direct naar inhoud van 5.8 Natuur
Plan: Buitengebied Woudrichem - Duijlweg 4-6 2012
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.BUITBP201101-ONHE

5.8 Natuur

5.8.1 Algemeen

In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. Sinds april 2002 regelt de Flora- en Faunawet de bescherming van circa 500 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren. In de Flora- en Faunawet is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:

  • zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);
  • zij verstoord worden (toename van geluid of licht);
  • hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.


Afhankelijk van de voorgestane activiteiten op de planlocatie en de aangetroffen soorten geldt een vrijstelling of dient een ontheffing te worden aangevraagd. Hierbij geldt dat de regeling strikter is bij een zeldzame soort en ingrijpende activiteit. Vogels zijn in Nederland op gelijke wijze beschermd, waarbij geldt dat vooral in het broedseizoen (15 maart – 15 juli) sprake kan zijn van verontrusten, doden of verstoren van nestplaatsen.


De soortenbeschermende werking is dus opgenomen in de Flora- en Faunawet. Gelet op de aard van het initiatief dient met name bepaald te worden of zich in de directe nabijheid van de op te richten bebouwing beschermde natuurwaarden (rode lijst soorten) bevinden, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen desondanks zoveel mogelijk te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten dient zo veel mogelijk voorkomen te worden. In het kader van onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, de resultaten hiervan worden in 5.8.3 beschreven.


De realisatie van de gebouwen hebben geen effect op de habitats voor de in het wild levende dieren. De gronden waarop wordt gebouwd zijn al jarenlang in gebruik voor agrarisch grondgebruik (grasland/akkerbouw). Naar verwachting zijn er op deze gronden geen beschermde soorten aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat er geen ontheffing noodzakelijk is in het kader van de Flora en Faunawet.


Ten slotte zal voor enkele bomen een omgevingsvergunning voor het kappen aangevraagd worden. Het betreft de bomenrij die op afbeelding 17 ter plaatse van nummer 1 is weergegeven. Tevens wordt rekening gehouden met waardevolle bomen in het plangebied en de naaste omgeving, deze blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201101-ONHE_0014.png"

5.8.2 Natuurbeschermingswet

Op 9 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening Stikstof en Natura-2000 vastgesteld. Deze verordening is per 15 juli 2010 in werking getreden. De basis van deze verordening betreft de Natuurbeschermingswet en de PAS (programmatische aanpak stikstof). In de verordening zijn de technische eisen, saldering en de procedures vastgesteld. Er zal bij iedere bouw van stallen waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen noodzakelijk is een melding moeten worden ingediend bij de provincie waarin wordt aangetoond dat de nieuw te bouwen stal voldoet aan de eisen uit de verordening. Indien de depositie van de gewenste situatie toeneemt ten opzichte van het gecorrigeerd emissieplafond van de geldende vergunning/melding zal er moeten worden gesaldeerd uit de provinciale depositiebank. De depositie zal worden getoetst op de voor verzuring gevoelige habitats in een Natura-2000 gebied.


Voor het bedrijf aan de Duijlweg 4-6 is een Melding Verordening Stikstof en aanvraag Natuurbeschermingswetvergunning ingediend bij de provincie Noord-Brabant. De melding en aanvraag hebben betrekking op het houden van 294 melkkoeien en 303 stuks vrouwelijk jongvee in 2 nieuw te bouwen stallen. De nieuw te bouwen stallen voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Verordening stikstof.


Ten opzichte van de uitgangssituatie (7 december 2004) is er sprake van een toename van de stikstofdepositie. Deze toename van depositie zal worden gesaldeerd uit de provinciale depositiebank. De saldering wordt definitief zodra een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw is verleend.


Naast de melding Verordening Stikstof is er ook een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd. In deze vergunning is getoetst op de Natura-2000gebieden en beschermde natuurmonumenten in de omgeving van het bedrijf. Middels saldering uit de depositiebank voor de Natuurbeschermingswetgebieden en een ecologische onderbouwing voor de Vogelrichtlijngebieden kan de vergunning worden verleend zodra de saldering in het kader van de Verordening stikstof definitief is. Zoals reeds beschreven wordt deze saldering pas definitief zodra de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit is verleend.


Doordat wordt voldaan aan de eisen, welke zijn gesteld in de Verordening Stikstof, kan een melding worden geaccepteerd en vergunning worden verleend.

5.8.3 Quickscan flora en fauna

Door IJzerman advies is in februari 2013 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:

  • De geplande ontwikkelingen geen nadelige effecten hebben op beschermde natuurgebieden of de EHS. Een vergunning op de natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
  • Algemeen voorkomende soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Deze soorten zijn weliswaar beschermd middels de Flora- faunawet, maar worden aangeduid als algemene soorten (AMvB artikel 75, lijst 1). Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
  • Voor overige strikt beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen.

In het onderzoeksrapport tevens aangeraden om ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels eventuele kapwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden conform de Flora- en faunawet. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gekapt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van het aspect flora en fauna. Het aangedragen advies over de verstorende werkzaamheden zal in het kader van onderhavig plan meegenomen worden.