopgaven bestaan voornamelijk uit verduurzaming van de woningvoorraad, het meer toekomstbestendig maken gelet op de vergrijzing en actief inspelen op ontwikkelingen in wonen met zorg (intra- en extramuraal).
  • 3. Het oplossen van leegstand in bestaand binnenstedelijk gebied en het bevorderen van (tijdelijke) transformatie van gebouwen en functies heeft nog steeds prioriteit.

B. Focus op de kwaliteit en leefbaarheid van de bestaande omgeving

  • 4. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik wordt primair ingezet op bestaand stedelijk gebied en de kansen voor transformatie en herbestemming.
  • 5. Bij woonopgaven binnen bestaand stedelijk gebied wordt nadrukkelijk de relatie met de opgaven op het gebied van energietransitie en klimaatadaptatie in beeld gebracht.

C. Kwalitatieve kaders

  • 6. Actief inspelen op een meer specifieke vraag naar vernieuwende, tijdelijke en flexibele woonconcepten en combinaties van wonen, werken en zorg;
  • 7. Afstemmen van nieuw te realiseren en te herontwikkelen woonmilieus;
  • 8. In ieder geval voor de nieuwbouw gedeelde criteria voor een goede prijs-kwaliteit verhouding. Ambitie is in de lijn van de landelijke Actieagenda 2021 ook voor noodzakelijke ingrepen (zoals verduurzamen en levensloopbestendigheid) in de bestaande voorraad samen met corporaties en marktpartijen tot gedeelde criteria te komen.

D. Nieuwbouw: 130% plancapaciteit, adaptief programmeren, afspraken maken over plannen/ambities en keuzen maken

  • 9. Kwantitatief bouwen we voor de vraag op basis van actuele sub regionale marktinformatie.
  • 10. Op basis van de IOV (art. 5.18) zijn de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (primair) richting gevend.
  • 11. Kijkend naar de groei- en verstedelijkingsambities van de regio Breda, zoals geformuleerd in de RIA en het Verstedelijkingsakkoord SRBT, zetten de gemeenten in op een extra versnelling in de woningbouwproductie.
  • 12. Gemeentelijke woningbouwprogramma’s gaan voor de periode tot 2030 uit van gemiddeld 130% 2 capaciteit, waarbij nadrukkelijk adaptief wordt geprogrammeerd om actief in te kunnen spelen op veranderingen en nieuwe kansen. Lokaal en/of sub regionaal onderzoek en afspraken tussen gemeente(n), marktpartijen en/of corporaties vormen de inhoudelijke basis voor te realiseren programma’s.
  • 13. Nieuwbouw staat deels in het teken van een strategische toevoeging op de (tekorten of het gemis aan bepaalde woningtypen/woonmilieus in de) bestaande woonvoorraad.
  • 14. In principe wordt ingezet op inbreiding en transformatie van locaties en functies om aan de (boven)lokale behoeften te kunnen voldoen. In sommige gemeenten is die ruimte beperkt of ontbreekt ze. Dan is uitleg een ruimtelijke keuze, onderbouwd aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een keuze die gelet op de gedeelde meerjarige ambitie van de RIA en het verstedelijkingsakkoord de komende jaren in verschillende gemeenten zal worden gemaakt.

Toetsing

De subregio geeft prioriteit aan het bevorderen van (tijdelijke) transformatie van gebouwen en functies en herontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik wordt primair ingezet op bestaand stedelijk gebied en de kansen voor transformatie en herbestemming. Met het plan wordt een binnenstedelijke locatie herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Daarmee is het plan in overeenstemming met de subregionale afspraken.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Altena 2040 (ontwerp 2022)

In de verschillende dorpsharten en centra van de gemeente Altena staat een brede sociale functie voorop. Het moeten plekken gericht op ontmoeting zijn. De levendigheid, veilige bereikbaarheid en het verblijfsklimaat staan voorop. De gemeente zet zich in voor het verlengen van de verblijfsduur in de centra door bijvoorbeeld meer aandacht voor de (klimaatadaptieve) inrichting van de openbare ruimte en het mogelijk maken van ondersteunende horeca.

In winkelcentra laat de gemeente alle vormen van detailhandel toe, behalve volumineuze detailhandel (winkels waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto's, boten en meubels). Zichtbaarheid van de winkel en het profiteren van 'in de loop liggen' is hier van belang. In wijken staat de rust en veiligheid voorop. In dorpen waar geen centrumvoorzieningen zijn, past kleinschalige detailhandel die afhankelijk is van een klein specifiek publiek, die functioneert zonder etalage en die geen bijzondere verkeersaantrekkende werking kent. Op bedrijventerreinen ziet de gemeente mogelijkheden voor (kleinschalige) internethandel (zonder showroomfunctie), voor volumineuze, en voor ondergeschikte detailhandel.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen de omgevingsvisiekaart binnen het gebiedstype 'grote kern' (figuur 3.2). De grote kernen vormen de basis van het netwerk tussen de dorpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0017.png"

Figuur 3.2 Omgevingsvisie Altena met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Altena 2040)

Wat betreft de grote kernen richt de gemeente Altena zich op de realisatie van voldoende betaalbare woningen. Zo wordt voorzien in de actuele woningbehoefte en wordt aandacht gegeven aan leefbaarheid en vitaliteit. Daarbij wordt zowel gekeken naar inbreiding als uitbreding.

Er wordt met het initiatief ingezet op de toevoeging van woningen binnen bestaand bebouwd gebied op een locatie die voorheen gebruikt werd ten behoeve van detailhandelsactiviteiten. Door de sloop van de bestaande opstallen en de realisatie van woningbouw wordt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst behaald en wordt verdere verloedering van het terrein voorkomen. De ontwikkeling versterkt hiermee het gebied en is gekoppeld aan de ambities ten aanzien van een gezonde leefomgeving, waar met name de ambitie duurzame woningvoorraad in terug komt.

3.5.2 Woonvisie 2021 - 2025

Op 22 juni 2021 heeft de gemeente Altena de Woonvisie 2021-2025 vastgesteld. In dit document staat de visie van de gemeente Altena op het gebied van wonen verwoord. Het thema wonen staat hoog op de agenda. Met deze woonvisie geven de gemeente Altena kaders voor beleid voor onze lokale woningmarktopgaven. De volgende thema’s vormen de kern van de woonvisie:

  • 1. Meer woningen met de juiste kwaliteit: kwantiteit en kwaliteit;
  • 2. Betaalbaar wonen: sociale huur, middeninkomens;
  • 3. Kwaliteit bestaande voorraad op peil: verduurzaming, levensloopgeschikt;
  • 4. Wonen met zorg: ouderen, mensen met verstandelijke beperking, maatschappelijke opvang en psychiatrische problematiek, prettige woonomgeving;
  • 5. Leefbare en vitale kernen: voldoende draagkracht, vitaliteit, groene woonomgeving;
  • 6. Bijzondere doelgroepen: spoedzoekers, arbeidsmigranten en statushouders.

Toetsing

Het plan voorziet in zeven grondgebonden woningen binnen de bebouwde kom van Werkendam. Het plan draagt bij aan de gewenste doorstroming op de lokale en regionale woningmarkt. In de woonvisie wordt expliciet aangegeven dat sprake is van een toenemende behoefte aan kleinere woningen voor eenpersoonshuishoudens en tweepersoonshuishoudens zonder kinderen en woningen voor de doelgroep ‘ouderen’. Het bouwplan speelt hier concreet op in.

De woningen worden gebouwd conform de meest actuele normen uit het Bouwbesluit. Deze normen schrijven een zeer hoge kwaliteit voor met betrekking tot energiezuinige bouwwerken en duurzame materialen. Eerdere ervaringen met de ontwikkeling van innovatieve concepten voor de woningbouw worden gebruikt om woningen van een hoogwaardige kwaliteit te leveren. De beoogde woningen worden gebouwd volgens de nieuwste eisen en technieken. Het plan zal conform de BENG-norm gerealiseerd worden. Deze eis wordt gehaald met zo veel mogelijk permanente oplossingen, zoals isolatie en kierdichting, en gebruiksvriendelijke installaties. De toegepaste materialen zijn duurzaam en voor hergebruik geschikt. Het complex wordt zonder gasaansluitingen gerealiseerd. De energievraag wordt ingevuld met warmtepompsystemen al dan niet in combinatie met zonne-energie.

3.5.3 Regionale structuurvisie Land van Heusden en Altena

In vervolg op de vorige Structuurvisie Plus ‘Land van Heusden en Altena’ is door de voormalige gemeenteraden van Aalburg, Werkendam en Woudrichem op 17 oktober 2013 de structuurvisie ‘Land van Heusden en Altena’ gepubliceerd. De visie geeft aan hoe de gemeenten tot 2025 omgaan met thema’s als wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid en verkeer en mobiliteit.

In de Structuurvisie Land van Heusden en Altena is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling

voor de komende jaren vastgelegd. In de Structuurvisie worden de volgende doelen

nagestreefd:

  • 1. Aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • 2. Vernieuwing en afstemming van het ruimtelijke beleid van de gemeenten, het waterschap en de provincie;
  • 3. Het verkrijgen van een breed draagvlak door een breed, open en interactief planproces.

In het Land van Heusden en Altena speelt een aantal belangrijke ruimtelijke vraagstukken.

De Structuurvisie geeft een oplossingsrichting voor deze vraagstukken:

  • Door middel van een regionale oplossing ruimte bieden voor eigen streekgebonden bedrijven. Accepteer dat grote en niet-streekgebonden bedrijven uitwijken naar de stedelijke regio's.
  • Zorg dat bewoners uit de afzonderlijke kernen hun woonwensen kunnen realiseren en zorg dat de beschikbaarheid van voorzieningen daarop wordt afgestemd.
  • Vitaal en aantrekkelijk landelijk gebied met ruimte voor zowel vitale landbouw als recreatie.

Toetsing

Het plan betreft een woningbouwontwikkeling van zeven grondgebonden woningen in de kern Werkendam. Het plangebied valt, zoals weergegeven op de visiekaart in figuur 3.2, in het stedelijk gebied. De voorkeur is om woningbouwontwikkelingen in het stedelijke gebied te laten plaatsvinden. Het plan is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0018.png"

Figuur 3.2 Structuurvisiekaart met aanduiding plangebied (Bron: Regio Land van Heusden en Altena)

3.5.4 Paraplubestemmingsplan wonen

De gemeente Altena wil meer regie krijgen op mogelijke woonvormen welke een ruimtelijke uitstraling hebben die niet altijd past in de omgeving. In de geldende bestemmingsplannen zijn verschillende begrippen met betrekking tot wonen opgenomen. Daaruit volgen ook ruime mogelijkheden voor woonvormen. Met dit parapluplan wordt een eenduidige regeling voor wonen in relatie tot mogelijke woonvormen vastgesteld. Het bestemmingsplan betreft een partiële herziening welke aanvullend/corrigerend werkt op de geldende bestemmingsplannen. De begripsbepalingen uit het paraplubestemmingsplan worden overgenomen in de regels van dit plan, zodat deze begrippen ook voor dit plan van kracht blijven. Het gaat om de volgende begripsbepalingen:

huishouden

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is.

wonen 

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'

woning of wooneenheid 

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Daarnaast wordt een regeling ten aanzien van het opheffen van het verbod kamerbewoning en/of het toevoegen van meerdere huishoudens overgenomen in dit plan.

3.5.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van maximaal 7 woningen in het plangebied. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenoemde 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling', welke als bijlage 2 is opgenomen bij voorliggend bestemmingsplan. Het bevoegd gezag neemt op basis hiervan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Normstelling en beleid

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Binnen gemeente Altena worden de parkeernormen toegepast van CROW-publicatie 381

'Toekomstbestendig parkeren - van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Binnen de gehele gemeente Altena wordt voor deze locatie rest bebouwde kom in een niet stedelijk gebied aangehouden.

Het CROW geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - van parkeerkencijfers naar parkeernormen' aanwezigheidspercentages bij woningen voor diverse momenten van de dag. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 4.3.2.2.

De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

4.3.2 Toetsing

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een notitie verkeer en parkeren opgesteld, opgenomen als bijlage 3. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de thema's ontsluiting, parkeren en verkeersgeneratie.

4.3.2.1 Ontsluiting

Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten via de Floreffestraat. In de toekomstige situatie zal dit ook het geval zijn. De parkeerplaatsen zullen zoals beschreven in paragraaf 2.2 worden ontsloten op het parkeerterrein bij de sporthal.

4.3.2.2 Parkeren

Als uitgangspunt worden de aanwezigheidspercentages gehanteerd zoals weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Aanwezigheidspercentages

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0019.png"

Het drukste moment voor de woningen is de werkdag avond, waar 90% van de bewoners en 80% van de bezoekers van deze woningen aanwezig zijn.

In tabel 4.2 is het benodigd aantal parkeerplaatsen bepaald op basis van de parkeernorm en het aanwezigheidspercentage.

Tabel 4.2 Benodigd aantal parkeerplaatsen nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0020.png"

Binnen het plangebied worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Om de resterende parkeerbehoefte op te vangen wordt de openbare ruimte betrokken. In het kader daarvan is een parkeerdrukmeting uitgevoerd. De secties binnen het onderzoeksgebied zijn weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0021.png"

Figuur 4.1 Secties onderzoeksgebied parkeerdrukmeting (Bron: Roelofs Groep)

Salderen voor de supermarkt gaat niet op voor parkeren. Het drukste parkeermoment is de avond als de supermarkt al dicht is. In de notitie staat dat in sectie 2c voldoende parkeermogelijkheden zijn om aan de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling te kunnen voldoen. De bezetting in de avond daar gemeten was maximaal 20 van de 50 parkeerplaatsen. Ruim voldoende voor de beoogde ontwikkeling, waarbij er 8 parkeerplaatsen tekort zijn. De resterende behoefte kan dus binnen sectie 2c worden opgevangen.

Binnen het onderzoeksgebied zijn nu 127 parkeerplaatsen aanwezig met een maximale bezetting van 82 parkeerplaatsen (bezettingsgraad 65%). Conclusie is dat er ruim voldoende parkeergelegenheid is. Verder blijkt dat uit de uitgevoerde meting diverse secties waarbij een drukke / overbelaste parkeersituatie aanwezig is. Dit heeft als oorzaak dat bewoners zo dicht mogelijk bij hun woning (met een minimale loopafstand) parkeren. Daardoor lijkt er een hoge parkeerdruk terwijl er voldoende parkeergelegenheid is.

4.3.2.3 Verkeersgeneratie

Op basis van dezelfde uitgangspunten die gehanteerd zijn bij de parkeerbehoefte is een berekening opgesteld van het aantal voertuigbewegingen dat zal worden gegenereerd door de nieuwe ontwikkellocatie. Tabel 4.3 toont de tabel omtrent de verkeersgeneratie van de huidige situatie (supermarkt) en de toekomstige situatie (woningbouwontwikkeling).

Tabel 4.3 Verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0022.png"

Gekeken naar de tabel zullen er 58 voertuigbewegingen door de zeven nieuwe woningen op een werkdag plaatsvinden. Door het verwijderen van de ALDI zullen gemiddeld 60 voertuigbewegingen per dag verdwijnen. Hierdoor zal het effect op de wijk minimaal zijn.

4.3.3 Conclusie

Binnen het plangebied zijn te weinig parkeerplaatsen opgenomen om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Echter zijn er in de directe omgeving diverse parkeermogelijkheden om in de parkeerbehoefte te voldoen. In de wijk zijn er secties waarbij een overbelaste parkeerdruk is waargenomen tijdens de parkeertelling. Conform de parkeernormen is er geen probleem want er is voldoende parkeergelegenheden binnen een straal van 100 meter. Echter wijst de praktijk uit dat mensen de auto dicht bij de voordeur zetten in plaats van de auto verder op te parkeren. Hierdoor ontstaat er een onnodige overbelaste parkeerdruk op bepaalde secties.

Wat betreft verkeer zal door het verdwijnen van de Aldi sprake zijn van een gemiddelde afname van 60 voertuigbewegingen per dag. Hierdoor zal het effect op de wijk minimaal zijn.

Het aspect verkeer en parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Normstelling en beleid

Algemeen

In Europees verband was het de zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeente belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerktreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2024 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Archeologiebeleid gemeente Altena

Sinds 2007 ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van de archeologische erfgoedzorg grotendeels bij de gemeentelijke overheden. Om de gemeentelijke rol op het gebied van archeologie vorm te geven heeft Archeologisch Adviesbureau RAAP in 2010 voor de voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, waarin voorstellen werden gedaan voor het archeologisch erfgoedbeleid. Op basis van de advieskaart stelden de drie voormalige gemeenten in 2011 de 'Nota archeologie – Tot op de bodem' op, waarbij de beleidsadvieskaart werd omgezet in een archeologische beleidskaart. De Nota en de beleidskaart vormden samen met de Erfgoedverordening het intergemeentelijk archeologiebeleid. In 2018 is de archeologiekaart geactualiseerd, waarbij tevens een nieuw beleidsadvies is opgesteld. Dit advies heeft geleid tot een geactualiseerde Nota archeologie, de 'Nota archeologie – Tot op de bodem, update 2018' en een geactualiseerde archeologische beleidskaart. De voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem vormen sinds 1 januari 2019 de nieuwe gemeente Altena. Op 8 januari 2019 heeft de raad van de gemeente Altena de geactualiseerde 'Nota archeologie' en archeologische beleidskaart vastgesteld. Het gemeentelijk archeologiebeleid uit 2011 is daarmee geactualiseerd en wordt sindsdien gevormd door de geactualiseerde Nota en beleidskaart alsmede de Erfgoedverordening Altena 2019. Met de vaststelling van de geactualiseerde Nota, beleidskaart en verordening, is het geactualiseerde archeologiebeleid nog niet planologisch-juridisch verankerd. Het geactualiseerde archeologiebeleid is planologisch-juridisch verankerd door het beleid te vertalen in het bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan archeologie'.

4.4.2 Toetsing

Archeologische waarden

Op de archeologische beleidskaart (figuur 4.2) heeft het plangebied aan de Floreffestraat 26 een lage archeologische verwachting, welke tevens verankerd is in het 'Paraplubestemmingsplan archeologie'. Voor de locatie is bepaald dat archeologisch onderzoek enkel noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 3 meter onder maaiveld en een oppervlakte behelzen van 1.000 m2 of meer. Deze grenzen worden bij de beoogde ontwikkeling niet overschreden. Bovendien zorgt de bestaande bebouwing er voor dat eventuele aanwezige archeologische resten reeds zijn verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0023.png"

Figuur 4.2 Archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Altena)

Cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten gelegen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Wat betreft het ontwerp van de woning wordt voor de bouwmassa, kleurstelling, architectuur en materiaalgebruik aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Het plangebied valt niet binnen een cultuurhistorisch waardevol gebied op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Interim omgevingsverordening NoordBrabant. Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4.3 Conclusie

De aspcten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Geluid

4.5.1 Normstelling en beleid (algemeen)

De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.

4.5.2 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh.

Toetsing

In het kader van de beoogde ontwikkeling, waarbij de nieuwe woningen zijn gesitueerd binnen de geluidzone van de Van Randwijklaan, Raadhuislaan en Sportlaan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 4 bij voorliggend bestemmingsplan.

In tabel 4.4 zijn de resultaten samengevat, waarbij alleen de hoogste geluidbelasting per geluidbron is opgenomen.

Tabel 4.4 Resultaten samengevat (in dB)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0024.png"

Uit de resultaten blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de wegen de voorkeursgrenswaarde/ richtwaarde niet wordt overschreden. Er wordt daarmee voldaan aan de Wet geluidhinder. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet nodig.

Hiermee kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid van wegverkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt buiten de richtafstanden van bedrijven in de omgeving en er ligt geen gezoneerd industrieterrein of windturbine in de buurt. Het aspect inrichtingslawaai komt nader aan de orde in paragraaf 4.6.

4.5.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.6.2 Toetsing

In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn woningen, een sporthal, maatschappelijke bestemmingen en bedrijfsbestemmingen gelegen. Derhalve wordt het gebied getypeerd als een gemengd gebied. De in deze toetsing gehanteerde afstanden in relatie tot de criteria uit de Handreiking bedrijven en milieuzonering zijn samenvattend weergegeven op de overzichtstekening in figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0025.png"

Figuur 4.3 Gehanteerde afstandsmaten in relatie tot criteria uit de Handreiking bedrijven en milieuzonering

Hierna wordt in gegaan op de betreffende afstandsmaten.

Ten westen van het plangebied grenst een bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming is bedrijfsactiviteit uit ten hoogste milieucategorie 2 met een maximale richtafstand van 10 meter in gemengd gebied toegestaan. Hier wordt met een afstand van inrichting tot toekomstig bouwvlak van circa 6,5 meter niet aan voldaan. Het betreft een zendmast en een transformatorhuisje uit milieucategorie 1. In een gemengd gebied kunnen dit soort functies naast woningen gerealiseerd worden. De naastgelegen bedrijfsbestemming vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Aan de Raadhuislaan 17 is een brandweerkazerne gelegen op een afstand van circa 19 meter. Een brandweerkazerne valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied. Hier wordt niet aan voldaan. Maatgevend is het aspect geluid, voor de overige aspecten staat een richtafstand van 0 meter. De inrit van de kazerne is gelegen aan de Raadhuislaan, op circa 50 meter tot de dichtstbijzijnde woongevel. Tevens zijn er op kortere afstand momenteel al woningen gelegen. Een brandweerkazerne valt in zijn geheel onder de werking van het Activiteitenbesluit en de daarin opgenomen geluidsvoorschriften. Artikel 2.22 lid 1 van het Activiteitenbesluit bepaalt daarbij tevens dat bij het bepalen van het maximale geluidniveau, het geluid dat als gevolg van het uitrukken van motorvoertuigen ten behoeve van ongevallenbestrijding of brandbestrijding buiten beschouwing gelaten mag worden. Dit betreft voor de brandweerkazerne het geluid bij uitrukkende diensten. Omdat er al bestaande woningen op kortere afstand zijn gelegen waarvoor vanuit het Activiteitenbesluit een grenswaarde geldt van 50 dB(A) en de nieuwe woningen op een grotere afstand zijn geprojecteerd, kan er van worden uitgegaan dat bij de nieuwe woningen aan de VNG-richtwaarde van 50 dB(A) voor gemengd gebied wordt voldaan.

Ten zuidwesten is een sporthal gelegen uit milieucategorie 3.1. De bijbehorende richtafstand in een gemengd gebied is 30 meter. De dichtstbijzijnde beoogde woongevel is op circa 32 meter gelegen. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten noorden is een nutsvoorziening gelegen. Het gaat om een elektriciteitsdistributiehuis met een transformatorvermogen van kleiner dan 10 MVA. De bijbehorende milieucategorie is 2 met een richtafstand van 10 meter. Met een afstand van circa 11 meter tot de dichtstbijzijnde woongevel wordt hieraan voldaan.

4.6.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid 2017

In samenwerking met de voormalige gemeenten Aalburg en Werkendam heeft de voormalige gemeente Woudrichem de Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld (19 december 2017 vastgesteld). In deze visie is beschreven hoe wordt omgegaan met de ruimtelijke scheiding tussen risicobronnen en kwetsbare objecten, zoals woningen. De kern van het externe veiligheidsbeleid is om zo verstandig mogelijk om te gaan met risico´s. In de directe nabijheid van risicobronnen zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Vestiging van risicobronnen is alleen toegestaan op veilige locaties. In de Beleidsvisie externe veiligheid zijn kaders gesteld waar bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en vergunningverlening op een verantwoorde manier mee dient te worden omgegaan.

4.7.2 Toetsing

Conform de risicokaart (figuur 4.4) blijkt dat in (de nabije omgeving) van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast worden in de nabije omgeving van het plangebied worden op geen enkele wijze gevaarlijke stoffen vervoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0026.png"

Figuur 4.4 Risicokaart externe veiligheid (Bron: Atlas leefomgeving)

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.8.2 Toetsing

Zoals beschreven in paragraaf 4.3.2.3 zullen door het verwijderen van de ALDI gemiddeld 60 voertuigbewegingen per dag verdwijnen. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een afname van de verkeersgeneratie en daardoor ook sprake is van een afname van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. De Raadhuislaan is de maatgevende weg. Uit de tool (figuur 4.5 en bijbehorende tabellen 4.6 t/m 4.8) blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is ter plaatse van het projectgebied als gevolg van de ontwikkeling (met bijbehorende toename van het benoemde gehalte stikstof en fijnstof in de lucht) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0027.png"

Figuur 4.5 Toetspunt directe omgeving plangebied (Bron: Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit)

Tabel 4.6 Concentraties NO2

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0028.png"

Tabel 4.7 Concentraties PM10

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0029.png"

Tabel 4.8 Concentraties PM2,5

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0030.png"

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

4.9.1 Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Voor het aspect externe veiligheid ten aanzien van leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.7.

4.9.2 Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Bodem

4.10.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.10.2 Toetsing en conclusie

Gezien de volledige bebouwing en verharding is een onderzoek conform een verdachte onderzoeksstrategie noodzakelijk. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd na sloop van de bebouwing. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat dit onderzoek is verricht zoals volgt uit dit onderzoek en nadat eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond.

4.11 Water

4.11.1 Normstelling en beleid

In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheerder, de beheerder van waterkeringen en de beheerder van zuiveringsinstallaties. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheer zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in acht hoofdthema’s:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen.
  • 2. Water eerlijk verdelen.
  • 3. Voorbereiden op extreem weer.
  • 4. Schoon water.
  • 5. Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.
  • 6. Zwemwater.
  • 7. Toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit.
  • 8. Toewerken naar circulariteit.

Verordening ‘de Keur’

Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen. In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. De beschermingszone is een obstakelvrije onderhoudsstrook die in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop mogen niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden plaatsvinden. Voor een A-watergang geldt een beschermingszone van 5 meter en voor een B-watergang 1 meter. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunnings- en/of meldingsplichtig, omdat deze invloed hebben op de wateraan- en/of afvoer, de waterberging of het onderhoud. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Beleidsvisie riolering en water gemeente Altena (december 2017)

Op 19 december 2017 is de Beleidsvisie riolering en water Altena vastgesteld door de gemeenteraden van Aalburg, Werkendam en Woudrichem (nu gemeente Altena). De belangrijkste aspecten uit het gemeentelijk rioleringsbeleid zijn:

Vertaling klimaatbestendig in hydrologisch neutraal bouwen

De gemeente sluit aan bij het beleid van het waterschap om bij ruimtelijke ingrepen hydrologisch neutraal te bouwen. Dit betekent dat zodanig wordt gebouwd dat geen (grond)wateroverlast optreedt en kwel niet toeneemt in het plangebied of omliggend gebied. Bij uitbreidingen van verhard oppervlak wil de gemeente dat al het verhard oppervlak wordt gecompenseerd.

Hemelwater bij nieuwbouw

De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient dan ook zelf, voor zover dat redelijk mogelijk is, het afstromend hemelwater in de bodem of oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is (aan te tonen door de perceeleigenaar of projectontwikkelaar), is afvoer via een gemeentelijke voorziening toegestaan.

Dimensionering nieuwbouwlocaties

Voor het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en bepalen compensatieplicht bij nieuwbouwlocaties wordt een verhard oppervlak van 80% voor percelen tot 250 m² en 65% voor percelen tot 600 m² gehanteerd. Zijn de percelen groter dan 600 m2, dan wordt het werkelijke verhard oppervlak met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak gehanteerd.

4.11.2 Toetsing

Watergangen

Rondom het plangebied zijn conform de leggerkaart (figuur 4.6) geen watergangen gelegen. Derhalve hoeft er voor de werkzaamheden geen watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0031.png"

Figuur 4.6 Uitsnede legger wateren (Bron: Waterschap Rivierenland)

Grondwater en kwel

Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied LHA202 (figuur 4.7). Het peilgebied heeft een zomerpeil van -1,10 en een winterpeil van -1,10 m NAP. De marges bedragen zowel in de zomer als in de winter -0,15 m en + 0,15 m. Ten aanzien van de drooglegging geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,7 meter t.o.v. het zomerpeil, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter t.o.v. het zomerpeil en voor nieuwbouw een drooglegging van 1,3 meter t.o.v. het zomerpeil. Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. De minimale drooglegging wordt bepaald door de benodigde ontwateringsdiepte en de opbolling tussen de ontwateringsmiddelen (o.a. sloten). De opbolling hangt af van de afstand tussen ontwateringsmiddelen en de karakteristieken van deze ontwateringsmiddelen, van de doorlatendheid van de grond boven en onder de ontwateringsmiddelen en van de af te voeren waterschijf. Naast voldoende droogligging dient bij het bepalen van de maaiveldhoogtes ook de omgeving te worden meegenomen, zodat er geen (grond)wateroverlast bij omliggende percelen wordt veroorzaakt en hemelwater kan afstromen maar ook ten aanzien van vrijevervalriolering zodat er voldoende afschot en dekking kan worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0032.png"

Figuur 4.7 Uitsnede peilgebiedenkaart (Bron: Waterschap Rivierenland)

Waterberging en -compensatie

Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden, om belasting van de afvalwaterzuivering te verminderen. Indien er een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) plaats vindt, dient compensatie in het kader van waterberging plaats te vinden. Voor gebieden in het landelijk gebied is compensatie noodzakelijk indien het verhard oppervlak toeneemt. Om te bereken welke hoeveelheid watercompensatie noodzakelijk is heeft het Waterschap Rivierenland voor dit gebied de stelregel dat er 436 m3 waterberging moet worden gerealiseerd bij een toename van het verhard oppervlak van 10.000 m2. Eventueel kan gebruik worden gemaakt van een eenmalige vrijstelling voor particulieren wanneer deze nog niet eerder is benut. In het stedelijk gebied geldt een eenmalige particuliere vrijstelling van 500 m2.

Het plangebied is in de bestaande situatie geheel verhard. Het verhard oppervlak kan derhalve niet toenemen. Hierdoor zullen water compenserende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Desondanks worden wel maatregelen genomen om bij te dragen aan het beperken van wateroverlast. Zo wordt zoveel als mogelijk groen gerealiseerd en worden de parkeerplaatsen gerealiseerd met grasbetontegels of een andere toepassing waarbij het hemelwater in de bodem geïnfiltreerd kan worden.

Hemelwater- en vuilwaterafvoer

Conform de beleidsvisie Riolering en Water, Bouwbesluit en het waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt in zijn algemeenheid de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • Het gebruiken van het hemelwater;
  • Het opvangen van het hemelwater op een vegetatiedak;
  • Het infiltreren van het hemelwater zonder overloop;
  • Het infiltreren van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater;
  • Het afvoeren van het hemelwater naar het oppervlaktewater;
  • Het afvoeren van het hemelwater naar rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Het beleid van het Waterschap Rivierenland is erop gericht om hemelwater van dak- en wegoppervlakken af te koppelen van de riolering en af te voeren naar het oppervlaktewater. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Besluit huishoudens per 1 juli 2011, worden door het waterschap geen voorschriften meer gesteld voor het zuiveren van afvloeiend hemelwater. Conform artikel 3.3 en 3.4 van dit besluit is het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater toegestaan. Indien schoon hemelwater vervuild wordt door het oppervlak waar het over afstroomt kan maatwerk door het waterschap mogelijk blijven.

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig om het hemelwater naar af te voeren. Daarom wordt het hemelwater opgevangen via het gescheiden rioleringsstelsel. Vuil water wordt ook afgevoerd via een gescheiden rioleringsstelsel. De beoogde woningen worden aangesloten op dit rioleringsstelsel. Het rioleringsstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Altena. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het Waterschap Rivierenland.

Waterkering

Het plangebied is niet gelegen in de kern- en beschermingszone van een primaire en/of een regionale waterkering.

4.11.3 Conclusie

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem.

4.12 Ecologie

4.12.1 Normstelling en beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.


Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natura-2000 gebieden;
  • b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  • c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).


Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).


Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.


De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.


Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.


Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.


Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

4.12.2 Toetsing
4.12.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet in Natura 2000-gebieden gelegen. De Biesbosch is op een afstand van ongeveer 1,5 km gelegen, zie figuur 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP155Floreffe26-VO01_0033.png"

Figuur 4.8 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: AERIUS)

De aanleg- en gebruiksfase zijn berekend voor de ontwikkeling, zie bijlage 6 voor de memo. De aanlegfase is in bijlage 7 te vinden, de gebruiksfase in bijlage 8. De bebouwing wordt volledig voorzien van elektrische verwarming (aardgasvrij). Uit de berekeningen blijkt dat de ontwikkeling geen significant negatief effect veroorzaakt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. De berekende stikstofdepositie voldoet voor alle situaties aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van de resultaten kunnen daarom vanwege de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten.

4.12.2.2 Soortenbescherming

Quickscan Wet natuurbescherming

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is weergegeven als bijlage 5. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Beschermde soorten Wnb

  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Sperwer en Ransuil), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
  • Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen.
  • In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk (zie voor de optimale onderzoeksperiode tabel 2 uit het onderzoeksrapport). Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstand-aarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleermuizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken.

Zorgplicht

Voor alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving geldt de zorgplicht (zie bijlage 1.1.1 van het onderzoeksrapport). Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:

  • Alle aanwezige bebouwing, vegetatie of bodemmateriaal kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om het plangebied te ontvluchten en een alternatief leefgebied te benutten in de omliggende omgeving.
  • Ontzie groenvoorzieningen zoveel mogelijk tijdens de werkzaamheden en het (tijdelijk) opslaan van machines en materialen. Gebruik zo klein mogelijke werkbreedtes en probeer dezelfde bouwwegen voor zowel aanvoer als afvoer te gebruiken.
  • Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan richting te behouden leefgebied van fauna gewerkt worden zodat dieren niet ingesloten raken en een grotere kans hebben het werkgebied te ontvluchten.
  • Het verwijderen van groen kan zoveel mogelijk beperkt worden of na de werkzaamheden kan nieuw groen aangeplant worden op dezelfde locaties als waar groen verwijderd wordt. Houd bij werkzaamheden rondom groenvoorzieningen een zo smal mogelijke werkbreedte aan.
  • Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan zoveel mogelijk van bestaande paden gebruik gemaakt worden of kunnen nieuw gecreëerde paden herhaaldelijk gebruikt worden om insporing en potentiële verstoring van dieren en planten te beperken.

Aanbevelingen ter bevordering van natuur

Met behulp van enkele eenvoudige maatregelen kan de natuur in het plangebied versterkt worden en krijgen planten en dieren ook in nieuwe ontwikkelingslocaties de ruimte. Er zijn veel goede websites beschikbaar met tips en informatie over groen bouwen en het natuurlijk inrichten van tuinen. Als aanvulling worden voor dit plan de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Het plaatsen van voorzieningen voor Huismussen, Spreeuwen en Gierzwaluwen door middel van speciale dakpannen, vogelvides of inmetselstenen.
  • Het plaatsen van zogenaamde 'insectenhotels' aan de muren van de bebouwing, in tuinen of in bestaande of aan te planten groenstructuren.
  • Beplanten en aanleggen van groenstructuren met inheemse soorten zoals Eénstijlige meidoorn, Wilde liguster, Gewone vlier, Sleedoorn of Klimop die vogels en insecten als vlinders, wilde bijen en zweefvliegen kunnen aantrekken. Beplanting kan het beste aaneengesloten worden aangelegd omdat daarmee routes ontstaan voor soorten als egel, (spits)muizen en vleermuizen.

Aanvullend onderzoek 

Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt momenteel een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek wordt uitgevoerd conform relevante kennisdocumenten of andere landelijk erkende soortprotocollen of landelijk geadviseerde inventarisatiemethoden, tenzij hieronder anders aangegeven. Deze kennisdocumenten en protocollen schrijven het aantal bezoeken en de perioden en methode van onderzoek voor. Waarnemingen worden op locatie gekarteerd op een veldtablet en voorzien van een abundantieklasse.

Met behulp van een batdetector zal onderzoek verricht worden naar het voorkomen van vleermuizen. Vanwege de omvang van het object zullen tijdens de voorjaarsrondes 2 personen worden ingezet. In het najaar worden de bezoekrondes afgelegd door 1 persoon.In de periode mei - oktober zullen vijf bezoeken worden afgelegd. De inventarisatie vindt plaats vlak na de avondschemering of vanaf enkele uren voor de ochtendschemering. Tijdens de inventarisatie wordt speciale aandacht besteed aan belangrijke foerageerplekken, verblijfplaatsen, vliegroutes, balts- en paarplaatsen. Er zullen minimaal 3 nacht- of ochtendrondes worden afgelegd tussen 15 mei en 15 juli als de weersomstandigheden dat toelaten (kraamverblijven, zomerverblijven) en minimaal 2 avond-nachtrondes tussen 15 augustus en eind september (paarverblijven en middernachtzwermen Gewone dwergvleermuis). Voor het onderzoek naar zomerkolonies

wordt minimaal een ochtendronde afgelegd. Tijdens alle bezoeken zal worden gelet op terreingebruik, sporen en zomerverblijfplaatsen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform richtlijnen uit het vleermuisprotocol 2020 (VLEERMUISVAKBERAAD, 2020). Als vanwege (weers-)omstandigheden kan of moet worden afgeweken van het protocol, wordt dit in de rapportage vermeld.

Afgaande op de bestaande inventarisatie en naar de omstandigheden aan Floreffestraat 26 zijn geen onoverkomenlijke problemen te verwachten. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat ecologisch vervolgonderzoek is verricht zoals volgt uit de uitgevoerde quickscan en nadat eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond.

Het aspect soortenbescherming vormt daarmee geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

4.12.3 Conclusie

Het aspect gebiedsgescherming vormt geen belemmering voor het beoogde intiatief. Voor wat betreft soortenbescherming wordt op basis van de uitgevoerde quickscan Wet natuurbescherming met kenmerk QS2023-069 d.d. 27 februari 2023 gesteld dat nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat ecologisch vervolgonderzoek is verricht zoals volgt uit deze quickscan en nadat eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient dit te zijn aangetoond. Het aspect soortenbescherming vormt daarmee geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

4.13 Duurzaamheid

4.13.1 Normstelling en beleid

Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.

Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:

  • bij te dragen aan het welzijn van gebruikers (kwaliteitsbevordering);
  • uitputting van grondstoffen te verminderen;
  • vervuiling van bodem, water en lucht tegen te gaan.

Energieneutraal (BENG)

Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:

  • Een maximaal energiebehoefte van 25 kWh/m2/jr gebruiksoppervlak;
  • Een maximaal primair fossiel energiegebruik, eveneens in 25 kWh/m2/jr gebruiksoppervlak;
  • Een minimaal aandeel hernieuwbare energie van 50%.
  • Het voorgaande houdt concreet een EPC tussen 0 en 0,2 in. Tot 1 januari 2020 geldt echter nog de wettelijk verplichte EPC van 0,4.

Aardgasvrij (Wet VET)

In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.

Milieuprestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.

4.13.2 Toetsing en conclusie

Ten aanzien van duurzaamheid worden voor de beoogde woningen de volgende maatregelen onderzocht dan wel beoogd:

  • Aansluiten bij EPC ontwerpuitgangspunten vanuit het gemeentelijk beleid (en de strengere BENG normen);
  • Mogelijke aanleg van zonnepanelen;
  • Compensatie waterbergingsopgave op eigen terrein;
  • Geen aansluiting op gasnet;
  • Toepassing van luchtwarmtepompen;
  • Natuurinclusief bouwen.

Met de voorgaande maatregelen wordt invulling gegeven aan de geldende eisen ten aanzien van de EPC, de Wet VET en GPR Gebouw.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Wettelijke eisen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Voor wat betreft de regels van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de geldende bestemmingsplannen ‘Kern Werkendam’, ‘Paraplubestemmingsplan wonen’ en ‘Paraplubestemmingsplan beleidsharmonisatie’. De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, overige beplantingen, (dag)recreatief medegebruik en voor evenementen.

Er zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van deze gebouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van gebouwen voor beheer en onderhoud.

Artikel 4 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, gazons of open terreinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Er mogen uitsluitend uit- en aanbouwen behorende bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van deze uit- en aanbouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeer-, verblijf- en parkeervoorzieningen, gericht op verblijf en afwikkeling van het doorgaande verkeer. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd.

Voor het bouwen van deze gebouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken.

Artikel 6 Wonen

De toekomstige woonpercelen zijn bestemd voor wonen en hierbij behorende tuinen en erven. Beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan.

Op de verbeelding is door middel van bouwvlakken aangegeven waar de hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Het maximum aantal woningen, de bijbehorende maximale goot- en bouwhoogte en de bouwwijze is in de regels vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat regels ten aanzien van aan- en uitbouwen, kapvormen, ondergronds bouwen en afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel zijn de overige regels opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Artikel 13 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal wordt voorzien.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Participatietraject

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft op 10 januari 2023 een inloopinformatieavond plaatsgevonden. De inloopinformatieavond betrof een vrije inloop waarbij diverse visuals en plattegronden op beurswanden en doekframes gepresenteerd stonden.

De inloopinformatieavond was bedoeld om het dialoog met de omwonenden en belanghebbenden aan te gaan omtrent de realisatie van 7 woningen op het perceel van de huidige ALDI aan de Floreffestraat 26. Tevens was de inloopinformatieavond bedoeld om omwonenden en belanghebbenden te informeren en indien daar behoefte voor was om feedback, opmerkingen en/of wensen te verzamelen. Aan de hand van de ontvangen feedback zal in overleg met de gemeente bekeken worden of het plan aangepast al dan wel geoptimaliseerd moet worden Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen als bijlage 9.

6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.1 geeft aan dat de gemeente Altena bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met haar overlegpartners. In het kader van het vooroverleg wordt het voorontwerpbestemmingsplan opgestuurd naar de overlegpartners.

6.2.3 Inspraak

Voor de voorbereiding van het bestemmingsplan wordt eveneens de inspraakprocedure gevolgd. Dat betekent dat onderhavig plan als voorontwerpbestemmingsplan voor drie weken ter inzage wordt gelegd, waarbij eenieder de mogelijkheid wordt geboden om inspraakreacties in te dienen. Na afloop van de termijn van drie weken worden de reacties beoordeeld en indien mogelijk verwerkt in dit bestemmingsplan.

6.2.4 Terinzagelegging en vaststelling

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

6.2.5 Beroep

Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.