direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied - Giessensesteeg 9 Giessen en Broekgraaf 4 Almkerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Hoveniersbedrijf René Schutte is gevestigd op twee locaties aan de Giessensesteeg te Giessen die circa honderd meter uit elkaar liggen. Op de huidige locaties wordt het steeds lastiger om het bedrijf in te passen. Dit heeft inmiddels geleid tot klachten van omwonenden bij de gemeente. Ongeacht de vraag of de klachten terecht zijn, is er in ieder geval sprake van vermeende overlast.

Het bedrijf heeft eerder een procedure doorlopen binnen het bestemmingsplan buitengebied Woudrichem (2011) om alle bedrijfsactiviteiten te verplaatsen naar één van de twee locaties aan de Giessensesteeg. De provincie Noord-Brabant heeft dit echter niet toegelaten en een reactieve aanwijzing gegeven op dit deel van het bestemmingsplan buitengebied. Hierdoor is het niet meer mogelijk om de activiteiten te concentreren op één perceel aan de Giessensesteeg.

Voor zowel het hoveniersbedrijf als de omgeving is het gewenst dat de activiteiten worden geconcentreerd op één locatie. Er is daarom gezocht naar een nieuwe locatie voor het bedrijf. De beoogde locatie hiervoor bevindt zich aan de Broekgraaf 4 te Almkerk. De huidige percelen aan de Giessensesteeg zullen worden verkocht. Door deze ontwikkelingen verdwijnen de hoveniersactiviteiten aan de Giessensesteeg en vindt op een groot deel van het terrein landschaps- en natuurontwikkeling plaats. De bestaande woning aan de Giessensesteeg zal worden verplaatst. Daarnaast wordt aan de Broekgraaf 4 Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) hergebruikt. De totale ontwikkeling is daarmee een kwaliteitsverbetering voor het buitengebied. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken dient voor beide locaties het bestemmingsplan te worden herzien.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat de huidige en toekomstige locatie van Hoveniersbedrijf René Schutte. Deze liggen hemelsbreed circa 3 kilometer van elkaar verwijderd. Beide locaties zijn gelegen in de gemeente Woudrichem. De locatie Giessensesteeg 9 ligt ten oosten van Giessen en omvat 2 locaties die gebruikt worden door het hoveniersbedrijf en een tussenliggend perceel dat onderdeel uit gaat maken van de ontwikkelingen. De locatie Broekgraaf 4 is gelegen ten zuidoosten van de kern Almkerk. In dit bestemmingsplan wordt over 'Giessensesteeg' gesproken als het gaat om de huidige locatie van het hoveniersbedrijf en over 'Broekgraaf' als het gaat om de beoogde locatie.

Figuur 1 geeft de ligging van beide gebieden weer en figuur 2 en 3 geven de begrenzing van het plangebied aan voor beide locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0001.png"

Figuur 1: Ligging gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0002.jpg"

Figuur 2: Ligging plangebied Giessensesteeg 9 Figuur 3: Ligging plangebied Broekgraaf 4

De blauwe kaders geven de begrenzing van het huidige hoveniersbedrijf aan. Het plangebied wordt begrensd door de rode kaders.

1.3 Doel van het bestemmingsplan en ontwikkelingen

Het doel van een bestemmingsplan is tweeledig. Enerzijds is een bestemmingsplan bedoeld om bestaande waarden en belangen veilig te stellen en vast te stellen. Anderzijds kunnen met een bestemmingsplan gewenste ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. Dit bestemmingsplan is bedoeld om de bedrijfsverplaatsing van Hoveniersbedrijf René Schutte mogelijk te maken. Dit biedt een kwaliteitsverbetering voor het buitengebied en is daarom een gewenste ontwikkeling voor de gemeente Woudrichem.

De omschrijvingen van de huidige en toekomstige situatie hieronder geven een beeld van de ontwikkelingen op de locaties. Een concept inrichtingsplan van de toekomstige situaties is opgenomen in Bijlage 1.

1.3.1 Huidige situatie

Giessensesteeg

Hoveniersbedrijf René Schutte is een hoveniersbedrijf dat met name in een straal van 15 kilometer van haar vestigingsplaats opereert. De klantenkring is voor 50% te vinden in Giessen, Rijswijk, Almkerk en Woudrichem. Het bedrijf heeft 10 personen in dienst.

In de huidige situatie is het bedrijf verdeeld over twee locaties (kwekerij en hoveniersbedrijf). Deze locaties zijn in afbeelding 1 weergegeven. De bedrijfsactiviteiten (het aanleggen en onderhouden van tuinen en groen) vinden voornamelijk op de locaties van de klanten plaats. Op het hoveniersbedrijf vindt stalling van materieel en opslag van grond, zand en meststoffen plaats. Het huidige bedrijfsgebouw bevindt zich achter de woning van de buren. De opslag van materialen bevindt zich op zeer korte afstand van de woning van de buren en is niet optimaal, waardoor zij soms hinder ondervinden. Op de kwekerijlocatie worden bomen en heesters gekweekt. Tevens vindt er op beperkte schaal groenopslag en verwerking plaats.

Door de spreiding van de werkzaamheden over de twee locaties is een inefficiënte en kostbare manier van werken ontstaan. Daarnaast leidt het tot overbodige verkeersbewegingen. De bedrijfslocatie waarop de verwerking en verzending van het plantmateriaal plaatsvinden is namelijk gescheiden van de locatie waar het plantmateriaal wordt gekweekt. Ook is de verwerking van kweekmateriaal (om het klaar te maken voor de veiling) niet goed mogelijk, vanwege de plaats en omvang van het huidige bedrijfsgebouw.

Het huidige bedrijfsgebouw leent zich qua locatie en uitstraling bovendien niet voor het ontvangen van opdrachtgevers. Aangezien uitbreiding van dit gebouw niet de voorkeur heeft ligt de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw op een andere plaats meer voor de hand, mede gelet op de beperkte ruimte van de huidige locatie.

Het kantoor van het bedrijf is gevestigd in een bouwkeet die is geplaatst, deze is van geringe omvang en eigenlijk hiervoor niet geschikt. Het vestigen van het kantoor in het bedrijfsgebouw is echter niet mogelijk gezien de beschikbare ruimte.

Broekgraaf

Op de locatie Broekgraaf bevindt zich momenteel een woning, met daarbij een aangebouwde schuur van 400 m2. In 2005 is voor dit perceel een bouwvergunning afgegeven voor de bouw van een stal van 1.500 m2. Deze bouwvergunning is nog steeds van kracht, maar er bestaan geen voornemens om het agrarisch gebruik op dit perceel voort te zetten. Binnen het plangebied bevindt zich tevens een mestopslag die nog in gebruik is.

1.3.2 Toekomstige situatie

Giessensesteeg

De bedrijfsactiviteiten van het hoveniersbedrijf zullen verdwijnen van de twee locaties aan de Giessensesteeg. De bestaande woning zal worden gesloopt en verder achterop het erf zal een nieuwe woning worden gebouwd. Landschapontsierende elementen zoals de overtollige werktuigenberging, de kantoorunit en een gedeelte van de bestaande verharding worden verwijderd.

De locatie van de kwekerij en de tussenliggende agrarische percelen worden landschappelijk en natuurlijk ingericht met schraal grasland, poelen en bosschages.

Broekgraaf

De bestaande bebouwing op de locatie Broekgraaf wordt gehandhaafd. Verder wordt op de locatie van de reeds vergunde veestal een loods gebouwd en worden teeltondersteunende kassen gerealiseerd op het perceel. Het gehele terrein wordt landschappelijk ingepast door een zone met opgaande beplanting en bomen. De activiteiten die op de locatie Giessensesteeg uitgevoerd worden zullen ook uitgevoerd worden op de locatie Broekgraaf. Daarnaast zijn er plannen om de activiteiten rondom groenrecycling en grond- en zandopslag op termijn uit te breiden. Hiervoor zullen de benodigde procedures in een later stadium worden doorlopen.

Zowel voor de ontwikkeling van de locatie Giessensesteeg als voor de locatie Broekgraaf zijn afspraken gemaakt over de uitvoering in een samenwerkingsovereenkomst, zodat financieel, juridisch en feitelijk verzekerd is dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van het gebied.

1.4 Planproces

Hoveniersbedrijf René Schutte heeft zijn plannen voor bedrijfsverplaatsing besproken met de gemeente Woudrichem en de provincie Noord-Brabant. Ook is een formeel principeverzoek ingediend om medewerking te verlenen aan de plannen. De gemeente en provincie hebben besloten in principe onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het verzoek van Hoveniersbedrijf René Schutte. De ruimtelijke voorwaarden worden verankerd in dit bestemmingsplan. Zo wordt in dit bestemmingsplan aangetoond dat de ontwikkelingen voldoen aan vigerend beleid, wet- en regelgeving en wordt de planologische inpasbaarheid van de ontwikkelingen aangetoond.

Een concept van dit ontwerp-bestemmingsplan is besproken met de gemeente Woudrichem en voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant. Op basis van de opmerkingen van genoemde partijen is het concept aangepast tot een definitief ontwerp-bestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter visie gelegen van 31 mei 2013 tot en met 11 juli 2013. Er is één zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar gemaakt aan de gemeenteraad.

1.5 Wet ruimtelijke ordening en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Bestemmingsplannen die na 1 juli 2008 in ontwerp ter inzage worden gelegd moeten voldoen aan de eisen uit deze nieuwe wet.

De inwerkingtreding van de Wro heeft een aantal gevolgen voor de inhoud en procedure van (nieuwe) bestemmingsplannen:

  • De procedure is korter dan voorheen omdat de goedkeuringsprocedure bij Gedeputeerde Staten (GS) is vervallen. GS krijgen wel de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen op een bestemmingsplan, tot het geven van een reactieve aanwijzing (c.q. incidentele onthouding van goedkeuring) én de bevoegdheid om zelf een bestemmingsplan (c.q. inpassingsplan) op te stellen;
  • De (binnenplanse) vrijstellingsmogelijkheid is gewijzigd in een omgevingsvergunning (bij het voorontwerp door de Wro nog ontheffingsmogelijkheid genoemd);
  • De mogelijkheid voor het opnemen van wijzigingsbevoegdheden is gebleven;
  • De mogelijkheid voor het toetsen van werken en werkzaamheden, blijft bestaan, maar heet nu: omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (in de Wro nog aanlegvergunning genoemd);
  • Een nieuw instrument is een vergunning voor het slopen. Deze heet nu: omgevingsvergunning voor het slopen (in de Wro nog sloopvergunning genoemd);
  • De mogelijkheid van een Beschrijving in Hoofdlijnen is vervallen;
  • Voorschriften heten voortaan 'regels', de plankaart 'verbeelding';
  • Alle nieuwe bestemmingsplannen moeten voldoen aan de (vorm)eisen uit de Wro, het Bro en de Ministeriële Regeling;
  • Per 1 januari 2010 moeten alle nieuwe bestemmingsplannen digitaal gemaakt en raadpleegbaar zijn (dit bestemmingsplan voldoet aan deze eisen).

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. Deze wet zorgt ervoor dat voor activiteiten voortaan maar één vergunning benodigd is, de omgevingsvergunning. De inhoud van het bestemmingsplan is door de invoering van deze twee wetten niet wezenlijk veranderd. Wel is de naamgeving van een aantal bepalingen veranderd, want voor het doorlopen van een (voormalige) vrijstellingsprocedure of aanlegvergunningsprocedure, wordt voortaan een omgevingsvergunning verleend. Daarnaast zijn er standaardregels voor bijvoorbeeld overgangsrecht gaan gelden en zijn een aantal algemene bepalingen verdwenen, doordat deze nu in de wet zelf geregeld worden (bijvoorbeeld de gebruiksbepaling).

Vanaf 1 januari 2010 zijn voor de vormgeving, digitale uitwisselbaarheid en beschikbaarstelling van bestemmingsplannen ook nieuwe wettelijke standaarden gaan gelden. Dit plan is opgesteld conform de standaarden IMRO2008, SVBP2008 en STRI2008.

1.6 Opbouw van de toelichting en leeswijzer

De voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 zijn de hoofdbeleidslijnen van rijk, provincie en gemeente en regio kort samengevat, waar rekening mee is gehouden bij de opstelling van het bestemmingsplan buitengebied en voorliggend bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden karakteristieken van de twee locaties gegeven, waarin de aanwezige waarden en belangen worden beschreven. In hoofdstuk 4 is de gebiedsvisie uit het bestemmingsplan buitengebied gepresenteerd en is deze visie vertaald naar een visie op de voorgenomen ontwikkelingen. In hoofdstuk 5 worden de bestemmingen en regelingen uit dit bestemmingsplan toegelicht evenals de regelingen van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden. In hoofdstuk 6 wordt vanuit ruimtelijk- en milieu oogpunt beoordeeld of de ontwikkeling haalbaar en gewenst is. De juridische toelichting, hoofdstuk 7, geeft inzicht in de juridische opzet van het plan. Hoofdstuk 8 geeft een kort overzicht van de gevolgde procedure in het planproces voor vaststelling van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 9 gaat tenslotte in op handhaving en uitvoering.

Hoofdstuk 2 Toetsingskader

Om te bepalen of de ontwikkelingen passen binnen het beleid en het toetsingskader voor het buitengebied moet de gemeente rekening houden met het kaderstellende beleid en regelgeving van rijk en provincie. Het ruimtelijke beleid en regelgeving van de provincie Brabant vormt het belangrijkste toetsingskader. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen op rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau beknopt weergegeven en is het beleid ten aanzien van water omschreven.

2.1 Rijksbeleid en nationale regelgeving

De (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro)

Per 1 juli 2008 is de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Bestemmingsplannen die na 1 juli 2008 in ontwerp ter visie gaan moeten voldoen aan de eisen uit deze nieuwe wet. Dat geldt dus ook voor onderhavig bestemmingsplan.

De Wro is geënt op twee belangrijke basisprincipes. Transparantie in beleid en normstelling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. De vereiste transparantie in normstelling verplicht rijk en provincie om zoveel mogelijk proactief te sturen en slechts bij wijze van uitzondering achteraf te reageren. Reactieve instrumenten zoals de vereiste goedkeuring van bestemmingsplannen zijn in de nieuwe Wro niet meer teruggekeerd. Provincies keuren niet langer gemeentelijke bestemmingsplannen goed: de goedkeuring vervalt. Dit betekent dat ná de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad direct de beroepsprocedure bij de Raad van State volgt.

Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheidsverdeling zijn het rijk, de provincie en de gemeente voortaan verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts sprake zijn van bemoeienis van provincie of rijk met de gemeente indien dat noodzakelijk is vanwege een provinciaal respectievelijk nationaal belang. De provincie krijgt een aantal andere instrumenten om het eigen beleid juridisch te laten doorwerken en uit te voeren om zo de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. De provincie kan onder meer een verordening opstellen of een provinciaal bestemmingsplan (inpassingsplan) maken.

De inhoud van een bestemmingsplan verandert niet wezenlijk als gevolg van de nieuwe wet. Wel is de naamgeving van een aantal bepalingen veranderd en gelden er standaardregels voor bijvoorbeeld het overgangsrecht. Daarnaast zullen een aantal algemene bepalingen verdwijnen, doordat deze nu in de wet zelf geregeld worden.

Voor de vormgeving van bestemmingsplannen zijn ook nieuwe wettelijke standaarden opgesteld. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht, hier is voor dit plan bij aangesloten.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De voornaamste doelen van de Wabo zijn:

  • het integreren van (vele) toestemmingsvereisten op het gebied van het omgevingsrecht in één vergunning: de omgevingsvergunning én
  • het introduceren van één loket waar de burger of ondernemer terecht kan voor zijn omgevingsvergunning.

Kortom, de strekking van de wet is om het probleem van de vele bestaande toestemmingsvereisten binnen het omgevingsrecht niet langer bij de burger te leggen maar bij de overheid.

Nota Ruimte

De Nota Ruimte (2006) bevat het ruimtelijke beleid van het Rijk, waarmee het kabinet op hoofdlijnen sturing wil geven aan de inrichting van de ruimte en sociale, culturele en economische ontwikkelingen ruimtelijk wil accommoderen. De Nota ruimte wordt aangemerkt als structuurvisie in het kader van de Wro. Het nationaal ruimtelijk beleid richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Het beleid zet in op vier hoofddoelen:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en;
  • borging van de veiligheid (onder meer tegen het water).

Twee begrippen staan centraal in de Nota Ruimte: basiskwaliteit en nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). De RHS bestaat uit de belangrijkste gebieden in Nederland op het terrein van economie, infrastructuur en verstedelijking, water, natuur en landschap. De verantwoordelijkheid voor het beleid voor deze gebieden ligt (mede) bij het rijk. Voor de gebieden die geen deel uitmaken van de RHS is het beleid gericht op het waarborgen van de basiskwaliteit. De verantwoordelijkheid voor deze basiskwaliteit ligt bij de provincies. Het rijk geeft aan het begrip basiskwaliteit slechts op een beperkt aantal punten invulling: bundeling van stedelijke activiteiten, waarborgen milieukwaliteit en investeren in kwaliteit landschap.

Het buitengebied van Woudrichem behoort tot de RHS voor zover het gaat om de gebieden die behoren tot de ecologische hoofdstructuur (EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden Pompveld en Kornsche Boezem), het grensgebied met de grote rivieren én het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. De locatie broekgraaf ligt niet binnen deze gebieden. De locatie Giessensesteeg ligt buiten het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar is wel gelegen in het schootsveld van Fort Giessen.

Voor wat betreft de landbouwsector is het beleid gericht op een vitale en duurzame landbouw. Provincies wordt gevraagd om niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw en daaraan gerelateerde bedrijvigheid te bundelen in zogeheten landbouwontwikkelingsgebieden. Om het economisch draagvlak en de vitaliteit van het platteland te vergroten bestaat ruimte voor her- en nieuwbouw in het buitengebied. Dit dient wel gepaard te gaan met aandacht voor landschappelijke en ontwerpkwaliteit. Vrijkomende agrarische bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of dienen als vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Om het hergebruik van leegstaande gebouwen te stimuleren en de mogelijkheden te benutten die nieuwbouw biedt om de kwaliteit en vitaliteit van het platteland te vergroten, vraagt het rijk aan provincies om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

Nederland moet concurreren en daarnaast bereikbaar, leefbaar en veilig zijn, dat is het streven van het Rijk. Het Rijk voorziet dit met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Dit maakt Nederland sterk en onderscheidend in de wereld. Die samenhang van het internationale en regionale schaalniveau wil het Rijk behouden, laten groeien en versterken. Nederland heeft met zijn internationale oriëntatie en open economie een hoog welvaartsniveau opgebouwd. Een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen van weg, spoor, water en lucht, met daarbinnen de mainports als belangrijke knooppunten is de basis voor die internationale concurrentiepositie. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

Conclusie Rijksbeleid en nationale wetgeving

Het landschappelijk en natuurlijk inrichten van de locatie Giessensesteeg en het hergebruik van Vrijkomende Agrarische Bebouwing op de locatie Broekgraaf is in lijn met het rijksbeleid en de nationale wetgeving. Deze ontwikkeling draagt bij aan de bevordering van een vitaal platteland en aan het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin cultuurhistorische waarden worden behouden (hoofddoelen uit de SVIR).

2.2 Provinciaal beleid en regelgeving

Een belangrijk uitgangspunt voor dit bestemmingsplan vormt het provinciaal ruimtelijk beleid. Sinds 2008 is het provinciaal ruimtelijk beleid ingrijpend vernieuwd en zijn trapsgewijs in 2010 en 2011 de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld. De nieuwe verordening komt in de plaats van alle eerdere provinciale documenten.

Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke ordening (2010)

Provinciale Staten hebben de structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld op 1 oktober 2010. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het beleid tot 2025. De structuurvisie vervangt de visie en de sturingsstrategieën uit de Interim-structuurvisie. De Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vervangt de overige delen van de structuurvisie, zoals de uitwerkingsplannen.

In de structuurvisie is het landelijk gebied van de hele provincie gezoneerd. De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan. De zonering is op zichzelf niet bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit geldt echter niet voor de doorvertaling van deze zonering in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011), want die is wel bindend voor een bestemmingsplan.

Het landelijk gebied is opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn de:

  • groen-blauwe structuur;
  • het landelijk gebied;
  • stedelijke structuur;
  • infrastructuur.

Zowel de huidige als beoogde locatie van hoveniersbedrijf René Schutte zijn gelegen in gemengd landelijk gebied, de locatie Broekgraaf ligt tevens in een accentgebied agrarisch ontwikkeling. In figuur 4 is de ligging van de locaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0003.png"

Figuur 4: Uitsnede Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke ordening

Gemengd landelijk gebied

De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties et cetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden.

Accentgebied agrarische ontwikkeling

Vanuit provinciaal perspectief zijn op de structurenkaart gebieden aangegeven waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken, de accentgebieden agrarische ontwikkeling. Het accentgebied agrarische ontwikkeling is hier aangegeven omdat deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden voor een meer dominante positie van de hier aanwezige landbouwsectoren. In deze gebieden ziet de provincie niet alleen ontwikkelingsmogelijkheden voor de aanwezige sector maar ook voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen. Het gaat daarbij onder andere om mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking, opslag en transport, voorbewerking van producten en het centraliseren van kennis(ontwikkeling).

 

Binnen het accentgebied agrarische ontwikkeling geldt het beleid zoals beschreven voor het gemengd landelijk gebied. In aanvulling daarop wil de provincie optimale ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor het verbeteren van de agrarische productiestructuur. De landbouw levert met de verduurzaming van de productie een goede kwaliteit van water, bodem, lucht en natuur en een (vernieuwd) robuust landschap. De maat en schaal van de omgeving en de draagkracht van het gebied inclusief aspecten van volksgezondheid, zijn sturend voor de groei van agrarische activiteiten. De ruimere mogelijkheden gelden alleen in gebieden waar de land- en tuinbouw een voorkeurspositie inneemt, de primair agrarische gebieden.

De primair agrarische gebieden liggen verspreid over de hele provincie. De provincie vraagt aan gemeenten om deze gebieden vast te leggen. Zowel de huidige als beoogde locatie van het hoveniersbedrijf zijn niet gelegen in primair agrarische gebieden.

Uitwerking structuurvisie Gebiedspaspoort

Een specifiek onderdeel van de structuurvisie vormen de zogeheten Gebiedspaspoorten. Dit is een uitwerking van de structuurvisie en daarmee een apart document, waarin de provincie aangeeft welke landschapskenmerken zij bepalend vindt voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype (de kernkwaliteiten van Noord-Brabant). De provincie geeft tevens haar ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden. Ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe en gebiedseigen kwaliteiten. De provincie wil de diversiteit en de contrasten in de Brabantse landschappen in stand houden en als uitgangspunt nemen voor nieuwe ontwikkelingen. De gebiedspaspoorten geven inhoud aan het provinciaal belang van landschap en zijn daarom belangrijk voor het handelen van de provincie en de inzet van provinciale instrumenten, zoals subsidies. In het geval dat gemeenten of andere partijen initiatiefnemer zijn, vraagt de provincie de landschapskenmerken en de ambities van de paspoorten uit te werken in hun eigen plannen, ze te betrekken in de afwegingen bij ruimtelijke planvorming en daaraan uitvoering te (laten) geven in plannen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Land van Heusden en Altena (zie figuur 5) . Het betreft een jong rivierkleilandschap met hogere meer zandige oeverwallen langs de rivieren en lager gelegen open rivierkommen in het binnenland. Het betreft een landschap met rationeel ingerichte grootschalige en open rivierkleipolders en langgerekte meer besloten oeverwallen. De natte moerassige komgronden zijn in een later stadium ontwaterd en ingericht voor de landbouw. Kenmerkende landschapselementen zijn grienden en eendenkooien. De landbouw is de dominante grondgebruiker en daarmee bepalend voor het open karakter. De rivierklei polders vormen een rationeel ingericht accentgebied agrarische ontwikkeling.

De provinciale ambities voor het Land van Heusden en Altena betreffen onder meer:

  • Het versterken van het contrast tussen meer verdichte oeverwallen en open rivierkleipolders;
  • Behoud van grondgebonden landbouw in de rivierkleipolders;
  • Meer ruimte bieden voor andere vormen van wonen in combinatie met investeringen in landschapselementen op de oeverwallen;
  • Cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten, met name de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie';
  • Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief van het archeologisch landschap;
  • Het versterken van de ecologische waarden van het landschap door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0004.png"

Figuur 5: Uitsnede Gebiedspaspoort 'Land van Heusden en Altena'

Verordening ruimte Noord-Brabant 2011

De Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 is op 17 december 2010 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld en op 1 maart 2011 in werking getreden. In deze planologische verordening zijn algemene regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Ruimtelijke kwaliteit is het respectvol omgaan met de aanwezige kwaliteiten van een gebied. Het gaat hierbij om aandacht voor de kwaliteit van een nieuwe ingreep en aandacht voor de ontwikkeling van de locatie. In de provinciale Verordening is hiertoe de 'zorgplicht' opgenomen. Dit betekent dat ieder plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hiertoe heeft de gemeente in haar bestemmingsplan buitengebied een gebiedszonering opgenomen, waarin afhankelijk van de aard en kwetsbaarheid van het gebied een verschil in ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden geldt. In de juridische regeling van het plan zijn toetsingscriteria opgenomen, waarmee bij eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit evenals van andere te beschermen aanwezige waarden en belangen in het plan verankerd is. Ditzelfde geldt voor eventuele toekomstige bodemingrepen, waar zonodig middels een omgevingsvergunning eventuele gevolgen op aanwezige waarden nader getoetst kunnen worden.

Daarnaast is in de Verordening het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Onder een kwaliteitsverbetering worden begrepen alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie.

Agrarisch gebied

Het agrarisch gebied betreft de agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied. Dit is van toepassing voor het plangebied van dit bestemmingsplan. Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend. De gemeente dient zelf aan te geven welke ontwikkelmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie in het agrarisch gebied en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert. Beide locaties van het plangebied van dit bestemmingsplan worden aangemerkt als verwevingsgebied (op grond van het voormalige Gebiedsplan Wijde Biesbosch).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0005.png"

Figuur 6: Ligging extensiverings- en intensiveringsgebied

Niet-agrarische ontwikkelingen

In de Verordening ruimte zijn tevens algemene regels opgenomen met betrekking tot een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbij de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande bebouwing.

De regels voor niet-agrarische ontwikkelingen die van toepassing van zijn op de verplaatsing van het hoveniersbedrijf staan omschreven in artikel 11.7 van de verordening ruimte. De verplaatsing van het hoveniersbedrijf vindt plaats binnen deze regels. Doordat de mestopslag op termijn zal verdwijnen, zal de verhouding tussen bruto en netto ruimteopslag niet toenemen ten opzichte van de huidige (vergunde) situatie. Daarnaast is er sprake van en bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling, deze sluiten aan bij de bebouwing in de omgeving.

De verplaatsing van de woning op de locatie Giessensesteeg vindt plaats binnen de kaders van artikel 11.1 van de verordening ruimte. In lid 3a is aangegeven dat de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning mogelijk is binnen het daartoe aangewezen bestemmingsvlak, mits is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt. Doordat op de locatie Giessensesteeg sprake zal zijn van sloop van overtollige bebouwing voldoet de verplaatsing van de woning aan de regels uit de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011.

Conclusie provinciaal beleid

Het landschappelijk en natuurlijk inrichten van de locatie Giessensesteeg en het hergebruik van Vrijkomende Agrarische Bebouwing op de locatie Broekgraaf past in het provinciale beleid voor het landelijk gebied zoals omschreven in de provinciale structuurvisie. Daarnaast voldoet de ontwikkeling aan de regels voor niet-agrarische ontwikkelingen uit de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011.

2.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

StructuurvisiePlus

De gemeenten Woudrichem, Aalburg, Werkendam én het waterschap Alm en Biesbosch hebben (in 2004) samen de StructuurvisiePlus Land van Heusden en Altena opgesteld. Belangrijke redenen voor het opstellen van een gezamenlijke structuurvisie waren een aantal knelpunten in de drie gemeenten welke niet afzonderlijk konden worden opgelost: het waterbeheer, de behoefte aan ruimte voor bedrijven, het woningaanbod en de verkeerssituatie langs de A27.

De toekomstvisie is gericht op twee doelen:

  • 1. De zorg voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied;

In het duurzame ruimtelijke structuurbeeld is de (gewenste) ruimtelijke kwaliteit in de gemeente beschreven. Deze bestaat uit de rust, de kleinschaligheid en de openheid. Dit vormt het 'goud' van het gebied. Het imago van openheid, natuur en cultuurhistorie is sturend voor nieuwe ontwikkelingen. Gebieden en elementen met landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en ecologische waarden verdienen bescherming.

  • 2. Inpassen nieuwe programma's (op het gebied van wonen, werken, infrastructuur en water)

De ruimtevragende programma's zijn vertaald in een aantal doelstellingen. Voor het buitengebied zijn de doelstellingen Vernieuwing Landelijk Gebied en Ruimte voor de rivier relevant.

Doelstelling Vernieuwing Landelijk Gebied

Bij de vernieuwing van het landelijk gebied blijven de agrariërs het gebruik bepalen. Naast het behouden en versterken van de agrarische hoofdfunctie gelden voor het landelijk gebied drie nevendoelen:

  • kwaliteit van natuur en landschap;
  • creëren van mogelijkheden voor tijdelijke regionale waterberging;
  • een toeristisch recreatieve impuls.

Doel is een verbreding van de agrarische bedrijfsvoering met maatschappelijke doelen zoals een bijdrage aan duurzame watersystemen en het vergroten van de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteit. De katalysator voor deze versterking en verbreding van de plattelandseconomie is een mogelijke agrarische herinrichting waarbij ook extensivering en bedrijfsvergroting mogelijke doelen zijn. Landgoedontwikkeling kan als middel voor versterking van de kwaliteiten van landschap en natuur worden ingezet.

Regionale Nota Economisch beleid Land van Heusden en Altena

Samen met de gemeenten Aalburg en Werkendam heeft de gemeente in 2008 een visie gemaakt op de toekomstige economische ontwikkeling (tot 2020). De visie is uitgewerkt in een economisch actieprogramma. De visie geeft een aantal voor het buitengebied relevante beleidsrichtingen aan. Concreet gaat het daarbij om:

  • het geven van ontwikkelingsruimte voor bedrijven (zowel bestaande agrarische bedrijven als nieuwe economische activiteiten in vrijkomende agrarische gebouwen). Bij de ontwikkelingsmogelijkheden wordt aansluiting gezocht bij de andere beleidsdocumenten waaronder het Gebiedsplan Wijde Biesbosch. Daarnaast worden afspraken gemaakt over kavelruil tussen grondeigenaren.
  • intensiveren van extensieve recreatie en toerisme. Bij de ontwikkeling van de recreatieve sector wordt gekozen voor clustering van kleinschalige verblijfslocaties. De toeristisch recreatieve voorzieningen versterken elkaar, zijn samenhangend en liggen op korte afstand van elkaar. Met de ontwikkeling van de sector krijgt ook de horeca een impuls. In het buitengebied zijn enkele initiatieven gekoppeld aan minicampings en natuurboerderijen.

Landschapsvisie Land van Heusden en Altena

In deze visie (vastgesteld in oktober 2008) is aangegeven:

  • waar en op welke wijze bestaande landschapskwaliteiten gehandhaafd moeten worden;
  • in welke richting deze kwaliteiten zich kunnen ontwikkelen en welke maatregelen daarvoor nodig zijn.

Belangrijke input voor de Landschapsvisie waren de Landschapsbeleidsplannen uit 1993 (Werkendam) en 1995 (Woudrichem en Aalburg) van de betrokken gemeenten. Deze plannen zijn geactualiseerd door het verwerken van het recente beleid van rijk en provincie.

Als kenmerkende landschaps- en natuurelementen in het buitengebied van Woudrichem die versterkt en behouden moeten blijven, noemt de visie:

  • bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden (conform het Natuurgebiedsplan Provincie Brabant);
  • versterking van de leefgebieden van amfibieën, weidevogels en moerasvogels (conform provinciaal ruimtelijk beleid);
  • behoud van de oude dijken met verspreide lintbebouwing / het versterken van de gebiedseigen bebouwing en beplanting;
  • behoud van de openheid;
  • behoud en versterking groen-blauwe dooradering en streven naar verdere verdichting;
  • behoud en versterking wegbeplanting;
  • landschappelijk en/of ecologisch te versterken lijnvormige structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0006.png"

Figuur 7: Visiekaart landschapsbeleidsplan Land van Heusden en Altena

Bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'

Op 21 juni 2011 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' vastgesteld. De gewenste ontwikkelingen kunnen niet plaatsvinden binnen de vigerende bestemmingen van de locatie Giessensesteeg en Broekgraaf, voorliggend bestemmingsplan voorziet daarom in een wijziging van de bestemmingen.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' is reeds aangegeven dat vestiging van een Agrarisch verwant bedrijf mogelijk is in Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB). Daarnaast is aangegeven dat vervangende nieuwbouw van een woning op een andere locatie mogelijk is mits dit samengaat met sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) overtollige bebouwing en dit bijdraagt aan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering

Uitgangspunt van het bestemmingsplan buitengebied is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern óf op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om via hervestiging op een voormalige agrarische bedrijfslocatie (VAB) een bedrijf in het buitengebied uit te oefenen. Ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijk en cultuurhistorische waarden van het buitengebied moet een duidelijke lijn getrokken worden voor wat wel en niet kan. Niet alle mogelijke vormen van bedrijvigheid zijn toelaatbaar. Alleen lichte bedrijvigheid is toegestaan en aan het buitengebied verwante bedrijfsfuncties (zoals loonwerkbedrijven, veehandelsbedrijven, dierenasiels en hoveniersbedrijven) hebben de voorkeur boven niet verwante functies. Het voornemen om hoveniersbedrijf René Schutte te verplaatsen naar de locatie Broekgraaf past hiermee binnen de bepalingen van het bestemmingsplan buitengebied.

Conclusie

De ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maken sluiten goed aan op het regionale en gemeentelijke beleid. De ruimtelijke kwaliteit zal door de ontwikkelingen op beide locaties toenemen, er wordt ontwikkelingsruimte geboden aan een bedrijf, kenmerkende landschaps- en natuurelementen worden behouden danwel versterkt door de omvorming van de agrarische percelen en vrijkomende agrarische bebouwing wordt hergebruikt.

Daarnaast sluiten de ontwikkelingen ook aan op het beleid uit het bestemmingsplan buitengebied. De wijzing van de bestemming 'Agrarisch-1' ter plaatse van de locatie Broekgraaf in 'Bedrijf – agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' kan plaatsvinden binnen de kaders van het bestemmingsplan buitengebied. Hiermee wordt een kwaliteitsverbetering gerealiseerd in het buitengebied van de gemeente Woudrichem en wordt een VAB-locatie hergebruikt.

Bij bedrijfsbeëindiging wordt gestreefd naar hergebruik door een ter plaatse beter geschikt geachte bestemming (zoals burgerwoning of recreatief gebruik) en sloop van alle overtollige bedrijfsgebouwen. Ook hiermee wordt in onderhavig bestemmingsplan aangesloten op de bepalingen in het bestemmingsplan buitengebied. Op de locatie Giessensesteeg verdwijnt het hoveniersbedrijf en wordt een woonbestemming toegekend.

Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse

De ruimtelijke hoofdstructuur van het buitengebied van Woudrichem is het resultaat van de voortdurende wisselwerking tussen het natuurlijke milieu en de talloze menselijke ingrepen die hebben plaatsgevonden. In eerste instantie is de abiotische factor (geomorfologie, bodem, water) bepalend voor deze structuur geweest, daarna heeft de mens steeds sterker zijn stempel op het landschap gedrukt. Dit hoofdstuk beschrijft de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis van het buitengebied en gaat daarbij specifiek in op de twee planlocaties.

3.1 Geomorfologie en bodem

Onder invloed van klimaat, water en wind heeft het landschap in Woudrichem al lang geleden zijn gestalte gekregen. Met name het water is sterk bepalend geweest voor het landschap en de manier van leven in het gebied.

De ontstaansgeschiedenis van het buitengebied is af te lezen aan de geografische bodemopbouw. De bodem vormt letterlijk de basis voor de menselijke activiteiten die tot ontplooiing zijn gekomen. Woudrichem ligt in het rivierengebied. Kenmerkend voor de bodemopbouw in dit gebied is het voorkomen van stroomruggen en komgronden.

De stroomruggen laten het beloop van (vroegere) rivieren zien. Het zijn de hoger gelegen delen in het landschap, ontstaan vanuit het zwaardere zandige materiaal dat dicht bij de rivieren werd afgezet. Deze hogere gronden vormden - al vanaf de Romeinse tijd - de eerste vestigingsplaatsen voor de mens. Men vestigde zich op de flanken van de stroomruggen, die zelf gebruikt werden voor bouwland, boomgaarden en weidegrond. De locatie Giessensesteeg is gelegen op een flank van een stroomrug.

De komgebieden zijn de lager gelegen gebieden tussen de stroomruggen. Hier zette de rivier de lichtere (klei)deeltjes af. Op sommige plaatsen kon het water niet weg en ontstond veen. Door de hoge grondwaterstanden en zware kleigronden waren deze gebieden lange tijd alleen maar als weidegebied in gebruik. Waar zelfs beweiding

niet mogelijk was ging men over tot de aanplant van bos (griend) of de aanleg van een eendenkooi. De komgronden kenmerken zich vanwege hun natheid door grote openheid: bebouwing kwam en komt nog steeds nauwelijks voor. De locatie Broekgraaf is gelegen in een komgrondgebied.

3.2 Waterhuishouding

Door een globale beschrijving van het watersysteem/ -beheer wordt inzicht gegeven in het functioneren van het watersysteem.

De gemeente ligt in een waterrijk landschap; rivieren omzomen de Alm en Biesbosch. Ten westen van de Kornsche Dijk worden zeekleigronden aangetroffen en ten oosten ervan rivierkleigronden. In het midden van het stroomgebied bevinden zich veengronden en klei op veen. Nabij Sleeuwijk zijn zandopduikingen aanwezig.

De gronden zijn overwegend in gebruik ten behoeve van de akkerbouw. De invloed van de rivieren op het kleigebied is groot door de grote hoeveelheden kwel in de winter en bij hoogwater op de rivieren, maar ook door de grote wegzijging van water naar de rivieren in de zomer. Hierdoor moet in de zomer veel water vanuit de rivieren worden ingelaten.

De wateren met een functie in het waterkwantiteitsbeheer zijn opgenomen in de (water)legger van het waterschap om te worden beschermd. Om deze wateren adequaat te kunnen beheren zijn ze geclassificeerd op basis van hun functie en belang voor het watersysteem. De locatie Giessensesteeg van het hoveniersbedrijf grenst aan een A-watergang, de locatie Broekgraaf grenst aan een B-watergang. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op het aspect water.

3.3 Landschappelijke hoofdstructuur

De huidige landschappelijke structuur volgt in grote lijnen de bodemgeografische indeling. Door de ruilverkaveling in de vorige eeuw en de verdergaande verstedelijking is het onderscheid tussen enerzijds de stroomruggen en anderzijds de komgebieden minder geworden. De komgebieden werden beter ontwaterd waardoor bewoning en zelfs akkerbouw mogelijk werd. De kavelmaten zijn vergroot en de kavels zijn regelmatiger van vorm geworden. Veel beplanting – vroegere veekeringen - langs perceelgrenzen is verdwenen. Het wegenpatroon is aangepast en alle wegen zijn verhard. Langs de nieuwe wegen is vaak beplanting aangebracht.

Ondanks deze vervlakking is in grote delen van het huidige landschap de ontstaansgeschiedenis nog steeds herkenbaar. Binnen de huidige landschappelijke hoofdstructuur zijn globaal vier landschapstypen te onderscheiden die qua aard en verschijningsvorm ieder een samenhangend geheel vormen: de stroomruggen, de komgebieden, de uiterwaarden en het zeekleilandschap. De locatie Giessensesteeg is gelegen op de flank van een stroomrug, de locatie Broekgraaf is gelegen in een komgrondgebied.

Stroomruggen

De hoger gelegen stroomruggen vormen van oudsher de vestigingsplaatsen van de mens. De afwisseling van de diverse vormen van grondgebruik en de aanwezigheid van bebouwings(kernen) zorgt voor een relatief kleinschalige structuur, die sterk contrasteert met de openheid van de naastgelegen komgebieden. Doordat de wegen de natuurlijke ondergrond volgden hebben deze een vaak grillig verloop. De aanwezige (natuurlijke) beplanting kent een grote variatie.

Komgronden

Beeldbepalende elementen van dit landschapstype zijn het overwegende open beeld en het strakke en regelmatige wegen- en verkavelingspatroon. Sommige wegen gaan vergezeld van laanbeplanting. Verspreid langs de wegen liggen merendeels nieuwe boerderijen al dan niet met erfbeplanting.

3.4 Cultuurhistorie en landschap

Archeologie

Zowel ondergronds als bovengronds bevinden zich in het buitengebied tal van restanten uit het verre en nabije verleden. Deze restanten zijn (soms) vanuit cultuurhistorisch en archeologisch perspectief waardevol en dienen op grond van de diverse beleidskaders ook beschermd te worden.

Onder te verwachten archeologische resten vallen die gebieden die in het verleden geschikt zijn geweest voor bewoning of anderszins gebruik, maar waarvan de daadwerkelijke aanwezigheid van archeologische overblijfselen in de ondergrond nog niet is aangetoond. In de gemeente Woudrichem vallen deze gebieden grotendeels samen met in de bodem aanwezige oude stroomruggen. Deze in het verleden hoog en droog

gelegen locaties waren in vroegere tijden geliefde plaatsen om te bewonen. Daarnaast kunnen bepaalde cultuurhistorische elementen (bijvoorbeeld dijken en terpen) een indicatie geven dat er archeologische resten in de ondergrond te verwachten zijn. Gronden met een lage indicatie hoeven dus niet vrij van waarden te zijn.

Zowel de aangetoonde als verwachte archeologische waarden zijn terug te vinden op het kaartblad Indicatieve Archeologische Waarden dat is weergegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart 2010 van de provincie Noord-Brabant. Omdat deze kaart erg grofmazig van aard is heeft de gemeente een eigen Erfgoedkaart laten opstellen, die wel gebruikt kan worden op een kleinere schaal. Op de Erfgoedkaart zijn

zowel archeologie als cultuurhistorie vertegenwoordigd. Hiermee is met name de kennis van bekende archeologische waarden en de verwachting op (nog onbekende) archeologische resten beter in kaart gebracht. Daarnaast is een gemeentelijke archeologische beleidskaart opgesteld. Op basis van deze kaart kunnen gedifferentieerde eisen worden gesteld aan waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek plaats dient te vinden.

De gemeentelijke archeologische beleidskaart is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'. Een gedeelte van de locatie Giessensesteeg heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Alvorens hier ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen toe kunnen worden gestaan, dient te kunnen worden aangetoond dat er geen bodemvondsten te verwachten zijn. Hier wordt in hoofdstuk 6 nader op ingegaan.

Cultuurhistorie

Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant heeft de gemeente haar cultuurhistorische waarden op gemeentelijk niveau nader gedetailleerd en is een gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart opgesteld, waarop de aanwezige cultuurhistorische waarden zijn aangegeven. Hieruit blijkt dat geen van beide locaties is gelegen in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Wel zijn de wegen waar de locaties gelegen zijn aangewezen als waardevol lijnelement en ligt de locatie Giessensesteeg in het schootsveld van Fort Giessen. Een schootsveld is een terrein rond een fort, vesting, of delen daarvan, dat effectief met wapens kan worden bestreken en derhalve zijn open karakter moet behouden.

3.5 Natuurwaarden

De natuurgebieden vormen een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeente Woudrichem. Geen van beide gebieden is echter gelegen in een natuurgebied zoals omschreven in het bestemmingsplan buitengebied.

3.6 Landbouw

Het aantal agrarische bedrijven in het buitengebied schommelt rond de 110. In 1992 was nog sprake van 186 agrarische bedrijven, in 2003 nog van 144 en in 2008 nog 124. Tegelijk met de daling van het aantal bedrijven is de gemiddelde omvang (oppervlakte cultuurgrond en aantallen dieren) van de bedrijven toegenomen, waardoor de totale oppervlakte gecultiveerde grond nagenoeg gelijk is gebleven. Ruim 40% van de bedrijven in het buitengebied zijn grondgebonden veehouderijen. Dit is de grootste landbouwtak. Daarnaast zijn ook akkerbouwbedrijven (ruim 25%) en tuinbouwbedrijven (20%) goed vertegenwoordigd. Intensieve veehouderijen zijn er in Woudrichem relatief weinig.

Beide locaties zijn gelegen in een agrarisch gebied. Rondom de locatie Giessensesteeg bevinden zich diverse agrarische bedrijven. De locatie Broekgraaf heeft zelf nog een agrarische functie en heeft mogelijkheden om de agrarische activiteiten uit te breiden door de bouw van een stal.

3.7 Infrastructuur

De gemeente Woudrichem is goed ontsloten door een netwerk van wegen en de snelweg A27 direct gelegen ten westen van het grondgebied van de gemeente. De A27 vormt een belangrijke verbindingsader richting Breda en Gorinchem. Gebiedsontsluitende wegen lopen zowel in oost-west richting, namelijk de N322 (Doornsweg- Almweg- Afsluitdijk) en in noord-zuid richting, namelijk de N267 (Provinciale weg Oost). De eerste verbindt de A27 en de A2, de tweede sluit aan op de A59.

De plangebieden bevinden zich in 60-km zones. De locatie Giessensesteeg ligt op relatief korte afstand van de kern Giessen. De Giessensesteeg gaat op dit punt over in een 30-km zone. De voornaamste ontsluiting is echter richting de rotonde Waardhuizen. Op de locatie Broekgraaf kan de N322 worden bereikt, zonder daarbij een bebouwde kom te doorkruisen.

Hoofdstuk 4 Gebiedsvisie

In het bestemmingsplan buitengebied is op basis van het beleidskader en de waarden en kwaliteiten van het buitengebied een gebiedsvisie opgesteld. De gebiedsvisie geeft de kaders van de (on)mogelijkheden welke het bestemmingsplan buitengebied biedt, omdat de gebiedsvisie uitgaat van een zonering van het buitengebied. In dit hoofdstuk staan de voor de planlocaties relevante onderdelen uit de gebiedsvisie omschreven en is de visie uit het bestemmingsplan buitengebied vertaald naar een visie op de voorgenomen ontwikkelingen.

4.1 Gebiedsvisie bestemmingsplan buitengebied

De gemeente heeft in haar gebiedsvisie aangesloten op de indeling in gebieden, zoals ook opgenomen in de Provinciale Structuurvisie (en nader uitgewerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011). Dit houdt in dat de gebieden die in de Verordening zijn aangewezen als zoekruimte primair agrarisch gebied (locatie Broekgraaf), gemengd landelijk gebied (locatie Giessensesteeg), groenblauwe mantel en EHS zijn overgenomen in passende gebiedsbestemmingen.

De aangewezen bestaande en nog te ontwikkelen bos en natuurgebieden gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur zijn overeenkomstig beschermd. Dit betreft onder meer de uiterwaarden, het Uitwijksche Veld en het Pompveld Het beleid is gericht op behoud en versterking van de bestaande ecologische en landschappelijk waarden. Naast de bescherming van de natuurwaarden zal in de bosgebieden recreatief medegebruik een belangrijke nevenfunctie vormen. Activiteiten die leiden tot een verlies aan natuur-, bos- en landschapswaarden worden niet toegestaan. Voor een groot aantal werkzaamheden geldt hier een gebruiksverbod of is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden noodzakelijk.

Binnen het agrarisch gebied wordt een onderscheid gemaakt in enerzijds een zone 'accentgebied agrarische ontwikkeling' (zoekruimte primair agrarisch gebied) en anderzijds een zone 'gemengd landelijk gebied'. De twee gebieden onderscheiden zich van elkaar door accentverschillen in de ontwikkelingsmogelijkheden ten aanzien van agrarische en niet-agrarische ontwikkelingen.

Accentgebied agrarische ontwikkeling

De zone accentgebied agrarische ontwikkeling omvat het agrarisch productiegebied van de gemeente. Hiertoe behoren de agrarische open komgronden ten zuiden van de provinciale wegen (N322 (Almweg) en N267 (Provinciale weg Oost), met uitzondering van de historische bebouwingslinten aan de Provincialeweg Zuid, De Laagt, het Hoekje en de Emmikhovenseweg. De doelstelling voor dit gebied is om de agrarische sector hier te behouden en te versterken. Het betreft de open, lager gelegen komgronden in de gemeente, waar van oudsher relatief weinig bebouwing aanwezig is.

Deze zone kenmerkt zich door grote percelen, landschappelijke openheid, veelal een goede en rechte wegenstructuur, er is relatief veel fysieke uitbreidingsruimte en er zijn relatief weinig conflicten tussen gevoelige functies (zoals burgerwoningen) en agrarische bedrijven. Dat maakt het gebied geschikt voor akkerbouw, omdat er veel teeltareaal aanwezig is, en voor grondgebonden veehouderij vanwege de weideruimte voor melkvee. In dit gebied bevinden zich dan ook veel agrarische bedrijven en is nog weinig sprake van functiemenging.

Het uitgangspunt voor de bestemmingsregeling voor dit gebied is derhalve om agrarische bedrijven en ondersteunende bedrijven ruimte te bieden om in te spelen op de ontwikkelingen in de landbouwsector, ruimte te bieden hun bedrijfsvoering op een economisch verantwoorde wijze voort te zetten en bij beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ruimte te maken voor nieuw agrarisch gebruik. Er is ruimte voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw. Er is meer ruimte voor schaalvergroting, intensivering en samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking en opslag en voor bewerking van producten. De landbouw levert daarbij een bijdrage aan een (vernieuwd) robuust landschap, een verduurzaming van de productie en aan een goede kwaliteit van water, bodem, lucht en natuur. De maat en schaal van de omgeving en de draagkracht van het gebied inclusief aspecten van volksgezondheid, zijn sturend voor de groei van agrarische activiteiten.

Gemengd landelijk gebied

De zone gemengd landelijk gebied omvat het agrarisch gebied, waar ontwikkelmogelijkheden voor een gevarieerde plattelandseconomie aanwezig zijn. Hiertoe behoren de agrarische gronden ten noorden van de provinciale wegen (N-322 (Almweg) en N-267 (Provinciale weg Oost), inclusief de historische bebouwingslinten aan de Provinciale weg Zuid, De Laagt, het Hoekje en de Emmikhovenseweg. Uitgangspunt voor de zone gemengd landelijk gebied is om op plekken, waar een gemengde plattelandseconomie kansrijk is, hiervoor mogelijkheden te bieden.

Deze zone kenmerkt zich door geclusterde bebouwing, de nabijheid van kernen, kleinschaliger en meer besloten landschappen. Deze zone bevat ondermeer de stroomruggronden binnen de gemeente, waar van oudsher reeds bewoning en later een concentratie van bebouwing is gesitueerd. De zone is geschikt voor agrarische bedrijven maar ook voor de ontwikkeling van niet-agrarische (neven)activiteiten, zoals wonen, recreatie en kleinschalige bedrijvigheid. Aan bestaande agrarische bedrijven wordt hier voorzover mogelijk reguliere ontwikkelingsruimte geboden (m.b.t. uitbreiding).

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is in deze gebieden echter niet toegestaan. Binnen deze zone biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor verbrede plattelandsontwikkeling en nevenactiviteiten die agrarische bedrijven kunnen ondersteunen. Daarnaast worden in dit gebied meer mogelijkheden voor functieverandering geboden. Bij eventuele agrarische bedrijfsbeëindiging vormt behoud van bestaande agrarische bouwvlakken in dit gebied dan ook geen specifiek beleidsuitgangspunt. Voor omschakeling van agrarische bedrijven naar niet-agrarische bedrijven of naar de bestemming Wonen behoeft niet te worden onderzocht of agrarisch hergebruik mogelijk is. Het voortbestaan van gezonde agrarische bedrijven in deze zone wordt niet in twijfel getrokken, echter: indien een agrarisch bedrijf stopt, kan het vanwege de ruimtelijke kenmerken van deze zone (veel burgerwoningen, minder geschikte ontsluiting voor agrarische bedrijven) voordelig zijn om omschakeling naar een andere functie dan de agrarische te stimuleren.

Gebiedsbescherming

De zonering in de gebiedsvisie heeft de grondslag gevormd voor de gebiedsbestemmingen van het bestemmingsplan buitengebied. De vertaling van de gebiedsbestemmingen die op dit bestemmingsplan van toepassing zijn worden toegelicht in hoofdstuk 5, evenals de bescherming van de cultuurhistorie in dit bestemmingsplan.

4.2 Visie op ontwikkelingen

De beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt sluit goed aan op de gebiedsvisie uit het bestemmingsplan buitengebied en daarmee ook op het provinciale beleid uit de Verordening Ruimte. In het kleinschaliger en meer besloten landschap op de locatie Giessensesteeg vindt omschakeling van functie plaats. Hier verdwijnen de bedrijfsactiviteiten van het hoveniersbedrijf en vindt minder intensief agrarisch gebruik plaats rondom het hoveniersbedrijf. Door het verdwijnen van de overtollige bebouwing, de beëindiging van de kwekerij en door het landschappelijk inrichten van voormalige agrarische gronden wordt een kwaliteitsverbetering gerealiseerd in het gebied. Bij de landschappelijke inrichting is rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten van het landschap waaronder de openheid van het Schootveld van Fort Giessen.

Door beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten op de locatie Broekgraaf komt ruimte vrij voor de ontwikkeling van een agrarisch verwant bedrijf zoals een hoveniersbedrijf. Hiermee wordt een Vrijkomende Agrarische Bebouwingslocatie (VAB) hergebruikt. De mestopslag op deze locatie zal op termijn verdwijnen, hierdoor vindt ook een kwaliteitsimpuls voor de locatie Broekgraaf plaats.

De totale ontwikkeling moet gezien worden als één ruimtelijke ontwikkeling. Door de verblijfsverplaatsing zal overtollige bebouwing worden gesloopt en worden agrarische gronden landschappelijk ingericht. Daarnaast wordt een vrijkomende agrarische locatie hergebruikt. De totale ontwikkeling vormt hiermee een kwaliteitsverbetering voor het buitengebied.

4.3 Waarborging kwaliteitsverbetering

Een bestemmingsplan geeft het beoogd gebruik van een gebied weer. Om de realisatie van de kwaliteitsverbetering te verzekeren heeft de gemeente Woudrichem een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de initiatiefnemers. In deze overeenkomst is vastgelegd welke bebouwing moet worden gesloopt, welke verharding verwijderd moet worden en welke landschapselementen moeten worden aangelegd en in stand worden gehouden. Hiermee worden de intiatiefnemers verplicht om de inrichtingsplannen zoals weergegeven in bijlage 1 te verwezenlijken. In onderstaande afbeelding is weergegeven welke bebouwing op de locatie Giessensesteeg wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0007.png"

Figuur 8: Te slopen bebouwing Giessensesteeg

Hoofdstuk 5 Bestemmingen en regelingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en regelingen welke van toepassing zijn voor het plangebied toegelicht.

5.1 Geldend bestemmingsplan

Giessensesteeg

Het voornemen om Hoveniersbedrijf René Schutte te concentreren op één locatie aan de Giessensesteeg is meegenomen bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem 2011. In het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 21 juni 2011 is opgenomen dat de bedrijfsactiviteiten van het hoveniersbedrijf geconcentreerd worden op het perceel van de kwekerij door voor dit perceel de bestemming bedrijven met als toevoeging hoveniersbedrijf/annex kwekerij toe te kennen, het huidige perceel van het hoveniersbedrijf heeft in dit bestemmingsplan gedeeltelijk een woonbestemming en gedeeltelijk de bestemming Agrarisch-2 gekregen.

De provincie Noord-Brabant heeft voor het perceel van de kwekerij een reactieve aanwijzing gegeven op het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem, dit heeft er toe geleid dat het bestemmingsplan voor dit perceel niet van kracht is geworden en voor dit perceel nog steeds de bestemming agrarisch gebied met landschapswaarden uit het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem 1997 van kracht is. Hiermee is het niet meer mogelijk om de bedrijfsactiviteiten te concentreren op het perceel van de kwekerij en kunnen de bedrijfsactiviteiten formeel gezien ook niet worden voorgezet op het huidige perceel van het hoveniersbedrijf, aangezien voor dit perceel de bestemming Wonen uit het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem 2011 wel van kracht is geworden.

Broekgraaf

De locatie Broekgraaf heeft in het bestemmingsplan Buitengebied Woudrichem 2011 de bestemming agrarisch-1 met daarbij de functieaanduiding grondgebonden veehouderij.

5.2 Bestemmingen en regelingen Giessensesteeg

5.2.1 Bestemming Agrarisch-2

De gronden met de bestemming Agrarisch-2 zijn bedoeld voor het agrarisch gebruik van de gronden en bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf) ontsluitingen en voet- en fietspaden. Daarnaast zijn de gronden tevens bestemd ten behoeve van het behoud, bescherming en/of herstel van landschappelijke waarden. Dit sluit aan op de landschappelijke inrichting van het perceel en de wens om hier enkele runderen te laten grazen.

5.2.2 Bestemming Wonen

In het bestemmingsplan buitengebied is opgenomen dat vervangende nieuwbouw van een burgerwoning in het buitengebied op dezelfde locatie is toegestaan. Herbouw op een andere locatie is middels een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels alleen toegestaan als dit tot een duidelijke ruimtelijke verbetering leidt (sloop overtollige bijgebouwen, verminderde oppervlakte bebouwing, nabij een andere woning, passende vormgeving en landschappelijke inpassing) en niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven. Binnen dit kader wordt de woning op de locatie Giessensesteeg verplaatst.

5.2.3 Gebiedsaanduiding: Wetgevingzone- aanlegvergunning Kleinschalig landschap

Voor de gronden rondom het erf van de locatie Giessensesteeg is de gebiedsaanduiding: 'wetgevingzone - aanlegvergunning kleinschalig landschap' overgenomen uit het bestemmingsplan buitengebied. Het beleid is hier gericht op behoud van het kleinschalig landschap. Dit houdt in dat de binnen het gebied voorkomende akkercomplexen, houtwallen, steilranden en landschapselementen als poelen, moerasjes, singels en boomgroepen dienen te worden gehandhaafd.

Door het opnemen van specifieke randvoorwaarden bij afwijkingen van het bestemmingsplan wordt voldaan aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot het behoud en ontwikkeling van aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden.

De opgenomen gebiedsaanduiding is afgestemd op de aanwezige waarden en kwaliteiten in het plangebied. Aangezien het beleid gericht is op behoud en ontwikkeling van deze specifieke waarden, zullen regels nodig zijn om dit beleid te realiseren. De geschetste zonering in dit bestemmingsplan werkt door via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden.

5.2.4 Gebiedsaanduiding: Wetgevingzone- aanlegvergunning Schootsveld

De locatie Giessensesteeg is gelegen in het schootsveld van Fort Giessen. Een schootsveld is een terrein rond een fort, vesting, of delen daarvan, dat effectief met wapens kan worden bestreken en derhalve moet worden vrijgehouden van (permanente) bebouwing, voorzover deze gebieden nog in zeer hoge mate vrij zijn van (permanente) bebouwing.

Het schootsveld van Fort Giessen is beschermd door de percelen in het schootsveld te voorzien van de aanduiding 'wetgevingzone – aanlegvergunning schootsveld'. Aan deze aanduiding is een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. De vergunningplichtige activiteiten hebben betrekking op het open houden van het gebied. Daarbij zal moeten worden afgewogen dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden.

5.2.5 Gebiedsaanduiding: Wetgevingzone- wijzigingsgebied bebouwingsconcentratie

Een gedeelte van de locatie Giessensesteeg is gelegen in een bebouwingsconcentratie. In bebouwingsconcentraties bevindt zich reeds een (historisch gegroeide) clustering van bebouwing, veelal gepaard met een zekere mate van functiemenging. Binnen dergelijke clustering van bebouwing wordt eventuele toevoeging van burgerwoningen in ruimtelijk en functioneel opzicht onder stringente voorwaarden aanvaardbaar geacht, in een verder overwegend agrarisch buitengebied. Om eventuele woningbouw mogelijk te kunnen maken dienen gemeenten de bebouwingsconcentraties nader te begrenzen.

Betreffende bebouwingsconcentraties zijn op basis van ruimtelijke analyse begrensd en op de verbeelding opgenomen met de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied bebouwingsconcentratie'. Voor eventuele woningbouwverzoeken in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling zal een aparte (buitenplanse) ruimtelijke ordeningsprocedure worden doorlopen.

5.3 Bestemmingen en regelingen Broekgraaf

5.3.1 Bestemming Bedrijf- Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf

Een hoveniersbedrijf wordt gezien als een agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf. In de planregels is verankerd dat de verhouding tussen bruto en netto ruimteopslag niet zal toenemen ten opzichte van de huidige (vergunde) situatie. Daarnaast is de hoeveelheid bebouwing en bouwhoogte vastgelegd welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling.

Binnen deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te wijken van de maximale hoeveelheid bebouwing en een wijzigingsbevoegdheid om een andere vorm van een agrarisch verwant of een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan. Als voorwaarde bij deze afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid is in de planregels opgenomen dat de beoogde ontwikkeling alleen kan plaatsvinden indien sprake is van een kwaliteitsverbetering van het landschap zoals bedoeld in artikel 2.2 van de Verordening Ruimte. Hierbij zal rekening worden gehouden met de afspraken zoals die met betrekking tot kwaliteitsverbetering in regionaal verband zijn gemaakt.

5.3.2 Gebiedsaanduiding: Wetgevingzone- aanlegvergunning Openheid

Ter bescherming van de openheid van de komgronden nabij de locatie Broekgraaf is de aanduiding 'wetgevingzone – openheid' opgenomen. Aan deze aanduiding is een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. De vergunningplichtige activiteiten hebben betrekking op het open houden van het gebied. Daarbij zal moeten worden afgewogen dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de openheid van het landschap.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor beide locaties beschouwd. Hiermee wordt de planologische inpasbaarheid van de ontwikkelingen aangetoond. Voor elk milieu- en omgevingsaspect zijn de voor de ontwikkeling relevante teksten uit het bestemmingsplan buitengebied overgenomen, vervolgens zijn de aspecten voor de locatie Giessensesteeg en de locatie Broekgraaf getoetst.

6.1 Water

In het bestemmingsplan buitengebied is het bestemmingsregeling water in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld. Aangezien de bestemming 'water' niet voorkomt op beide locaties, is de bestemmingsregeling water in dit bestemmingsplan niet omschreven. Om het aspect niet onderbelicht te laten worden in deze paragraaf de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld gebracht.

6.1.1 Huidige situatie

Giessensesteeg

Uit de wateratlas Noord-Brabant blijkt dat deze locatie gelegen is in een beschermingszone van een A-watergang en een B-watergang. Binnen de plangrens ligt een C-watergang. Mogelijk loopt door het perceel Giessenseteeg 9, parallel aan de weg een duiker (peilvak LHA 125), deze staat niet op de leggerkaarten van het waterschap. De exacte ligging hiervan is niet bekend. In het gebied komt grondwatertrap VI voor. Dit betekent dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen 0,4 en 0,8 m-mv ligt.

Broekgraaf

De locatie Broekgraaf grenst aan een B-watergang. Binnen de plangrens is een C-watergang gelegen. In het gebied komen grondwatertrap II, IV en VI voor. Dit betekent dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen 0,2 en 1,2 m-mv ligt.

6.1.2 Waterparagraaf

Omdat het hier om twee locaties gaat is voor beide locaties de digitale watertoets doorlopen. Hieruit is gebleken dat de normale procedure moet plaatsvinden en overleg met waterschap Rivierenland vereist is. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap. Waterschap Rivierenland heeft aangegeven dat aan de hand van de uitgangspuntennotities een waterparagraaf kan worden opgesteld. Een concept van de waterparagraaf is voorgelegd aan Waterschap Rivierenland. De uitgangspuntennotities voor beide locaties zijn opgenomen in bijlage 2. Hieronder is voor beide planlocaties omschreven hoe aan de gestelde uitgangspunten wordt voldaan.

Giessensesteeg

Grondwater

Door het vloerpeil van de bebouwing 0,5 meter boven het wegpeil (ca. 1,10 m +NAP) aan te leggen wordt het risico op grondwateroverlast beperkt. Oppervlakkige afstroming richting het naastliggende perceel wordt beperkt door hemelwater middels het maaiveldverloop te leiden naar omliggende waterpartijen of groenzones.

Waterkwantiteit/oppervlaktewater

In het plangebied worden diverse poelen aangelegd welke in verbinding komen te staan met het oppervlaktewatersysteem. Hierdoor neemt de bergingscapaciteit in het watersysteem toe. De werkzaamheden die plaatsvinden in de beschermingszone zijn vergunningplichtig. Over de verbinding met het watersysteem en de vergunningverlening worden nadere afspraken gemaakt met waterschap Rivierenland. Daarnaast dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van een duiker welke parallel aan de weg loopt (peilvak LHA 125). Deze verbinding dient in stand gehouden te worden.

Waterkwaliteit

Het verhard oppervlak zal op de locatie afnemen door de verwijdering van verharding en bebouwing. Hierdoor nemen de negatieve effecten van hemelwaterlozingen af. Hemelwater zal niet geloosd worden op de aanwezige drukriolering, deze wordt uitsluitend gebruikt voor de lozing van afvalwater.

Broekgraaf

Grondwater

Door het vloerpeil van de bebouwing 1,3 meter boven het waterpeil in omliggend oppervlaktewater aan te leggen wordt het risico op grondwateroverlast beperkt.

Waterberging

Hoewel het terrein ook in de huidige situatie al grotendeels verhard is, zal door de ontwikkeling van het hoveniersbedrijf de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen. Deze toename bestaat uit de realisatie van nieuwe bebouwing, de bouw van een kas, de aanleg van extra verharding en de aanleg van worteldoek.

In totaal neemt het afstromend oppervlak met 3.900 m2 toe, dit is inclusief de te realiseren kas. Dit betekent dat bij een bergingseis van 436 m3 per hectare verhard oppervlak, 170 m3 hemelwater geborgen moet kunnen worden. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de vrijstellingsmogelijkheid van 1.500 m2, aangezien niet bekend is of hier in het verleden al gebruik van gemaakt is. De benodigde bergingscapaciteit wordt gerealiseerd door het aanleggen van een nieuwe watergang en de verbreding van een bestaande watergang. In totaal bedraagt het te realiseren nieuwe wateroppervlak 2.200 m2. Aangezien ook de demping van 120 m2 C-watergang gecompenseerd moet worden, neemt het wateroppervlak per saldo met 2.080 m2 toe. Uitgaande van een peilstijging van 0,3 meter kan hierin 624 m3 geborgen worden. Hiermee wordt ruim voldaan aan de bergingseis vanuit het waterschap.

Waterkwantiteit/oppervlaktewater

In het plangebied wordt de C-watergang verlegd en verbreed, hiervoor is reeds een vergunning verleend door waterschap Rivierenland.

Waterkwaliteit

Binnen de inrichting vinden geen bodembedreigende activiteiten plaats. Het terrein wordt voornamelijk gebruikt voor de opslag van machines (inpandig) en opslag van bestratingsmateriaal en groenopslag. De lozing van hemelwater vindt plaats op de B-watergang. Door hemelwater zoveel mogelijk bovengronds af te laten voeren over de taluds komt eventuele aanwezige verontreiniging niet terecht in het oppervlaktewater. Hemelwater zal niet geloosd worden op de aanwezige drukriolering, deze wordt uitsluitend gebruikt voor de lozing van afvalwater.

6.2 Geluid

Geluid kan een belasting van het woon-, werk- en recreatie- leefklimaat van de mens met zich meebrengen. Als geluidsgevoelige bestemmingen gelden in ieder geval woningen en woonwagenlocaties, scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen met de daarbij behorende terreinen. In de natuur zijn met name zoogdieren gevoelig voor verstoring door geluid.

In de provinciale milieuverordening zijn stiltegebieden aangegeven waarbinnen bescherming van het geluidsarme karakter van het gebied wordt nagestreefd ten gunste van ecologische en recreatieve waarden. Binnen de gemeentegrens van de gemeente Woudrichem bevinden zich geen stiltegebieden.

Giessensesteeg

Doordat de bedrijfsactiviteiten zullen verdwijnen op de locatie Giessensesteeg zal er voor de omwonenden sprake zijn van vermindering van geluidshinder. Ook zal het aantal vervoersbewegingen op de Giessensesteeg afnemen.

Broekgraaf

Op de locatie Broekgraaf wijzigt de functie van agrarisch bedrijf naar een agrarisch verwant bedrijf. Hierdoor neemt het geluidsniveau niet toe. Daarnaast is deze locatie 290 meter verwijderd van een geluidsgevoelige woonbestemming. Voor het aantal extra voertuigbewegingen per dag (gemiddeld per werkdag) is uitgegaan van 40 (= ongeveer 20 bezoekers) met een percentage vrachtverkeer van 2%. Dit betekent dat er per week uitgegaan wordt van twee vrachtwagens.

6.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de 'Wet milieubeheer' goedgekeurd. Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit

2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde,
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' van bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 1% ten opzichte van de grenswaarde). Na vaststelling van het NSL zal deze grens worden verruimt naar 3%.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Deze ontwikkeling beschreven in dit bestemmingsplan leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Giessensesteeg

Doordat de bedrijfsactiviteiten op de locatie Giessensesteeg verdwijnen zullen er op deze locatie uitsluitend positieve gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit.

Broekgraaf

Op de locatie Broekgraaf zal het aantal vervoersbewegingen enigszins toenemen. Met de NIBM-tool van Infomil is gekeken of de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof. Aangezien de exacte verkeersaantrekkende werking nog niet bekend is, is een schatting als invoer voor de tool gebruikt. Deze schatting gaat uit van gemiddeld aantal extra voertuigbewegingen per dag (gemiddeld over de week) van 40 (= ongeveer 20 bezoekers) met een percentage vrachtverkeer van 2%. Dit is aangehouden als extra verkeer door de activiteiten van het hoveniersbedrijf op de locatie Broekgraaf. Uit de uitkomst van de tool blijkt dat de beoogde ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verandering van de luchtkwaliteit. Het plan voldoet daarmee uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

6.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was voor landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden met het primaat natuur en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren. Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente Woudrichem. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

Giessensesteeg

Op basis van de activiteiten binnen de onderneming vindt er vermindering van geuremissie plaats ten aanzien van de huidige situatie. De compostering (een geurbron) zal niet meer plaatsvinden in de toekomstige situatie.

Broekgraaf

In de huidige situatie is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing voor deze locatie. Doordat in de toekomstige situatie sprake is van een hoveniersbedrijf annex kwekerij is het Activiteitenbesluit het toetsingskader. De mestopslag zal op termijn verdwijnen op deze locatie.

In de toekomst zal er ook compostering plaatsvinden op het terrein. Momenteel is nog niet precies duidelijk welke composteermethode toegepast zal worden. Het wordt in ieder geval methoden A of D. Deze methoden zijn hieronder nader toegelicht.

  • methode A: intensieve methode met hoge omzetfrequentie.

In de eerste twee weken wordt intensief omgezet (circa drie maal). Met het vorderen van het composteringsproces neemt de omzetfrequentie af naar gemiddeld één maal per drie weken. Het composteerproces duurt gemiddeld drie maanden. In deze periode wordt totaal circa zeven maal omgezet.

  • methode D: intensieve methode met geforceerde beluchting.

Door het composterende materiaal wordt met behulp van een ventilator en via een buizensysteem lucht geblazen. Er wordt in totaal circa vijf maal omgezet met een omzetmachine. Het composteerproces duurt circa twee-en-een-half tot drie maanden.

De hoeveelheid door te zetten compost is nog niet precies bekend. In ieder geval zak de compostering van het groenafval voldoen aan de regels benoemd in regeling 'G2- Compostering van groenafval' van de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR).

6.5 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Voor inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt dat binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als richtwaarde.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit het groepsrisico verantwoord moet worden. Conform de Circulaire Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen

(Circulaire Rnvgs) geldt dat voor het vervoer van gevaarlijke stoffen het groepsrisico verantwoord moet worden bij een toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Geïnventariseerd is of in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Daarbij is met behulp van de risicokaart binnen een straal van circa een kilometer gekeken naar de aanwezigheid van:

  • Bevi-inrichtingen;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en per buisleiding.

Het hoveniersbedrijf voert zelf geen risicovolle activiteiten uit, wel zal er een propaantank worden vervangen. De tank van 1,6 m3 wordt verwijderd en een tank van 3m3 wordt geplaatst. Bij de plaatsing van deze tank wordt de veiligheidsafstanden uit het activiteitenbesluit in acht genomen. Deze schrijven voor dat afhankelijk van het aantal malen dat een propaantank wordt gevuld de minimale afstand 10 of 20 meter bedraagt.

Daarnaast blijkt uit de risicokaart blijkt dat nabij de planlocaties geen risicovolle activiteiten aanwezig zijn waarvan het invloedsgebied over het plangebied reikt. De dichtstbijzijnde Bevi-inrichting is gelegen op 750 meter van de locatie Giessensesteeg (LPG-tankstation). Hieruit kan worden opgemaakt dat er geen risicovolle activiteiten in de omgeving van de locaties Broekgraaf en Giessensesteeg aanwezig zijn, die zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn voor het plangebied.

6.6 Bodem

Een schone bodem is nodig voor een goed milieu. De bodem mag geen risico vormen voor de mens en het milieu. Met een schone bodem zijn er geen belemmeringen voor het universele gebruik ten behoeve van wonen en werken, maatschappelijk en cultureel gebruik voor recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen en instandhouding van de natuur. Daarmee wordt de duurzaamheid van investeringen

en het gewenste ruimtegebruik gewaarborgd. Ontwikkelingen moeten kunnen plaatsvinden zonder beperkingen en zonder meer dan gebruikelijke investeringen.

Doordat het gebruik van de percelen zal wijzigen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Deze onderzoeken worden uitgevoerd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Bij de uitvoering van het bodemonderzoek op de locatie Giessensesteeg wordt tevens de eindsituatie van het bedrijf onderzocht. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt bepaald of sanering noodzakelijk is.

6.7 Flora en Fauna

Flora- en faunawet

Per 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. De Flora- en Faunawet (een kaderwet) vervangt een aantal bestaande wetten met regels op het gebied van in het wild levende flora en fauna. De wet heeft tot doel de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid aan in het wild levende plant- en diersoorten als functionele elementen van het ecosysteem waarvan zij deel uitmaken. In de wet worden in de artikelen 3 tot en met 7 de aanwijzing van beschermde dier- en plantensoorten geregeld. In de wet staat het beschermingsbeginsel voorop (nee tenzij). De artikelen 8 tot en met 18 beschrijven de verbodsbepalingen.

Beide locaties maken geen onderdeel uit van een gebied dat is aangewezen in het kader van Natura2000. Op basis van een analyse van de gebiedendatabase van het ministerie van LNV blijkt dat er zich geen Natura 2000 gebieden bevinden in of rond het plangebied. De dichtstbijzijnde EHS-gebieden bevinden zich op een afstand van circa 200 meter van de locatie Giessensesteeg en 300 meter van de locatie Broekgraaf, zie hiervoor onderstaande figuren. Doordat het plangebied niet in beschermde natuurgebieden ligt, hoeven er geen compenserende maatregelen getroffen te worden voor de ontwikkelingen in het plangebied.

De natuurontwikkeling aan de Giessensesteeg leidt tot nieuwe biotopen. Door de aanleg van poelen en bosschages en het toepassen van extensief onderhoud ontstaan er mogelijkheden voor de ontwikkeling van flora en fauna welke nu nog niet in het plangebied voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0008.png"

Figuur 9: Ligging EHS Giessensesteeg

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201204-ONHE_0009.png"

Figuur 10: Ligging EHS Broekgraaf

6.8 Milieuzonering

De verplaatsing van het hoveniersbedrijf leidt ertoe dat er andere bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd op de locatie Broekgraaf. Op de locatie Giessensesteeg verdwijnen de bedrijfsactiviteiten. Op deze locatie zijn dus uitsluitend positieve effecten voor de omgeving. Hieronder wordt daarom alleen de milieuzonering voor de locatie Broekgraaf beschouwd.

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Aan de hand van uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (VNG 2009) is beschouwd of de vestiging van het hoveniersbedrijf op de locatie Broekgraaf in milieuhygiënisch opzicht verantwoord is.

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten die is gebaseerd op de uitgave “Bedrijven en milieuzonering”. In deze uitgave wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed kan uitgaan van een bepaald type bedrijvigheid. Ruimtelijk relevant (uitgedrukt in indicatieve afstanden/hinderzones) zijn daarin de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstandsindicatie bepaalt daarbij uiteindelijk in welke van de categorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 5.2 de zwaarste vorm van bedrijvigheid.

De afstanden in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn indicatief. Er kan worden afgeweken van de indicatieve afstanden, indien uit onderzoek blijkt dat de daadwerkelijke hinder minder is dan verondersteld wordt in de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (VNG 2009). De Staat van bedrijfsactiviteiten is opgenomen als bijlage bij de regels.

In de huidige situatie biedt het bestemmingsplan buitengebied mogelijkheden om op de locatie Broekgraaf rundvee te houden. De milieucategorie hiervoor is 3.2 en de richtafstand (geur) hiervoor bedraagt 100 meter. De toekomstige activiteiten die worden uitgevoerd op het hoveniersbedrijf zullen ook binnen de milieucategorie 3.2 blijven.

6.9 Archeologie

Zowel de aangetoonde als verwachte archeologische waarden zijn opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied door hieraan een dubbelbestemming toe te kennen. Alleen op de locatie Giessensesteeg komt een dergelijke dubbelbestemming voor. Hier heeft een gedeelte van het plangebied de bestemming 'Waarde – archeologie 3'. In dit gedeelte van het plangebied worden natuurlijke oevers en een sloot aangelegd. Om te kunnen bepalen of deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder archeologische waarden te beschadigen is onderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarde van het terrein.

Uit het onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de verwachting dat in het plangebied oude oeverafzettingen aanwezig zijn in combinatie met oude woongronden.
  • Op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat het plangebied vanaf ten minste het begin van de 19e eeuw onbebouwd is geweest. Voor de Nieuwe tijd bestaat daarom een lage archeologische verwachting op het aantreffen van (nederzettings)resten.
  • In de ondergrond van het plangebied liggen oeverzettingen van de Alm stroomrug (noordelijke randzone). De top van deze oeverafzettingen ligt tussen 60 en 100 cm –Mv en is niet ontkalkt. Dit kan komen door de relatief lagere ligging van deze afzettingen in de overgangszone van de Alm/stroomrug naar de komgronden, waar overwegend natte condities heersten. De oeverafzettingen zijn ten minste deels afgedekt met komklei, maar de hogere voorkomens kon dit niet worden aangetoond.
  • Er zijn in de top van de oeverafzettingen geen aanwijzingen voor een cultuurlaag (oude woongrond) aangetroffen. Typische vuilgrijze lagen ontbreken. Ook is in geen enkele boring houtskool aangetroffen, wat men in het geval van een oude woongrond of nederzettingsterrein wel zou verwachten.

Concluderend heeft het plangebied een lage verwachting voor archeologische waarden uit de Romeinse tijd – Late Middeleeuwen. Voor de Nieuwe tijd bestond op basis van het bureauonderzoek al een lage archeologische verwachting. De bestemming 'Waarde – archeologie 3' uit het bestemmingsplan buitengebied wordt daarom niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch archeologische vondsten worden gedaan zullen deze worden gemeld bij de gemeente Woudrichem. In bijlage 3 is het archeologisch onderzoek opgenomen.

6.10 Cultuurhistorie en landschap

Binnen het provinciale en gemeentelijke beleid is vestiging van bedrijven in Vrijkomende Agrarische Bebouwing en het bouwen buiten bestaande fundamenten mogelijk indien sprake is van een 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Onder een kwaliteitsverbetering worden begrepen alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. In deze paragraaf onderbouwen wij de kwaliteitsverbetering ten aanzien van landschap en cultuurhistorie. De aspecten natuur en water zijn reeds in andere paragrafen aan bod geweest.

Giessensesteeg

De locatie Giessensesteeg is gelegen in het schootsveld van Fort Giessen en is gelegen in kleinschalig landschap. De bebouwing en kavels zijn ingebed in het landschap door een aantal structurele groenelementen. Gelegen op de flank van de stroomrug is er balans gezocht tussen de besloten stroomruggen met hun bosjes, erf- en wegbeplantingen, de openheid van de kommen met weides, water en grienden en de, uit historisch oogpunt gewenste, openheid vanuit de ligging binnen het schootsveld van Fort Giessen. In de bestaande situatie valt de relatieve openheid van de kavels op; aan noord- en westzijde wordt het landschap begrensd door de gesloten beplanting van Fort Giessen en de beekbegeleidende beplanting van de Alm. Het ruimtelijk zwaartepunt ligt aan de kant van de Giessensesteeg. Hier verfijnen de aanwezige kersenbomen en solitairen in de vorm van o.a. notenbomen de schaal van het landschap. Tevens sluiten deze groenelementen aan bij de schaal en maat van het bouwkundig ensemble. In de richting van het landschap neemt vervolgens de openheid toe. Op de kavelgrenzen is geen kavelgrensbeplanting toegepast met het oog op de historische openheid van het schootsveld. Daarnaast wordt door het slopen van overtollige bebouwing in het gebied een kwaliteitsverbetering gerealiseerd.

Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden om buiten bestaande fundamenten te bouwen. In deze situatie is door het verdwijnen overtollige bebouwing, behoud van openheid en kleinschalige landschapselementen duidelijk sprake van een kwaliteitsverbetering voor het landschap.

Broekgraaf

Op de locatie Broekgraaf zal niet meer bebouwing mogelijk zijn dan in de huidige situatie. De landschappelijke winst zit in de mestopslag die na verloop van tijd zal verdwijnen. Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden gecreëerd waardoor de openheid van het landschap niet wordt aangetast.

6.11 Verkeer en bereikbaarheid

De verkeersintensiteit zal door de ontwikkelingen per saldo niet toenemen. Wel zal er sprake zijn van verplaatsing van de verkeersbewegingen.

Door de verplaatsing van het hoveniersbedrijf zal het aantal verkeersbewegingen op de locatie Giessensesteeg afnemen. Op de locatie Broekgraaf zal het aantal verkeersbewegingen licht toenemen. De verkeersbewegingen betreffen met name personenvervoer van medewerkers en de aanvoer van materialen bestemd voor hoveniersactiviteiten.

Verwacht wordt dat het aantal verkeersbewegingen niet hoger komt te liggen dan 40 per dag, inclusief vrachtverkeer (20 bezoeken). De piekmomenten liggen daarvoor in de ochtend van 7.15 – 7.45u en in de middag van 16.45 – 17.15u.

De locatie Broekgraaf is gelegen op een relatief korte afstand van een aansluiting op de provinciale weg N322 (ongeveer 1 km) en 5 km van de A27, hierdoor is het bedrijf goed bereikbaar. Vanwege de minimale verkeersaantrekkende werking van het bedrijf zijn significante gevolgen op de belasting van het lokale wegennet uitgesloten.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen, vervolgens op de verbeelding. Daarna wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Tot slot wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.

7.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008)

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), alsmede het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Volgens het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht dat een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren volgens de RO standaarden, RO Standaarden en regels 2012. Voor het digitaliseren c.q. standaardiseren van bestemmingsplannen is de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Ook moet van het plan een analoge versie worden vastgesteld. Van een bestemmingsplan is er dus altijd een digitale en een analoge (papieren) (verschijnings)vorm. Deze zijn beide rechtsgeldig.

De vorige Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO) en het daarbij behorende Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro 1985) bevatten bijna geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Dit, terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn. Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld.

Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2008 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen en zones hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.

7.2 Verbeelding

De verbeelding (plankaart) heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen.

Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

De verbeelding omvat 2 kaartbladen met bestemmingen, één voor de locatie Giessensesteeg 9 en één voor de locatie Broekgraaf 4.

7.3 Planregels

De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en bepalingen over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels;
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen;
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelbepaling, de procedure bepaling en algemene regels voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels;
  • Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.

De bestemmingen beginnen steeds met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In een aantal gevallen is de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om nadere eisen te stellen. Om bepaalde ontwikkelingen te sturen respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van bepalingen voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels en wijzigingsbepalingen. Na het doorlopen van een in het bestemmingsplan nader uiteengezette procedure kan aan deze 'flexibliteitsbepalingen' medewerking worden verleend. Voorwaarde hiervoor is dat sprake is van een kwaliteitsverbetering van het landschap zoals bedoeld in artikel 2.2 van de Verordening Ruimte. Hierbij zal rekening worden gehouden met de afspraken zoals die met betrekking tot kwaliteitsverbetering in regionaal verband zijn gemaakt.

Om te voorkomen dat bestemmingen gefrustreerd worden zijn diverse bestemmingen voorzien van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij door het bevoegd gezag hiervoor een speciale omgevingsvergunning hebben afgegeven

7.4 Wijze van toetsen

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de manier waarop activiteiten aan het bestemmingsplan getoetst moeten worden. Daartoe wordt eerst een werkwijze voorgesteld. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal in de regels gehanteerde termen. Het gaat daarbij onder meer om 'open normen'. Deze worden gebruikt omdat het in veel gevallen onmogelijk is om eenduidige harde criteria op te stellen. Enerzijds omdat daarmee de nodige flexibiliteit in een plan wegvalt en anderzijds omdat het bestemmingsplan een momentopname is waarbij vooraf onmogelijk met alle situaties rekening kan worden gehouden.

7.4.1 Werkwijze

Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regime van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd:

  • 1. Ga op de verbeelding na welke bestemming(en) en aanduidingen voor de gronden zijn opgenomen waarop de onderzoeksvraag/aanvraag betrekking heeft;
  • 2. Kijk in de regels naar de bepalingen van het artikel van de bestemming die voor de gronden geldt;
  • 3. Beoordeel of het aangevraagde/geconstateerde past binnen de doeleindenomschrijving. Hierbij dienen meteen de nadere detaillering van de doeleinden en de gebruiksbepaling te worden meegenomen omdat die een nadere uitleg/inperking geven van de doeleindenomschrijving;
  • 4. Luidt het antwoord op punt 3 ja, dan moet in het geval van een bouwwerk tevens worden gekeken of deze ook past binnen de bebouwingsregels;
  • 5. Voor zover er tevens werken/werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, moeten worden uitgevoerd (waarbij gedacht kan worden aan werkzaamheden die bodem-/grondverzet met zich meebrengen) dan moet bovendien worden nagegaan of er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden verplicht is gesteld;
  • 6. Indien aan de punten 3, 4 en 5 wordt voldaan of kan worden voldaan, dan kan medewerking worden verleend, waarbij het bevoegd gezag eventueel nog gebruik kan maken van de aan haar toekomende bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, teneinde de aanvraag beter te kunnen inpassen.
  • 7. Luidt het antwoord op de punten 3, 4 en/of 5 nee, dan kan nog worden gekeken of het plan voor dit aspect voorziet in een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels wel wijzigingsmogelijkheid (dit zijn de zogenaamde flexibiliteitbepalingen). Is dit zo, dan dient een nadere afweging te worden gemaakt in hoeverre afwijken van het bestemmingsplan in dit geval gewenst is. Voorzien de flexibiliteitbepalingen niet in een afwijkingsmogelijkheid of wordt afwijken onwenselijk geacht dan dient het verzoek te worden afgewezen c.q. het geconstateerde (in principe) te worden gehandhaafd wegens strijd met het bestemmingsplan, tenzij het een situatie betreft waarop het overgangsrecht toeziet.
7.4.2 Ter zake deskundige

Bij enkele bestemmingen dan wel aanduidingen wordt aangegeven dat bij activiteiten waarvoor omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden of een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels noodzakelijk is, door het bevoegd gezag een ter zake deskundige moet worden geraadpleegd ten aanzien van de mogelijke nadelige effecten voor de bestemming of aanduiding. Onder 'ter zake deskundige' wordt in dit geval begrepen een officieel erkende persoon of instantie op het betreffende kennisgebied dan wel een persoon die op basis van zijn opleiding en ervaring over een goede deskundigheid op het betreffende kennisterrein beschikt en dit ook in de praktijk heeft doen blijken. Tot slot geldt als voorwaarde dat de persoon/instantie de mogelijkheid heeft om over de relevante gegevens te beschikken. Deze deskundige dient te worden ingeschakeld door de initiatiefnemer, die ook de kosten daarvoor draagt.

Voor zover het onderdelen betreft die vooral een milieuhygiënische afweging behelzen, aantasting woon- en leefklimaat en het bepalen of bedrijven vergelijkbaar zijn met bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de

Staat van Inrichtingen) behoort de Inspecteur van de Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu tot de mogelijke aanspreekpunten. Wat betreft de archeologische waarden zijn de regioarcheoloog en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de aangewezen adviesinstanties.

7.4.3 Onevenredige aantasting

Op deze open norm wordt op diverse plaatsen in de regels teruggegrepen. Vooral in de criteria bij de flexibiliteitsbepalingen (omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheden) en de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt regelmatig aangegeven dat 'geen onevenredige aantasting' van bepaalde waarden mag plaatsvinden. Ook op een enkele plaats in de nadere detaillering van de doeleinden en in de nadere eisenregeling worden deze woorden aangetroffen. Deze terminologie vraagt om een op de specifieke situatie toegesneden beoordeling.

Bij de beoordeling zullen dus steeds de bestaande situatie, de aanvraag, de tijdelijke gevolgen en de toekomstsituatie tegen elkaar moeten worden afgewogen. Er mag wel sprake zijn van een aantasting, maar deze mag niet dusdanig zijn dat de kwaliteit en/of kwantiteit van de te beschermen waarden in te grote mate afneemt.

In de toelichting worden diverse handreikingen geboden ten aanzien van de doelstellingen en belangen die worden behartigd met het bestemmingsplan. Zo is beschreven welke waarden binnen het plangebied voorkomen en wat het karakter van die waarden is.

7.4.4 Afweging van belangen

Het bevoegd gezag mag zelfstandig afwegen of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden kan worden verleend. Voor deze afweging is inzicht nodig in het belang van de uitvoering van desbetreffende werken en/of werkzaamheden enerzijds en de schadelijkheid voor de aanwezige waarden anderzijds. Vervolgens kan het belang van de ingreep worden afgewogen tegen de

negatieve effecten op de aanwezige waarden.

7.4.5 Noodzakelijk

In de regels wordt op een aantal plaatsen de eis van 'noodzakelijkheid' gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval bij agrarische bouwvlakvergroting/verandering (deze dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of bedrijfsontwikkeling). De noodzakelijkheid duidt op een zwaarwegend bedrijfsmatig belang dat aan de orde moet zijn.

Ten aanzien van de bouwvlakvergroting kan worden gesteld dat van noodzaak geen sprake is indien binnen het bouwvlak zelf nog voldoende ruimte is om de activiteiten te ontwikkelen. De noodzakelijkheid zal door de aanvrager moeten worden aangetoond.

7.5 Regeling

Voor de inhoudelijke regeling wordt verwezen naar de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting. Daar wordt ingegaan op hoe de binnen het plangebied voorkomende gebieden en functies zijn bestemd, en welke mogelijkheden en beperkingen verder zijn opgenomen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Resultaten vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

In het kader van het wettelijk vooroverleg conform artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is een concept van dit bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Noord Brabant en waterschap Rivierenland. De reacties van de provincie en het waterschap zijn als bijlage bijgevoegd. De binnengekomen reacties hebben aanleiding gegeven om het bestemmingsplan op een aantal onderdelen aan te passen.

8.2 Verwerking zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 31 mei 2013 tot en met 11 juli 2013 ter inzage gelegen,waarbij de mogelijkheid werd geboden tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Daarbij kon, zoals de Wet ruimtelijke ordening dat in artikel 3.8, lid 1 sub d bepaalt 'door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren worden gebracht'. Van deze gelegenheid is alleen gebruik gemaakt door de provincie Noord-Brabant.

De zienswijze is samengevat, beoordeeld en voorzien van gemeentelijk commentaar in de Nota van zienswijzen in Bijlage 5. Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van deze zienswijze aangepast.

Hoofdstuk 9 Handhaving en uitvoering

9.1 Financiële uitvoerbaarheid

De kosten worden gedragen door de initiatiefnemers. Dit zal bekostigd worden uit eigen middelen. Het plan is derhalve financieel haalbaar. Met initiatiefnemers is een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In deze samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de uitvoering, zodat financieel, juridisch en feitelijk verzekerd is dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van het gebied. De gemeente zal om deze redenen geen exploitatieplan vaststellen.

9.2 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een verplicht inspraakmoment ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan.

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling.

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen. De gemeente heeft getracht om in haar buitengebied de regelgeving beperkt en eenvoudig te houden. Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc. Handhaving van gebruiks- en omgevingsvergunnnigsvoorschriften wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen, worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

  • 4. Actief handhavingsbeleid.

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het buitengebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. Een gemeente dient dan ook voldoende menskracht ter beschikking te hebben voor de benodigde controle en handhavingsacties.