direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Keizersveer 15 Hank
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergronden

Bestaande situatie

Op de locatie Keizersveer 5-15 te Hank is een bedrijfslocatie van de Van Schie-groep gevestigd. Het gaat om het dochterbedrijf Janson Bridging (hierna kortweg Janson genoemd). Op deze bedrijfslocatie vervaardigt, repareert, onderhoudt en verhuurt Janson bruggen en drijvende haveninstallaties. De ligging van de bedrijfslocatie is weergegeven op figuur 1.1.


Reeds gerealiseerde en nog beoogde uitbreiding Janson

Voor de bedrijfsactiviteiten is Janson grotendeels afhankelijk van de aanwezigheid van diep water waarover het transport plaatsvindt van de door het bedrijf vervaardigde brugdelen en haveninstallaties. Om het transport over het land te kunnen verminderen, heeft het bedrijf in de periode 2009-2011 de locatie aan het Keizersveer beter geschikt gemaakt voor het (veelal internationale) transport van de brugdelen en haveninstallaties over het water. Dit is gedaan door de bestaande kade te vervangen en het aanbrengen van een nieuwe kade. Daarnaast zijn nagenoeg alle oudere bedrijfsgebouwen vervangen door nieuwe gebouwen, waaronder een nieuw kantoor. Ook heeft een sanering van de bodem van het bedrijfsterrein plaatsgevonden. Bij deze bodemsanering is een gedeelte van het bedrijfsterrein opgehoogd tot 3,20 m + NAP. Janson wenst op de locatie kantoor- en bedrijfspanden te realiseren c.q. uit te breiden. In totaal zal het bebouwd oppervlak op de bedrijfslocatie toenemen van circa 9.700 m² tot circa 17.700 m².


Benodigde compensatie Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De uitbreiding vindt gedeeltelijk plaats op gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het gaat om de gronden aan de oostzijde van het bedrijfsterrein die tot voor kort deel uitmaakten van de oever van de Bergsche Maas. Op grond van het provinciale beleid dient een areaalverlies aan gronden die tot de EHS behoren, te worden gecompenseerd. Janson heeft hiertoe een overeenkomst gesloten met een grondeigenaar die in de directe nabijheid zijn gronden beschikbaar heeft gesteld voor het realiseren van de noodzakelijke natuurcompensatie (zie figuur 1.1). De benodigde natuurcompensatie is inmiddels gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0001.png"

 Figuur 1.1. Ligging Janson Bridging en gronden voor natuurcompensatie

Huidige bestemmingsregeling

De gronden van het huidige (en toekomstige) bedrijfsterrein van Janson, alsmede de gronden waar de benodigde compensatie voor de EHS wordt gerealiseerd, zijn juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Werkendam (vastgesteld 19 juni 2007, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant 19 februari 2008). De gronden waarop de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen zijn voorzien, zijn deels bestemd als 'Agrarisch gebied met natuurwaarden' (An), waarbij een gedeelte is voorzien van de medebestemming 'Bedrijfsdoeleinden' (B), deels bestemd voor 'Waterhuishoudkundige doeleinden' en deels als 'Bosgebied', zie figuren 1.2 en 1.3. De gronden waarop de natuurcompensatie is voorzien, hebben de bestemming 'Agrarisch Gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Plankaart met plangebied bestemmingsplan Buitengebied Werkendam

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0003.jpg"

Figuur 1.3. Detailkaart plangebied bestemmingsplan Buitengebied Werkendam

Noodzaak nieuw bestemmingsplan

Om de volgende redenen passen de door Janson voorgenomen ontwikkelingen niet in het huidige bestemmingsplan Buitengebied Werkendam.

  • De beoogde bedrijfsactiviteiten aan de oostelijke zijde van het terrein, passen niet binnen de huidige bestemming 'Agrarisch gebied met natuurwaarden' en 'Bosgebied'.
  • De bouwhoogte van de nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen en het nieuw te bebouwen oppervlak op het bedrijfsterrein passen niet in de regeling van het huidige bestemmingsplan.
  • De gronden waarop de natuurcompensatie is voorzien, passen niet binnen de bestemming 'Agrarisch Gebied'.
  • Het vervangen van een bestaande kade en het aanbrengen van een nieuwe kade en de verruiming van de binnenhaven passen niet in de bestemming 'Waterhuishoudkundige doeleinden' en/of 'Bosgebied'.

Om deze reden is het noodzakelijk om te komen tot een nieuw bestemmingsplan waarbinnen zowel de huidige als de toekomstige bedrijfsactiviteiten van Janson passen.

1.2 Doel

Doel van dit bestemmingsplan is om te komen tot een adequate juridisch-planologische regeling voor de huidige en toekomstige bedrijfsactiviteiten van Janson in het plangebied. Vanwege de verwevenheid tussen de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op de gronden die tot nu toe deel uitmaakten van de Ecologische Hoofdstructuur, omvat het plangebied van dit bestemmingsplan ook de gronden waarop de compensatie plaatsvindt.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.

  • Hoofdstuk 2 bevat een korte beschrijving van de huidige en toekomstige bedrijfssituatie bij Janson en de beoogde inrichting van de gronden voor de natuurcompensatie.
  • Hoofdstuk 3 zijn de hoofdlijnen van het relevante ruimtelijke en sectorale beleidskader weergegeven van het rijk, provincie en de gemeente. De voorgenomen bedrijfsuitbreiding wordt in dit hoofdstuk aan het beleidskader getoetst.
  • Hoofdstuk 4 bevat de resultaten van de toetsing van de voorgenomen bedrijfsuitbreiding aan de relevante sectorale aspecten.
  • De maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan alsmede de inspraak- en overlegprocedure komt aan bod in Hoofdstuk 5.
  • Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de juridische planregeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Eerst wordt ingegaan op het bedrijfsperceel en de directe omgeving daarvan (paragraaf 2.1). Daarna worden de gronden waarop de benodigde natuurcompensatie is beoogd beschreven (paragraaf 2.2).

2.1 Bedrijfssituatie en omgeving

Huidige bedrijfssituatie

Voorgeschiedenis

De bedrijfslocatie is reeds langere tijd in gebruik voor industriële bedrijvigheid. Vanaf 1873 was hier een papierfabriek gevestigd (De Maasmond, later deel uitmakend van Reed-Elsevier). In 1949 nam de N.V. Hollandia de fabriekslocatie over en werd de locatie gebruikt als machinefabriek en ten behoeve van de metaalconstructie (later overgenomen door de N.V. Hollandia met de hoofdvestiging in Krimpen aan de IJssel). De Van Schie-groep heeft in 2004 een belang in Hollandia -en daarmee ook de locatie aan het Keizersveer- verworven. Eerder al (in 2000) verwierf de Van Schie-groep het bedrijf Janson Bridging in Aalst. Per 1 januari 2009 is Janson naar de locatie aan het Keizersveer verplaatst, nadat de eerste fase en herstructurering op deze locatie was afgerond.


Huidige bedrijfsactiviteiten

Janson vervaardigt, repareert, onderhoudt en verhuurt bruggen en drijvende haveninstallaties op deze locatie. Voor de bedrijfsverplaatsing in 2009 heeft een groot aantal veranderingen plaatsgevonden die het aanzien van de bedrijfslocatie ingrijpend hebben gewijzigd. Het betreft de volgende werkzaamheden en wijzigingen:

  • Door de vroegere bedrijfsactiviteiten (zowel de papierproductie als de metaalbewerkingsactiviteiten) is de bodem van het gehele terrein verontreinigd geraakt. Voor de bodemsanering zijn saneringsbeschikkingen verleend (1997 en aanvullend in 2007). Ten behoeve van deze sanering hebben grondwerkzaamheden plaatsgevonden waarbij een deel van het terrein is opgehoogd tot 3,20 m +NAP. Daarnaast is het gehele bedrijfsterrein voorzien van een asfaltverharding en is een damwandconstructie aangelegd. De verharding en de damwand maken deel uit van de zogenaamde IBC-maatregelen(1) ten behoeve van de bodemsanering

  • De oude kade is vervangen door een nieuwe kade (door middel van een damwandconstructie) zodat grotere schepen kunnen aanmeren. De havenmonding wordt verder verruimd om toegangs- en manoeuvreerruimte te bieden voor schepen uit de JOWi-klasse (schepen met een lente 135 m, breedte 17 m). Vanwege de aard van de bedrijfsactiviteiten van Janson is de ligging aan een diep, goed bevaarbare, waterweg essentieel voor de bedrijfsvoering. Het alternatief is wegtransport, hetgeen vanwege de afmetingen van de brugdelen en installaties die Janson vervaardigt bezwaarlijk en kostenverhogend is. Op deze manier wordt optimaal gebruik gemaakt van de bestaande haven en het vaarwater, mede ter ontlasting van het wegverkeer. Door de verruiming van de haven is de landtong (die deel uit maakt van de EHS) aan de havenzijde gedeeltelijk ontgraven. Op verzoek van Rijkswaterstaat is de landtong deels opgehoogd met het vrijgekomen materiaal aan de zijde van de Bergsche Maas, teneinde hier afkalving tegen te gaan.

  • Een gedeelte van de oude bedrijfsgebouwen is gesloopt en vervangen door nieuwbouw (fase 1). Daarna zal in fase 2 gestart worden met de realisatie c.q. uitbreiding van kantoor- en bedrijfspanden.

Een overzicht van de huidige en toekomstige bedrijfssituatie is weergegeven op figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.1. Huidige en toekomstige bedrijfsindeling Janson

Toekomstige bedrijfssituatie

Nieuwbouw eerste en tweede fase

De tweede fase betreft de realisatie c.q. uitbreiding van het kantoorpand, op termijn gevolgd door de nieuwbouw van een bedrijfshal. Hierdoor kan de opslag zoveel als mogelijk inpandig en niet meer zoals voorheen buiten op het terrein plaatsvindt, zie figuur 2.1.


Dit bestemmingsplan zal het toetsingskader vormen voor de geplande nieuwbouw in de tweede fase en moet dan ook hierop worden afgestemd.


Omliggende functies

Bestaande en voormalige bedrijfswoningen

Van oudsher bevinden zich op de bedrijfslocatie van Janson diverse bedrijfswoningen. Het gaat om in totaal drie bestaande en voormalige woningen die in het verleden een relatie hadden tot de voorheen op deze locatie gevestigde bedrijven. In tabel 2.1 is een schematisch overzicht opgenomen van het huidige gebruik en de relatie van de (voormalige) (bedrijfs)woningen met Janson.

Tabel 2.1. Overzicht omgeving bedrijfslocatie

adres   bestemming in plan Buitengebied   huidig gebruik   relatie met Janson  
Keizersveer 5   niet als bedrijfswoning opgenomen   wordt bewoond als burgerwoning   bewoner heeft geen relatie met bedrijf  
Keizersveer 17   niet als bedrijfswoning opgenomen   wordt bewoond als burgerwoning   bewoner heeft geen relatie met bedrijf  

Vanwege de aard van de bedrijvigheid van Janson (metaalconstructie), is het in beginsel niet goed mogelijk dat zich op en rondom het bedrijfsterrein geluidgevoelige objecten (zoals burgerwoningen) bevinden. In dit bestemmingsplan dient dan ook een uitdrukkelijke afweging c.q. motivering plaats te vinden hoe de aanwezigheid van deze woningen zich met de bedrijfsactiviteiten van Janson verhoudt. In hoofdstuk 4 wordt nader op dit onderdeel in gegaan.


Waterkering en stroomprofiel Bergsche Maas

De bedrijfslocatie grenst aan de noordoostelijke zijde aan de primaire waterkering (dijk). De beschermingszone van deze waterkering strekt zich uit over het bedrijfsterrein van Janson. De gehele bedrijfslocatie is buitendijks gelegen in het noordelijke winterbed van de Bergsche Maas en maakt deel uit van het stroomprofiel van deze rivier.

2.2 Gronden beoogde natuurcompensatie

Teneinde te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de natuurcompensatie zoals die is voorgeschreven in het provinciale beleid (zie paragraaf 3.2), is een plan opgesteld voor de noodzakelijke natuurcompensatie. Dit plan is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De inrichtingswerkzaamheden (zoals die in Bijlage 1 zijn omschreven) zijn, met instemming van de provincie Noord Brabant, reeds uitgevoerd. Het voormalige akkerland is hierdoor niet langer als zodanig in gebruik.

De natuurcompensatiegronden grenzen aan de zomerdijk en zijn niet direct verbonden met andere natuurpercelen. In het oorspronkelijke compensatieplan was sprake met verbinding het ten noorden gelegen natuurgebied. Om toegang tot de achterliggende agrarische gebieden vanuit westelijke zijde te garanderen, is in overleg met de betrokken partijen (grondeigenaar en Janson Bridging) besloten de verbindingsstrook niet als natuurcompensatie te realiseren. Aangezien de reeds uitgevoerde compensatie reeds een overcompensatie betreft is dit niet noodzakelijk. Ook ten aanzien van flora en fauna is de verbindingsstrook niet noodzakelijk (zie Bijlage 5 addendum pagina 5).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleidskader geschetst van rijk (paragraaf 3.1), provincie (paragraaf 3.2) en de gemeente (paragraaf 3.3). In paragraaf 3.4 wordt getoetst of de voorgenomen bedrijfsontwikkeling van Janson past binnen deze beleidskaders en welke randvoorwaarden hiervoor gelden.

3.1 Ruimtelijk beleidskader vanuit het rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen bedrijven en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.


Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat er over of niet'). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk (2).


De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het rijksregimes in het natuurdomein. Het Rijk versterkt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking laat het Rijk los. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.


Rijksdoelen en nationale belangen

Het Rijk heeft in de SVIR drie doelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Het Rijk benoemt in de SVIR 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. Het betreft de volgende belangen:


1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;

2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;

4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;

5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief achterlandverbindingen;

6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;

8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;

9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kader voor klimaat-bestendige stedelijke (her)ontwikkeling;

10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;

11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;

12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


Bij dit laatste belang gaat het onder meer om het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen, wat nodig is om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen.


Relatie met het plangebied

Voor de ontwikkelingen in het plangebied, zijn met name de belangen 11 en 13 relevant. Aan deze belangen wordt recht gedaan doordat bij de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan de wettelijk voorgeschreven procedure wordt gevolgd en in het plan een ruimtelijke onderbouwing met belangenafweging is opgenomen alsmede in natuurcompensatie ten aanzien van de afname van EHS gebied wordt voorzien. Daarmee is een zorgvuldige afweging van belangen en transparante besluitvorming geborgd.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie.


Relatie met het plangebied

Met de ontwikkelingen in het plangebied met name is het Ecologische Hoofdstructuur van belang. Voor het Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt bepaald dat in een provinciale verordening moet worden vastgelegd hoe in bestemmingsplannen het belang van de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de beoogde natuurkwaliteit en de ecologische hoofdstructuur worden doorgevoerd. Daarbij wordt uitgegaan van het "nee, tenzij principe" voor nieuwe activiteiten, dan wel wijziging van bestaande activiteiten.


Activiteiten in het EHS zijn alleen mogelijk indien is voldaan aan de volgende voorwaarden.

  • Er is sprake van een groot openbaar belang. Verder mogen geen reële alternatieven voorhanden zijn en moeten mitigerende maatregelen genomen worden. Voor zover nog negatieve effecten overblijven, dienen deze gecompenseerd te worden.
  • Voorts wordt gebruik gemaakt van de saldobenadering bij een combinatie van activiteiten waarbij de kwaliteit van het NNN op gebiedsniveau verbetert of toeneemt en daarmee beter functioneert.

In de provinciale verordening van Noord-Brabant is aan deze voorwaarden nader invulling gegeven (zie paragraaf 3.2).

Het Barro schrijft voor dat een bestemmingsplan in beginsel geen nieuwe regels stelt omtrent het gebruik van de grond in een rivierbed dat kan leiden tot nadelige gevolgen voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam. Nieuwe functies die de ecologische toestand aantasten of die kunnen leiden tot het ontstaan van feitelijke belemmeringen voor het vergroten van de afvoercapaciteit zijn zodoende in beginsel niet mogelijk. Echter het Barro biedt onder andere voor de vestiging of uitbreiding van overslagfaciliteiten de mogelijkheid om het rivierbed daarvoor te gebruiken. Voorwaarden daarbij zijn als volgt:

  • Het moet gaan om overslagfaciliteiten die uitsluitend gekoppeld zijn aan het vervoer over de rivier. Uit artikel 2.4.4 van het Barro volgt dat onder overslagfaciliteiten wordt verstaan, faciliteiten die specifiek zijn bedoeld voor de overslag van water naar land of vice versa.
  • In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden gemotiveerd hoe de effecten op de waterstand en afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd en op welke wijze de financiering en de tijdige realisering van die maatregelen zijn verzekerd.


De bedrijfsactiviteiten van Janson omvatten mede de op- en overslag van ter plaatse gefabriceerde brugdelen en haveninstallaties. Deze overslag is als 'rivier gebonden' aangemerkt op grond van de door Rijkswaterstaat verleende vergunning krachtens de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr, nu op grond van de Waterwet)(3) . Zodoende wordt voldaan aan de eerste voorwaarde die het Barro hierover stelt. Aangezien het waterbergend vermogen van de Bergsche Maas door de voorgenomen bedrijfsontwikkelingen niet nadelig mag worden beïnvloed, wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan op de maatregelen die zijn getroffen om de afname van het waterbergend vermogen te compenseren.


Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier

De PKB Ruimte voor de Rivier beoogt meer ruimte voor het water te geven om het rivierengebied beter te beschermen tegen overstromingen. De PKB is op 22 december 2005 in de ministerraad vastgesteld, heeft instemming verkregen van de beide Kamers der Staten Generaal (respectievelijk op 7 juli 2006 en op 19 december 2006) en is op 25 januari 2007 in werking getreden.

In de PKB is een pakket rivierverruimende maatregelen opgenomen waarmee de veiligheid van de Rijntakken en het bedijkte deel van de Maas uiterlijk in 2015 in overeenstemming is gebracht met het vereiste veiligheidsniveau. Deze maatregelen bestaan bijvoorbeeld uit het verbreden of verdiepen van de rivier, het verwijderen van obstakels of het landinwaarts verleggen van dijken. Behalve aan het verbeteren van de veiligheid moeten deze maatregelen ook bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied.


Relatie met het plangebied
Aanvankelijk was in het ontwerp van de PKB opgenomen dat Janson in het kader van het maatregelenpakket de bedrijfsactiviteiten op deze locatie moest beëindigen. Ter plaatse van het bedrijf was een ruimtereservering opgenomen ter vergroting van het winterbed van de Bergsche Maas. Bij de definitieve vaststelling van de PKB is echter afgezien van deze maatregel omdat deze vanuit hydraulisch oogpunt te weinig effectief bleek. Janson kan zodoende de bedrijfsactiviteiten ter plaatse voortzetten. De PKB verzet zich daar niet tegen.


Kaderrichtlijn water

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, wordt een water-paragraaf opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.


Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie.

De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt 'meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten'.

Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier.

Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.


3.2 Ruimtelijk beleidskader vanuit de provincie

Structuurvisie ruimtelijke ordening

Hoofdlijnen

De hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant zijn vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Brabant (vastgesteld door Provinciale Staten op 10 oktober 2010; in werking getreden op 1 januari 2011). De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 met een doorkijk naar 2040. Een van de leidende principes uit de structuurvisie is meer aandacht voor de onderste lagen. De onderste laag (water, bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie) is van belang voor de thema's landschap, cultuurhistorie en archeologie. Landschappelijke kwaliteit moet een volwaardige plaats hebben bij ruimtelijke afwegingen.

Watersysteem

Voor wat betreft water en natuur wenst de provincie een veerkrachtig en natuurlijk watersysteem. Om Noord-Brabant te beschermen voor overstromingen vanuit de grote rivieren kiest de provincie, mede gebaseerd op het advies van de Deltacommissie, voor verbetering van de preventie. De provincie onderscheidt twee typen waterbergingsgebied Hoogwaterbescherming en Regionale waterberging. De bedrijfslocatie van Janson is gelegen in het winterbed van de Bergsche Maas en maakt zodoende deel van het gebied voor Hoogwaterbescherming.


Het provinciale beleid sluit hierbij aan op hetgeen in de PKB Ruimte voor de Rivier en in het Barro is geregeld. Zoals hiervoor in paragraaf 3.1 is aangegeven (en in hoofdstuk 4 nader wordt uitgewerkt), past de voorgenomen ontwikkeling van Janson binnen dit beleidskader.

Groenblauwe mantel

Het plangebied maakt deel uit van de groenblauwe mantel. Deze bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De beheergebieden EHS liggen binnen de groenblauwe mantel. Ook de groene gebieden door en nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.


De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan het watersysteem. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleidskader voor de Groenblauwe mantel ziet hoofdzakelijk toe op grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven.


Voor Janson gelden geen aanvullende randvoorwaarden ten opzichte van het provinciale beleid voor het EHS of voor water. De voorgenomen ontwikkeling bij het bedrijf Janson past binnen het provinciale beleidskader over de Groenblauwe mantel. In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan zal nader worden ingegaan op de effecten van de ontwikkelingen op de natuurwaarden en op het watersysteem.


Daar waar in de Groenblauwe mantel nieuwe (niet-agrarische) ontwikkelingen plaatsvinden, dient tevens een investering en verbetering in de ter plaatse aanwezige landschappelijke of ecologische kwaliteiten plaats te vinden.


Verordening ruimte Noord-Brabant

Het beleid uit de structuurvisie is (gedeeltelijk) vertaald naar algemeen verbindende regels in de provinciale verordening ruimte (PRV) Noord-Brabant (vastgesteld door Provinciale Staten op 18 maart 2014).


Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit

De algemene beleidslijn dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gepaard moet gaan met een gelijktijdige investering in ruimtelijke kwaliteiten, is nader uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de verordening. In het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteiten. Deze verbetering moet voorts zowel financieel als juridisch-planologisch zijn verzekerd. Indien dit niet kan worden gerealiseerd dan dient een passende financiële bijdrage in het landschapsfonds te worden betaald.


Ecologische Hoofdstructuur

De provinciale verordening bevat regels ter verdere uitwerking van hetgeen in het Barro is bepaald over de EHS (zie paragraaf 3.1). Uitgangspunt is het "nee, tenzij principe" dat is uitgewerkt in artikel 5 van de PRV. Aantasting van de EHS mag uitsluitend plaatsvinden indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Er moet sprake zijn van een groot openbaar belang.
  • Een alternatieve locatie buiten het EHS (of een andere oplossing) voor de beoogde ontwikkeling is niet voorhanden.
  • Voorzien wordt in compensatie van het areaalverlies.


Indien aan deze voorwaarden is voldaan, dient het College van B&W, Gedeputeerde Staten (GS) van Noord-Brabant te verzoeken om de begrenzing van de EHS te wijzigen. Op dit verzoek moet voor vaststelling van het bestemmingsplan zijn beslist.


In de verordening is de verplichting voor de compensatie van het areaalverlies aan EHS-gronden uitgewerkt in de verplichting tot het opstellen van een compensatieplan. Het compensatieplan heeft tot doel de negatieve effecten waar mogelijk te beperken en de overblijvende, negatieve effecten te compenseren.


Hierbij gelden de volgende compensatieregels:

  • Door compensatie mag geen netto verlies ontstaan aan ecologische waarden en kenmerken van het desbetreffende gebied in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.
  • Compensatie:
    • 1. vindt plaats aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
    • 2. vindt plaats door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied, indien fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is;
    • 3. kan plaatsvinden in de niet gerealiseerde delen van de EHS.
  • De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde areaal waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget, te onderscheiden in de volgende categorieën:
    • 1. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;
    • 2. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak, plus de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer;
    • 3. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak, plus de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer;
    • 4. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk.
  • De uitvoering van het compensatieplan start uiterlijk op het moment van voltooiing van de aantasting en wordt op zo kort mogelijke termijn daarna, doch uiterlijk binnen vijf jaar, afgerond.


Relatie met het plangebied

Een deel van de bedrijfsuitbreidingen van Janson bevindt zich op gronden die deel uitmaken van de EHS. Zodoende moet worden onderzocht in hoeverre aan de vereisten uit de PRV is voldaan om de grenzen van de EHS op deze locatie te wijzigen.

  • Het openbaar belang is in het geval van Janson gelegen in het bedrijfseconomische belang, alsmede in het belang van een zorgvuldig ruimtegebruik van een reeds lang in gebruik zijnde bedrijfslocatie die niet op een andere wijze efficiënt benut kan worden. Door de uitgevoerde bodemsanering, het vervangen van de sterk verouderde bedrijfsgebouwen en het revitaliseren van de haven, is de locatie weer geschikt gemaakt voor een toekomstig gericht bedrijf. Hiermee is ook het belang van de werkgelegenheid in de gemeente Werkendam gediend. Door het uitdiepen van de haven, kan het transport vanuit het bedrijf efficiënter plaatsvinden. Door de gefabriceerde producten over het water te vervoeren, wordt bespaard op (milieuonvriendelijker) transport over de weg.
  • Vanwege de gebondenheid van de bedrijfsactiviteiten van Janson aan de rivier (zie hiervoor in paragraaf 3.1 en de verkregen Wbr-vergunning), zijn alternatieve locaties voor de bedrijfsvoering van Janson niet voor handen. Immers, elders langs de rivier zijn geen vrije bedrijfskavels beschikbaar. Voor andere -niet als bedrijfsterrein ingerichte- kavels, geldt dat deze in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier of het provinciale ruimtelijke beleid niet beschikbaar zijn voor de vestiging van een aan het watergebonden bedrijfsmatige functie.
  • Ingevolge artikel 3.2 lid 1 van de Verordening ruimte 2014 moet een kwaliteitsverbetering van het landschap verzekerd zijn. Deze kwaliteitsverbetering is in onderhavig geval niet verzekerd en daarom dient Janson een passend financiële bijdrage in het landschapsfonds te betalen. Hiertoe is inmiddels met Janson overeenstemming bereikt.

Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor wijziging van de begrenzing van het EHS. Uiteraard dient daarbij te worden voorzien in een compensatieplan. Het compensatieplan dat voor Janson is opgesteld, is opgenomen in Bijlage 1 van de plan-toelichting. De inrichtingswerkzaamheden op de voor de natuurcompensatie aangewezen gronden zijn inmiddels voltooid. Zodoende wordt voldaan aan de belangrijkste voorwaarden uit de PRV.

Waterberging

Aangegeven is dat een bestemmingsplan dat voorziet in bebouwing of verharding binnen een waterbergingsgebied, tevens regels moet bevatten om het waterbergend vermogen van dat gebied te beschermen. De toelichting bij het bestemmingsplan moet voorts een verantwoording bevatten over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft.


In paragraaf 4.2 van deze plantoelichting wordt nader ingegaan op de effecten van de voorgenomen bedrijfsuitbreiding van Janson op de waterberging van de Bergsche Maas.


Groenblauwe mantel

Voor een bestemmingsplan dat het juridisch-planologisch kader vormt voor gronden die zijn gelegen in de groenblauwe mantel gelden de volgende voorwaarden.

  • Het bestemmingsplan geeft regels ter bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden.
  • De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard.


In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de effecten van de voorgenomen bedrijfsuitbreiding van Janson op de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden van de Groenblauwe mantel.


Niet-agrarische ontwikkelingen in de Groenblauwe mantel
In artikel 6.10 van de PRV is een aantal regels opgenomen voor niet-agrarische ontwikkelingen die plaatsvinden in de Groenbauwe mantel. Voor een ontwikkeling zoals bij het bedrijf Janson gelden daarbij de volgende voorwaarden:

  • de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  • de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1, eerste lid (bescherming groenblauwe mantel), gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening
  • met een baliefunctie;
  • de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  • is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  • de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

In afwijking van het eerste lid, onder a, d en i, kan een bestemmingsplan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

a. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of

bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;

b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6, tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;

c. de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1, eerste lid (bescherming groenblauwe mantel), gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

d. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.


Zoals hiervoor in hoofdstuk 2 is aangegeven dat er sprake is van een uitbreiding van het bedrijfsterrein, waardoor het bestemmingsvlak groter wordt dan 5.000 m². Het grotere oppervlak is onder meer noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsactiviteiten (productie, op- en overslag van brugdelen en haveninstallaties). Gelet op de gebondenheid van de bedrijfsactiviteiten aan de rivier (zie paragraaf 3.1 en de daar aangehaalde Wbr-vergunning) is vestiging op een andere locatie feitelijk niet mogelijk. In zoverre wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit de PRV.


In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de effecten van de voorgenomen bedrijfsuitbreiding van Janson op de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden van de Groenblauwe mantel. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de financiële onderbouwing en uitvoerbaarheid van het plan.

3.3 Regionaal beleid

Waterbeheerplan 2010-2015

Het beleid van het Waterschap Rivierenland is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 "Werken aan een veilig en schoon Rivierenland". Het plan is gericht op het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het plan bouwt vooral voort op bestaand beleid, waaronder het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water.


Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. Het waterschap wil het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben op basis van de huidige klimaatscenario's. De primaire waterkeringen moeten dan ook op orde zijn, dat wil zeggen dat ze voldoen aan de geldende normen. Het bergend vermogen van watersystemen in landelijk gebied moet zodanig zijn vergroot dat slechts bij zeer uitzonderlijke regenval wateroverlast optreedt. Daarnaast is het doel dat in 2027 de KWR-doelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2010-2015 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische kwaliteit te verbeteren. Daarnaast wil het waterschap de watercondities voor de natte natuur, zoals Natura-2000 gebieden en verdroogde gebieden, verbeteren en de waterkwaliteit in wateren metaquatische natuurwaarden beschermen en daar waar mogelijk verbeteren. Het waterschap vindt het belangrijk dat het waterbeheerplan niet alleen betrekking heeft op de ontwikkeling van nieuwe waterpartijen en waterkeringen, maar dat het ook gaat over de wijze waarop het beheer en onderhoud plaatsvindt.


Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het waterbeheerprogramma "Koers houden, kansen benutten" geeft richting aan het waterbeheer in het hele rivierengebied voor de periode 2016-2021. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma wordt meebewogen met veranderingen om ons heen en worden kansen benut die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma is inmiddels definitief vastgesteld (november 2015).

3.4 Ruimtelijk beleidskader vanuit de gemeente

Structuurvisie Land van Heusden en Altena

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben gezamenlijk de Structuurvisie Land van Heusden en Altena opgesteld. Deze is op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Werkendam vastgesteld. Met deze structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025.

Een belangrijk uitgangspunt voor de opzet van de structuurvisie vormt de sturingsfilosofie die de gemeenten voor de planperiode in de ruimtelijke ordening willen hanteren.

Het is om deze reden dat de gemeenten voor alle vijf beleidsvelden die in hun onderlinge samenhang in deze structuurvisie langskomen - wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit - steeds vier vormen van gemeentelijke regie onderscheiden. Het gaat dan om ruimtelijke ontwikkelingen die de gemeenten tot hun basisverantwoordelijkheid rekenen (moeten), ontwikkelingen die hun ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn maar waarbij de gemeenten zo goed mogelijk kansen willen benutten (kunnen) en tenslotte ontwikkelingen die de gemeenten willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden aantasten (voorkomen). Voor het plangebied zijn met name de beleidsvelden wonen, economie en omgeving en eigenheid van belang.


Bedrijven

Ontwikkeling van niet-agrarische bedrijven dient primair op bestaande of nieuwe daartoe aangelegde en bestemde bedrijventerreinen plaats te vinden. Doorontwikkeling van een bestaande niet-agrarische bedrijfsactiviteit in het buitengebied is in beginsel beperkt.


Met elkaar - Voor elkaar (Coalitieakkoord 2014-2018)

Het gemeentelijke beleid is verwoord in het coalitieakkoord waarin het gemeentebestuur de doelstellingen tot 2014 - 2018 heeft omschreven. Een van de doelstelling is dat de gemeente een actief beleid voert aangaande de ontwikkeling en intensiveren van watergebonden aktiviteiten alsmede het stimuleren van vervoer over water. Hierbij wordt specifiek ingezet op uitbreiding met een derde haven en het samenwerkingsverband "Maritime Delta". Verder maakt de gemeente zich sterk voor de ontwikkeling van een regionaal industrieterrein.

De voorgenomen bedrijfsontwikkeling bij Janson staan deze beleidsdoelstelling niet in de weg.

3.5 Conclusie

De reeds gerealiseerde en voorgenomen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van Janson, passen in het beleid van rijk, provincie en gemeente. Vanuit het beleidskader gelden daarbij echter een aantal belangrijke randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan.

  • Het areaalverlies aan gronden die deel uitmaken van de EHS moet worden gecompenseerd op de wijze zoals de provincie Noord-Brabant die in de PRV heeft voorgeschreven.
  • De watervoerende capaciteit van de Bergsche Maas mag tengevolge van het groter wordende oppervlak aan verhardingen en bebouwing op de bedrijflocatie van Janson niet onevenredig nadelig worden beïnvloed.
  • Aangetoond wordt dat ook op langere termijn een ruimtelijk-economisch belang aanwezig is die de uitbreiding noodzakelijk maken.
  • De inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag.
  • Het bebouwingspercentage is passend bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling.
  • Het bestemmingsplan dient de effecten op de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden van de Groenblauwe mantel te beschrijven en te beschermen. Daarbij dient te worden aangetoond dat de ontwikkeling van Janson gepaard gaat met een gelijktijdige ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden van de Groenblauwe mantel.

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de vraag hoe aan deze randvoorwaarden is voldaan.

Hoofdstuk 4 Sectorale toetsen

In dit hoofdstuk vindt de toetsing plaats van het plan aan sectorale aspecten die voor het plan relevant zijn. Het gaat daarbij om de effectbeschrijving van de voorgenomen uitbreiding van het Janson op het aspect 'natuur' (paragraaf 4.1), 'water' (paragraaf 4.2), 'milieuzonering' (paragraaf 4.3) en 'bodem' (paragraaf 4.4), 'cultuurhistorie en archeologie' (paragraaf 4.5) en 'landschap' (paragraaf 4.6). Paragraaf 4.7 bevat de algemene conclusie en de aandachtspunten voor de juridische planregeling.

4.1 Natuur

Relevant toetsingskader

Regelgeving gebiedsbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming beschermt bepaalde planten- en diersoorten, onder andere door een verbod op het verstoren of beschadigen van beschermde soorten. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Biesbosch is aangewezen als Natura2000 gebied, zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0005.jpg"

Figuur 4.1. Natura2000-gebied Biesbosch

De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid. Verstoring van de natuurwaarden in de beschermde gebieden is niet toegestaan (zie hoofdstuk 3).

Regelgeving soortbescherming

De Flora- en faunawet (Ffw) bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de ontwikkeling bij Janson van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering niet in de weg staat.

Het plangebied zelf valt niet binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied.

Natura 2000-gebied Biesbosch

In het kader van dit bestemmingsplan gaat het hier om de vraag of dusdanige externe effecten zijn te verwachten tengevolge van de ontwikkelingen in het plangebied, zodat significant negatieve effecten op de Biesbosch niet zijn uit te sluiten.

Het plangebied is buiten het Natura 2000-gebied gelegen, maar ligt daarentegen wel in de omgeving van Natura 2000-gebieden als de Biesbosch (op ca. 1 kilometer tevens Programatische Aanpak Stikstof - gebied) en Langstraat. De aktiviteiten van Janson gaan gepaard met een zekere productie van stikstofverbindingen als gevolg van het gebruik van (mobiele) bedrijfsmiddelen met verbrandingsmotoren. In verband met de aanwezigheid van de voornoemde natuurgebieden moeten deze effecten als onderdeel van het onderzoek voor het project nader in beeld worden gebracht. Dit ondanks het feit dat het hier niet gaat om een nieuwvestiging van een bedrijf, maar om het voortzetten van het gebruik van een bestaande bedrijfslocatie. Ook de intensivering van het gebruik van deze locatie, in de vorm van meer transportbewegingen over de Bergsche Maas van en naar de bedrijfslocatie, heeft mogelijk negatieve externe effecten op de natuurwaarden van de Biesbosch tot gevolg.


Er is vastgesteld of er kans is op het optreden van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het genoemde Natura 2000-gebieden.

De stikstofdepositie ter plaatse van relevante natuurgebieden zal nergens meer dan 1 mol N/ha/jaar bedragen. De hoogst berekende waarde bedraagt 0,69 mol N/ha/jaar ter plaatse van de Biesbosch voor de gewenste situatie, een toename met 0,14 mol N/ha/jaar ten opzichte de huidige situatie. Ter plaatse van de Biesbosch is echter geen sprake van overschrijdingen van de KDW, zodat ook geen aanspraak op eventueel beschikbare ontwikkelingsruimte gedaan hoeft te worden. Er zal dan ook geen sprake zijn van significant negatieve gevolgen voor de natuurwaarden van de Biesbosch.



Voor de verder weg gelegen Natura 2000-gebieden bedraagt de berekende depositie ordegrootte 0,05 tot 0,10 mol N/ha/jaar, en is de toename beperkt tot 0,01 a 0,02 mol N/ha/jaar ten opzichte van de huidige situatie. Dergelijke toenames zijn volgens de huidige systematiek van de PAS zonder meer mogelijk, zodat er ook geen significante negatieve gevolgen zullen zijn voor de natuurwaarden. Voor een volledige weergave van de rapportage Stikstofdepositie/Luchtkwaliteit wordt verwezen naar Bijlage 3.

Op basis van de gehanteerde uitgangspunten zal de realisatie van het bestemmingsplan geen significante gevolgen hebben voor de in de omgeving aanwezige natuurwaarden.


Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Zoals in hoofdstuk 3 uiteen is gezet, is het noodzakelijk dat de gronden die behoren tot het EHS en waaraan nu een bedrijfsbestemming wordt toegekend teneinde de uitbreiding van Janson mogelijk te maken, te compenseren. Bovendien zal te zijner tijd de begrenzing van het EHS door de provincie moeten worden aangepast. Voor de gronden waarop de natuur-compensatie is voorzien, is een natuurcompensatieplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 1 van deze plantoelichting. Het plan is in delen aangepast hetgeen gemotiveerd is in een aanvullende notitie (Bijlage 5 aanvullende notitie Blom). Er is uitgegaan van een areaalverlies van in totaal 6.397 m² door de ontwikkeling van het bedrijventerrein van Janson. Het natuurcompensatieplan voorziet in de aanleg van 9.230 m² aan nieuwe natuur. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale compensatieregeling. De benodigde inrichtingswerkzaamheden zijn inmiddels voltooid. Voor de planregeling is het van belang dat de natuurcompensatie van een adequate planregeling wordt voorzien waarmee de natuurwaarden afdoende worden beschermd.


Beschermde soorten (zie Bijlage 4 en Bijlage 5; Quickscan flora & fauna en aanvullende notitie)

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft echter aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten. Ten aanzien van vleermuizen kan verstoring optreden als gevolg van verlichting. In de haven kan de aanwezigheid van kleine modderkruiper niet uitgesloten worden. Broedende vogels en jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen.

Als compensatie voor eventuele verstoring van verblijfplaatsen voor meervleermuizen zullen op de landtong een tweetal grote platte paalkasten worden geplaatst. In onderstaande figuur is een dergelijke paalkast afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0006.jpg"

Figuur 4.2. Paalkast als verblijfplaats meervleermuis

De aanwezigheid van de beschermde kleine modderkruiper in de uit te baggeren en te verbreden haven wordt niet uitgesloten. De voorgenomen ingrepen leiden niet tot een significante aantasting van het leefgebied van de soort. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform een goedgekeurde gedragscode (Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat of Gedragscode Flora- en faunawet voor Waterschappen) waardoor effecten worden uitgesloten.


De planlocatie is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot beschermde gebieden is van externe werking geen sprake.


In elk geval dienen de volgende maatregelen in acht moeten worden genomen:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden minimaal verlichten en hierbij een vleermuis-vriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Ten aanzien van kleine modderkruiper dient de haven eerst volgens een goedgekeurde gedragscode te worden gebaggerd (Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat of Gedragscode Flora- en faunawet voor Waterschappen). Na het baggeren/uitdiepen kunnen de werkzaamheden ter uitbreiding van de haven worden uitgevoerd.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemateriaal rondom de te slopen opstallen (takken, stronken e.d.) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.

Oevers Bergsche Maas

De oevers van de Bergsche Maas zijn geschikt (en bestemd) voor diverse beschermde planten- en diersoorten, zoals (broed)vogels en vleermuizen. Mede vanwege het voorkomen van deze soorten maken de oevers deel uit van de EHS en de zogenaamde Groenblauwe mantel.

Uiteraard dient de planregeling, vooruitlopend op de noodzakelijke wijziging van de begrenzing van het NNN (zie paragraaf 3.2), voor de oevers zodanig te worden gekozen dat de ter plaatse aanwezige natuurwaarden van een adequate planologische bescherming worden voorzien.

Nieuwe bouwwerken zijn ter plaatse van de oevers langs de Bergsche Maas niet voorzien en worden in dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt, met uitzondering van een tweetal te realiseren paalkasten ten behoeve van vleermuizen. Het aanvragen van ontheffing op grond van de Ffw is zodoende niet aan de orde.

4.2 Water

Sinds 1 november 2003 is voor ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder (Waterschap en Rijkswaterstaat) over (voorgenomen) ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.


Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat (buitendijks) en het Waterschap Rivierenland (binnendijks). Deze zijn verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer.


De activiteiten die plaatsvinden op gronden in het bergende regime zullen door de waterbeheerders worden getoetst aan de Waterwet en de daarbij behorende regels en beleidsstukken.


Waterkwantiteit

Het bedrijfsterrein van Janson is in zijn geheel buitendijks gelegen en maakt om deze reden deel uit van het winterbed van de Bergsche Maas. Ten behoeve van de uitgevoerde sanerings- en herinrichtingswerkzaamheden is door Rijkswaterstaat een vergunning verleend op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr, thans de Waterwet) (4).


Omdat door de nieuwbouw en de ophoging van het bedrijfsterrein tot 3.10 meter +NAP de waterbergende capaciteit van de Bergsche Maas met ongeveer 19.000 m³ is afgenomen, is aan de vergunning de voorwaarde verbonden dit verlies aan waterbergende capaciteit te compenseren. Deze compensatie is gevonden in de uitdieping en verbreding van de haven (met circa 29.000 m³). Met deze compensatie en de reeds gesloopte opstallen blijft ruimte voor in totaal 8.783 m² aan bebouwd oppervlak in fase 1 (reeds gerealiseerd) en 9.000 m² aan bebouwd oppervlak in fase 2 (nog te realiseren). Op basis van de verleende Wbr-vergunning moet 23.843 m³ aan waterbergend vermogen van de Bergsche Maas worden gecompenseerd. Dit houdt in dat er ter plaatse ca. 17.783 m² van de bedrijfslocatie mag worden bebouwd. Dit moet in de planregeling worden verankerd.


Waterkwaliteit

In het kader van de bodemsanering is een riolering- en drainagesysteem aangelegd op het terrein waarmee de aanwezige bodemverontreiniging periodiek wordt gecontroleerd. Hiermee is zeker gesteld dat de ter plaatse aanwezige bodemverontreiniging conform de saneringsbeschikkingen uit 1997 en 2007 zich niet verder kan verspreiden.


Voor het overige is het bedrijfsterrein van Janson in zijn geheel aangesloten op een rioleringstelsel en vinden geen lozingen plaats naar het oppervlaktewater.


Veiligheid

Het plangebied wordt doorsneden door de rivierdijk (maar de dijk zelf maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan). Deze dijk is een primaire waterkering die in het beheer is bij het Waterschap Rivierenland. Een deel van het bedrijfsterrein van Janson bevindt zich binnen de beschermingszone van deze dijk. Omdat bepaalde werkzaamheden (zoals bouw- en grondwerkzaamheden) de stabiliteit van deze dijk nadelig kunnen beïnvloeden, kunnen deze werkzaamheden niet zonder meer worden uitgevoerd. Hieraan wordt tegemoet gekomen door middel van het opnemen van een aanlegverbod in de planregeling.


Overstromingsrisico

De planlocatie is in een overstromingsgebied gelegen(4). Er is sprake van een overstromingsrisico zodra een onbeheersbare hoeveelheid water de polder instroomt. Dat kan in deze regio zijn vanuit de Bergse Maas. Het betreft hier volgens de risicokaart een gebied met een mogelijke overstromingsdiepte van 1 meter. Bij de bouw van de gebouwen zullen nodige veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden. Hierbij wordt gedacht aan het slechts plaatsen van elektra op voor water niet bereikbare plaatsen, het verhogen van de aanleghoogte van de bebouwing en het onderheien van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0870.04BP1128Keizersv15-VA01_0008.jpg" Figuur 4.3. Kaart overstromingsrisico's

Conclusie

Samengevat kan voor het plangebied worden opgemerkt dat, gelet op de overstromingsdiepte en de hoogteligging van het plangebied en hierop geprojecteerde bedrijfsgebouwen het risico als gevolg van overstroming naar verwachting laag is.

4.3 Milieuzonering

Algemeen

Milieuzonering is het aanbrengen van ruimtelijke scheiding tussen milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. In de praktijk van de ruimtelijke ordening wordt hiervoor aangesloten bij de richtafstanden van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, editie 2009). Voor metaalconstructiebedrijven met een productieoppervlak van meer dan 2.000 m² geldt een richtafstand van 300 meter tot aan gevoelige objecten (zoals woningen). Het meest maatgevende milieuaspect is daarbij geluidhinder. Ook stof- en geurhinder zijn relevant milieuaspecten bij dit type bedrijvigheid.


De richtafstanden uit de brochure zijn indicatief van aard en primair bedoeld voor nieuwe situaties. Desondanks geeft dit wel een beeld van de milieusituatie ter plaatse. Zodoende zijn voor dit bestemmingsplan de aspecten 'geluid', 'geur' en 'stof' nader onderzocht.

Activiteitenbesluit

Janson is een milieuhinderlijke inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (Wm). Het bedrijf is aan te merken als een inrichting 'Type B' in de zin van het Besluit algemene regels voor inrichtingen (kortweg Activiteitenbesluit). Dit houdt in dat het bedrijf moet voldoen aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens dit besluit.


Geluidshinder van het bedrijf (zie akoestisch onderzoek in Bijlage 2 )

Op basis van een Melding Aktiviteiten Besluit in 2009 zijn ten aanzien van geluid maatwerk-voorschriften opgelegd. Hierbij werd ter plaatse van de woningen in de omgeving als uitgangs-punt een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gehanteerd van 55 dB(A) in de dagperiode, 50 dB(A) in de avondperiode en 45 dB(A) in de nachtperiode.

Betreffende de maximale geluid-niveaus worden grenswaarden gesteld van 75 dB(A) in de dagperiode, 70 dB(A) in de avondperiode en 65 dB(A) in de nachtperiode. Om hier aan te kunnen voldoen is als maatwerk-voorschrift gesteld dat geluidschermen dienden te worden geplaatst (burgerwoning Keizerveer 17). Deze schermen zijn hier gerealiseerd.

In het kader van de bestemmingsplanprocedure en de veranderde bedrijfssituatie ten opzichte van 2009 (o.a door wijziging in bedrijfsmiddelen, frequenties aan- en afvoerbewegingen) is in 2015 getoetst aan de in de maatwerkvoorschriften genoemde grenswaarden en is de geluid-immissie ten gevolge van de huidige bedrijfssituatie vergeleken met de aangevraagde situatie uit 2009.

Op basis van deze berekeningen kan worden gesteld dat ter plaatse van de dichtst bij gelegen burgerwoning thans langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus optreden van ten hoogste 48 dB(A) gedurende de dagperiode, 47 dB(A) gedurende de avondperiode en 32 dB(A) gedurende de nachtperiode. Hiermede wordt ruimschoots voldaan aan bovengenoemde grenswaarden.


Met betrekking tot de maximale geluidniveaus worden waarden berekend van 61 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in avond- en nachtperiode. Ook betreffende de maximale geluidniveaus wordt (ruimschoots) voldaan aan bovengenoemde grenswaarden. Met betrekking tot het verkeer van en naar de inrichting kan worden gesteld dat deze toelaatbaar kunnen worden geacht.



Luchtkwaliteit

Bij rekenpunten ter hoogte van het plangebied / langs de A27 bedragen de huidige concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk ca. 29, ca. 23 en ca. 15 ug/m3 en voldoen daarmee ruimschoots aan de grenswaarden van respectievelijk 40, 40 en 25 ug/m3 (indirect zitten in deze concentraties ook de bijdrage van de huidige activiteiten van Janson verwerkt).


De voorgenomen uitbreiding (extra vervoersbewegingen, activiteiten loskade) leidt tot een toename van de totale (NOx-)emissies vanwege Janson met ca. 30% (zie Bijlage 3). Voor fijn stof geldt hetzelfde, aangezien de fijnstofemissies bij Janson zich ook hoofdzakelijk beperken tot mobiele werktuigen en transportbewegingen. Op- en overslag van stuifgevoelige materialen vindt niet plaats. Bovendien vindt het merendeel van de bedrijfsactiviteiten van Janson grotendeels inpandig plaats.


Gezien de marge tot de grenswaarden die er nu al is én de naar verwachting relatief beperkte toename van de emissies door Janson, kan met redelijke zekerheid worden gesteld dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit ter plaatse naar verwachting ook in de toekomstige situatie niet worden overschreden.

4.4 Bodem

In de periode 2007-2011 heeft een sanering plaatsgevonden van de (water)bodem op de gehele bedrijfslocatie van Janson, de haven en de aangrenzende oever van de Bergsche Maas. Conform de saneringsbeschikkingen (afgegeven in 1997, 2007 en in 2009) is daarbij voor de landbodem de IBC-strategie gekozen. Dat wil zeggen dat de bodemverontreiniging maar gedeeltelijk is verwijderd. Voor het grootste deel wordt de verontreiniging door middel van een asfaltverharding en een drainagesysteem op zijn plaats gehouden. Dit wordt periodiek gemonitord door middel van een peilbuizensysteem. De bodemkwaliteit is hiermee voldoende geschikt voor het gebruik als bedrijfsterrein.


Uit monitoring(5) is gebleken dat alleen plaatselijk in de kern van de voormalige grondwaterverontreiniging nog verhoogde concentraties minerale olie en aromaten aanwezig zijn. De verhoging voor minerale olie betreft een lichte verontreiniging in de orde van grote van de tussenwaarde. Hiermee is aangetoond dat er geen sprake meer is van een ernstige grondwaterverontreiniging. Er is alleen sprake van een kleine restverontreiniging. Tevens voldoet het concentratieniveau aan de terugsaneerwaarde. Daarmee is voldaan aan de saneringsdoelstelling en is een (aanvullende) grondwatersanering niet noodzakelijk.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

Zowel de Archeologische waardekaart van de provincie Noord-Brabant als de Archeologische beleidskaart Werkendam Oost, laten zien dat ter plaatse van het plangebied geen archeologische monumenten voorkomen en wordt het plangebied gekenmerkt als een gebied met een lage archeologische verwachting. Uit de kaarten blijkt verder dat er geen (middel)hoge trefkans aanwezig is op het voorkomen van waardevolle archeologische resten.


Cultuurhistorie

Volgens de Cultuurhistorische beleidsadvieskaart Werkendam Oost wordt het plangebied gekenmerkt als eerste aanwaspolder welke bij uitstek geschikt zijn voor gevarieerde ontwikkeling.


Op de Cultuurhistorische waardekaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol vanwege de oude papierfabriek die op deze locatie was gevestigd. Aangezien bij de revitalisering en de noodzakelijke bodemsanering van deze locatie alle verouderde bedrijfsgebouwen zijn gesloopt, zijn thans geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of bouwwerken op de locatie meer aanwezig. Zodoende bestaat geen noodzaak om een planologische regeling in dit bestemmingsplan op te nemen om cultuurhistorische waarden te beschermen.

4.6 Landschap

Toekomstige inrichting bedrijfsterrein

De toekomstige inrichting van het bedrijfsterrein is weergegeven op figuur 2.1. De aard en omvang van de toekomstige bebouwing is afgestemd op de bedrijfsactiviteiten van Janson. Gelet op de aard en de geschiedenis van de locatie (bedrijfsterrein aan de oever van de Bergsche Maas) is de gekozen bebouwingsopzet passend op deze locatie. Vanwege de ligging van het terrein in het winterbed van de rivier, is een groter bebouwingsoppervlak ook niet zonder meer mogelijk.


Landschappelijke inpassing

Aan de zuidzijde wordt de bedrijflocatie begrensd door de oevers van de Bergsche Maas.


De locatie is vanaf de noordelijke en oostelijke zijde (vanaf de Peerenboom) gedeeltelijk zichtbaar doordat zich hier grote open polders bevinden. Met de aanleg en inrichting van de gronden langs de dijk ten behoeve van de natuurcompensatie (onder meer met opgaande beplanting, bomen en struiken) verandert het open karakter van dit deelgebied. Na verloop van tijd zal de bedrijfslocatie van Janson door het volgroeien van de bomen en struiken aan het zicht worden onttrokken.


Aan de noordelijke en oostelijke zijde is de locatie goed landschappelijk ingepast door middel van de toekomstige opgaande beplanting op de agrarische gronden langs de rivierdijk. De bedrijfslocatie is deels zichtbaar vanaf het water en de brug. Gelet op het riviergebonden karakter van de bedrijfsactiviteiten en de omstandigheid dat aan de andere oever van de Bergsche Maas vergelijkbare bedrijven goed zichtbaar zijn, is het gebrek aan landschappelijke inpassing vanaf deze zijde vanuit het oogpunt van landschappelijke inpassing ook aanvaardbaar.


Het bedrijf van Janson is aan de westelijke zijde (vanaf de rijksweg A17 en de Keizersveer) vanwege het open polderlandschap tussen de rijksweg en de bedrijfslocatie grotendeels goed zichtbaar. Een afschermende groenstrook aan deze zijde van het bedrijfsterrein is vanwege de omstandigheid dat het bedrijfsterrein aan deze zijde niet bebouwd, of beplant, mag worden vanwege de ligging in het winterbed van de rivier, niet goed te realiseren. Een dichte afscherming aan deze zijde verhoudt zich ook niet goed met het open polderlandschap aan deze zijde. Om deze reden wordt, ondanks het ontbreken van een dichte beplantingsstrook aan deze zijde, geconcludeerd dat het bedrijf ook vanaf deze zijde goed landschappelijk is ingepast.

4.7 Conclusie

Uit de sectorale toetsen blijkt dat de ontwikkeling van de bedrijfslocatie past binnen het sectorale beleid en dat wordt voldaan aan de normstelling op grond van sectorale wet- en regelgeving. Voor de bestemmingsregeling is daarbij het volgende van belang.

  • De gronden waarop de natuurcompensatie plaatsvindt ten behoeve van het areaalverlies aan gronden die behoren tot de EHS en de oevers van de Bergsche Maas moeten van een adequate planregeling worden voorzien waarmee de bestaande en te ontwikkelen natuurwaarden afdoende worden beschermd.
  • Mits wordt gewerkt conform het principe van zorgvuldig handelen, is het vragen van een ontheffing op grond van de Ffw niet aan de orde.
  • Vanwege de waterbergende functie van het buitendijkse gedeelte van het plangebied, mag het bebouwde oppervlak van het bedrijfsperceel tot ten hoogste 17.783 m² toenemen. Dit moet in de planregeling worden verankerd.
  • Uit de in 2015 uitgevoerde geluidsmetingen (Bijlage 2) blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidnivo's.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de financieel-economische onderbouwing van het bestemmingsplan als om de overige aspecten die met de uitvoering ervan te maken hebben.

5.2 Onderbouwing

Financiële en economische uitvoerbaarheid

Janson is eigenaar van de gronden van het bedrijfsterrein. De nieuwe ontwikkelingen op de gronden van het bedrijfsterrein van Janson worden geheel op risico van het bedrijf ontwikkeld.


Ten aanzien van de inrichting van de gronden waarop de natuurcompensatie is beoogd zijn tussen Janson en de grondeigenaar de hiervoor noodzakelijke samenwerkings- en realisatieovereenkomsten gesloten. De aanlegwerkzaamheden voor de benodigde natuurcompensatie zijn inmiddels afgerond. Tussen de gemeente en Janson is een anterieure overeenkomst tevens planschadeovereenkomst ex. Artikelen 6.24 en 6.4a Wro gesloten.


Zodoende is de financieel-economische uitvoerbaarheid van de bedrijfsontwikkelingen voldoende gewaarborgd.


Handhaving en naleving

Voor wat betreft de bestuursrechtelijke handhaving geldt dat op grond van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening het college van burgemeester en wethouders ervoor zorg draagt dat de bepalingen uit het bestemmingsplan worden nageleefd.


Overleg en inspraak

Overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening is het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Hierop is 1 inspraakreactie binnengekomen. In het kader van het wettelijk voorverleg zijn reacties van de provincie Noord Brabant en het waterschap Rivierenland binnengekomen. Deze zijn samengevat en beantwoord in bijgevoegde Nota inspraak en overleg (Bijlage 6). Inhoudelijk zijn de reacties in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan verwerkt.


In een later stadium zal dit hoofdstuk aangevuld worden met de behandeling van zienswijzen en het vaststellingsbesluit.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Gekozen is voor een nieuw bestemmingsplan om de ontwikkelingen bij Janson juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het huidige bestemmingsplan dat betrekking heeft op het plangebied laat de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten immers niet toe. Vanwege de onlosmakelijk met elkaar verbonden onderdelen van het plan (bedrijfsactiviteiten en natuurcompensatie), is gekozen om voor beide delen in één bestemmingsplan op te nemen.


Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012

De ruimtelijke onderbouwing is vervat in een rapportage met verbeelding. De volgende rand-voorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVPB 2012);
  • de standaard voorschriften van de gemeente, welke omgezet zijn naar de eisen/ verplichtingen van de SVBP 2012;
  • de Woningwet van 1 januari 2003.


De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan men in de regels van het bestemmingsplan teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.2 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden enkele begrippen die in de andere artikelen worden gebruikt, nader toegelicht.


Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn, conform de SVBP2012, onveranderd overgenomen.

Artikel 3 Agrarisch

Deze bestemming is gebruikt voor de agrarische gronden die in de Verordening Ruimte zijn aangemerkt als Gemengd landelijk gebied (overeenkomstig de huidige bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied Werkendam).


Artikel 4 Bedrijf - Constructiebedrijf

Bestemmingsomschrijving

Voor het bedrijf Janson is een zogeheten 'maatbestemming' opgenomen. Dat wil zeggen dat de bedrijfsactiviteiten van Janson (constructie van brugdelen en haveninstallaties) van een daartoe passende bestemming is voorzien. Ook de bij het bedrijf behorende ondergeschikte voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen en het kantoor, zijn in de bestemmings-omschrijving opgenomen.


Bedrijfswoningen

Op basis van het huidige bestemmingsplan Buitengebied Werkendam zijn op de bedrijfslocatie van Janson twee bedrijfswoningen toegestaan.De maximaal toelaatbare bouwhoogte voor deze woning (9 meter) is overgenomen uit het huidige bestemmingsplan Buitengebied. Voor wat betreft de maximaal toelaatbare inhoud van deze bedrijfswoning (750 m³) is overeenkomstig hetgeen voor bedrijfswoningen in het buitengebied gangbaar is.


De bestaande woning op het adres Keizersveer 5 is niet in dit artikel opgenomen. Voor de bewoner van deze woning is persoonsgebonden overgangsrecht in het plan opgenomen in artikel 12 lid 3 (zie hierna).


Bouwmogelijkheden

De bouwhoogten op het terrein zijn afgestemd op de huidige en toekomstige bebouwing (bouwhoogte van maximaal 15 meter) en installaties (bouwhoogte van ten hoogste 30 meter). Ook de reeds aangelegde geluidschermen zijn binnen de bestemming opgenomen. De bouwhoogte hiervan bedraagt overeenkomstig de aan Janson opgelegde maatwerkvoorschriften ten hoogste 4 meter.

Het maximaal bebouwd oppervlak (17.780 m²) is afgestemd op de voor het bedrijf verleende Wbr-vergunning.


Specifieke gebruiksregels

Een aantal specifieke gebruiksvormen, zoals de opslag van vuurwerk en risicovolle bedrijfsactiviteiten, zijn expliciet uitgesloten.


Artikel 5 Natuur

De bestemming 'Natuur' is toegekend aan de gronden waarop de natuurcompensatie is beoogd en aan oevers van de Bergsche Maas (overeenkomstig de huidige bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied Werkendam). Om de bestaande natuurwaarden te beschermen, is een aanlegverbod opgenomen voor werkzaamheden die de natuurwaarden kunnen verstoren. Uiteraard geldt dit aanlegverbod niet voor werkzaamheden die worden verricht ten behoeve van het realiseren van de bestemming. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een bouwhoogte van 2 meter opgenomen.


Artikel 6 Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan de haven van het bedrijf. Om duidelijk te maken dat op- en overslag vanaf een schip naar de kade ook is toegestaan, is dit in lid 5.1 onder b opgenomen.


Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

Teneinde de waterkerende functie te waarborgen, is op het terrein de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Deze dubbelstemming beoogt de noodzakelijke waterkerende functie te beschermen en zelfs voorrang te geven op de andere te plaatse geldende bestemming, door middel van een bouwverbod.


Bouwverbod

Het bouwverbod geldt voor het realiseren van gebouwen en bouwwerken. Uitzondering op genoemde verbod is bebouwing ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', mits de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 8 meter.

Hierover dient bovendien advies te worden gevraagd aan de waterkwantiteitsbeheerder (Rijkswaterstaat).


Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Teneinde de waterstaatkundige functie van de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' te waarborgen, is over het gehele buitendijkse terrein de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen. Deze dubbelstemming beoogt de noodzakelijk waterstaatkundige functie o.a. waterberging te beschermen, door middel van een bouwverbod.


Bouwverbod

Het bouwverbod geldt voor het realiseren van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Uitzondering op genoemde verbod is bebouwing ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', met een maximale bouwhoogte van 7 meter.

Verder kan worden afgeweken van het bouwverbod door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning volgens de andere daar voorkomende bestemmingen.

Hierover dient bovendien advies te worden gevraagd aan de waterbeheerder (Rijkswaterstaat).


Artikel 9 Antidubbeltelregel

Deze bepaling is verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en als zodanig onverkort overgenomen.


Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Dit is een bepaling waarin is verboden om op de 'Vrijwaringszone- dijk 1' en 'Vrijwaringszone- dijk 2' gelegen gronden te bouwen. Er kan voor 'Vrijwaringszone- dijk 1' worden afgeweken van de bouwregels door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning.

Hierover dient bovendien advies te worden gevraagd aan de waterbeheerder (Rijkswaterstaat).


Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit is een flexibiliteitsbepaling waarmee het mogelijk is om elders in het bestemmingsplan genoemde maten met hooguit 10% te vergroten.


Artikel 12 Overgangsrecht

Algemeen

De bepalingen in lid 1 en lid 2 zijn verplicht voorgeschreven in het Bro en als zodanig onverkort overgenomen.


Persoonsgebonden overgangsrecht

In lid 3 is persoonsgebonden overgangsrecht geformuleerd voor de bewoner van de woning aan het Keizersveer 5. Het gebruik van deze woning is in strijd met het voorgaande plan Buitengebied. Ook in dit bestemmingsplan is ter plaatse geen bewoning toegestaan. Gelet op de aard van de bedrijvigheid van Janson is het opnemen van een passende bestemming ook niet goed mogelijk. Zodoende is sprake van een illegale situatie.


Vanwege eerder gemaakte afspraken, is evenwel niet voorzien dat de illegale bewoning binnen de planperiode van dit bestemmingsplan kan worden beëindigd. Daarom is het noodzakelijk gebleken om aan de huidige bewoner een persoonsgebonden overgangsrecht toe te kennen. Dit houdt in dat de huidige bewoner ter plaatse mag blijven wonen. Dit recht geldt zolang de huidige bewoner ter plaatse woonachtig is en het private gebruiksrecht van de woning heeft. Zoals aangegeven in hoofdstuk 4 is door middel van de aanleg van een geluidscherm een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaard.

6.3 Plankaart

Algemeen

Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden.


Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd.

De ondergrond waarop de bestemmingsplankaart is gebaseerd kan informatie geven over de actuele situatie. Basis voor de plankaart vormen de digitale gemeentelijke ondergronden, waarbij gebruik is gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.


Plangrens

De plangrens is afgestemd op het bedrijfsterrein van Janson inclusief de oever van de Bergsche Maas. De plangrens omvat tevens de gronden waarop de natuurcompensatie is voorzien.

Bestemmingen en aanduidingen

De plankaart is conform de systematiek van de SVBP2012 opgebouwd uit bestemmingsvlakken. Vanwege de gewenste flexibiliteit is voor de gronden die zijn voorzien van de bestemmingen 'Bedrijf - Constructiebedrijf' geen afzonderlijk bouwvlak opgenomen. Het gehele bestemmingsvlak mag worden bebouwd, met dien verstande dat een maximum bebouwingsoppervlakte is opgenomen op de plankaart.


Ten aanzien van de natuurcompensatie en dientengevolge een herbegrenzing de EHS gebied, zijn een aantal aanduidingen/kaders opgenomen teneinde onttrokken-, toegevoegd- en bestaand NNN gebied nader te duiden.

De verklaring behorende bij de overige aanduidingen zijn terug te vinden op het renvooi en in de planregels.

08 juni 2017