direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied: Doornseweg 1, Almkerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Doornseweg 1 in Almkerk, gemeente Altena, is een Consultare Orgelbouw & Adviesbureau gevestigd. De eigenaar heeft de wens om de bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfsbebouwing te vergroten tot maximaal 400 m2. In de toekomst wil de eigenaar namelijk een nieuwe loods realiseren.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het initiatief niet mogelijk. Binnen de geldende bestemmingen van het perceel is het gebruik van de gronden voor een orgelbouwbedrijf niet toegestaan. Dit vormt dan ook aanleiding om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor het perceel, waarmee enerzijds wordt voorzien in de (reeds aanwezige) bedrijfsactiviteiten en anderzijds in de geplande nieuwbouw.

1.2 Ligging en begrenzing

De Doornseweg 1 is gelegen in het buitengebied van de voormalige gemeente Woudrichem. De Doornseweg is een provinciale weg (N322) die in het westen aangesloten is op de A27. Het perceel is op ongeveer 0,5 km ten noordwesten van de dorpskern van Almkerk gelegen. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Woudrichem, sectie E, nummer 1385 en 1386.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0001.jpg"

Ligging in omgeving

Het plangebied wordt alleen gevormd door het genoemde perceel.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem, vastgesteld door de gemeenteraad (van de voormalige gemeente Woudrichem) op 21 juni 2011, in combinatie met de herziening uit 2018 daarvan, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2021. Verder geldt het Paraplubestemmingsplan Archeologie, vastgesteld door de gemeenteraad op 6 februari 2023.

Het plangebied heeft grotendeels, circa 5250 m2, de bestemming 'Agrarisch - 2', waarmee deze gronden in hoofdzaak bestemd zijn voor agrarisch gebruik. Daarnaast heeft een gedeelte van het plangebied, circa 2200 m2, de bestemming 'Wonen'. Met deze bestemming is voorzien in de aanwezige woning en de bijgebouwen.

Verder heeft het plangebied deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3a'. Hiermee zijn deze gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

Ook rust op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe hollandse waterlinie'. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Op het plangebied rusten tevens (deels) de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - aanlegvergunning openheid', 'wro-zone - wijzigingsgebied bebouwingsconcntratie' en 'wro-zone - aanlegvergunning inundatiegebied' en 'overige zone - inundatiekommen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

Het geldende bestemmingsplan voorziet in het beschreven voornemen tot functieverandering. Het bestemmingsplan voorziet bij de agrarische bestemming in een functiewijziging naar de bestemming Bos, mits de gronden grenzen aan de bestemming Bos en/of Natuur. Aangezien hier geen sprake van is, is deze wijzigingsbevoegdheid niet toereikend. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan nodig voor het planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen; elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen; ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe woningen, waardoor er ook geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve hoeft ook niet aan de ladder voldaan te worden.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Brabantse Omgegvingsvisie

Provinciale Staten hebben in 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. Die visie is zelfbindend, dat wil zeggen dat een overheidslaag zich aan haar eigen visie moet houden. Een overheid kan de keuzes uit de Omgevingsvisie vastleggen in regels, de Omgevingsverordening. Aan die regels moeten overheden, bedrijven en burgers zich houden.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft, als eerste stap richting de Omgevingswet, een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels uit de verschillende verordeningen zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De provincie streeft naar de vaststelling van de ontwerp omgevingsverordening door Gedeputeerde Staten in maart 2021. Daarna is er een inspraakprocedure van zes weken in april-mei 2021. Vervolgens worden Provinciale Staten gevraagd de Brabantse Omgevingsverordening vast te stellen. Dat gebeurt naar verwachting in oktober 2021. De omgevingsverordening treedt gelijk met de Omgevingswet op 1 januari 2022 in werking.

Hierna worden de voor het plangebied relevante bepalingen uit de omgevingsverordening aangehaald en getoetst aan het initiatief.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Artikel 3.6 bepaalt het volgende:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  • 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Toetsing

Onderhavige ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling en vindt plaats op een bestaand bouwperceel. Er wordt dan ook voldaan aan een zorgvuldig ruimtegebruik.

Kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.9 bepaalt het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
  • 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
    • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
    • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
  • 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
    • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
    • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    • d. het wegnemen van verharding;
    • e. het slopen van bebouwing;
    • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
  • 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Ten behoeve van de uitvoering van kwaliteitsverbetering, zoals bedoeld in bovenstaande bepaling, heeft het college van burgemeester en wethouders van Altena de Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap Altena vastgesteld. De regels onderkent een drietal categorieën, te weten:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
  • Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.

Er is geen sprake van waardevermeerdering. Daarom valt deze ontwikkeling in categorie 2, en hoeft alleen voorzien te worden in een goede landschappelijke inpassing.

Toetsing

Er wordt als volgt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Allereerst wordt de overtollige bebouwing gesloopt. De parkeerplaatsen worden omzoomd met bosschages. De groene afscheiding met de openbare weg blijft gehandhaafd en wordt aangevuld met streekeigen soorten. Tevens worden de bestaande groensstructuren beschermd met de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing'.

Cultuurhistorisch waardevol gebied

Het plangebied is op de kaart Cultuurhistorisch waardevol gebied gelegen. Artikel 3.29 bepaalt hierover het volgende:

Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:

  • a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;
  • b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied gelegen in het Land van Heusden en Altena. De strategie voor deze cultuurhistorische waarde is als volgt beschreven:

  • 1. Behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio.
  • 2. De cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor het cultuurhistorisch landschap: “Nieuwe Hollandse Waterlinie”, mede in relatie tot het routeontwerp A27.
  • 3. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap “Land van Heusden en Altena”.

Toetsing

Met onderhavig plan wordt het plangebied herbestemd. De woonbestemming wordt gewijzigd in een bedrijfsbestemming, waarbij de bouwmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen vergroot worden tot 400 m2. De huidige agrarische bestemming krijgt de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing'. Dit zorgt ervoor dat de aanwezige waarden, waaronder de boomrijke omzoming van het perceel als de natuurlijke afbakening beter beschermd worden. De bestaande natuurlijke kwaliteiten worden door dit plan behouden. Er zal geen afbreuk gedaan worden aan de aanwezige waarden.

Landelijk gebied

Het plangebied is gelegen op de kaart Landelijk gebied. Artikel 3.73, lid 1, bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
    • 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
    • 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
  • b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
  • c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • d. de vestiging heeft geen betrekking op:
    • 1. een kantoor met baliefunctie;
    • 2. lawaaisport;
    • 3. mestbewerking.

Toetsing

  • a. Dit plan voorziet in de herbestemming en herinvulling van een bestaand bebouwd perceel zonder agrarische functie. Hiermee wordt in het reeds gevestigde bedrijf voorzien. De ontwikkeling vindt plaats in de overgang tussen de kern van Almerk en het buitengebied. Met deze kleinschalige ontwikkeling wordt voorzien in een ambachtelijke activiteit en wordt lokaal ondernemersschap gestimuleerd. De locatie is hiervoor geschikt gezien de bereikbarheid, de overgang tussen de kern en het buitengebied en het feit dat er geen aantasting van de cultuurhistorische waarden plaatsvindt (behoud van groen).
  • b. Er vindt met dit plan geen splitsing plaats van het bouwperceel. Het betreft enkel de wijziging van de bestaande bestemmingen, waarbij een deel van het perceel de bestemming Bedrijf krijgt en de rest de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing'. Verder wordt er een bouwvlak aangegeven binnen de bedrijfsbestemming.
  • c. Alle overtollige bebouwing zal gesloopt worden. Het gaat hier om de zeecontainers, opslagruimtes, overkapping, tuinhuisjes en de directiekeet.
  • d. De vestiging van het bedrijf betreft geen kantoor met baliefunctie, lawaaisport of mestbewerking.

Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 3.73 van de Interim omgevingsverordening.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Artikel 3.30 bepaalt het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Nieuwe Hollandse Waterlinie:
    • a. is mede gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden;
    • b. stelt regels ter bescherming van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden.
  • 2. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn nader beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart en betreffen de samenhang van forten, dijken, kaden en inundatiekommen, de openheid en het groene, overwegend rustige karakter.

De genoemde kernkwaliteiten zijn als volgt:

  • Het inundatiegebied en de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
  • Rijswijksche Waard, Manhuiswaard en Struikwaard.
  • Buitendijkse gronden bij Sleeuwijk.

Toetsing

De genoemde kernkwaliteiten en waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie komen niet specifiek in het plangebied voor. Onderhavig plan voorziet ook niet in een ontwikkeling die deze waarden aantast. Dit plan voorziet enkel in het vergroten van de bebouwingsmogelijkheden om in de toekomst te kunnen voorzien in een nieuw bedrijfsgebouw. Verder voorziet dit plan in een herbestemming. De woonbestemming wordt een bedrijfsbestemming. Een orgelbouwbedrijf is namelijk niet aan te merken als een bedrijf aan huis. Een volwaardige bedrijfsbestemming is dan ook een passende bestemming. De kwaliteiten die aanwezig zijn betreffen de bosrand alsmede de natuurlijke afbakening. Deze kwaliteiten blijven behouden en worden versterkt met streekeigen soorten. In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, in relatie met het plangebied.

Conclusie

Dit plan is overeen met de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie gemeente Altena

Op moment van schrijven is er nog geen vastgestelde omgevingsvisie van de gemeente Altena. Wel is het eerste concept van de omgevingsvisie beschikbaar. In de omgevingsvisie is het integrale strategische beleid voor de fysieke omgeving beschreven. Hiermee wil de gemeente een belangrijke stap zetten in de fusie van de drie (voormalige) gemeenten. In de omgevingsvisie wordt ingezet naar een aantal speerpunten voor het beleid voor de fysieke leefomgeving. De speerpunten zijn als volgt:

  • We ontwikkelen ons als groenblauwe oase. Met dit uitgangspunt wil de gemeente een groene gemeente zijn met weinig milieubelasting en een betrokken ondernemende bevolking.
  • We versterken de eigenheid van de dorpen. Met dit uitgangspunt worden de voorzieningen, sociale ontmoetingen, het wonen en het groen van de dorpen behandeld.
  • We groeien vanuit eigen kracht. Hieronder behandeld de gemeente de economie, recreatie, plattelandseconomie en de mobiliteit.

Voornamelijk het laatste speerpunt is relevant voor het plangebied. Bij dit speerpunt zijn de volgende opgaven beschreven:

  • Voldoende ruimte voor (lokale) ondernemers;
  • Versterken van specialisaties binnen Altena;
  • Betere koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven;
  • Versterken van de bereikbaarheid van Altena;
  • Verkleinem van de kwetsbaarheid van de bereikbaarheid.

Met dit plan wordt een orgelbouwbedrijf gevestigd op het perceel. Hiermee wordt voorzien in ruimte voor het bedrijf van de initiatiefnemer, een lokale ondernemer. Verder is een orgelbouwer-/bedrijf niet een veelvoorkomend beroep. Door de vestiging van het bedrijf wordt dan ook een bijdrage geleverd aan het versterken van specialisaties binnen Altena.

Conclusie

Dit plan is overeen met het concept van de omgevingsvisie van de gemeente Altena.

Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie

3.1 Bestaande situatie

3.1.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen tegen de rand van het dorp Almkerk, in het buitengebied van de gemeente Altena. Op circa 130 meter ten zuidoosten en zuiden is de bebouwde kom van Almkerk aanwezig. Voorheen lag Almkerk in de gemeente Woudrichem, maar per 1 januari 2019 zijn de (voormalige) gemeentes Aalburg, Werkendam en Woudrichem gefuseerd tot de gemeente Altena.

De bebouwde kern van Almkerk wordt omgeven door agrarisch gebied. Het landschap is te typeren als een polderlandschap. Dit kenmerkt zich aan de strakke en regelmatige verkavelingspatroon, de relatief rechte wegen en het open karakter van het landschap.

Het plangebied maakt deel uit van Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) door haar ligging in het meest zuidelijk gelegen inundatiegebied. De Doornseweg markeert letterlijk de zuid- grens van de NHW. Dit gebied kenmerkt zich door grote openheid en wijdsheid. De verkaveling rondom het plangebied is onregelmatig blokvormig en van vooral grote schaal. Het gebied is hoofdzakelijk vrij van opgaande beplanting.

Direct ten oosten van het plangebied ligt de cultuurhistorisch waardevolle Verlaatsche dijk (Zeedijk Werkendam-Drongelen (1462), Provinciale weg Noord). De oude zeedijk kenmerkt zich door zijn verhoogde ligging in het landschap en direct aan de dijk liggende bebouwing. De erven aan de zeedijk kenmerken zich door het vele opgaande groen rondom de percelen en de aanwezige, veelal oude, solitaire bomen (populier, wilg, es). De dichte beplante erven en open zicht vanaf de dijk op het innundatie- gebied zorgen voor een zeer afwisselend beeld op het landschap. Langs de zeedijk, aan de westkant, staat de Oude Doornse molen. Een rijksmonument dat onder andere werd gebruikt om na innundatie de polders droog te malen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal in rood omkaderd

3.1.2 Plangebied

De Doornseweg 1 is gelegen aan de provinciale weg N322. Dit is een gebiedsontsluitingsweg, welke in het westen aangesloten is op de snelweg A27. Het perceel heeft een oprit vanaf de Doornseweg. Ten oosten van het perceel is de Provincialeweg Noord gelegen. Het erf is gelegen te midden van akkers en weilanden. In het noordoosten is een transportbedrijf aanwezig.

Binnen het plangebied is bebouwing aanwezig. Vrijwel alle bebouwing is ongeveer in het midden van het plangebied gesitueerd. Er is een woning aanwezig en ten noordoosten daarvan een bedrijfsgebouw waar een werkplaats aanwezig is. Ten westen van de woning is een zwembad aanwezig. Het bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van circa 167 m2, waarvan circa 100 m2 vergund is. Het achterste deel is zonder vergunning bijgebouwd. Tegen het bedrijfsgebouw is een klein kantoortje van circa 17 m2 aangebouwd. In de zuidoostelijke hoek staat nog een werkschuur van circa 78 m2. Het kantoor en de werkschuur zijn ook zonder vergunning geplaatst. De totale oppervlakte aan vergunde bijgebouwen bedraagt circa 100 m2. De oppervlakte van de woning bedraagt circa 105 m2 en het zwembad circa 95 m2. Het totale verhardingsoppervlak bedraagt circa 1.500 m2. Daar is tevens ruimte voor parkeren.

Verder staan er op het terrein nog enkele andere bouwwerken, waaronder zeecontainers, opslagruimtes en tuinhuisjes, die niet vergund zijn. Die zullen allemaal verwijderd worden, evenals het kantoor en de werkschuur.

Voor het overige bestaat het plangebied voornamelijk uit bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0004.jpg"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0005.jpg"

Situatietekening bebouwing en verharding

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0006.jpg"

Aanzicht plangebied vanaf de Doornseweg

3.2 Nieuwe situatie

Zoals in paragraaf 2.3 toegelicht, dient voor de wijziging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel de overtollige bebouwing gesloopt te worden. In dit geval wordt de nieuwe functie een orgelbouwbedrijf- en adviesbureau.

Zoals benoemd is er, exclusief de woning en het zwembad, circa 195 m2 aan (vergunde) bijgebouwen aanwezig op het perceel. De woning en de werkplaats liggen binnen de woonbestemming. Het kantoor en de werkschuur liggen in de agrarische bestemming.

Voor het bouwen van orgels is ruimte nodig. Om deze reden wil de initiatiefnemer het totale aantal aan bedrijfsbebouwing vergroten tot 400 m2. Het is nog niet bekend hoe dit precies uitgewerkt gaat worden, maar mede door de onpraktische situering en afmetingen van de bestaande bijgebouwen is het voornemen om in de toekomst een nieuwe loods van 400 m2 te realiseren. Tegelijkertijd wordt een verbetering van de omgevingskwaliteit bereikt door het verwijderen van laagwaardige bebouwing en het verbeteren van de landschappelijke inpassing.

De nieuwe loods krijgt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5,5 en 9 meter. De nieuwe loods wordt achter de woning gerealiseerd. Het huidige, verharde erf begrenst het nieuw te vormen bedrijfsperceel. Aangezien het plangebied omringd is met bomen, is zowel in de huidige als nieuwe situatie de bebouwing vrijwel niet te zien vanaf de openbare weg. Praktisch heeft het initiatief derhalve alleen invloed op de ruimtelijke situatie binnen het plangebied zelf.

Landschappelijke inpassing

Voor dit plan is een landschappelijke inpassing gemaakt, opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Het plangebied kent in de huidige situatie een robuuste groenstructuur. De groenstructuur bestaat voor een groot deel uit gebiedseigen beplanting zoals Es, Wilg en Populier. Deze groenstructuren blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt. Groenstructuren die intact blijven zijn de westelijke houtsingel en de bomenweide met bomen als Populier, Els en Prunus. Met name langs de zuidoostrand is het belangrijk om in het bestaande bosgebiedje de heesterlaag te versterken met gebiedseigen soorten als meidoorn, sleedoorn, liguster, Gelderse roos en egelantier. Hiermee wordt de biodiversiteit versterkt en krijgt de randbeplanting meer massa en daardoor aansluiting bij de erfbeplanting langs de zeedijk.

Aan de zuid- en noordrand staan singels van coniferen. Deze singels worden geheel vervangen. Aan de zuidkant door een houtsingel met soorten als Es, Esdoorn, Iep, Meidoorn, Sleedoorn, Liguster, Gelderse roos en Egelantier. Langs de gehele noordelijke erfgrens worden de coniferen vervangen voor een meidoornhaag. De maximale hoogte van 150 cm maakt een zichtrelatie met het achterliggende open landschap in het innundatiegebied mogelijk.

Door het behoud van de gebiedseigen beplanting, het versterken van de randbeplantingen met gebiedseigen beplantingen en het mogelijk maken van een zichtrelatie tussen het plangebied en het omliggende open landschap sluit het plangebied in de toekomstige situatie aan bij Provinciale en gemeentelijke ruimtelijke ambities en beleid rondom de cultuurhistorisch waardevolle zeedijk en het innundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, in relatie met het plangebied.

Gesteld kan worden dat door de robuuste landschappelijke inpassing van het plangebied ook het naastgelegen transportbedrijf (oostkant) en de sportvelden (zuidkant) worden ingepast. De ruimtebeleving van het open innundatiegebied ten noorden van de Doornseweg wordt hiermee versterkt.

De aanwezige groenstructuur wordt bestemd als Groen. Niet alleen krijgt de groenstructuur hiermee een passende bestemming, maar ook zorgt dit ervoor dat de bestaande groenstructuren beschermd worden. De houtsingels worden aangevuld met streekeigen soorten. Naast een betere landschappelijke inpassing reduceert dit ook de hinder afkomstig van de provinciale weg N322. De aan te leggen parkeerplaatsen zullen uit halfverharding bestaan, en worden omzoomd met bosschages.

Het verharde oppervlak zal door de nieuwe landschappelijke inpassing afnemen met circa 150 m2 tot 1.350 m2. De overtollige bebouwing (illegaal en vergund) zal daarnaast gesloopt worden, waarvan een deel inmiddels al gesloopt is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0007.jpg"

Situatietekening met de te slopen gebouwen en bouwwerken in wit aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0008.jpg"

Landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Voor onderhavig plan is door Hunneman Milieu-Advies een verkennend en nader bodemonderzoek, in combinatie met een verkennend asbestonderzoek, uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de bovengrond is een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de interventiewaarde. In de ondergrond en in het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten is op de locatie sprake van een sterke bodemverontreiniging met minerale olie. De verontreiniging in de vaste bodem, met gehalten aan minerale olie > I-waarde, is binnen de onderzoekslocatie ingekaderd. Op basis van de onderzoeksresultaten bedraagt de omvang van de sterk verontreinigde bodem circa 8 m3. Aangezien minder dan 25 m3 grond verontreinigd is boven de interventiewaarde en de verontreiniging naar verwachting is ontstaan vóór 1987, is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De Gemeente Altena is het bevoegd gezag.

Hunneman adviseert om de aangetoonde verontreiniging met minerale olie, voorafgaand aan de nieuwbouw, onder milieukundige begeleiding te verwijderen. Voorafgaand aan de saneringswerkzaamheden dient een beknopt plan van aanpak te worden ingediend bij het bevoegd gezag (gemeente Altena/Omgevingsdienst Midden- en West Brabant).

Voor de sanering van de minerale olie verontreiniging heeft Hunneman in de onderzoeksrapportage een beknopt plan van aanpak uitgewerkt.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Op het plangebied is een milieugevoelige functie aanwezig, namelijk de woning. Echter, de woning is reeds aanwezig. Met dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in nieuwe milieugevoelige functies. Wel wordt een nieuwe milieubelastende functie toegevoegd, namelijk het orgelbouwbedrijf. Derhalve wordt alleen uitwaartse zonering beschouwd.

Het orgelbouwbedrijf komt overeen met 'muziekinstrumentenfabriek' uit lijst met richtafstanden van de VNG-uitgave. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies zijn de woningen aan de Provincialeweg Noord 29, 31, en 33a. Laatstgenoemde woning ligt op circa 50 meter afstand van de werkplaats, en de overige woningen liggen op ruim 70 meter afstand. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan dan ook niet in de weg.

4.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. In het plangebied wordt echter niet voorzien in nieuwe, geluidgevoelige gebouwen. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregelen of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden voor zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Met dit bestemmingsplan wordt nieuwe bedrijfsbebouwing opgericht, al dan niet vervangende nieuwbouw. Daarmee valt dit onder de regeling NIBM. De nieuwe situatie leidt slechts tot een fractie van de verkeersbewegingen die projecten kunnen veroorzaken die onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' vallen, zoals bijvoorbeeld 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Derhalve is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart met het plangebied in rood omkaderd

Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in de directe omgeving gelegen is van Bevi-bedrijven en van transportassen van gevaarlijke stoffen. Op 1 kilometer ten oosten van het plangebied is een bedrijf aanwezig met LPG-opslag. Het plangebied ligt ruim buiten deze risicocontour.

Externe veiligheidsrisico's staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op wijziging van de woonbestemming naar een bedrijfsbestemming voor de vestiging van een orgelbedrijf met een perceelsoppervlakte van minder dan 4.000 m2. Daarmee geldt voor de ontwikkeling geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, dient wel te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu die de uitvoering van een m.e.r. noodzakelijk maken. Het initiatief behoort tot activiteit D11.2: ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Daarom zijn alle mogelijke milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling onderzocht en beschreven in onderstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Kenmerken van het project

Het planvoornemen bestaat uit een functiewijziging naar een bedrijfsbestemming en de uitbreiding van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen tot 400 m2. Hiermee wordt voorzien in het orgelbedrijf van initiatiefnemer. Verder zullen de overige gronden binnen het plangebied de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' krijgen. Er is namelijk geen sprake van agrarisch gebruik binnen het plangebied, terwijl dat wel grotendeels de huidige bestemming is.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen tegen de rand van het dorp Almkerk, in het buitengebied van de gemeente Altena. Op circa 130 meter ten zuidoosten en zuiden is de bebouwde kom van Almkerk aanwezig. Het plangebied is gelegen langs de provinciale weg N322, de Doornseweg. Het perceel wordt gebruikt ten behoeve van het orgelbedrijf van de initiatiefnemer. In het plangebied is een bestaande bedrijfswoning aanwezig. Gebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming zijn op ruime afstand gelegen. In het plangebied liggen geen waterkeringen met beschermingszone.

In het kader van het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder het vermogen om stoffen op te kunnen nemen, wordt ingegaan op de volgende gebieden.

Gevoelige gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN, de Nee-tenzij toets is derhalve niet aan de orde. Het plangebied betreft tevens geen weidevogelgebied of een ander gebied dat is beschermd overeenkomstig het provinciale natuurbeleid. Dergelijk beschermd gebied zal derhalve niet verloren gaan of aangetast worden. Het plangebied is niet gelegen nabij een Natura2000-gebied. Er zal derhalve geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting door bijvoorbeeld verdroging plaatsvinden op soorten die voor omliggende Natura2000-gebieden zijn aangewezen. Ook ligt het plangebied buiten beschermingszones van de gebieden die tegen verzuring worden beschermd op basis van de Wet ammoniak en veehouderij.

Gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem, gelegen op meer dan 2 kilometer afstand van het plangebied. Op basis van deze afstand zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Zoals uit paragraaf 4.4 blijkt, leidt het project niet tot een toename van stikstofdepositie. Ook ten aanzien van stikstofdepositie zijn negatieve effecten niet aan de orde.

Gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Almkerk, net buiten de bebouwde kern. Almkerk is een relatief klein dorpje gelegen in het grote agrarische landschap. Hier zijn een aantal agrarische bedrijven aanwezig, die verspreid staan in het verder dunbevolkte landschap. Rondom het plangebied is dan ook geen sprake van een gebied met een hoge bevolkingsdichtheid.

Landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

Het plangebied is gelegen in het landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. Uit de beschouwing in paragraaf 2.2.2 is gebleken dat de kernkwaliteiten van het landschap niet geschaad worden met onderhavig plan.

Kenmerken potentiële effecten

Geur, geluid en trillingen

Met dit plan wordt er binnen het plangebied enkel een nieuwe milieubelastende functie geprojecteerd, namelijk het orgelbedrijf. In paragraaf 4.1.3 is op deze milieubelastende aspecten ingegaan. Voor de aspecten zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering aangehouden. Uit de beoordeling in deze paragraaf blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden.

Luchtkwaliteit

In paragraaf 4.1.5 is duidelijk geworden dat voor onderhavig plan geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is.

Externe veiligheid

In paragraaf 4.1.6 is ingegaan op externe veiligheid. Hieruit blijkt dat het plangebied niet gelegen is in de nabijheid van Bevi-bedrijven en ook niet in de nabijheid van transportassen voor gevaarlijke stoffen.

Water

Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan. In het kort blijkt hieruit dat met dit plan geen essentiële waterbelangen geraakt worden. Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

Ecologie

In het kader van beschermde gebieden is voor dit plan met AERIUS een stikstofberekening uitgevoerd. In paragraaf 4.4 wordt hierop ingegaan. Uit deze berekening blijkt dat onderhavige ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarmee aangesloten.

Bodem

In paragraaf 4.1.2 is het bodemaspect behandeld. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat op de locatie sprake is van een sterke bodemverontreiniging met minerale olie. Het advies om de aangetoonde verontreiniging met minerale olie, voorafgaand aan de nieuwbouw, onder milieukundige begeleiding te verwijderen is overgenomen.

Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

4.2 Archeologie

In Europees verband was het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Altena de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een archeologische beleidskaart op de stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP096Drnseweg1-VG01_0010.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart

Het plangebied ligt op de archeologische beleidskaart van de gemeente Altena grotendeels in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Het beleid hiervoor is dat een archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld.

Omdat er nog geen concreet bouwplan ligt, en daardoor ook de funderingswijze onbekend is, zal het archeologisch onderzoek in het kader van de vergunningsaanvraag voor het nieuwe bedrijfsgebouw uitgevoerd worden. Middels de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a' is in dit bestemmingsplan geborgd dat bij toekomstige ingrepen (boven de ondergrenzen) archeologisch onderzoek plaats dient te vinden.

4.3 Cultuurhistorie

De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

Het plangebied ligt op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Brabant in het cultuurhistorisch landschap de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Specifiek geldt voor het plangebied dat het deel uitmaatke van de inundatiekommen. De voormalige inundatiekommen zijn de essentie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en tegelijkertijd het kwetsbaarst omdat ze gedurende 150 jaar slechts een virtueel bestaan leiden; een ‘geheim wapen’ onzichtbaar geprojecteerd over de eigendommen van vooral boeren. De kenmerken van het militair-historisch functioneren van deze voormalige inundatiekommen uiten zich vooral in de vorm van de waterwerken; de inundatiesluizen, de inlaatkanalen en de vele kleine sluizen, dammen en coupures. En - door de vanzelfsprekendheid militair onopvallend - het onderliggend landschap. De lage, natte polders met veel oudere kadestructuren zijn de werkelijke essentie, de basis, van de watermachine van de Waterlinie. Behoud van het natuurlijk reliëf en de bedijkte randen van de kommen is dan ook essentieel, evenals de beleefbaarheid van het natte karakter van de ondergrond.

De kernkwaliteiten openheid, groen en rustig karakter zijn bij uitstek verbonden aan de inundatiekommen. Ook duisternis is een kwaliteit verbonden aan deze landelijke gebieden. Nieuwe ontwikkelingen moeten deze kwaliteiten respecteren en waar mogelijk versterken.

Ontwerprichtlijnen

Bij ingrepen aan het inundatiestelsel zijn de volgende essenties van belang:

Relatie rivier - waterwerk - inundatiekom

Het is van belang dat de ‘route’ van de inundatie, van de rivier naar de inundatiekom via sluizen en kanalen, herkenbaar en beleefbaar blijft of wordt gemaakt. Dit ingenieuze stelsel is de oorsprong van de Waterlinie.

Duurzaam behoud inundatiewerken

Consolidatie en/of restauratie en beleefbaarheid van de nog aanwezige inundatiewerken van de hoofdinlaat is een belangrijke doelstelling. Het zijn diverse typen inundatiesluizen, inundatiekanalen en ook ‘plofconstruc- ties’ om waterlopen te dichten om zo het water vast te houden in de kom. Bij de kanalen is behoud van een cultuurlijk profiel van belang; het is een kanaal, geen natuurlijke waterloop glooiende oevers.

Grenzen zijn onderdeel van het landschap

De inundatiekommen hebben drie typen grenzen. Voor het grootste deel wordt de inundatiekom aan de westzijde begrensd door de hoofdverdedigingslijn; vaak een bestaande dijk of kade. De overige grenzen worden deels bepaald door het natuurlijk reliëf van de ondergrond of door aanwezige polderkaden. Het behoud en het het beleefbaar maken van deze kaden, dijken en natuurlijke reliëfranden is van belang.

Inundatielijn

De oostzijde van de watervlakten werd begrensd door de zogenaamde inundatielijn. Het is een verborgen lijn in het landschap, bestaande uit verschillende fragmenten; soms bestaande uit polderkades en soms uit natuurlijke hoogteverschillen. Deze lijn is deels als route begaanbaar, maar heeft ook een aantal ontbrekende schakels. Het is een kans om op en langs de inundatielijn een attractief en doorgaand padenstelsel te ontwikkelen, in aanvulling op de routes op en langs de hoofdverdedigingslijn en op de accessen. Dit vergroot de mogelijkhe- den voor het maken van ommetjes in het Nationaal Landschap.

Ervaring lage ligging polder

De lage ligging van het land was de basis voor de vestiging van de Waterlinie. Het is dan ook van belang dat herinrichtingen inspelen op de natheid van de ondergrond. Dit kan zich uiten door soortkeuze van beplantingen, vormgeving van paden, het benutten van water en het inspelen op de historische verkavelings- structuur welke voortkomt uit de natheid van het terrein.

Plangebied

Het plangebied maakt deel uit van Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) door haar ligging in het meest zuidelijk gelegen inundatiegebied. De Doornseweg markeert letterlijk de zuidgrens van de NHW. Dit gebied kenmerkt zich door grote openheiden wijdsheid. De verkaveling rondom het plangebied is onregelmatig blokvormig en van vooral grote schaal. Het gebied is hoofdzakelijk vrij van opgaande beplanting.

Openheid is niet aanwezig in het plangebied door de bebossing. Daarnaast zijn de genoemde elementen bij de ontwerprichtlijnen, waaronder de sluizen en kanalen, niet specifiek aanwezig in het plangebied. Dit plan voorziet alleen in de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw op nagenoeg dezelfde locatie als de huidige werkplaats. Daarnaast wordt alle overtollige bebouwing verwijderd. Hiermee doet dit plan geen afbreuk aan de waarden die samenhangen met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als werelderfgoed.

Door het behoud van de gebiedseigen beplanting, het versterken van de randbeplantingen met gebiedseigen beplantingen en het mogelijk maken van een zichtrelatie tussen het plangebied en het omliggende open landschap sluit het plangebied in de toekomstige situatie aan bij Provinciale en gemeentelijke ruimtelijke ambities en beleid rondom de cultuurhistorisch waardevolle zeedijk en het innundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Gesteld kan worden dat door de robuuste landschappelijke inpassing van het plangebied ook het naastgelegen transportbedrijf (oostkant) en de sportvelden (zuidkant) worden ingepast. De ruimtebeleving van het open innundatiegebied ten noorden van de Doornseweg wordt hiermee versterkt.

4.4 Ecologie

Voor onderhavig plan is door ecologisch adviesbureau EcoTierra een quickscan naar beschermde soorten en gebieden uitgevoerd. In dit onderzoek is ook de mogelijke sloop van de bedrijfswoning meegenomen. Aanleiding daarvoor is de wens van de eigenaar om deze woning op termijn te slopen en vervolgens een nieuwe woning te bouwen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Navolgend worden de belangrijkste uitkomsten van deze quickscan toegelicht.

Soortenbescherming

Het veldbezoek heeft uitgewezen dat jaarrond beschermde nesten van huismus niet zijn uit te sluiten binnen het plangebied. Door de sloop van de opstallen gaan mogelijk dergelijke nesten verloren. Dit is niet toegestaan bij de Wet natuurbescherming. Ander significant functioneel leefgebied, zoals schuilplekken, zandbaden en dergelijke, gaat door de geplande ingrepen niet verloren.

Er zijn geen exemplaren, of sporen en verblijfplaatsen, van grondgebonden zoogdieren waargenomen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of niet zijn vrijgesteld door de provincie. Echter kon de aanwezigheid van een vaste verblijfplaats van de steenmarter niet volledig worden uitgesloten tijdens het veldbezoek.

De sloop van de genoemde opstallen kan tot gevolg hebben dat jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd. Dit is niet toegestaan bij de Wet natuurbescherming. Er zal door vleermuizen gefoerageerd worden nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In onderhavige situatie zal dit niet aan de orde zijn. Er gaan geen vliegroutes verloren het kader van onderhavig project.

Op basis van bovengenoemde bevindingen concludeert EcoTierra dat een aanvullend onderzoek naar de huismus, vleermuis en steenmarter nodig is. Voor de sloop van de bebouwing is derhalve een aanvullend onderzoek nodig. Dit onderzoek zal voorafgaand de sloopwerkzaamheden uitgevoerd worden.

Bij de realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw zal gekeken worden hoe natuurinclusieve maatregelen ingepast kunnen worden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant. In de provincie Noord-Brabant is de externe werking van het NNB van toepassing. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNB, waardoor ruimtebeslag op voorhand is uitgesloten.

Het plangebied is gelegen op circa 2.000 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het is de verwachting dat er geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting (door bijvoorbeeld verdroging) zal plaatsvinden op soorten die voor omliggende Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.Thema’s als vermesting/ verzuring (stikstof) vallen niet onder de reikwijdte van onderhavige quickscan flora en fauna. Mogelijk dient er in het kader van de Wnb-Natura 2000 een AERIUS-berekening wordt gevraagd.

Er worden in het kader van de voorgenomen ingrepen geen bomen gekapt. Het onderdeel ‘houtopstanden’ van de Wet natuurbescherming is derhalve niet van toepassing.

Voor dit bestemmingsplan is zorgvuldigheidshalve met behulp van AERIUS een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. In dit onderzoek is berekend of zowel de aanleg- als gebruiksfase leiden tot een toename van stikstofdepositie. Bij de aanlegfase treedt emissie van stikstof op door de vervoersbewegingen van het personeel, een vrachtwagen voor het laden en lossen en enkele bouwmaterialen- en machines voor de sloop van overtollige bebouwing en de bouw van de nieuwe loods. Bij de gebruiksfase treedt emissie van stikstof op door verkeersbewegingen van de bedrijfswoning en het aanwezige orgelbouwbedrijf. Uit de berekeningen voor zowel de aanleg- als gebruiksfase blijkt dat beide fases niet leiden tot een toename van stikstofdepositie. Uit de berekeningen volgen geen toenames die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.

4.5 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee specifiek rekening gehouden dient te worden bij het aanpassen van bouwmogelijkheden in het plangebied. Er ligt wel riolering in een strook waar zakelijk recht op is gevestigd. Tevens ligt er een zakelijk recht voor drinkwaterleiding. Beide zijn echter geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling.

4.6 Verkeer en parkeren

Met onderhavig plan wordt een nieuwe functie toegevoegd aan het plangebied, namelijk het orgelbouwbedrijf. Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de Nota parkeernormen van de gemeente Altena, bijgevoegd als Bijlage 6 bij de regels. Op de hoofdgroep 'wonen' na, hanteert de gemeente de parkeerkencijfers uit de meest recente publicatie van parkeerkencijfers van het CROW, in dit geval CROW-publicatie 381, als parkeernormen. Als worst-case benadering worden de maximale kengetallen aangehouden.

Het orgelbedrijf valt onder een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf. De parkeernorm hiervoor is 2,6 per 100 m2 bvo. Met onderhavig plan wordt voorzien in maximaal 400 m2 aan bedrijfsgebouwen. Hiermee komt de parkeerbehoefte neer op afgerond 10 parkeerplaatsen. Verder is er ook een bedrijfswoning aanwezig. Hiervoor is de parkeernorm afgerond 3. In totaal moet er dus voorzien worden in 13 parkeerplaatsen.

Op het terrein is meer dan 200 m2 aan verhard oppervlak beschikbaar om te voorzien in parkeren. Dit is ruimschoots voldoende om te voorzien in het benodigd aantal parkeerplaatsen. Er wordt dan ook voldaan aan de parkeernorm.

In de nieuwe situatie blijft het plangebied ontsloten via de Doornseweg. Hierbij zal wel de toegang/uitweg naar het perceel vanaf de Doornseweg nog aangepast worden. In de huidige situatie belemmert het toegangshek dat vrachtwagens in een keer het perceel op kunnen rijden. De vrachtwagens blijven daardoor deels op de openbare weg staan, wachtend tot het moment dat het toegangshek open gaat. Op deze wijze belemmeren ze het verkeer op de Doornseweg. In de nieuwe situatie zal het toegangshek worden verplaatst, zodat de vrachtwagens met hun hele lengte het perceel op kunnen rijden en kunnen stilstaan voor het te openen hek. Dit komt de doorstroming en de verkeersveiligheid op de Doornseweg sterkt ten goede. Bakwagens kunnen daarentegen wel op de huidige oprit staan en blokkeren daarmee niet de weg.

4.7 Waterparagraaf

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Het perceel valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het waterschap hanteert voor de toetsing van de waterbelangen de digitale watertoets. Het vigerende waterbeheerprogramma van WSRL is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen'. Hierin is beschreven wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen: water eerlijk verdelen: voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit.

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de ‘Keur Waterschap Rivierenland 2014’ van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren. Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m2 in stedelijk gebied of minder dan 1500 m2 in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Hemelwater- en vuilwaterafvoer (riolering)

Conform de beleidsvisie Riolering en Water, Bouwbesluit en het waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt in zijn algemeenheid de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • Het gebruiken van het hemelwater;
  • Het opvangen van het hemelwater op een vegetatiedak;
  • Het infiltreren van het hemelwater zonder overloop;
  • Het infiltreren van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater;
  • Het afvoeren van het hemelwater naar het oppervlaktewater;
  • Het afvoeren van het hemelwater naar rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Het beleid van het Waterschap Rivierenland is erop gericht om hemelwater van dak- en wegoppervlakken af te koppelen van de riolering en af te voeren naar het oppervlaktewater. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Besluit huishoudens per 1 juli 2011, worden door het waterschap geen voorschriften meer gesteld voor het zuiveren van afvloeiend hemelwater. Conform artikel 3.3 en 3.4 van dit besluit is het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater toegestaan. Indien schoon hemelwater vervuild wordt door het oppervlak waar het over afstroomt kan maatwerk door het waterschap mogelijk blijven.

Voor dit plan is via www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Uit de toets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.

In de nieuwe situatie worden de bebouwingsmogelijkheden voor het bedrijfsgebouw vergroot tot 400 m2. Ten opzichte van de bestaande vergunde bijgebouwen, is dit een toename van ruim 300 m2. Deze toename is niet zodanig dat hiervoor een compensatieplicht geldt. Daarnaast neemt het totale verhardingsoppervlak met circa 150 m2 af door de nieuwe landschappelijke inpassing. Voor een visuele weergave van de bestaande bebouwing, verharding en de nieuwe landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 3.1 en 3.2.

Gezien de oppervlakte van het perceel zal het hemelwater in de bodem kunnen blijven infiltreren. Voor het nieuwe gebouw zal het hemelwater opgevangen en afgevoerd worden richting de omliggende gronden, waar het de bodem kan infiltreren.

Ten zuiden van het plangebied is een B-watergang aanwezig en ten oosten een C-watergang. Onderhavig plan verandert echter niets aan (het functioneren van) deze watergangen. Bij de realisatie van de nieuwe loods zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen. Hierdoor wordt het water niet vervuild. De nieuwe loods zal aangesloten worden op het riool welke reeds aanwezig is voor de bedrijfswoning. Enkel huishoudelijk afvalwater van de woning en nieuwe loods zal hierop aangesloten worden. Er komt geen bedrijfsafvalwater vrij vanuit het bedrijf. Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

4.8 Brandveiligheid

De brandveiligheidsaspecten betreft m.n. de bereikbaarheid door de brandweer via de openbare weg, de brandweerzorgnorm, de primaire bluswatervoorziening op de openbare weg en de secundaire bluswatervoorziening. Indien blijkt dat er niet voldaan wordt aan de brandveiligheidseisen dienen er maatregelen getroffen te worden in het plan.

Onderhavig plan wijzigt niets aan de bereikbaarheid van het perceel voor de brandweer. Derhalve hoeven er ook geen maatregelen genomen te worden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Aan de realisatie van het plan zijn voor de gemeente Altena geen kosten verbonden. De ontwikkelingskosten worden geheel door initiatiefnemer gedragen. De kosten welke door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de procedure die met de herziening van het bestemmingsplan is gemoeid, worden door middel van een exploitatie-overeenkomst bij de initiatiefnemer in rekening gebracht. Ten behoeve van dit plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen en wordt tevens de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing geborgd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouder in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg te plegen met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de betrokken diensten van provincie en Rijk. Tevens wordt overleg gevoerd met de Regioarcheoloog en de Veiligheidsregio. Voorafgaand aan het overleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft de gemeente overleg gevoerd met de ambtelijke dienst van de provincie. Uit dit overleg blijkt dat de provincie bereid is om medewerking te verlenen aan de voorgestelde bestemmingswijziging op het perceel Doornseweg 1 te Almkerk.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.

Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De geldende woonbestemming komt te vervallen en maakt plaats voor een bedrijfsbestemming waarbinnen in het orgelbouwbedrijf voorzien wordt. Het overige gedeelte van het perceel krijgt, overeenkomstig de feitelijke situatie en ter borging van de landschappelijke inpassing, een groenbestemming. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.

6.1 Bedrijf

Met de bestemming 'Bedrijf' krijgt het deel van het plangebied waar het orgelbouwbedrijf van de initiatiefnemer en bijbehorende bedrijfswoning een passende bestemming. Binnen de is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1', aangegeven. Daarmee worden de gronden bestemd voor een orgelbouwbedrijf- en adviesbureau. Verder is er een bouwvlak aangegeven binnen de bedrijfsbestemming. Binnen de bedrijfsbestemming mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.

6.2 Groen - Landschappelijke inpassing

Met de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' krijgt het overige deel van het perceel ook een passende bestemming. Het grootste deel van het perceel had namelijk een agrarische bestemming, maar kende geen agrarisch gebruik. Op deze gronden staan veel bomen en is veel grasland aanwezig. De bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is daarmee passender. Met deze bestemming worden de gronden dan ook in hoofdzaak bestemd voor onder andere het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen en water en waterhuishoudkundige doeleinden. Binnen deze bestemming is geen bouwvlak aangegeven. Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en uitsluitend in de vorm van een erfafscheiding.

6.3 Waarde - Archeologie - 3a

Verder is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3a overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd.

6.4 Waarde - Nieuwe hollandse waterlinie

De dubbelbestemming Waarde - Nieuwe hollandse waterlinie is ook overgenomen uit het bestemmingsplan. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft, voorafgaand aan de planprocedure, overleg gevoerd met de omwonenden van het plangebied. Het betreft de bewoners van de volgende adressen: de Provincialeweg Noord 29, 31 en 33. Deze bewoners weten van het huidige orgelbedrijf. Zodra de stukken gereed zijn voor indiening, zal de initiatiefnemer met hen individuele afspraken maken en het plan toelichten.

7.2 Vooroverleg

De gemeente heeft het concept van dit bestemmingsplan doorgenomen met de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Rivierenland in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Aan de hand van de opmerkingen vanuit dit overleg is dit bestemmingsplan inhoudelijk aangepast.

7.3 Voorontwerp

Van 24 juni tot en met 14 juli 2022 heeft het voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Ontwerp

Van 14 april tot en met 25 mei 2023 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.