direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hogelandstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de kern Giessen ligt aan de Hogelandstraat een onbebouwd perceel dat in aanmerking komt voor het realiseren van enkele woningen. In 2009 is een ruimtelijk onderbouwing opgesteld om, met toepassing van artikel 19, lid 2 WRO (oud) een omgevingsvergunning te verlenen, voor de bouw van 10 eengezinswoningen op deze locatie. Tegen deze procedure is door omwonenden bezwaar aangetekend. In 2015 heeft de rechter naar aanleiding van het beroep bepaald dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden op grond van artikel 19 lid 2 Wro. Na deze uitspraak is in samenspraak met de omwonenden gewerkt aan een realiseerbaar aangepast bouwplan.

De verdere realisatie van dit woningbouwplan is te hand genomen door Van Diest Advies & Ontwikkeling. De woningbouwontwikkeling wordt met voorliggend bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Hogelandstraat (kadastraal nummer 3823 t/m 3832 en gedeeltelijk 3833) in de kern van Giessen, gemeente Woudrichem. Het perceel is ca. 1.800 m2 groot en betreft een oude, vervallen boomgaard. De locatie wordt begrensd door bestaande woonbebouwing aan de oost-, zuid- en westzijde. Ten noorden van de locatie bevindt zich het terrein van HAK.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Giessen-Rijswijk 2003'. Het gebied heeft de bestemming 'Wonen'. Omdat voor het perceel geen bouwvlak is opgenomen, is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving gegeven van de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante ruimtelijke beleid voor de in hoofdstuk 2 omschreven ontwikkeling. In hoofdstuk 4 is de ontwikkeling getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling komt aan bod in hoofdstuk 5. Tot slot is in hoofdstuk 6 een beschrijving gegeven van de juridische regeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een voormalige boomgaard die oorspronkelijk aan de rand van Giessen was gelegen. Met het samengroeien van de kernen Giessen en Rijswijk in het midden van de vorige eeuw en de vestiging van de HAK fabriek is de locatie ingesloten geraakt. De directe omgeving wordt dan ook gekenmerkt door de HAK fabriek enerzijds (noordzijde) en bestaande vrijstaande woningen anderzijds. De woningen in de directe omgeving bestaan overwegend uit één bouwlaag die is afgedekt met een kap met de nok in de lengterichting van de bebouwing. Er zijn echter ook enkele woningen in de directe omgeving die bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De maximale bouwhoogte bedraagt circa 10 m.

2.2 Toekomstige situatie

Het beoogde bouwplan voorziet in zes aaneengebouwde seniorenwoningen. In figuur 2.1 is een situatietekening opgenomen van de beoogde situatie. De woningen kunnen evenwel iets verspringen zodat enige geleding ontstaat en de bebouwing parallel aan de Hogelandstraat (noorzijde) kan worden gebouwd, zie figuur 2.2. De bebouwing heeft een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m en 9 m. De vormgeving sluit aan bij de bebouwing in de directe omgeving. Aan de voorzijde van de woningen wordt parkeerruimte gerealiseerd, haaks op de Hogelandstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0002.jpg"

Figuur 2.1 Situatietekening beoogde ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0004.png"  

Figuur 2.2 Impressie bouwplan

Hoofdstuk 3 Vigerend ruimtelijke beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de kaarten uit de Structuurvisie of bepalingen uit het Barro, er zijn dan ook geen aandachtspunten voor het onderhavige bestemmingsplan te verwachten.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).

  • a. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op basis van jurisprudentie wordt de realisatie van 6 seniorenwoningen in bestaand stedelijk gebied niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Op grond daarvan kan het feitelijk doorlopen van de rijksladder in dit geval achterwege blijven. In het kader van het provinciaal beleid wordt echter wel getoetst of er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en of er behoefte bestaat aan de te realiseren wonignen.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening, partiële herziening 1 januari 2016

De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer.

Het plangebied is onderdeel van de stedelijke structuur. Ten aanzien van de stedelijke structuur richt het beleid zich op de volgende uitgangspunten:

  • 1. concentratie van verstedelijking;
  • 2. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • 5. versterking van de economische kennisclusters.

Binnen de stedelijke structuur wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen stedelijke concentratiegebieden, hoogstedelijke zones, stedelijke knooppunten, zoekgebieden verstedelijking en kernen in het landelijk gebied. Onderhavig plangebied is hierbij aangewezen als een kern in het landelijk gebied. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen. Stedelijke ontwikkelingen moeten echter qua maat en schaal wel bij de kern passen.

Conclusie

Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van een zestal woningen in het bestaand stedelijk gebied. Met de beoogde ontwikkeling wordt qua aard, schaal en functie aangesloten bij de dorpskern van Giessen. Het plan is daarom in overeenstemming met de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant.

Verordening ruimte Noord-Brabant, geconsolideerde versie januari (2014)

Op 14 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte vastgesteld. De provinciale belangen die rechtstreeks doorwerken in bestemmingsplannen zijn opgenomen in de provinciale verordening ruimte. Hierna is de ontwikkeling getoetst aan de relevante artikelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Verordening ruimte Noord-Brabant

4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

4.3 Nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Toetsing en conclusie

Artikel 4.2 van de verordening stelt, dat stedelijke ontwikkelingen uitsluitend zijn toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied of daarop aan dienen te sluiten. Hoewel op basis van jurisprudentie de ontwikkeling niet als stedelijke ontwikkeling hoeft te worden aangemerkt, wordt deze vanuit het provinciaal beleid wel als zodanig gezien. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan het gesteld in artikel 4.2 van de provinciale verordening. Op de regionale afstemming is hierna ingegaan.

Bij de Regionale Agenda Wonen 2017 is er voor de periode tot en met 2025 uitgegaan van een behoefte van 545 woningen voor de hele gemeente Woudrichem. In totaal is er al een harde plancapaciteit voor 359 woningen. Dit houdt in dat er nog voor ongeveer 185 woningen ruimte is. Onderhavige locatie is met 8 starterswoningen opgenomen de Meerjarenprognose Grondexploitaties van de gemeente. Na diverse planaanpassingen gaat het nu voorliggende plan uit van 6 seniorenwoningen.

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bouwplan past binnen de regionale woningbouwafspraken. De conclusie wordt ook nog eens versterkt door het feit dat in het voorliggende plan sprake is van een vermindering van het aantal nieuwe woningen waardoor er voor dit plan ook een geringer beroep op de beschikbare plancapaciteit behoeft te worden gedaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Land van Heusden en Altena (vastgesteld 25 juni 2013)

De colleges van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben eind 2010 besloten de geldende intergemeentelijke 'Structuurvisie Plus Land van Heusden en Altena' uit 2004 te gaan actualiseren. Doelstelling was om de geldende intergemeentelijke structuurvisie te actualiseren met inachtneming van de eisen uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de daarin opgenomen Grondexploitatiewet.

De structuurvisie is na vaststelling digitaal toegankelijk via de gemeentelijke website in de vorm van een matrix, bestaande uit vijf thema's (wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit) met vier vormen van gemeentelijke regie: basisverantwoordelijkheid (moeten), ontwikkelingen die onze ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn (kunnen) en ontwikkelingen die we willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden in het gebied aantasten (voorkomen). Deze vormen van regie worden per thema uitgewerkt.

Wonen

De gemeenten zien het als hun taak om te zorgen voor een woningvoorraad die geschikt is voor alle doelgroepen. De gemeenten willen dit doen door:

  • te zorgen voor ruimte voor voldoende passende woonruimte en voldoende inbreidings- en uitleglocaties;
  • rekening te houden met veranderde wooneisen en het levensloopbestendig wonen;
  • invulling te geven aan de prestatieafspraken die gemaakt zijn met de woningcorporaties;
  • eventueel in de toekomst herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de woningvoorraad en de fysieke woonomgeving geschikt te maken en te houden;
  • te sturen op woningbouwinitiatieven van derden die bijdragen aan de woonkwaliteit. De woonkwaliteit kan ook betrekking hebben op het mensen langer met zorg en begeleiding thuis laten wonen, maar ook op het laten huisvesten van arbeidsmigranten.

Tot slot willen de gemeenten het verval van de woningvoorraad voorkomen door initiatieven die sociaal-maatschappelijke kwaliteiten verstoren te weren en particulieren te wijzen op kwaliteitsverlies van hun eigendommen die de algehele kwaliteit van de leefomgeving aantasten.

Voorzieningen

De gemeenten zien als basisverplichting voor zichzelf dat ze het aanbod van bepaalde basisfuncties binnen de diverse kernen van de drie gemeenten veiligstellen. In aanvulling daarop zien de gemeenten het realiseren van bereikbare zorgvoorzieningen als een basisinspanning. Daarnaast zien de gemeenten het als hun ambitie om naast het behoud van de wettelijke basisfuncties een minimumniveau van diverse andere voorzieningen te handhaven in de kernen of de regio. In de regio wordt zoveel mogelijk gezocht naar onderlinge afstemming bij het realiseren van bepaalde functies en voorzieningen. In beginsel willen de gemeenten meewerken aan het faciliteren van commerciële en maatschappelijke initiatieven die leiden tot het verbeteren van de leefbaarheid en het voorzieningenpatroon. Een kans die hierbij gezien wordt is de bundeling van voorzieningen van meerdere commerciële en niet commerciële partijen in multifunctionele accommodaties. Ook initiatieven van groepen bewoners om kleinschalige zorgvoorzieningen te realiseren in de bestaande kernen zullen worden ondersteund. Het verlies van de basisvoorzieningen in de diverse (kleinere) kernen willen de drie gemeenten voorkomen.

Economie

De gemeenten zien het als hun taak om te zorgen voor een goed functionerende economie en een goede arbeidsparticipatie door het ruimtelijk faciliteren van bedrijvigheid in de gemeenten. De gemeenten willen verder regionale ruimte bieden voor het doorontwikkelen en herstructureren van bedrijven door gebruik te maken van het regionale bedrijventerrein voor bedrijven groter dan 5.000 m² en de subregionale bedrijventerreinen voor bedrijven kleiner dan 5.000 m². Daarnaast besteden de gemeenten aandacht aan detailhandel, leisure, horeca, recreatie en toerisme. Initiatieven van bedrijven die leiden tot het kunnen blijven ondernemen in het Land van Heusden en Altena zullen daarom ook ondersteund worden. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het faciliteren van reguliere bedrijvigheid, maar ook het onder voorwaarden faciliteren van agrarische bedrijvigheid, de omzetting van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, toerisme en recreatie, maatschappelijke en commerciële voorzieningen. De gemeenten willen voorkomen dat ondernemers uit de regio vertrekken, omdat er in de regio geen plaats meer is voor het voortzetten van de bedrijvigheid.

Omgeving en eigenheid

De gemeenten zien het als hun taak om de kwaliteit en de karakteristieken van het landschap en de kernen te behouden. Hierbij wordt aandacht besteedt aan het cultuurhistorisch erfgoed (boven- en ondergronds), geografische en landschapswaarden. Hierbij wordt een driedeling gemaakt in het plangebied tussen het open middengebied met een agrarische economie, de rivieroevers met een gemengde plattelandseconomie en het gebied grofweg ten westen van de A27 voor waterveiligheid, natuurontwikkeling en recreatie. Ook de structuurvisie Ruimte voor de Rivier van de rijksoverheid maakt hier onderdeel van uit. Het is de ambitie van de gemeenten om de structuren die van belang zijn voor de kwaliteit en de karakteristiek van het gebied te versterken door zorgvuldig met het gebied om te gaan. Dit houdt niet in dat het gebied ruimtelijk gezien op slot gaat. Aan initiatieven van derden die de kwaliteit van het gebied versterken willen de gemeenten ook ruimte bieden, door bijvoorbeeld ruimte voor ruimte of landgoederen mogelijk te maken. Ook zijn de gemeenten bereid om onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde gebieden ontwikkelingen ten aanzien van duurzame energie en het Nationaal Bestuursakkoord Water ruimtelijk te faciliteren. De gemeenten willen het sluipend verlies van kwaliteit en karakteristiek in de regio voorkomen. De A27 wordt niet gezien als een ontwikkelingsas. Het open landschap moet worden behouden. Verder willen de gemeenten watergerelateerde bedreigingen uitsluiten doorontwikkelingen op plekken waar dat vanuit waterveiligheid en waterkwaliteit en kwantiteit niet acceptabel is uit te sluiten.

Verkeer en mobiliteit

De gemeenten zijn van mening dat het hun basisverantwoordelijkheid is om een goed functionerende infrastructuur in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren om te zorgen voor een goede bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid van het gebied. Het in stand houden van het openbaar vervoersnetwerk hoort hier ook bij. Het is de ambitie van de gemeenten om een goede bereikbaarheid te creëren van en naar locaties die voor de leefbaarheid van de regio belangrijk zijn, zoals bedrijventerrein, kernen en landbouwgronden. Dit kan door het scheiden van langzaamverkeer, agrarisch verkeer en regulier wegverkeer, maar ook door het aanbieden van een goed openbaar vervoernetwerk in de regio en naar locaties buiten de regio. Eventuele kansen die zich in de regio voordoen om de mobiliteit te vergroten of te verbeteren willen de gemeenten ondersteunen. De verbreding van de A27, het omleggen van de N322, het aanleggen van een spoorlijn met station langs de A27 zijn hier onderdelen van. De gemeenten willen voorkomen dat de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid door het gebruik van de (bovenregionale) infrastructuur verslechtert en treedt hiervoor graag in overleg met hogere overheden.

Conclusie

De realisatie van zes seniorenwoning op een inbreidingslocatie geeft invulling aan de paragraaf 'wonen'. De woningen dragen bij aan het in stand houden van het voorzieningenniveau door inwoners, ook naarmate zij ouder worden een woonplek te geven in de eigen omgeving.

Woonvisie Land van Heusden en Altena (vastgesteld 15 november 2015)

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de woningcorporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena hebben ervoor gekozen om gezamenlijk een woonvisie op te stellen voor het Land van Heusden en Altena. De regionale woonvisie dient als basis voor een regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019.

Geconstateerd wordt dat de woningvoorraad niet meer op alle punten aansluit bij de behoeften van de wijzigende bevolking. Er komen veel meer 1- en 2-persoonshuishoudens en veel meer ouderen. Dit zal leiden tot een vraag naar andere woonvormen en ook goedkopere woningen. Op basis van die kennis zijn in de woonvisie 10 principes benoemd die als richtinggevend worden beschouwd voor het te voeren beleid en de uitvoering daarvan. Dit resulteert in een beleid voor de komende jaren waarbij niet de overheid, maar de markt sturend is. Ontwikkelingen en initiatieven worden getoetst aan de principes en de ontwikkelingen die het beste binnen die principes passen worden toegelaten. De 10 principes zijn:

  • 1. Wij bouwen waar de bevolking nu en straks behoefte aan heeft;
  • 2. Wij benutten de mogelijkheden in de bestaade voorraad;
  • 3. Wij hebben oog voor eigen identiteit en authenciteit;
  • 4. Wij sturen vanuit organische ontwikkeling;
  • 5. Wij koesteren ondernemerschap en eigen initiatief;
  • 6. Wij geven ruimte aan innovatie en experimenten;
  • 7. Wij hebben oog voor de onderkant en geven ruimte aan de bovenkant;
  • 8. Wij zullen de woningvoorraad verder verduurzamen;
  • 9. Wij facilitereb het 'zorgen voor elkaar';
  • 10. Wij dragen bij aan het 'zorgeloos grijs worden'.

Conclusie

De ontwikkeling van zes seniorenwoningen past prima binnen de nieuwe marktgestuurde aanpak zoals beschreven in de woonvisie. De ontwikkeling van onderhavige locatie was in eerste instantie in handen van de gemeente en Woonservice Meander. De oorspronkelijke plannen stuitten echter op bezwaren vanuit de omgeving. Na veel overleg is het nu voorliggende plan tot stand gekomen, waarbij de verder planvorming is opgepakt door een ontwikkelaar. Verder sluiten de te bouwen seniorenwoningen aan bij de woonvraag voor de komende jaren en de toenemende behoefte die er in de komende jaren vanwege de optredende vergrijzing ontstaat aan woningen voor ouderen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wro en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn in dit hoofdstuk de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. Per aspect heeft een toetsing plaatsgevonden aan het beleid en de normstelling die voor het betreffende aspect van belang zijn. De resultaten en conclusies zijn per aspect opgenomen in een afzonderlijke paragraaf.

4.2 Archeologie

Beleid en normstelling

Deze bescherming van het archeologisch erfgoed is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Belangrijker nog is dat sinds 2007 gemeenten wettelijk zijn belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dat wil zeggen dat men rekening dient de houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische resten.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn , dan is vooronderzoek nodig.

Onderzoek

Om invulling te geven aan de wettelijke zorgtaak voor archeologie, heeft de gemeente Woudrichem, samen met de gemeenten Aalburg en Werkendam een gemeentedekkend onderzoek laten verrichten naar het Erfgoed binnen de gemeente. Onderdeel van het rapport vormt de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart waarop de gemeentelijke beleidskaart uiteindelijk is gebaseerd. Samen met de beleidskaart hebben de drie gemeenten tevens een beleidsnota Archeologie en een erfgoedverordening vastgesteld. Op[ de Gemeentelijke archeologische beleidskaart is voor het plangebied sprake van een afgerond AMZ-proces. Dit betekent dat er geen bijzondere restricties ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen op deze locatie gelden voor wat .betreft het onderdeel archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0006.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische beleidskaart

Conclusie

In 2006 is er door onderzoeksbureau Jacobs & Burnier een inventariserend veldonderzoek opgesteld voor het plangebied (Jacobs & Brunier, Locatie 'Hogelandstraat 2a & b' te Giessen, gemeente Woudrichem, d.d. november 2006 rapportnr. 06032). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem, Aalburg en Werkendam. Het aspect archeologie staat de realisatie van het project dan ook niet in de weg.

4.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In opdracht van de gemeente Woudrichem heeft AGEL adviseurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Hogelandstraat te Giessen. Het historisch onderzoek maakt deel uit van dit verkennende bodemonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in augustus 2014 en is toegevoegd in bijlage 2. De locatie betreft een braakliggend terrein en heeft een oppervlakte van circa 1.803 m2. De aanleiding voor het uitvoeren van het bodemonderzoek vormt de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de locatie. Het verkennend bodemonderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee vast te stellen of er op de locatie verontreinigende stoffen in de grond of het freatisch grondwater aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dient te worden vastgesteld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een beletsel vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de locatie.

Resultaten:

  • In de grond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, koper, zink en minerale olie aangetoond;
  • In het grondwater is een licht verhoogde gehalte aan xylenen aangetoond;
  • De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek komen overeen met de resultaten uit eerder verrichte onderzoek en geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de aard, omvang en risico’s van de tijdens onderhavig onderzoek aangetoonde verontreinigingen;

Aanbevelingen

Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit voor toepassing van grond elders. Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn (AP04). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de restricties en voorwaarden van de bodemkwaliteitskaart. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.

Conclusie

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek vormen geen beletsel voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de locatie.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een

ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn

met duurzaam waterbeheer. De waterhuishoudkundige belangen worden hiermee gewaarborgd,

zodat de waterhuishouding niet verslechtert en kansen om bestaande ongewenste situaties te

verbeteren worden zoveel mogelijk benut.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor

de waterveiligheid en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van

het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Het

positief wateradvies is opgenomen in bijlage X.

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op

koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te

hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de

lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het

waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om

inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

• Gebiedsgericht werken;

• Waterbewustzijn ;

• Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma

biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het

waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het

waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale

doelen.

In de Beleidsregels van het waterschap is de vuistregel opgenomen voor de compensatie van

toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard

oppervlak er 436 m3 waterberging in open water gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de

T=....+....% ..ui... Daar..ij ..ag het ..aterpeil ..iet ..eer da.. 3.. .... stijge... Voor ..adi..s of o..dergrondse

berging geldt dat de T=100 bui maatgevend is en dus 664m3 compensatie per toegenomen hectare

aan nieuw verhard oppervlak moet worden gerealiseerd.

Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Woudrichem is vastgelegd in de Beleidsvisie riolering en water Altena

vastgesteld door de gemeenteraad in december 2017. De belangrijkste aspecten uit het beleid voor

de ontwikkeling zijn hieronder benoemd.

Vertaling klimaatbestendig in hydrologisch neutraal bouwen

De gemeente sluit aan bij het beleid van het waterschap om bij ruimtelijke ingrepen hydrologisch

neutraal te bouwen. Dit betekent dat zodanig wordt gebouwd dat geen (grond)wateroverlast

optreedt en kwel niet toeneemt i.. het pla..ge..ied of o..ligge..d ge..ied. De trits ....asthoude.. ...... –

bergen (2) – ..ertraagd af..oere.. ..3.... uit het Natio..aal Bestuursakkoord Water ..ordt geha..teerd. Bij

uitbreidingen van verhard oppervlak wil de gemeente dat al het verhard oppervlak wordt

gecompenseerd.

Hemelwater bij nieuwbouw

De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient

dan ook zelf, voor zover dat redelijk mogelijk is, het afstromend hemelwater in de bodem of

oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is (aan te

tonen door de perceeleigenaar of projectontwikkelaar), is afvoer via een gemeentelijke voorziening

toegestaan. Voor de berging van het hemelwater wordt de voorkeursvolgorde open water of

waterberging in het groen gehanteerd. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan worden gekozen voor

ondergrondse voorzieningen zoals waterberging onder wegen en parkeerterreinen.

Dimensionering nieuwbouwlocaties

Bij uitbreidingen van verhard oppervlak wil de gemeente in principe dat al het volledig verhard

oppervlak wordt gecompenseerd en dat geen vrijstelling (door het waterschap) wordt verleend. Voor

het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en bepalen compensatieplicht bij

nieuwbouwlocaties wordt een verhard oppervlak van 80% voor percelen tot 250 m² en 65% voor

percelen tot 600 m² gehanteerd. Zijn de percelen groter dan 600 m2, dan wordt het werkelijke

verhard oppervlak met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak gehanteerd.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft het perceel aan de Hogelandstraat (kadastraal nummer 3823 t/m 3832) in de

kern Giessen, gemeente Woudrichem. Het perceel is ruim 1.800 m2 groot en betreft een oude,

vervallen boomgaard. De locatie wordt begrensd door bestaande woonbebouwing aan de oost-,

zuid- en westzijde. Ten noorden van de locatie bevindt zich het terrein van HAK. In de directe

omgeving wordt reeds overlast ervaren van afstromend hemelwater.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen

profiel. Er is sprake van grondwatertrap H 40-80, L > 120 (VI). Dat wil zeggen dat de hoogste

grondwaterstand tussen de 40 en 80 cm beneden de maaiveldhoogte bevindt en de laagste >120 cm

beneden het maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt tussen de NAP +1,6 (west) en de

NAP + 2,20 (oost).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0007.png"

Figuur 4.2 Hoogte profiel Actueel hoogtebestand Nederland (AHN2)

Waterkwantiteit

Uit de Legger blijkt dat er in en in de directe omgeving van het plangebied geen watergangen zijn

gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0008.png"

Figuur 4.3 Legger wateren, Waterschap Rivierenland

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is het plangebied niet aangesloten op de gemeentelijke riolering. In het

basisrioleringsplan is echter wel rekening gehouden met de aansluiting van vuilwater van de

voorgenomen uitbreiding. In het plangebied is geen rioolwaterpersleiding van het waterschap

gelegen.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 6 senioren woningen met tuin, parkeerplaatsen en

trottoir. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.800 m2. Na de realisatie bedraagt op basis van

onderstaande tab

  Woning   Rest Perceel  
1   82   146  
2   82   85  
3   82   77  
4   82   79  
5   82   81  
6   82   143  
Fv uitgeefbaar percelen m²   1103  
Fv openbaar gebied m²   557  
Totaal Fv m²   1660  

Bij de technische uitwerking kan het aantal nog worden teruggebracht door bijvoorbeeld het

achterpad in halfverharding toe te passen.

Bodem en grondwater

De afdekkende kleilaag is matig tot slecht doorlatend. Infiltratie is daardoor slecht mogelijk. Tevens

wordt aangeraden om kruipruimte loos te bouwen. Uitgaande van ophoging met zand is de kans

groot dat infiltrerende neerslag stagneert op de onderliggende kleilaag. Dit regen water zal dan over

de kleilaag tot afstroming komen richting lager gelegen terreinen. Het westelijk deel van het terrein

wordt met circa 40 cm opgehoogd om het maaiveld op gelijke niveau te brengen. Hiervoor wordt dan

ook een damwand aangelegd en een grindkoffer met drainage aangelegd om wateroverlast bij het

omliggende terrein te voorkomen.

Waterkwantiteit

De toename van het verhard oppervlak bedraagt 1.660 m2. Hiervoor geldt een compensatie van 110

m3. Dit wordt geborgen in een ondergrondse berging en vervolgens vertraagd afgevoerd. Op grond

van het waterschapsbeleid mag ook watercompensatie worden gezocht binnen het peilgebied.

Echter doordat in de huidige situatie al wateroverlast ervaren, wordt de watercompensatie

gerealiseerd binnen het projectgebied.

Gemeente zal de uitwerking en aanleg van de watercompensatie zelf uitvoeren, omdat de openbare

ruimte aan de Hogelandstraat eveneens wordt aangepakt. Er wordt dan eveneens gekeken of er

meerdere klimaatadaptieve maatregelen meegenomen kunnen worden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de gemeentelijke Beleidsvisie riolering en water Altena moet voor nieuwbouw een

gescheiden rioleringsstelsel worden aangelegd zodat schoon hemelwater in principe niet bij een

rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande

gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

• hemelwater vasthouden voor benutting,

• (in-) filtratie van afstromend hemelwater,

• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,

4.5 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

• afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Omdat

infiltratie niet goed mogelijk is, zal het hemelwater worden afgevoerd naar een ondergrondse

berging. Gemeente bekijkt in de uitwerking waar aansluiting het beste plaats kan vinden. Vanwege

de relatieve grote afstand van het HWA-riool, kan namelijk opstuwing worden veroorzaakt.

Watervergunning

Voor het lozen van nieuw verhard oppervlak is op basis van de keur een watervergunning nodig.

Conclusie

Indien rekening wordt gehouden met het bovenstaande, zal de ontwikkeling naar verwachting geen

negatieve gevolgen hebben op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse...

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en ligt op een afstand van circa 1,15 km. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 120 m afstand. Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Gelet op de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling zal dit niet leiden tot een meetbare toename in stikstofdepositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan. Adviesbureau Mertens heeft een quick scan flora- en fauna uitgevoerd die is toegevoegd in bijlage 4. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan

worden uitgesloten. In het gebied foerageren en vliegen mogelijk vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren en vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Noord-Brabant. Voor overige soort(groep)en is het gebied volledig ongeschikt.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

De ontwikkeling wordt ontsloten op de Hogelandstraat. Deze weg sluit ten zuidwesten aan op de Burgstraat en de Heerlijkheidstraat. Ten zuidoosten wordt eveneens op de Burgstraat ontsloten. De Burgstraat leidt in oostelijke richting naar de Maasdijk en de Heerlijkheidstraat in westelijke richting naar de Parallelweg. Zowel de Maasdijk als de Heerlijkheidstraat ontsluiten in zuidelijke richting naar de N322. Alle genoemde wegen, met uitzondering van de Parallelweg, zijn ter hoogte van het plangebied gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Er geldt een maximum snelheid van 30 km/u en gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer worden binnen dezelfde verkeersruimte met elkaar afgewikkeld. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op dit type wegen en de relatief lage snelheid van het gemotoriseerd verkeer past dit binnen de richtlijnen van een Duurzaam Veilige weginrichting. De Parallelweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitinsgweg binnen de bebouwde kom en kent een maximum snelheid van 50 km/u. Hier worden het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer gescheiden van elkaar afgewikkeld. Voor fietsers is een vrijliggende fietsvoorziening aanwezig.

Het plan voorziet ter hoogte van de te realiseren woningen in de aanleg van een trottoir. Via dit trottoir kunnen de haakse parkeervakken, die eveneens in het kader van dit plan worden gerealiseerd, worden bereikt.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie tot gevolg. Deze verkeersgeneratie is bepaald op basis van kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Er is gebruikt gemaakt van de kencijfers voor rij-/hoekwoningen. Hierbij is uitgegaan van ene ligging in het restgebied van de bebouwde kom. Verder geldt voor Giessen de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk'. Op basis van de Notitie Parkeren dient te worden uitgegaan van het maximum uit de bandbreedte van de kencijfers van het CROW.

Het kencijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie bedraagt 7,8 mvt/etmaal per woning (weekdag). De ontwikkeling voorziet in de realisatie van zes nieuwe woningen. Dit leidt tot een totale verkeersgeneratie van 47 mvt/etmaal (weekdag). Deze gegevens worden omgerekend naar een werkdagetmaal op basis van een omrekenfactor van 1,11. De verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt dan 52 mvt/etmaal. Een dergelijke verkeersgeneratie is dermate laag dat deze niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte dient bepaald te worden op basis van de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in de Notitie Parkeren (VIA.nl, 2011). Deze notitie kent normen per type woning, onderverdeeld naar prijscategorie. Op basis van het type woning (rij/hoek) en de oppervlakte van de percelen is uitgegaan van woningen in de prijscategorie 'middelduur'. Tevens ligt de ontwikkeling in het restgebied van de bebouwde kom.

Ten aanzien van de woningen geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Voor zes woningen bedraagt de totale parkeerbehoefte dan 12 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in de realisatie van 15 haakse parkeervakken. Zodoende wordt voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Woudrichem.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed en op voldoende verkeersveilige wijze vormgegeven. De ontwikkeling kent een beperkte verkeersgeneratie welke niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Tevens wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. Er wordt voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Woudrichem.

4.7 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woningen).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt.

30 km/u wegen

Zoals aangegeven zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. Omdat voor 30 km/u-wegen dezelfde benaderingswijze wordt gehanteerd als voor gezoneerde wegen, wordt ook hier een correctie toegepast op basis van artikel 110g Wgh. Deze aftrek is gelijk aan de aftrek bij gezoneerde wegen met een maximum snelheid tot 70 km/u (5 dB).

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van zes nieuwe woningen. De woningen zijn niet gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen, akoestisch onderzoek is volgens de Wgh niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is de akoestische situatie in beeld gebracht. De oostelijke hoekwoning is het dichtst op de Hogelandstraat gesitueerd. De berekening heeft voor deze woning plaatsgevonden (meest critisch).

Rekenmethodiek

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3.

Verkeersgegevens

Voor de Hogelandstraat zijn geen verkeersgegevens bekend. Voor de benodigde weekdagintensiteiten is een aanname gedaan op basis van het aantal aanliggende woningen dat via deze weg zal ontsluiten. Op basis daarvan is uitgegaan van een totale verkeersintensiteit van 100 mvt/etmaal. Voor de voertuig- en etmaalverdeling is uitgegaan van de standaardverdeling zoals deze bekend zijn voor buurtverzamelwegen. Deze zijn terug te vinden in bijlage 3. De weg is uitgevoerd in elementverharding in keperverband. De kortste afstand tussen de wegas en de gevel van de hoekwoning bedraagt circa 5,9 meter.

Resultaten en conclusie

Uit de berekeningen blijkt een maximale geluidbelasting van 42 dB. Deze is berekend op de begane grond. Op basis van deze resultaten is geconstateerd dat wordt voldaan aan de richtwaarde van 48 dB. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg,

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 6 seniorenwoningen. In de omgeving zijn hoofdzakelijk woningen gelegen. Het gebied kan daarom getypeerd worden als 'rustige woonwijk'. In de wijdere omgeving zijn een aantal andere functies gelegen. In de onderstaande tabel zijn de omliggende functies en afstanden tot het plangebied weergegeven.

Tabel 4.1 Afstanden plangebied tot omliggende functies

Bedrijfsactiviteit, adres   Afstand tot plangebied   Maatgevende aspect   Afstand volgens VNG  
Kantoor, Burgstraat 7   Ca. 18 m   Geluid   10 m  
Kantoor, Burgstraat 12   Ca. 50 m   Geluid   10 m  
Detailhandel (dierenwinkel), Burgstraat 18   Ca. 55 m   Geluid   10 m  
Detailhandel (bouwmarkt), Groenstraat 2b   Ca. 130 m   Geluid   30 m  
Bedrijven (groothandel in verlichting), Burgstraat 2-2a   Ca. 50 m   Geluid   30 m  
Maatschappelijke doeleinden (kerkelijk centrum), Maasdijk 15-16   Ca. 55 m   Geluid   30 m  

Op basis van de bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de richtafstanden voor omgevingstype “rustige woonwijk”.

HAK, Jagerspad 7

Het bedrijf HAK ligt op ca. 15 m van het plangebied. Voor de inrichting gelegen aan het Jagerspad 7 (HAK) is een geluidzone vastgesteld comform de Wet geluidhinder. Hierdoor zijn niet de richtafstanden uit de VNG van toepassing maar de Wet geluidhinder.

Het plangebied is gelegen in de geluidszone van HAK en ondervindt een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Op de plankaart van het vigerende bestemmingsplan is tevens de 55 dB(A)-contour voor Hak weergegeven. Het plangebied ligt buiten deze contour.

Er zal gelijktijdig met dit bestemmingsplan een besluit hogere waarden worden vastgesteld. De hogere waarden bedragen voor elke woning 55 dB(A). Uit de plankaart van het vigerend bestemmingsplan blijkt dat Hak aan deze waarden kan voldoen, zonder in de bedrijfsvoering belemmert te worden. De geluidbelasting in de woningen zal voldoen aan de eis van 35 dB(A) etmaalwaarde, zonder dat hiervoor extra maatregelen aan de gevel nodig zijn.

Het andere maatgevende aspect betreft geur. In het kader van vergunningverlening voor het bedrijf HAK is een geuronderzoek gedaan. Uit het geuronderzoek blijkt dat het bedrijf HAK op de dichtstbijzijnde woningen voldoet aan de geurnormen. De beoogde woningen zijn verder weg gelegen dan de getoetste woningen. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de boogde woningen ook voldaan wordt aan de geurnormen. Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het geurrapport behorende bij het bedrijf HAK is toegevoegd aan bijlage 1.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als gren swaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Volgens de professionele risicokaart zijn in de omgeving van het plangebied een aantal inrichtingen gelegen. Op 32 m ten noordwesten van het plangebied is een gasdrukregel- en meetstation gelegen. De veiligheidsafstand die hiervoor aangehouden dient te worden is 25 meter. Het gasdrukregel- en meetstation zal dan ook geen belemmering vormen.

Op 360 m ten noordwesten van het plangebied is een hogedrukaardgasleiding gelegen. De leiding heeft een doorsnede van 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding is 70 m. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR10-6 risicocontour of het invloedsgebied van het groepsrisico van de hogedrukaardgasleiding. Gezien de afstand van meer dan 200 m is een QRA berekening niet noodzakelijk. Op 590 m ten zuiden van het plangebied is een autobedrijf met LPG installatie gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR10-6 risicocontour of het invloedsgebied van het groepsrisico.

Conclusie

In de omgeving zijn geen risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het projectgebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.10 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0009.png"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 6 seniorenwoningen . Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningenluchtkwaliteit. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Almweg ten zuiden van het plangebied. In de onderstaande figuur is hiervan een uitsnede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0010.png"

Figuur 4.4 Ligging rekenpunten op maatgevende weg

In tabel 4.3 zijn de jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide weergegeven.

Tabel 4.3 jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide op rekenpunten

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BPhogelandstraatGS-VSG1_0011.png"

Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.11 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen het projectgebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft het oprichten van 6 seniorenwoningen . De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor voorgenomen plan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wro geldt de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan wanneer ontwikkelingen, als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, planologisch mogelijk worden gemaakt en het verhaal van de kosten van de grondexploitatie niet anderszins verzekerd is.

Voor dit bestemmingsplan wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan worden afgezien van het opstellen ven een exploitatieplan. Hier moet een afzonderlijk besluit door het daartoe bevoegde orgaan over worden genomen.

5.2 Procedure

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen.

5.2.1 Inspraak en overleg

Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro)wordt het concept ontwerpbestemmingsplan 'Hogelandstraat' voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • Waterschap Rivierenland.
5.2.2 Zienswijzen

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Hogelandstraat' gedurende zes weken, van af 29 juni 2018 tot en met 9 augustus 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Op het plan was één zienswijze ingediend door het Waterschap Rivierenland. Deze zienswijze is besproken en heeft geleid tot aanpassingen in de waterparagraaf. Naar aanleiding van deze aanpassingen is de zienswijze ingetrokken (zie bijlage 5 bij de toelichting). Tevens is de nota zienwswijze zoals vastgesteld in de raadsvergadering van 30 oktober 2018 opgenomen in Bijlage 6

5.2.3 Vaststelling

Na ter inzage legging voor zienswijzen wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad van de gemeente Woudrichem.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de beoogde ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard is opgenomen.

6.1.1 Indeling van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.

In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden

en algemene bouwregels.

In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

6.1.2 Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als bouwvergunning,

aanlegvergunning en sloopvergunning zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

De term ontheffing is vervangen door 'afwijking van de bouwregels/gebruiksregels'. Voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op de invoering van de Wabo en de in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) gehanteerde begrippen.

Voor het vergunningvrij bouwen dient derhalve te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd.

6.2 Wijze van bestemmen

Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Voorgevel

Een specifiek begrip in dit bestemmingsplan is de voorgevel. Bij hoekpercelen kan er sprake zijn van meerdere voorgevels. Om te bepalen welke voorgevel als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt wordt de volgende uitleg gehanteerd:

De voorgevel is de fysieke voorkant van een gebouw. Bij twijfel welke gevel als voorgevel kan worden aangemerkt is de feitelijke situatie doorslaggevend. Als er dan nog twijfel bestaat over wat de voorgevel is, dan dienen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • de systematiek van huisnummering (waar zich het huisnummer bevindt);
  • de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of de hoofdingang bevindt;
  • de plaats waar de brievenbus is aangebracht;
  • de plaats waar zich de hoofdontsluiting van het perceel bevindt.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn in ieder geval van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning en activiteiten die vallen onder

artikel 3 van bijlage II Bor.

Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn aangebouwde bijgebouwen toegestaan tot een maximum van 6 m2.

Artikel 4 Verkeer

Voor de wegen met een doorgaand karakter, is de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen deze bestemming zijn wegen, straten, paden, pleinen en voeten fietspaden toegestaan. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder meer parkeer-, speel en groenvoorzieningen toegestaan. De gronden mogen gebruikt worden voor evenementen.

Artikel 5 Wonen - 1

De gronden voor de woningen hebben de bestemming 'Wonen - 1' gekregen. Ten behoeve van de woning (i.c. het hoofdgebouw) is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven, met bijbehorende maximale bouwmaten (goot- en bouwhoogte). Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Daarnaast kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bouwregels.

Binnen de woonbestemming mogen beroepsmatige activiteiten aan huis worden uitgeoefend, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten aan huis, met een maximum van 50 m2. Middels een afwijking kan een bedrijfsmatige activiteit worden toegestaan.

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Op de verbeelding is een gebiedsaanduiding voor de geluidszone van de HAK-fabriek opgenomen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om

bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen

Artikel 12 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.