direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Giessen-Rijswijk - Brede school 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Woudrichem heeft in het kader van de duurzame leefbaarheid van de dubbelkern Giessen en Rijswijk een dubbele ambitie: de realisatie van een gezamenlijk centrum voor de dubbelkern. De meest aangewezen plek voor de centrumfuncties is de locatie van de voetbalvelden van de Rijswijkse Boys (en omgeving). De locatie ligt als het ware tussen de kernen in. Hiertoe moeten de voetbalvelden verplaatst worden. Hiervoor wordt een separate juridische procedure doorlopen. Daarmee komt de ruimte vrij die de ontwikkeling van het centrum mogelijk maakt. De eerste stap op weg naar de realisatie van het centrum is de ontwikkeling van een Brede school aan het Jagerspad. Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan maakt de nieuwe schoollocatie juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat globaal het meest noordoostelijke voetbalveld van de voetbalvereniging de Rijswijkse Boys, gelegen tussen de Kruisstraat en de Hendrik Cornelis Hakstraat en aan de noordoostzijde begrensd door het Jagerspad. In figuur 1.1 is het plangebied aangeduid. Daarnaast zijn gronden direct naast de Almweg opgenomen in het plangebied. Dit betreft de locatie waar nieuw oppervlaktewater als gevolg van de benodigde watercompensatie is beoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Giessen-Rijswijk 2003'. Het gebied heeft de bestemming 'Sportterrein'. Bebouwing is in deze bestemmingsregeling uitsluitend mogelijk binnen het aangegeven bebouwingsvlak. Hiervoor is een ruime bebouwingsmogelijkheid opgenomen met een bebouwingspercentage van 80% en een bouwhoogte van 3,5 m. De randen buiten het sportveld zijn bestemd als 'Groen'. Deze gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor groenvoorzieningen.

De realisatie van een Brede school is niet voorzien in het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving gegeven van de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante ruimtelijke beleid voor de in hoofdstuk 2 omschreven ontwikkeling. In hoofdstuk 4 is de ontwikkeling getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling komt aan bod in hoofdstuk 5. Tot slot is in hoofdstuk 6 een beschrijving gegeven van de juridische regeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het sport- en recreatiegebied van Giessen en Rijswijk ligt centraal tussen beide dorpskernen in. Belangrijkste gebruikers zijn de voetbalverenigingen V.V. Giessen en V.V. Rijswijkse Boys. De voetbalvelden van beide verenigingen liggen aan weerszijden van de doorgaande verbindingsweg – Almweg/Parallelweg – die beide dorpskernen met elkaar verbindt. Het sport- en recreatiegebied is onderdeel van een open groene zone gelegen tussen de kernen. In westelijke richting loopt dit groene gebied uit in het bosrijke natuurgebied langs de Oude Alm. De Oude Alm is een afgedamde zijtak van de Maas die door zijn meanderende verloop duidelijk zichtbaar is als een stroomrug in het landschap.

De sportvelden van V.V. Rijswijkse Boys worden begrensd door de wegen Kruisstraat, Jagerspad en de H.C. Hakstraat. Aan de overzijde van het Jagerspad staan eengezinswoningen in de vorm van twee-onder-een kap woningen. Deze woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Aan de overzijde van de Kruisstraat staan grondgebonden seniorenwoningen. Deze woningen zijn gebouwd in één bouwlaag en plat afgedekt. Aan de overzijde van de H.C. Hakstraat zijn een bibliotheek, zwembad en sporthal (De Jager) aanwezig. De bibliotheek bestaat uit één bouwlaag en is grotendeels plat afgedekt. Het zwembad en de sporthal De Jager bestaan uit een bouwlaag met een hoge halfronde kap. Het zwembad zal na gereedkoming van het nieuwe zwembad in Andel worden gesloopt. Dit zal in ieder geval gebeuren voordat de school wordt geopend.

De sportvelden van V.V. Rijswijkse Boys gelegen ten oosten van de Almweg zullen worden verplaatst. Hiertoe worden de bestaande sportvelden van V.V. Giessen, gelegen ten westen van de Almweg, uitgebreid en heringericht. Het bestaande sportpark wordt verder uitgebreid in westelijke richting. Voor de uitbreiding van de sportvelden ten westen van de Almweg is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld.

2.2 Toekomstige situatie

Ontwikkeling centrumgebied

In de kernen Giessen en Rijswijk ontbreekt het aan een centraal (openbaar) ontmoetingspunt. De bewoners geven in het Integraal dorpsontwikkelingsplan 2010 (iDOP) aan dat met het oog op een duurzame toekomst samenwerking tussen of samensmelting van de kernen onontbeerlijk is. Gecombineerd leidt dit tot het streven naar een dorpscentrum dat breed draagvlak in de bevolking kent. De huidige locatie van V.V. Rijswijkse Boys ten oosten van de Parallelweg is – behalve dat het centraal tussen de kernen is gelegen en aan vernieuwing toe is – de enige locatie waar deze ruimte te creëren is.

De voetbalvelden van V.V. Rijswijkse Boys zullen worden uitgeplaatst om de centrumontwikkeling mogelijk te maken. De procedure voor de verplaatsing van de sportvelden is inmiddels gestart. Het plan voor het nieuwe centrum zal niet in zijn geheel en in één keer gerealiseerd worden. De huidige marktsituatie dwingt tot een eenvoudig, flexibel en faseerbaar plan. Om die reden is er een stedenbouwkundig concept ontwikkeld voor het centrum dat de gewenste flexibiliteit mogelijk maakt.

Het stedenbouwkundig concept maakt de ontwikkeling van een nieuwe Brede school mogelijk, ter vervanging van de bestaande basisscholen De Kandelaar aan de Enghweg 1 te Rijswijk en De Ganzenhof aan de Twee Zalmenstraat 5a te Giessen. Binnen de Brede school moet ook ruimte zijn voor een bibliotheekfunctie (die nu nog ten oosten van de sporthal staat), een kinderdagverblijf en enkele zorgfuncties.

Stedenbouwkundig concept

In gesprekken met belanghebbenden zijn de wensen, kansen en (on)mogelijkheden voor de ontwikkeling van het centrum in kaart gebracht. Dit heeft geresulteerd in een globaal ruimtelijk beeld (zie figuur 2.1) dat kaders biedt voor de nadere uitwerking van de verschillende deelprojecten, waaronder het deelproject Brede school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0002.png"

Figuur 2.1 Stedenbouwkundige hoofdstructuur centrumontwikkeling

Dit globale beeld is vervolgens verder uitgewerkt in een tweetal varianten. Daarbij is het programma ingetekend op basis van de ruimtevraag. Het belangrijkste verschil tussen de twee modellen is het al dan niet behouden van de H.C. Hakstraat. Een en ander is vastgelegd in het Stedenbouwkundig concept van 30 augustus 2013. Op het moment van schrijven is er nog geen keuze gemaakt voor een van de twee modellen. In beide modellen is de noordoosthoek echter gereserveerd voor de ontwikkeling van de Brede school.

Brede school

Op basis van het stedenbouwkundig concept, het programma van eisen en de bijbehorende ruimtevraag is RoosRos architecten gevraagd een ontwerp voor de Brede school te maken. Het programma van eisen, waarvoor plaats moet zijn in het ontwerp voor de Brede school, bestaat uit de volgende onderdelen:

  • brede school met 11 klaslokalen;
  • peuterspeelzaal/kinderdagopvang;
  • bibliotheekfunctie;
  • zorgfunctie met 3 behandelkamers.

De school zal de grootste ruimte innemen (in totaal bijna 1.500 m²). De peuterspeelzaal en de zorgfunctie zullen beide een oppervlakte tussen de 200 m² en 300 m² kennen. Bij de zorgfunctie wordt rekening gehouden met in totaal 3 behandelkamers. Tot slot zal de bibliotheekfunctie een oppervlakte van circa 70 m² kennen. In totaal zal de oppervlakte van het gebouw iets minder dan 2.100 m² bedragen.

In figuren 2.2 en 2.3 is het voorlopig ontwerp en een impressie van het schoolgebouw opgenomen. Het ontwerp is nog in ontwikkeling en kan dus nog op onderdelen afwijken van het voorlopige ontwerp.

Buitenruimte

Het ontwerp gaat uit van een gebouw met een maximale oppervlakte van 2.100 m². Het gebouw bestaat uit een rechthoek met een sterke oriëntatie en accent richting het toekomstige plein van het centrumplan. De hoofdentree is daarom bewust aan deze kant geprojecteerd. De oriëntatie van het gebouw is globaal in noord-zuid richting, parallel aan het Jagerspad. Het schoolplein komt aan de andere zijde te liggen, in de luwte, over bijna de gehele lengte van het gebouw en aan de korte zijde richting de Kruisstraat. Tussen de Kruisstraat en het schoolplein komt een parkeerterrein met een zogenaamde 'kiss & ride' mogelijkheid. Vanaf de Kruisstraat komt, langs het parkeerterrein en het schoolplein, een langzaamverkeersverbinding die de H.C. Haksstraat kruist en uiteindelijk via het toekomstige centrumplein en het park ter hoogte van de achterzijde van de woningen aan de Andriëtte Peereboom weer uit zal komen op het Jagerspad (zie figuur 2.1, met pijl aangegeven). De school komt op enige afstand van het Jagerspad te liggen zodat er een dorps profiel overeind blijft én er voldoende afstand (30 m) tot de bestaande woningen aan de overzijde wordt gehouden.

Schoolgebouw

Het schoolgebouw heeft zoals gezegd de vorm van een lange rechthoek. Deze rechthoek wordt intern ontsloten door een lange gang als centrale as over de gehele lengte van het gebouw. Haaks op deze centrale as zijn twee looproutes geprojecteerd, waardoor het gebouw min of meer in drieën wordt gedeeld. Door deze basisopzet is gebouw vrij in te delen waardoor er sprake is van een toekomstbestendig ontwerp. Het gebouw kan worden betreden via de gezamenlijke hoofdentree aan het centrumplein (die uitkomt op de ene looproute) of de entree die de andere looproute ontsluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0003.png"

Figuur 2.2 Voorlopig ontwerp

Bij binnenkomst in de school bevindt men zich gelijk in het hart van het gebouw, hier is dan ook de gemeenschappelijke ruimte beoogd. De ruimte rondom dit centrale deel is flexibel in te delen. De precieze invulling is nog niet bekend. Naar verwachting zal op de begane grond ruimte zijn voor het schoolpersoneel, peuterspeelzaal/kinderdagverblijf, oefenlokaal, behandelruimtes en/of een kantoor.

Via de twee looproutes, haaks op de centrale as, komt men via trap of lift op de verdieping. De verdieping is voorzien van een 'gesplitst' lessenaarsdak. Aan de zijde van de H.C. Hakstraat bevindt de lage kant van het dak zich aan het Jagerspad en de hoge kant aan het centrumplein. Ter hoogte van de Hoofdentree wordt de oriëntatie van het dak echter 180 graden gedraaid waardoor de hoge kant zich juist op het Jagerspad oriënteert. In de ruimtes hierboven zijn de klaslokalen en de bibliotheek gevestigd. Deze indeling is gekozen om een goede klimaatbeheersing te bewerkstelligen op de eerste verdieping. Het grootste deel van de raampartijen in de eerste verdieping zijn zo van de zon af gericht. Aan de kant van de H.C. Hakstraat is voor de draaiing gekozen, omdat hiermee massa aan het plein wordt gerealiseerd. Dit versterkt deze functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0004.png"

Figuur 2.3 Impressie schoolgebouw gezien vanaf de Kruisstraat

Hoofdstuk 3 Vigerend ruimtelijke beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de kaarten uit de Structuurvisie of bepalingen uit het Barro, er zijn dan ook geen aandachtspunten voor het onderhavige bestemmingsplan te verwachten.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).

Met dit ontwikkelingsplan in bestaand stedelijk gebied is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Met de ontwikkeling van een Brede school worden twee bestaande locaties samengevoegd. De locaties van de twee bestaande scholen komen daarmee vrij voor andere functies. Het samenvoegen van de scholen is belangrijk vanuit het oogpunt van samenwerking in de onderwijsketen en het vervangen van bestaande oudere schoolgebouwen.

De gekozen locatie voor de Brede school maakt onderdeel uit van een groter plan om een gezamenlijk centrum voor Giessen en Rijswijk te realiseren. Een en ander vloeit voort uit het Integraal Dorpsontwikkelingsplan Giessen-Rijswijk (iDOP, juli 2010), zie paragraaf 3.3.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010)

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. De structuurvisie is vanaf 1 januari 2011 van kracht. De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer.

Het onderhavig plangebied is onderdeel van de stedelijke structuur. Ten aanzien van de stedelijke structuur richt het beleid zich op de volgende uitgangspunten:

  • 1. concentratie van verstedelijking;
  • 2. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • 5. versterking van de economische kennisclusters.

Binnen de stedelijke structuur wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen stedelijke concentratiegebieden, hoogstedelijke zones, stedelijke knooppunten, zoekgebieden verstedelijking en kernen in het landelijk gebied. Onderhavig plangebied is hierbij aangewezen als een kern in het landelijk gebied. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen. Stedelijke ontwikkelingen moeten echter qua maat en schaal wel bij de kern passen.

Conclusie

Onderhavig plan betreft de uitbreiding/verplaatsing van een stedelijke functies (een Brede school met openbare voorzieningen en zorgfuncties) in een kern gelegen in het landelijk gebied. Met de beoogde ontwikkelingen wordt qua aard, schaal en functie aangesloten bij de dorpskernen van Giessen en Rijswijk. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant.

Verordening ruimte Noord-Brabant (2014)

Op 14 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte vastgesteld. De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. In de Verordening ruimte spelen de volgende thema's een rol:

  • stedelijk gebied;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • waterberging;
  • integrale zonering;
  • glastuinbouw en glasboomteelt.

Artikel 4.2 en 4.3 van de verordening stelt, dat stedelijke ontwikkelingen uitsluitend zijn toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied of daarop aan dient te sluiten. Onderhavig plangebied is volgens de plankaart (zie figuur 3.1) van de verordening gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als ecologische hoofdstructuur, dat van belang is vanuit het oogpunt van waterhuishouding of is aangewezen voor glastuinbouw of boomteelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Verordening ruimte Noord-Brabant

Conclusie

Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied van de kern Giessen-Rijswijk. Het plan is daarom in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.2 van de Verordening Ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Land van Heusden en Altena (vastgesteld 25 juni 2013)

De colleges van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben eind 2010 besloten de geldende intergemeentelijke 'Structuurvisie Plus Land van Heusden en Altena' uit 2004 te gaan actualiseren. Doelstelling was om de geldende intergemeentelijke structuurvisie te actualiseren met inachtneming van de eisen uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de daarin opgenomen Grondexploitatiewet.

De structuurvisie is na vaststelling digitaal toegankelijk via de gemeentelijke website in de vorm van een matrix, bestaande uit vijf thema's (wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit) met vier vormen van gemeentelijke regie: basisverantwoordelijkheid (moeten), ontwikkelingen die onze ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn (kunnen) en ontwikkelingen die we willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden in het gebied aantasten (voorkomen). Deze vormen van regie worden per thema uitgewerkt.

Wonen

De gemeenten zien het als hun taak om te zorgen voor een woningvoorraad die geschikt is voor alle doelgroepen. De gemeenten willen dit doen door:

  • te zorgen voor ruimte voor voldoende passende woonruimte en voldoende inbreidings- en uitleglocaties;
  • rekening te houden met veranderde wooneisen en het levensloopbestendig wonen;
  • invulling te geven aan de prestatieafspraken die gemaakt zijn met de woningcorporaties;
  • eventueel in de toekomst herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de woningvoorraad en de fysieke woonomgeving geschikt te maken en te houden;
  • te sturen op woningbouwinitiatieven van derden die bijdragen aan de woonkwaliteit. De woonkwaliteit kan ook betrekking hebben op het mensen langer met zorg en begeleiding thuis laten wonen, maar ook op het laten huisvesten van arbeidsmigranten.

Tot slot willen de gemeenten het verval van de woningvoorraad voorkomen door initiatieven die sociaal-maatschappelijke kwaliteiten verstoren te weren en particulieren te wijzen op kwaliteitsverlies van hun eigendommen die de algehele kwaliteit van de leefomgeving aantasten.

Voorzieningen

De gemeenten zien als basisverplichting voor zichzelf dat ze het aanbod van bepaalde basisfuncties binnen de diverse kernen van de drie gemeenten veiligstellen. In aanvulling daarop zien de gemeenten het realiseren van bereikbare zorgvoorzieningen als een basisinspanning. Daarnaast zien de gemeenten het als hun ambitie om naast het behoud van de wettelijke basisfuncties een minimumniveau van diverse andere voorzieningen te handhaven in de kernen of de regio. In de regio wordt zoveel mogelijk gezocht naar onderlinge afstemming bij het realiseren van bepaalde functies en voorzieningen. In beginsel willen de gemeenten meewerken aan het faciliteren van commerciële en maatschappelijke initiatieven die leiden tot het verbeteren van de leefbaarheid en het voorzieningenpatroon. Een kans die hierbij gezien wordt is de bundeling van voorzieningen van meerdere commerciële en niet commerciële partijen in multifunctionele accommodaties. Ook initiatieven van groepen bewoners om kleinschalige zorgvoorzieningen te realiseren in de bestaande kernen zullen worden ondersteund. Het verlies van de basisvoorzieningen in de diverse (kleinere) kernen willen de drie gemeenten voorkomen.

Economie

De gemeenten zien het als hun taak om te zorgen voor een goed functionerende economie en een goede arbeidsparticipatie door het ruimtelijk faciliteren van bedrijvigheid in de gemeenten. De gemeenten willen verder regionale ruimte bieden voor het doorontwikkelen en herstructureren van bedrijven door gebruik te maken van het regionale bedrijventerrein voor bedrijven groter dan 5.000 m² en de subregionale bedrijventerreinen voor bedrijven kleiner dan 5.000 m². Daarnaast besteden de gemeenten aandacht aan detailhandel, leisure, horeca, recreatie en toerisme. Initiatieven van bedrijven die leiden tot het kunnen blijven ondernemen in het Land van Heusden en Altena zullen daarom ook ondersteund worden. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het faciliteren van reguliere bedrijvigheid, maar ook het onder voorwaarden faciliteren van agrarische bedrijvigheid, de omzetting van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, toerisme en recreatie, maatschappelijke en commerciële voorzieningen. De gemeenten willen voorkomen dat ondernemers uit de regio vertrekken, omdat er in de regio geen plaats meer is voor het voortzetten van de bedrijvigheid.

Omgeving en eigenheid

De gemeenten zien het als hun taak om de kwaliteit en de karakteristieken van het landschap en de kernen te behouden. Hierbij wordt aandacht besteedt aan het cultuurhistorisch erfgoed (boven- en ondergronds), geografische en landschapswaarden. Hierbij wordt een driedeling gemaakt in het plangebied tussen het open middengebied met een agrarische economie, de rivieroevers met een gemengde plattelandseconomie en het gebied grofweg ten westen van de A27 voor waterveiligheid, natuurontwikkeling en recreatie. Ook de structuurvisie Ruimte voor de Rivier van de rijksoverheid maakt hier onderdeel van uit. Het is de ambitie van de gemeenten om de structuren die van belang zijn voor de kwaliteit en de karakteristiek van het gebied te versterken door zorgvuldig met het gebied om te gaan. Dit houdt niet in dat het gebied ruimtelijk gezien op slot gaat. Aan initiatieven van derden die de kwaliteit van het gebied versterken willen de gemeenten ook ruimte bieden, door bijvoorbeeld ruimte voor ruimte of landgoederen mogelijk te maken. Ook zijn de gemeenten bereid om onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde gebieden ontwikkelingen ten aanzien van duurzame energie en het Nationaal Bestuursakkoord Water ruimtelijk te faciliteren. De gemeenten willen het sluipend verlies van kwaliteit en karakteristiek in de regio voorkomen. De A27 wordt niet gezien als een ontwikkelingsas. Het open landschap moet worden behouden. Verder willen de gemeenten watergerelateerde bedreigingen uitsluiten door ontwikkelingen op plekken waar dat vanuit waterveiligheid en waterkwaliteit en kwantiteit niet acceptabel is uit te sluiten.

Verkeer en mobiliteit

De gemeenten zijn van mening dat het hun basisverantwoordelijkheid is om een goed functionerende infrastructuur in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren om te zorgen voor een goede bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid van het gebied. Het in stand houden van het openbaar vervoersnetwerk hoort hier ook bij. Het is de ambitie van de gemeenten om een goede bereikbaarheid te creëren van en naar locaties die voor de leefbaarheid van de regio belangrijk zijn, zoals bedrijventerrein, kernen en landbouwgronden. Dit kan door het scheiden van langzaamverkeer, agrarisch verkeer en regulier wegverkeer, maar ook door het aanbieden van een goed openbaar vervoernetwerk in de regio en naar locaties buiten de regio. Eventuele kansen die zich in de regio voordoen om de mobiliteit te vergroten of te verbeteren willen de gemeenten ondersteunen. De verbreding van de A27, het omleggen van de N322, het aanleggen van een spoorlijn met station langs de A27 zijn hier onderdelen van. De gemeenten willen voorkomen dat de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid door het gebruik van de (bovenregionale) infrastructuur verslechtert en treedt hiervoor graag in overleg met hogere overheden.

Integraal Dorpsontwikkelingsplan Giessen-Rijswijk (iDOP, 2011)

In het iDOP 'dorpen met ambitie' is de wens aangegeven voor een dorpshart met diverse voorzieningen. Het samenvoegen van de twee bestaande Christelijke basisscholen Ganzenhof en Kandelaar zou volgens het iDOP een eerste stap moeten zijn om tot een nieuw centrum te komen. Het gebouw voor deze Brede school moet gelijk een multifunctionele accommodatie worden met onder andere plek voor de bibliotheek, peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang, medische voorzieningen en gymzaal. Ook moet er ruimte zijn voor het verenigingsleven. Wel is het belangrijk dat de schoolklassen functioneel gescheiden blijven van de overige functies.

Conclusie

Het bestemmingsplan gaat uit van de realisatie van een Brede school met ruimte voor diverse andere functies zoals een peuterspeelzaal, zorg en een bibliotheek zoals beschreven in het iDOP. Geconcludeerd wordt dan ook dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het iDOP.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wro en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn in dit hoofdstuk de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. Per aspect heeft een toetsing plaatsgevonden aan het beleid en de normstelling die voor het betreffende aspect van belang zijn. De resultaten en conclusies zijn per aspect opgenomen in een afzonderlijke paragraaf.

4.2 Archeologie

Beleid en normstelling

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Belangrijker nog is dat sinds 2007 gemeenten wettelijk zijn belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dat wil zeggen dat men rekening dient de houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische resten.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn , dan is vooronderzoek nodig.

Onderzoek

Om invulling te geven aan de wettelijke zorgtaak voor archeologie, heeft de gemeente Woudrichem, samen met de gemeenten Aalburg en Werkendam een gemeentedekkend onderzoek laten verrichten naar het Erfgoed binnen de gemeente. Onderdeel van het rapport vormt de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart waarop de gemeentelijke beleidskaart uiteindelijk is gebaseerd. Samen met de beleidskaart hebben de drie gemeenten tevens een beleidsnota Archeologie en een erfgoedverordening vastgesteld. Uit de Gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting te gelden. Deze hoge verwachtingswaarde is aanleiding geweest om voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen. Bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient in de meeste gevallen (dieper dan 1 m en groter dan 100 m²) een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Door IDDS Archeologie is in mei 2013 daarom een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd in de kern Giessen-Rijswijk. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Het onderzoeksgebied bestaat uit het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan en het naastgelegen gebied waar de uitbreiding van de sportvelden mogelijk worden gemaakt door middel van een separaat bestemmingsplan. De doelstelling van het archeologisch onderzoek bestaat uit het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied. Uit het inventariserend booronderzoeken blijkt dat de archeologische verwachting in het gehele plangebied als hoog is aan te duiden. Dit is in tegenstelling tot het bureauonderzoek. Ter plaatse van de opgevulde restgeulen is de verwachting op bewoningssporen klein, maar daar kunnen wel belangrijke deposities voorkomen. Alleen in het zuidoosten van het plangebied zullen geen intacte archeologische resten meer aanwezig zijn vanwege de verstoringen en vergravingen van de bodem.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen op de stroomrug van de Alm en deze afzettingen grotendeels onverstoord aanwezig zijn. Op deze afzettingen is het mogelijk om archeologische resten aan te treffen vanaf de Romeinse tijd.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek blijkt dat in delen van het plangebied vervolgonderzoek nodig is indien sprake is van bodemingrepen vanaf een bepaalde diepte beneden maaiveld. Bij de begrenzing van deze gebieden is rekening gehouden met de verwachtte archeologische waarden en de ophoging van de gronden die in verband met de aanleg van het huidige sportcomplex in het verleden heeft plaatsgevonden. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek is in het bestemmingsplan één dubbelbestemming opgenomen in verband met archeologische waarden: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Ter plaatse is vervolgonderzoek nodig bij bodemingrepen vanaf 0,4 m beneden maaiveld.

Conclusie

Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van verscheidene archeologisch potentiële lagen die plaatselijk zeer dicht aan het oppervlak liggen. In geval van grond- of bouwwerkzaamheden is daarom vervolgonderzoek noodzakelijk, bijvoorbeeld in de vorm van proefsleuven. De uiteindelijk benodigde onderzoeken zullen worden afgestemd met de gemeente Woudrichem. In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen waarmee is zeker gesteld dat voorafgaand aan bodemingrepen het noodzakelijke vervolgonderzoek wordt uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de archeologische waarden in het plangebied zijn geïnventariseerd en dat deze waarden worden beschermd door middel van een passende dubbelbestemming. Het aspect archeologie is daarmee correct geborgd en vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Historisch bodemonderzoek

In verband met de functiewijziging binnen het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door IDDS. De rapportage met kenmerk 1304F333/DBl/rap1.1 d.d. 30 september 2013 is opgenomen in bijlage 1). Uit het rapport blijkt dat er geen verhoogde achtergrondgehalten verwacht worden op de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van voorgaande onderzoeken blijkt dat licht verhoogde gehalten/concentraties in de grond en in het grondwater kunnen voorkomen. Deze gehalten zijn echter dermate laag dat een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is.

Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de school dient een actueel bodemonderzoek in verband met de grondwerkzaamheden overlegd te worden.

Conclusie

Het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Water

Algemeen

Op grond van de afspraak uit de startovereenkomst WB21 dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Deze waterparagraaf bevat zowel het wateradvies als enkele randvoorwaarden waaraan het plan moet voldoen.

Beschrijving plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2,6 ha. In de huidige situatie zijn twee natuur sportvelden (voorzien van drainage) met een oppervlakte van circa 15.270 m2 aanwezig, waarvan één sportveld met een oppervlak van 6.758 m² wordt opgeheven. Daarnaast wordt een clubgebouw met bijgebouwen van ca. 515 m2 gesloopt en terreinverharding van circa 590 m2 verwijderd. De totale bestaande verharding bedraagt daarmee 1.105 m². Het overige deel bestaat uit onverharde groenzones.

In de toekomstige situatie wordt, ter plaatse van het te verwijderen sportveld en verhardingen, een gebouw (circa 1.360 m2) worden gerealiseerd met bijbehorende infrastructuur (5.325 m2). De totale verharding in de nieuwe situatie bedraagt daarmee 6.685 m². De toename aan verhard oppervlak bedraagt, (met aftrek van de vrijstelling à 500 m2) circa 5.080 m2.

Bestaande geohydrologische gesteldheid

Om de toestand van de bodem in beeld te krijgen is gebruik gemaakt van het rapport 'Uitvoering waterplan Woudrichem' d.d. 10 januari 2013 van Grontmij. Daarnaast zijn aanvullend door BOOT organiserend ingenieursburo grondboringen uitgevoerd.

De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:

  • De bestaande maaiveldhoogte varieert van ca. 1,40 tot ca. 1,60 m +NAP;
  • Ter plaatse van de hemelwaterbergingslocatie is vanaf het maaiveld tot ca. 0,8 à 1,3 m –maaiveld een matig fijne tot matig grove zandlaag aanwezig. Vervolgens is een kleilaag aangetroffen met een dikte van ca. 1,8 m. Tot de maximaal verkende diepte is vervolgens hoofdzakelijk een zeer fijne tot matig fijne zandlaag aanwezig, plaatselijk onderbroken door een dunne kleilaag.
  • Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel zijn langs de zuid- en westzijde direct grenzend aan het plangebied een vijverpartij resp. watergang met een A-status aanwezig
  • Voor de freatische grondwaterstand in het onderliggende watervoerende pakket kan een gemiddeld hoogste grondwaterstand worden aangehouden van ca. 0,20 m +NAP. Ten tijde van hoogwatergolven in de rivier de Waal moet rekening worden gehouden met een kortstondige stijghoogte in het onderliggende watervoerende pakket van ca. 0,40 m +NAP;
  • Door het waterschap wordt in het peilvak, waarbinnen de planlocatie is gelegen, een vast zomer- en winterpeil gehanteerd van 0,30 m –NAP

Beleid

Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Nationaal Waterplan van de rijksoverheid, het Provinciaal Waterplan van de provincie Noord-Brabant en het beheersplan van het Waterschap Rivierenland.

Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige 2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën die zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006):

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren)
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren)

De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 van waterschap Rivierenland 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor plannen met een toename aan verharding tot 5.000 m² kan de vuistregel van 436 m³ waterberging per hectare verharding worden gebruikt, mits er geen complicerende zaken zoals kwel aan de orde zijn.

Het uitgangspunt van het waterschap nabij kwel-gebieden betreft onder ander dat er Hydrologisch neutraal ontwikkeld dient te worden. Hydrologisch neutraal betekent dat er zodanig wordt ingericht dat grondwateroverlast en hinderlijke kwel niet toenemen.

Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan vergunning worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Woudrichem heeft samen met het Waterschap Rivierland een 'Waterplan' opgesteld. De gemeente en het Waterschap willen met dit waterplan een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en gebaseerd is op een gezamenlijke visie van gemeente en Waterschap in Woudrichem.

Belangrijke doelstellingen zijn:

  • het afstemmen van waterbeleid binnen de gemeente, tussen de gemeente en het Waterschap en met andere partijen, zodat de stedelijke wateropgaven gehaald worden tegen de laagst maatschappelijke kosten. Maatschappelijke participatie bij de realisatie van het waterplan is daarbij een uitgangspunt;
  • het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging daarvan en de doorwerking in de ruimtelijke ordening. Hiertoe kunnen operationele plannen onderdeel uitmaken van het waterplan;

het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn van water.

Proces van de watertoets

Er heeft vooroverleg plaatsgevonden tussen gemeente Woudrichem en waterschap Rivierenland. De hieruit voortvloeiende afspraken en ruimtelijke gevolgen voor de benodigde waterberging zijn genoemd in deze waterparagraaf.

Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Hemelwater en riolering

Binnen het plangebied zijn geen mogelijkheden voor het infiltreren van het hemelwater naar de bodem.

Het hemelwater, afkomstig van de verharde oppervlakken binnen het plangebied, zal doelmatig worden afgevoerd via een ondergrondse leidingstelsel naar de geprojecteerde hemelwaterbergingsvoorziening.

Het vuilwater zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel van de gemeente.

In het plangebied is in de nabijheid van de waterbergingslocatie een persleiding van het waterschap gelegen. De locatie van persleiding is aangegeven op de plankaart. De insteek van de waterberging zal op een afstand van 1,5 meter zijn gelegen. Door het waterschap is hiervoor toestemming gegeven.

Grondwater

Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.

Door de aanwezigheid van een relatief dunne afdekkende kleilaag en kans op kortstondig hoge stijghoogten in het onderliggende watervoerend pakket, wordt rekening gehouden met het uitvoeren van aanvullende maatregelen om het risico op opbarsting van de bodem van de bergingslocatie zoveel mogelijk te verkleinen.

In de komende periode zal een nader onderzoek plaatsvinden naar de kwel in het plangebied. Eventuele consequenties voor de watercompensatie zullen vervolgens worden doorgevoerd.

Oppervlaktewater

Het plan ligt niet binnen de kern- of beschermingzone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.

Voortvloeiend uit de planontwikkeling neemt het verharde oppervlak toe. Vanwege de toename van het verharde oppervlak is compensatie van de waterberging noodzakelijk.

In overleg met alle partijen is besloten, dat er aan de westzijde van de planlocatie oppervlaktewater in de vorm van een langgerekte vijverpartij wordt gerealiseerd. Deze locatie ligt ten westen van het sportveld dat gehandhaafd blijft, langs de Almweg. De oppervlakte op de waterlijn bedraagt circa 715 m2, met taluds van minimaal 2:3. Conform de beleidsregels van het waterschap dient het talud standaard 1:2 te zijn, dit is in de huidige situatie tijdelijk echter niet tweezijdig mogelijk in verband met de aanwezigheid van de bestaande persleiding van het waterschap. Deze persleiding zal in een later stadium van de centrumplanontwikkeling worden verlegd. In het ontwerp zijn daarom taluds van 2:3 aangehouden, om voldoende ruimte te kunnen bieden aan de persleiding en toch voldoende stabiliteit in de taluds te kunnen garanderen. Bij de realisatie van de taluds wordt gezorgd voor voldoende stabiliteit hierin. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, wordt op een andere manier invulling gegeven aan voldoende watercompensatie, bijvoorbeeld door een groter oppervlakte te realiseren. Om dit mogelijk te maken, wordt een bestemming Groen op de beoogde locatie voor de watercompensatie gelegd. Hierbinnen is eveneens water mogelijk.

Hiermee wordt aan de totale waterbergingsopgave (circa 222 m3) voldaan en resteert ruimte om eventuele toe te nemen kwel te compenseren. De vijver voert aan de noordzijde van het terrein middels een duiker onder de Almweg op de naastgelegen watergang af. De locatie van het nieuwe oppervlaktewater is onderdeel van het plangebied.

In overeenstemming met het nader onderzoek naar de kwel in het plangebied zal tevens onderzocht worden of de te realiseren sloot voorzien moet worden van een kleilaag op de bodem tegen het openbarsten van de slootbodem. Indien dit van toepassing is, wordt hiermee rekening gehouden bij de uitvoering van de werkzaamheden.

Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

Natuur

Het plan ligt niet in een gebied met bijzondere natuurwaarden. Verstoring van natuurwaarden als gevolg van het plan worden daarom niet aannemelijk geacht.

4.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een bestaand sportveld en bijbehorende bebouwing.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in realisatie van een Brede school. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte 2014. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

  • A. Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

  • B. Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • 1. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • 2. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • 3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van en grenst niet direct aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 1 km ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem. Het Natura 2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem bestaat uit drie aparte deelgebieden. Het deelgebied Loevestein ligt rond het gelijknamige slot en bestaat uit graslanden en moeras in de uiterwaarden van de Waal en de Afgedamde Maas. Het deelgebied Pompveld omvat moeras, grienden, bosjes en vochtige graslanden. Het is een kleine polder met eigen waterhuishouding. Ook de Kornsche Boezem is een kleine boezempolder, met veel grienden. Het Natura 2000 gebied heeft in zijn geheel een rijke visfauna.

De Brede school wordt gerealiseerd tussen de kernen van Rijswijk en Giessen. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied liggen bebouwing, wegen, agrarische gronden en de rivier. Vanwege de ligging buiten het Natura 2000-gebied worden directe effecten, zoals versnippering, areaalverlies en verandering van de waterhuishouding op voorhand uitgesloten. In het Natura 2000-gebied komen geen soorten voor die over een afstand van 1 km verstoringsgevoelig zijn. De ontwikkeling van de Brede school leidt niet tot een toename van het verkeer, aangezien het feitelijk een verplaatsing betreft van bestaande voorzieningen. Een toename van de stikstofdepositie vindt dan ook niet plaats.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene verspreidingsgegevens en de kenmerken van het plangebied en veldonderzoek naar vleermuizen en broedvogels met vaste nesten op het hele sportcomplex en directe omgeving (zie bijlage 9).

Vogels

In de groenstroken langs de randen van het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. In de bomen en bebouwing komen geen vaste verblijfplaatsen van vogels voor.

Zoogdieren

Het plangebied biedt met name in de groenstroken langs de randen geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis. De bomen en bebouwing bieden geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken in de omgeving fungeren als foerageergebied gewone en ruige dwergvleermuizen.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een Brede school. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • De vleermuizen die boven/langs de groenstroken foerageren ondervinden geen negatieve effecten van de Brede school. De groenstroken worden niet aangetast en de soorten zijn niet gevoelig voor verstoring door licht. Andere matig of zwaar beschermde soorten zijn niet aanwezig.

De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingplan.

Conclusie

Negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten zijn uitgesloten. Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Verkeer en parkeren

Gemotoriseerd verkeer

De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Rijswijk en wordt primair ontsloten via de Kruisstraat. De Kruisstraat is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Rijswijk met een maximumsnelheid van 30 km/h. Via de Kruisstraat wordt in zuidwestelijke richting de Almweg bereikt. De Almweg vormt als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h een hoofdontsluiting door de kernen Giessen en Rijswijk. In noordelijke richting ontsluit de Almweg richting Woudrichem. In zuidelijke richting wordt aangesloten op de provinciale weg N322 Zaltbommel - Nieuwendijk. Vanaf de Kruisstraat wordt in noordelijke richting het Jagerspad/Drie Zalmen bereikt. Dit is een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Het Jagerspad wordt in het kader van de ontwikkeling aan de noordzijde van de uitgang van HAK afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.

Op basis van deze verkeersstructuur is de locatie vanuit alle richtingen goed bereikbaar. De ingang van het parkeerterrein en de kiss&ridevoorziening wordt voorzien vanaf de Kruisstraat. Het uitrijdend verkeer maakt gebruik van het Jagerspad. Om de verkeersveiligheid in verband met het relatief hoge aandeel vrachtverkeer op de H.C. Hakstraat te verbeteren, wordt het Jagerspad aan de noordzijde van de H.C. Hakstraat afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. De verkeersintensiteit op het deel van het Jagerspad ter hoogte van de uitrit van het parkeerterrein zal daarom zeer laag zijn.

Langzaam verkeer en verkeersveiligheid

Langzaam verkeer is met name afkomstig uit de omliggende woongebieden en zal hoofdzakelijk via het Jagerspad/Drie Zalmen de locatie bereiken. Deze wegen beschikken over trottoirs. Fietsverkeer wordt gemengd met gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Dit is conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig voor erftoegangswegen. De Almweg beschikt als gebiedsontsluitingsweg conform de richtlijnen over een vrijliggende fietsvoorziening in de vorm van een tweerichtingsfietspad aan de westzijde van de weg. Hierdoor moeten fietsers naar de locatie de Almweg oversteken. De verkeersintensiteit op de Almweg bedraagt 8.150 mvt/etmaal inclusief ontwikkeling (zie tabel 4.2). Voor dergelijke gebiedsontsluitingswegen wordt uitgegaan van een maximaal wenselijke verkeersintensiteit van 10.000-15.000 mvt/etmaal. De verkeersintensiteit op de Almweg ligt daar ruim onder, waardoor het oversteken door fietsverkeer niet tot problemen zal leiden. Voor fietsers is vanaf de Kruisstraat een fietspad voorzien aan de westzijde van de school. Hierdoor hebben fietsers een solitaire toegang tot de school en hoeven niet het autoverkeer op het parkeerterrein te kruisen. Beoogd is om dit fietspad door te trekken naar de H.C. Hakstraat. Dit hangt samen met de beoogde verdere ontwikkeling van het naastgelegen gebied, waarbij het fietspad de H.C. Hakstraat kruist en als solitair fietspad naar het zuidelijk deel van het Jagerspad loopt. In die eindsituatie is een dergelijk fietspad een goede oplossing om fietsverkeer vanuit Giessen op een verkeersveilige manier af te wikkelen. Aandachtspunt daarbij is het kruisen van de H.C. Hakstraat, die geldt als belangrijke bevoorradingsroute voor het nabijgelegen bedrijf. Het aandeel vrachtverkeer op deze weg ligt hierdoor relatief hoog (circa 45%). Op deze weg zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is het daarom gewenst dat fietsverkeer bij voorkeur op één punt de H.C. Hakstraat oversteekt en geen gebruik hoeft te maken van de H.C. Hakstraat. Omdat het doortrekken van het fietspad nog niet mogelijk is, is het dus niet wenselijk dat het fietspad op korte termijn reeds naar de H.C. Hakstraat wordt doorgetrokken. Fietsers kunnen in de tijdelijke situatie beter via het Jagerspad en de Kruisstraat rijden. Op het kruispunt Jagerspad/H.C. Hakstraat worden attentieverhogende maatregelen getroffen. Daarbij kan gedacht worden aan een voorrangssituatie voor fietsverkeer. Hoewel dit in principe in strijd is met de richtlijnen voor erftoegangswegen, rechtvaardigt het hoge aandeel vrachtverkeer op de H.C. Hakstraat aanvullende maatregelen om de verkeersveiligheid te bevorderen.

In figuur 4.1 is de verkeersstructuur voor gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer weergegeven.

Figuur 4.1 Verkeersstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0006.png"

Openbaar vervoer

Op 160 m van de locatie is een bushalte aanwezig die 1 tot 2x per uur wordt bediend. Aangezien een basisschool geen belangrijke OV-gerelateerde functie is, is de aanwezigheid van voldoende openbaar vervoer niet bepalend voor de vervoerswijzekeuze. Voor de overige functies is binnen acceptabele loopafstand een OV-halte aanwezig. Hoewel de frequentie van het openbaar vervoer relatief laag ligt, is de ontwikkeling in voldoende mate bereikbaar per openbaar vervoer.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling wordt bepaald op basis van CROW-kencijfers (publicatie 272 en 317). Op basis daarvan bedraagt de verkeersgeneratie van de nieuwe functies circa 300-350 mvt per weekdagetmaal en 450-500 mvt/werkdagetmaal. In tabel 4.1 is de berekening en het gehanteerde programma opgenomen. Aangesloten wordt bij de Notitie Parkeren van de gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem, waarin uitgegaan wordt van het gemiddeld autobezit en autogebruik in het Land van Heusden en Altena. Dit komt overeen met de maximale CROW-kengetallen voor weinig stedelijke gebieden. Voorts wordt uitgegaan van het restgebied van de bebouwde kom.

Tabel 4.1 Berekening verkeersgeneratie

programma   oppervlakte   kencijfer   mvt/etmaal weekdag   mvt/etmaal werkdag  
basisonderwijs   circa 1.500 m2 bvo   11,6 mvt/100 m2 bvo   174   244  
kinderdagverblijf   circa 225 m2 bvo   38,0 mvt/100 m2 bvo   86   120  
bibliotheek   circa 100 m2 bvo   13,0 mvt/100 m2 bvo   13   13  
fysiotherapiepraktijk   3 behandelkamers   20,3 mvt/behandelkamer   61   85  
totaal       334   462  

De verkeersgeneratie bedraagt op een gemiddelde weekdag 334 mvt/etmaal en op een gemiddelde werkdag 462 mvt/etmaal. Aangenomen wordt dat dit verkeer hoofdzakelijk via de Kruisstraat naar de Almweg afwikkelt. In de berekeningen wordt ervan uitgegaan dat 80% van het verkeer naar de Almweg rijdt en zich vervolgens in een gelijkmatige verdeling over de Almweg zal verspreiden. Het overige verkeer (20%) zal via de Drie Zalmen en/of het westelijk deel van de Kruisstraat afwikkelen.

Op grond van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen kan worden bezien of deze verkeersgeneratie afgewikkeld kan worden. De verkeersgegevens zijn afkomstig uit verkeerstellingen van de gemeente Woudrichem en zijn beschikbaar voor verschillende jaren. Van de Almweg zijn verkeersintensiteiten uit 2010, 2011 en 2012 bekend. Omdat de verkeersintensiteiten in 2010 het hoogst liggen, wordt hier vanuit een worstcasebenadering van uitgegaan. Van de H.C. Hakstraat zijn verkeersintensiteiten van 2006, 2010 en 2012 bekend. Ook hier is de verkeersintensiteit in 2010 het hoogst. Omdat voor akoestisch onderzoek weekdagintensiteiten voor 2025 nodig zijn, worden deze eveneens gepresenteerd. Doorrekening naar 2025 heeft plaatsgevonden met een jaarlijkse autonome groei van 1,5%. Voor het omrekenen van werkdag naar weekdag is een factor 0,92 gehanteerd.

Voor de Kruisstraat, het Jagerspad en de Drie Zalmen zijn geen verkeersgegevens bekend. Voor de Kruisstraat en de Drie Zalmen is aan de hand van de aanliggende functies van deze weg en de wegenstructuur is een inschatting gemaakt van 750 mvt/weekdagetmaal. Voor het Jagerspad is uitgegaan van 250 mvt/etmaal, gezien de afsluiting ter hoogte van de Hendrik Cornelis Hakstraat. De verkeersgegevens zijn opgenomen in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 50-tallen)

  2010 werkdag   2025 werkdag   2025 werkdag incl. ontwikkeling   2025 weekdag incl. ontwikkeling  
Almweg   6.959   8.700   8.900   8.150  
Kruisstraat          
Almweg - ingang p-terrein   -   750   1.100   950  
ingang p-terrein - Jagerspad   -   750   1.000   850  
Jagerspad - Maasdijk   -   750   800   700  
Jagerspad          
Kruisstraat - uitgang p-terrein   -   250   500   400  
Drie Zalmen   -   750   800   700  
H.C. Hakstraat   1.758   2.133   2.150   1.950  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkeersintensiteiten als gevolg van de ontwikkeling beperkt toenemen. Deze toename zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, omdat de verkeersintensiteiten binnen de maximaal wenselijke verkeersintensiteiten voor de desbetreffende wegen blijven. Voor erftoegangswegen, zoals de Kruisstraat, Drie Zalmen en H.C. Hakstraat geldt een maximaal wenselijke verkeersintensiteit van 2.000-4.000 mvt/etmaal. Voor gebiedsontsluitingswegen (Almweg) geldt een maximaal wenselijke verkeersintensiteit van 10.000-15.000 mvt/etmaal. De verkeersintensiteiten blijven hier ruimschoots onder, waardoor sprake is van een goede verkeersafwikkeling.

Naast de verkeersintensiteiten zijn verkeersgegevens nodig van de voertuig- en etmaalverdeling. De gegevens van de Almweg en de H.C. Hakstraat zijn bekend uit tellingen. Deze gegevens van de Kruisstraat en het Jagerspad zijn niet bekend bij de gemeente Woudrichem. Voor deze wegen is daarom aangesloten bij de standaard voertuigverdeling van een buurtverzamelweg.

Tabel 4.3 Voertuig- en etmaalverdeling

Weg   Voertuigverdeling-% (L/MZ/Z)2   dag/avond/nacht3  
Almweg (wegvak: Kruisstraat – Hendrik Cornelis Hakstraat)   93,80/5,60/0,60   6,70/2,70/1,10  
Kruisstraat (wegvak: Almweg – Jagerspad)   94,59/4,76/0,65   6,54/3,76/0,81  
Jagerspad (wegvak: Kruisstraat – Hendrik Cornelis Hakstraat)   94,59/4,76/0,65   6,54/3,76/0,81  
Hendrik Cornelis Hakstraat (wegvak: Almweg - Jagerspad   55,20/37,30/7,50   7,28/1,96/0,60  

2) Lichte voertuigen/middelzware voertuigen/zware voertuigen

3) Percentage van etmaalintensiteit, dag (7:00 – 19:00 uur), avond (19:00 – 23:00 uur) en nacht (23:00 – 7:00 uur)

Om de parkeerbehoefte te berekenen is gebruik gemaakt van de parkeernormen van de gemeente Woudrichem, vastgelegd in de Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem. In tabel 4.4 is de parkeerbehoefte van de ontwikkeling weergegeven.

Tabel 4.4 Parkeerbehoefte

programma   oppervlakte   norm   parkeerbehoefte  
basisonderwijs   circa 1.500 m2 bvo / 11 leslokalen   5,0 pp/lokaal   55,0*  
kinderdagverblijf   circa 225 m2 bvo / 2 groepen   5,0 pp/groep   10,0  
bibliotheek   circa 100 m2 bvo   1,2 pp/100 m2 bvo   1,2  
fysiotherapiepraktijk   3 behandelkamers   2 pp/ behandelkamer   6,0  
totaal       73  

* inclusief kiss&ride

De totale bruto parkeerbehoefte bedraagt 73 parkeerplaatsen, inclusief de parkeerbehoefte die op de Kiss&Ride-strook wordt opgevangen. De omvang van deze parkeerbehoefte kan berekend worden aan de hand van CROW-kencijfers. Omdat de gemeentelijke parkeernormen gebaseerd zijn op publicatie 182, wordt voor de benadering van de Kiss&Ridevoorziening ook uitgegaan van deze publicatie. Op basis van het gemiddelde autogebruik, de turnover (aantal maal dat een parkeerplaats gebruikt wordt) en aantal kinderen per auto kan de benodigde capaciteit van de Kiss&Ridestrook worden berekend. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de bovenbouw (7 groepen) via de Kiss&Ridestrook worden gebracht en gehaald en dat 20% van deze kinderen worden gebracht en gehaald met de auto, met een turnover van 4 en 1,15 kinderen per auto. De parkeerbehoefte voor de Kiss&Ridestrook bedraagt 9 parkeerplaatsen. Dit betekent dat de overige 64 parkeerplaatsen op het parkeerterrein opgevangen moeten worden. Voor de gehele Brede school dienen 64 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd plus 9 parkeerplaatsen ten behoeve van de Kiss&Ridevoorziening (totaal 73).

Op het voorziene parkeerterrein bestaat de mogelijkheid om minimaal 60 parkeerplaatsen en 4 kiss&rideparkeerplaatsen te realiseren. Hierdoor ontstaat een tekort van 9 parkeerplaatsen. Op basis van aanwezigheidspercentages uit publicatie 317 (CROW 2012) blijkt dat de betreffende functies gelijktijdig een piekmoment kennen, waardoor er geen sprake is van dubbelgebruik. In de praktijk volgen de pieken van het kinderdagverblijf en de basisschool elkaar echter op, waardoor er toch sprake zal zijn van enig dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid aan de zijde van de H.C. Hakstraat circa 10 parkeerplaatsen extra te realiseren. De parkeerbalans is daarmee sluitend.

Trillingen

Door LBP Sight is onderzoek gedaan naar trillingen. Meer specifiek of de fundering van het nieuwe schoolgebouw zorgt voor een toename van trillingen ten gevolge van vrachtverkeer van HAK, door teflectie van trillingen via de fundering van de school. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 12. geconcludeerd wordt dat er sprake is van ten hoogste een zeer geringe toename in trillingen, maar dat er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaard voor hinder door trillingen.

Conclusie

De ontwikkeling veroorzaakt een toename van verkeer. Gezien de ligging van het plangebied verspreid het verkeer zich direct over de omliggende wegenstructuur, waarbij de toenames op de verschillende wegen relatief beperkt zullen zijn en niet leiden tot afwikkelingsproblemen. De locatie is goed bereikbaar voor fietsverkeer, hoewel de kruising met de H.C. Hakstraat een aandachtspunt vormt vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. De parkeerbehoefte kan op het terrein worden opgevangen, waarbij rekening wordt gehouden met een Kiss&Ridevoorziening. Er dienen 64 parkeerplaatsen en 9 kiss&rideplaatsen te worden gerealiseerd. Binnen het plangebied bestaat ruimte om 64 parkeerplaatsen (inclusief kiss&rideplaatsen) te realiseren. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om 10 extra parkeerplaatsen te realiseren. De parkeerbalans is daarmee sluitend. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen en rond het plangebied zijn 30 km/h-wegen aanwezig. De locatie ligt binnen de geluidszone van de Almweg. Dit is een 50 km/h-wegen met een wettelijke geluidszone van 200 m. Verder liggen de Kruisstraat, Jagerspad en H.C. Hakstraat binnen de invloedsfeer van de ontwikkeling. Dit zijn 30 km/h-wegen die niet formeel getoetst worden, maar wel in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden betrokken in het akoestisch onderzoek. Het Jagerspad is niet beschouwd, omdat deze straat alleen nog voor bestemmingsverkeer zal worden gebruikt.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe situaties (nieuwe wegen of nieuwe woningen) bedraagt deze 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem een hogere waarde vaststellen. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (maximale ontheffingswaarde). De maximale ontheffingswaarde voor onderwijsfuncties bedraagt 63 dB.

30 km/h wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle hierna genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast.

Lokale karakteristieken

De maximumsnelheid op de gezoneerde Almweg bedraagt 50 km/h. De Kruisstraat, Jagerspad en de Hendrik Cornelis Hakstraat hebben een maximumsnelheid van 30 km/h. De Almweg is uitgevoerd in dicht asfaltbeton (DAB). De andere wegen zijn uitgevoerd in elementenverharding in keperverband.

De geluidscontouren zijn berekend op maatgevende hoogtes 1,5, 4,5 en 7,5 m. Daarnaast is voor de geluidsberekening het verharde oppervlakte van de wegen van belang, zie tabel 4.5. Tot slot is de objectfractie van belang. De objectfractie is het aandeel bebouwing aan de overzijde van de weg waardoor geluid weerkaatst wordt. Vanwege de geringe bebouwing langs de Almweg is uitgegaan van een objectfractie van 0,3. Voor de overige wegen is uitgegaan van 0,5.

Tabel 4.5 Verhardingsbreedte

Weg   Breedte verharding [m]  
Almweg (wegvak: Kruisstraat – Hendrik Cornelis Hakstraat)   6,5  
Kruisstraat (wegvak: Almweg – Jagerspad)   6,5  
Hendrik Cornelis Hakstraat (wegvak: Almweg - Jagerspad   7  

Resultaten

Met de SRM-I geluidsberekening zijn de 48 dB en 63 dB contouren bepaald voor de omliggende wegen. De contouren die het verste over het plangebied reiken zijn opgenomen in tabel 4.6 en figuur 4.2, in bijlage 10 zijn alle contouren opgenomen.

Tabel 4.6 Geluidscontouren per weg

Weg   48 dB contour   63 dB Contour  
    Afstand vanuit de as van de weg   Maatgevende hoogte   Afstand vanuit de as van de weg   Maatgevende hoogte  
Gezoneerde weg          
Almweg   68 m   7,5 m   6 m   1,5 m  
Niet-gezoneerde wegen          
Kruisstraat   11 m   4,5 m   *   *  
Hendrik Cornelis Hakstraat   42 m   7,5 m   *   *  

* De 63 dB geluidscontour komt niet buiten de weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0007.png"

Figuur 4.2 Geluidscontouren ten opzichte van het plangebied

Op basis van bovenstaande figuur blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Almweg niet wordt overschreden. De ontwikkeling ligt op circa 145 m afstand. De contour van de voorkeursgrenswaarde ligt op 68 m en overlapt het plangebied daardoor niet. Ook de afstand tot de Kruisstraat is groter dan de voorkeursgrenswaarde, waardoor deze niet wordt overschreden. Alleen ten gevolge van de H.C. Hakstraat is sprake van een overschrijding van de richtwaarde van 48 dB. De afstand tot deze 30 km/h-weg bedraagt circa 14 m. De geluidsbelasting op deze afstand bedraagt 55 dB. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Ten gevolge van de H.C. Hakstraat is sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Verdere verlaging van de maximumsnelheid is dus niet mogelijk.

Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk.

Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.

De uitvoer van de SRM I-berekeningen is opgenomen in bijlage 10.

Ten gevolge van gezoneerde wegen is er geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Aanvullende procedures ingevolge de Wgh zijn niet noodzakelijk. Ten gevolge van de niet-gezoneerde H.C. Hakstraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 55 dB. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting aan de bron of in het overdrachtsgebied zijn niet mogelijk of doelmatig en de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Er is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Het aspect wegverkeerslawaai staat de planontwikkeling niet in de weg.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de ontwikkeling van milieugevoelige of milieubelastende functies rekening wordt gehouden met de ruimtelijk relevante milieuhinder. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieuwoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is de lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden.

De standaard richtafstanden uit de VNG publicatie gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Richtafstanden zijn alleen van toepassing op nieuwe planologische situaties; situaties waarin ofwel sprake is van nieuwe bedrijfsactiviteiten ofwel sprake is van nieuwe milieugevoelige bestemmingen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een school, kinderopvang, bibliotheek en een zorgfunctie. Deze functies beschikken over een maximale richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Het maatgevende aspect hierbij is geluid. De overige aspecten zijn minder relevant en beschikken over een maximale richtafstand van 10 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde woningen zijn op 30 meter afstand van het bouwvlak gelegen. Deze afstand komt overeen met de maximale richtafstand van de te realiseren functies. Aan de richtafstanden wordt derhalve voldaan. Voor de school geldt dat de maatgevende activiteit - het buiten spelen - ten zuiden en ten westen van het schoolgebouw plaats zal vinden. De woningen met de kortste afstand tot de school zijn aan de noordzijde gelegen. Dit betreffen de woningen aan het Jagerspad. De bebouwing van de school heeft een afschermende werking voor het geluid ten opzichte van deze woningen. Voor deze woningen geldt tevens dat er gemotiveerd kan worden dat er sprake is van een gemengd gebied. De woningen zijn gelegen in de nabijheid van diverse functies, zoals een zwembad, voetbalvelden, en bedrijvigheid (Hak-fabriek). Voor woningen in een gemengd gebied kan volstaan worden met een richtafstand van 10 meter. De afstand van de schoolbebouwing tot aan de gevel van de woningen bedraagt 30 meter. Daarmee wordt zowel aan de richtafstand van een rustige woonwijk als aan de richtafstand voor een gemengd gebied voldaan. Naar verwachting zal de realisatie van een school, kinderopvang, bibliotheek en een zorgfunctie dan ook niet zorgen voor milieuhinder nabij de woningen.

Door LBP Sight is aanvullend onderzoek gedaan naar het effect van stemgeluid op het schoolplein bij omliggende woningen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11 bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat het tijdgemiddelde geluidniveau school ter plaatse van één woning 51 dB(A) bedraagt en bij de overige onderzocht woningen 50 dB(A). Bij de meeste nabij gelegen woningen kunnen piekgeluiden optreden van ten hoogste 71 dB (A). Het gemiddelde en de piekgeluiden kunnen door middel van een geluidscherm van 50 m lang en 1,5 m hoog langs de speelplaatsen van het kinderdagverblijf en de onderbouw worden teruggebracht naar respectievelijk 50 dB(A) en 67 dB(A). Omdat stemgeluid in het kader van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet hoeft te worden meegerekend dient de aanleg van een geluidscherm op een andere wijze te worden verzekerd. Om die reden is het in gebruik nemen van de gronden voor de bestemming 'Maatschappelijk' pas toegestaan als een geluidscherm, van eerder genoemde maten, als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.

De school, kinderopvang en ook de zorgfunctie betreffen zowel een milieubelastende als een milieugevoelige functie. Daarom is tevens gekeken naar de bedrijvigheid in de omgeving, zodat ook ter plaatse van de te realiseren gevoelige functies een goed leefklimaat gerealiseerd kan worden en de dichtstbijzijnde bedrijven ten opzichte van de school, de kinderopvang en de zorgfunctie niet in haar bedrijfsvoering worden beperkt. Het dichtstbijzijndste bedrijf betreft de Hak-fabriek aan de H.C. Hakstraat 1. Een dergelijke inrichting beschikt over milieucategorie 3.2 met een bijbehorende richtafstand van maximaal 100 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. De maatgevende aspecten hierbij bedragen geluid en geur. Het bedrijf is aangemerkt als zogenaamde "grote lawaaimaker" en beschikt daarmee over een geluidgezoneerde inrichting. Voor deze inrichting is daarom een 50 dB(A) geluidcontour opgesteld. Deze 50 dB(A) geluidcontour is in afbeelding 4.3 weergegeven. Hieruit wordt geconcludeerd dat de contour niet reikt tot het plangebied en daarom geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0008.png"

Figuur 4.3: Geluidcontour ten behoeve van de Hak-fabriek

Het andere maatgevende aspect betreft geur. Ook voor dit aspect is reeds onderzoek gedaan, en een contour opgesteld. Deze geurcontour van 3,2 ge/m3 (98-percentiel) valt buiten het plangebied. Daardoor vormt ook dit aspect geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie

Ter plaatse van woningen in de omgeving van het plangebied en ter plaatse van de te realiseren milieugevoelige bestemmingen is na uitvoering van het bestemmingsplan sprake van een goed woon- en leefklimaat. De nabij gelegen Hak-fabriek wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt ten gevolge van de ontwikkeling. Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er geen belemmering voor de realisatie van een school, kinderopvang, bibliotheek en een zorgfunctie. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  • 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is;
  • 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde;
  • 3. het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden:
    • a. bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in geval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;
    • b. het GR per km buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
    • c. de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
    • d. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Onderzoek

Ten zuidoosten van het plangebied is het Zwembad de Kikvors gelegen. Binnen deze inrichtingen wordt chloorbleekloog opgeslagen in een tank van 1.100 liter. Het zwembad wordt verplaatst. Op het moment dat de school geopend zal worden is de chloorbleekloogtank verwijderd. Deze tank vormt daardoor geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Ten zuiden en oosten van het plangebied is een aardgastransportleiding aanwezig. Het gaat om de hogedruk aardgasleiding Z-543-01. Het bouwvlak binnen het plangebied is op 7 meter afstand van de leiding gelegen. De leiding heeft geen PR 10-6-contour.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 80 m aan weerszijden van de leiding. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze hogedruk aardgasleiding. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een school, kinderopvang, bibliotheek en een zorgfunctie.

Als gevolge van de ontwikkeling is er sprake van een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding. Onder andere ten gevolge van deze ontwikkeling is een risicoberekening uitgevoerd voor de toekomstige situatie. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico ruimschoots onder de oriënterende waarde is gelegen. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 2.

Door de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de hoofdtransportaardgasleiding is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Bij deze verantwoording is aandacht besteed aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg is hierover advies gevraagd worden aan de brandweer (zie bijlage 4). Mede op basis van dit advies is de verantwoording opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 3.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.7 weergegeven.

Tabel 4.7 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)1   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Exclusief correctie voor zeezout.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een Brede school, een kinderopvang, bibliotheek en beperkte zorgfuncties. Een en ander wordt ontwikkeld in verband met de fusie van 2 scholen. Ten gevolge van deze ontwikkeling zal de verkeersgeneratie maximaal 284 mvt/etmaal bedragen, waarvan 1% vrachtverkeer. Uit de NIBM-tool blijkt dat een dergelijke verkeersgeneratie niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek en toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0009.png"

Figuur 4.4 NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.7. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.

De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide in het jaar 2011 bedraagt indicatief 25 µg/m³ ten gevolge van de provinciale weg N322, en voor fijnstof circa 26,0 µg/m³ het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde voor stikstof bedraagt maximaal 19 dagen. De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide in het jaar 2020 bedraagt indicatief 18 µg/m³ ten gevolge van de provinciale weg N322, en voor fijnstof circa 21 µg/m³ het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde voor stikstof bedraagt maximaal 9 dagen. Op figuur 4.5 zijn de rekenpunten weergegeven waarop het inzicht in de luchtkwaliteit is gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRSBP201401-VSG1_0010.png"

Figuur 4.5 Rekenpunten luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

Hieruit blijkt dat zowel aan de normen die gelden voor 2011 als die voor 2020 voldaan kan worden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn anders dan de in paragraaf 4.9 genoemde hogedruk aardgasleiding geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. De hogedruk aardgasleiding beschikt over een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen bouwwerken gerealiseerd worden. Het bouwvlak wordt echter op 7 meter afstand van de leiding gerealiseerd, daardoor is er geen belemmering voor het plangebied.

Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden. Ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden zal hiervoor een KLIC-melding worden gedaan.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is eigenaar van de sportvelden waarop de brede school ontwikkelt wordt. De grond blijft ook in eigendom bij de gemeente. Woonlinie krijgt het zakelijk recht en ontwikkelt de school. De gemeente zal vervolgens de voor de school benodigde ruimten van Woonlinie huren en ter beschikking stellen aan het schoolbestuur.

Op basis van bovengenoemde afspraken is tevens de financiële haalbaarheid van het nieuwe schoolgebouw, zoals bedoeld in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1), aangetoond.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan toegezonden aan de provincie Noord-Brabant, het Waterschap Rivierenland, de Gasunie en de Brandweer. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. In bijlagen 4, 5 en 6 zijn de reacties van de Brandweer, de Gasunie en het Waterschap opgenomen. De reacties die zijn gegeven, zijn betrokken bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 25 april 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen tot en met 5 juni 2014. Gedurende deze termijn konden belanghebbenden een zienswijze op het plan indienen. Hiervan is door zes personen en instanties gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van beantwoording voorzien in een Nota van zienswijzen. De wijziginen die voortvloeien uit deze nota zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De Nota van zienswijzen is opgenomen in bijlage 13 bij de toelichting op het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de plankaart is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij dat stuk grond. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder enzovoorts) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen.

Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  • 2. de grondgebruiker geen functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen). Een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor het bebouwen van de gronden en het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid.

De planregels zijn in lijn met de SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012) verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels: in dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. bestemmingsregels: in dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik, de bouwmogelijkheden en eventueel ook omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden geregeld. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld;
  • 3. algemene regels: in dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de antidubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht;
  • 4. overgangs- en slotregels: in het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart (ook wel verbeelding genoemd) en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:

Groen

De strook tussen het Jagerspad en de school, is voorzien van de bestemming Groen. Op deze manier wordt een buffer tussen de school en de woningen aan de andere zijde van het Jagerspad gewaarborgd. Ook de gronden rondom de beoogde locatie voor de watercompensatie zijn voorzien van de bestemming Groen. Mocht het noodzakelijk blijken de watercompensatie uit te breiden, dan is dat mogelijk binnen de bestemming Groen.

Maatschappelijk

De Brede school en het schoolplein zijn bestemd als Maatschappelijk. binnen deze bestemming zijn functies toegestaan zoals een bibliotheek, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen en het verenigingsleven.

De bouwregels zijn flexibel, zodat er nog voldoende mogelijkheden zijn voor uitwerking van het bouw- en inrichtingsplan. Gebouwen dienen opgericht te worden binnen het bouwvlak. Verder zijn maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Vanwege de bijzondere vormgeving is specifiek aangegeven dat lessenaarsdaken boven de maximale goothoogte (tot de maximale bouwhoogte) zijn toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

De langzaam verkeersroute tussen de Kruisstraat en het toekomstige centrumplein, heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde. Ook zijn de parkeervoorzieningen opgenomen binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

Water

De gronden waarop de watercompensatie is voorzien, krijgen de bestemming Water, om de wateropgave binnen het plangebied te kunnen borgen.

Leiding - Gas

In het plangebied is een gasleiding aanwezig. Voor deze gasleiding en de bijbehorende belemmeringenstrook is de dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. Alvorens ter plaatse wordt overgegaan tot grond- en bouwwerkzaamheden dient te worden aangetoond dat deze werkzaamheden geen schade voor de leiding opleveren.

Leiding - Riool

In het plangebied is een persleiding van het Waterschap aanwezig. Voor deze leiding met een strook van 2 m aan weerszijde is de dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen. Alvorens ter plaatse wordt overgegaan tot grond- of bouwwerkzaamheden, dient te worden aangetoond dat deze werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied. Alvorens tot grond- en bouwwerkzaamheden (dieper dan 0,4 meter) wordt overgegaan dient archeologisch vervolgonderzoek wordt uitgevoerd.