Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kern Hank: Buitendijk 35
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0870.04BP1079KHBuitdk35-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan “Kern Hank: Buitendijk 35” van de gemeente Werkendam;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0870.04BP1079KHBuitdk35-VO01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten

1.6 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.7 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf:

Een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.9 bedrijfsgebouw:

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.10 begane grond

De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.11 bedrijfs-/dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.

1.12 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

 Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag:

Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.15 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag:

Een boven peil gelegen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.18 bouwmassa:

Een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
 

1.19 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelsgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 coffeeshop:

Een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.24 cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.25 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen, met uitzondering van een garagebedrijf en seksinrichting.

1.27 eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond.

1.28 erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.29 evenement:

Een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.30 functie:

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.31 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gebruiken:

Het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.33 groenvoorzieningen:

Het geheel van aanplant in een gebied, dan wel het aanbrengen of voorzien van groen, waaronder mede begrepen tuinen, gazons, laanbeplanting, wegbermen, bomen, struiken, parken, bosschages.

1.34 growshop:

Een ruimte waar substanties, voorwerpen of gegevens, die gebruikt kunnen worden voor de teelt van hennep, worden bewerkt, verwerkt, bedrijfsmatig te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, vervaardigd of voorhanden zijn.

1.35 hoofdfunctie:

Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.36 hoofdgebouw:

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming en door constructie of afmeting het belangrijkst is.

1.37 horeca:

Een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
 
horeca categorie 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaal-centrum.
 
horeca categorie 2:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom, ijssalon en kantine.
 
horeca categorie 3a:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.
 
horeca categorie 3b;
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op zaalverhuur, al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken en kleine etenswaren.
 
horeca categorie 4:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen dan wel tot het uitoefenen van een kans- en behendigheidsspel al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing, discotheek, casino of automatenhal.
 
horeca categorie 5:
Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder wordt begrepen: hotel, motel, pension en overige logies-verstrekkers.

1.38 huishouden:

Eén persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.
 

1.39 kampeermiddel:

a.      Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren.
b.      Enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen
          bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het 
          bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk
          blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.40 kantine:

Een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.

1.41 kunstwerken:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.42 landschappelijke waarde:

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.43 maatvoeringsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.44 milieucategorie:

Een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.45 natuurlijke waarde:

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.46 nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.47 ondergeschikt bouwdeel:

Een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak.

1.48 ondergronds bouwwerk:

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.49 onderkomens:

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.50 omgevingsvergunning:

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.51 openbaar gebied:

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.52 openbare ruimte:

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van de daarbij behorende voorzieningen van algemeen nut, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.53 parkeervoorzieningen:

Elk al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
a.openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
b.particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld
   parkeerplaatsen op eigen terrein.

1.54 parkeren:

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.55 prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 

1.56 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

1.57 seksinrichting:

De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waaronder mede begrepen vaar- en voertuigen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.58 smartshop:

Een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.

1.59 sociale veiligheid:

Een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.

1.60 speelvoorzieningen:

Speelgelegenheid, speelgelegenheden, ontmoetingsplaatsen voor jongere en sport- en speelplaatsen.

1.61 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

De lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regels.

1.62 stedenbouwkundig beeld:

Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

1.63 straatprostitutie:

Het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken tot prostitutie.

1.64 uitbouw:

De vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.65 voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.66 verdieping:

Een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.67 verkeersveiligheid:

De veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.

1.68 voorgevellijn:

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.69 waterhuishoudkundige voorzieningen:

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), berm- en kavelsloten, gemalen, inlaten etc.

1.70 weg:

Een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.71 werk:

Een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.72 woning/wooneenheid:

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

De oppervlakte van alle op het bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.2 bruto (bedrijfs)vloeroppervlakte (bvo):

De totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een (bedrijfs)gebouw(en) met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.

2.3 Afstand:

Afstanden tussen bouwwerken onderling worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.4 de afstand tot de bouwperceelsgrens:

Tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.5 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.6 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.9 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

De buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten afstand.

2.12 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.13 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 maaiveld:

Bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

2.15 meting op de verbeelding:

Voor zover op de verbeelding niet anders is aangegeven, worden afmetingen en afstanden bepaald door middel van meting op de verbeelding, met dien verstande dat:
a.      gemeten dient te worden vanuit het hart van de op de verbeelding getekende lijnen, en;
b.      de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie,
          behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.

2.16 peil:

De gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
a.      een woonzorggebouw voor, al dan niet zelfstandige, huisvesting met de mogelijkheid tot verzorging;
b.      medische voorzieningen, uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’;
 
een en ander met de daarbij behorende:
c.      verblijfs- en parkeervoorzieningen, zoals in- en uitritten en anderen verhardingen;
d.      nutsvoorzieningen;
e.      watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterafvoer, waterberging en
         infiltratie;
f.       groenvoorzieningen, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
 
a.      gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
b.      bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen, gelden de volgende regels:
a.      gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.      het bouwvlak mag volledig worden bebouwd
c.      de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- 
         en bouwhoogte (m)';
d.      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-
         en bouwhoogte (m)'.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
 
a.      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 1 meter;
b.      de bouwhoogte van palen en masten is maximaal 7 meter;
c.      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 2 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, omvang en hoogte van bouwwerken met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
a.      het stedenbouwkundig beeld;
b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c.      het uitzicht van woningen;
d.      de verkeersveiligheid;
e.      de sociale veiligheid;
f.       de brandveiligheid;
g.      de milieusituatie.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
 
a.      het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een
         andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde in artikel 3.1 is toegestaan;

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelhoge archeologische verwachting (diepteligging 3-5 m-Mv).

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.2.1 Verbod
Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ mede bestemde gronden.
4.2.2 Uitzonderingen
Het onder 4.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
a.      bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
b.      bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 3 meter onder het bestaande maaiveld en die kan
         worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
c.      bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens
         de andere daar voorkomende bestemming(en);
d.      de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar
         voorkomende bestemming(en), mits:
        1.     de bestaande fundering wordt gebruikt;
        2.     de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
e.      gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan
         de te verwachten archeologische vondstlaag.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
a.      op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport
          in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
b.      op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport
          in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig
          worden geschaad; of
c.      de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek,
         weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld, dat
        de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
     1.     een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem  
              kunnen worden behouden; of
     2.     een verplichting tot het doen van opgravingen; of
     3.     een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
             van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een
             opgravingsbevoegdheid.
4.3.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
4.3.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in artikel 4.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.      het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen,
         aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen
         bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 3
         meter;
b.      het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van
         waterlopen;
c.      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- leidingen en daarmee verband
         houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 3 meter;
d.      het verlagen van het waterpeil.
4.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 4.4.1 is niet van toepassing, indien:
a.      het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en
         werkzaamheden binnen bestaande tracé's van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper wordt
         gegraven dan de reeds uitgegraven diepte;
b.      het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of beheer betreffen dan wel van
         ondergeschikt belang zijn;
c.      op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken
         locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
d.      de werken en werkzaamheden:
         1.     reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
         2.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een
                 ontgrondingsvergunning;
e.      de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht, mits
         verricht door een ter zake deskundige, namelijk een archeologische instantie met een
         opgravingsbevoegdheid.
4.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts verleend indien:
a.      op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport
          in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
b.       op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport
          in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig
          worden geschaad; of
c.      de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek,
         weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport in voldoende mate is vastgesteld, dat
         de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
        1.    een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem
               kunnen worden behouden; of
        2.    een verplichting tot het doen van opgravingen; of
        3.    een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige
               op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een
               opgravingsbevoegdheid.
4.4.4 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in artikel 4.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

a.      Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een aanwezig
         bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 100 m2 en de diepte
         meer bedraagt dan 3 meter onder het bestaande peil;
b.      aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid
         door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning).
         Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is
         opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
c.      indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarden worden
         aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de
         archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning;
d.      de vergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de
         archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
4.6.2 Advies
Alvorens de in artikel 4.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA), vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, de versterking en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, waaronder begrepen:
 
a.      de beeldbepalende dijkstructuur;
b.      de beeldbepalende groenstructuur;
c.      de cultuurhistorisch en landschappelijk beeldbepalende elementen en ensembles.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
5.2.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 5.2.1 is niet van toepassing op:
 
a.      normale onderhoudswerkzaamheden;
b.      bouwactiviteiten van ondergeschikte betekenis.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen van gebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 5.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), met dien verstande dat:
 
a.      op basis van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie, zoals de erfgoedcommissie
         of een daarvoor in de plaats tredende gelijkwaardige commissie, vastgesteld door burgemeester en
         wethouders van de gemeente Werkendam aangetoond wordt, dat:
        1.     dit verenigbaar is met behoud, herstel en/of versterking van de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten
                van de bestaande bebouwing;
        2.     dit niet leidt tot een wezenlijke verandering van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
 
a.      het verlagen, ophogen en afgraven van de bodem;
b.      het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
c.      geheel of gedeeltelijk dempen/graven van watergangen;
d.      veranderingen aan te brengen in het aanwezige verkavelingpatroon;
e.      bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteiten als bedoeld onder a, b, c en d, dient een
         cultuurhistorisch onderzoek te worden overgelegd waarin wordt aangetoond dat de cultuurhistorische
         waarden door de activiteiten niet onevenredig worden geschaad;
f.       het bevoegd gezag kan aanvullende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning in het belang van
         de bescherming van de cultuurhistorische waarden.
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 5.4.1 is niet van toepassing, op:
 
a.      normale onderhoudswerkzaamheden;
b.      werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
c.      werken en/of werkzaamheden:
        1.     welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
        2.     welke krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning/afwijking of anderszins mogen  
                worden uitgevoerd;
d.      werken of werkzaamheden, gericht op de instandhouding en herstel van gebouwen en terreinen met
         cultuurhistorische waarden.
5.4.3 Toepassingscriteria
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 5.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
5.4.4 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in artikel 5.4.1, onder f, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de cultuurhistorie, zoals de erfgoedcommissie of een daarvoor in de plaats tredende gelijkwaardige commissie, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5.1 Omgevingsvergunning
a.      Het is verboden om op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' zonder of in
         afwijking van een omgevingsvergunning een aanwezige muraltmuur te slopen;
b.      bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen dient een cultuur-
         /bouwhistorisch onderzoek te worden overgelegd;
c.      het bevoegd gezag kan aanvullende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning in het belang van
         de bescherming van de cultuurhistorische waarden;
d.      de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de
         cultuurhistorische waarden tot gevolg heeft.
5.5.2 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 5.5.1, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de cultuurhistorie, zoals de erfgoedcommissie of een daarvoor in de plaats tredende gelijkwaardige commissie, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in de regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
 
a.      ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘bouwvlak’;
b.      de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte
         van bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
c.      de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4 meter onder peil bedragen;
d.      bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages,
         of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse
         gebouwen mede in aanmerking genomen;
e.      voor het overige blijven de bouwregels van de desbetreffende bestemming van toepassing. Dit betekent
         bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het
         bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, indien de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en) en de daarbij behorende regels.

8.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
a.      het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle
         inrichtingen;
b.      het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor één of meer
         kampeermiddelen of andere onderkomens alsmede van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van
         wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de
         Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
c.      het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van
         gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of
         materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van
        de grond;
d.      het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of
         vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming
         gerichte gebruik van de grond;
e.      het gebruik ten behoeve van:
        1.     een seksinrichting;
        2.     raam- en straatprostitutie;
        3.     een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf.

8.3 Uitzondering

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 8.2, onder c valt niet het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en puin en andere bouwmaterialen op gronden waarop of waarin onderhouds-, herstel- of sloopwerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden nodig zijn of van het bouwwerk dat hersteld of gesloopt wordt afkomstig zijn.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - Watergang

9.1.1 Omschrijving
De voor 'Vrijwaringszone - Watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterschapsbelangen ten behoeve van de aan deze zone grenzende watergang.
9.1.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
9.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.2 ten behoeve van bouwwerken, die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemming, indien door de bouw en situering van de betreffende bouwwerken geen schade wordt toegebracht aan het belang van de waterhuishouding, met dien verstande dat:
 
a.      de omgevingsvergunning pas wordt verleend nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheersinstantie
         van de in de omschrijving bedoelde watergang; de beslissing inzake het verlenen van de
         omgevingsvergunning wordt aan genoemde instantie medegedeeld.
9.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a.      Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Watergang' zonder of
         in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
         werkzaamheden uit te voeren:
        1.     het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen,
                mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien
                verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30
                centimeter;
        2.     het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van
                waterlopen;
        3.     het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee
                verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 centimeter;
        4.     het verlagen van het waterpeil;
        5.     het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas.
b.     Het verbod, zoals hierboven bedoeld, is niet van toepassing, op werken en/of werkzaamheden die:
        1.     betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
        2.     reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
        3.     reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
c.      De werken en/of werkzaamheden als hierboven bedoeld zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen
         onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de beschermingsfunctie ten behoeve van de 
         watergang.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 10% regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer al op grond van deze regels een andere afwijking is of kan worden verleend. De 10%-regeling geldt niet voor de hoogte, breedte en diepte van het hoofdgebouw.

10.2 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 1 meter mag bedragen.

10.3 Kleine bouwwerken

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)-aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, pinautomaten, afval- en glascontainers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met dien verstande dat:
a.      de bouwwerken naar aard en omvang passen in de omgeving;
b.      de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
c.      de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
d.      de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;
e.      gebleken is, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

10.4 Hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bestemmingsregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt verhoogd, ten behoeve van:
a.      kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 8 meter;
b.      waarschuwings- en communicatiemasten en zend-/ontvangstinstallaties, tot niet meer dan 50 meter;
c.      voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur, tot niet meer dan 15 meter;
d.      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter.

10.5 Hoogte bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bestemmingsregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkoker, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
a.      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte
         dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
b.      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het
         betreffende gebouw.

10.6 Profiel wegen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen -waaronder mede begrepen de aanleg van rotondes of kruisingen- of de aansluiting van wegen onderling, in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de verkeersintensiteit en/of de praktische uitvoerbaarheid daartoe aanleiding geeft.

10.7 Evenementen

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), mits:
a.      de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (
         APV);
b.      het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten
         behoeve van het evenement;
c.      een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
d.      er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
e.      er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane
         evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
f.       in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
g.      aan de van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving wordt voldaan;
h.      het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige
         natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
i.       geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
j.       de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
k.      belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

12.2 Voorrangsregels

12.2.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
12.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
 
Waarde – Archeologie 1;
Waarde – Cultuurhistorie.

12.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en;
de ruimte tussen bouwwerken.

12.4 De Algemeen plaatselijke Verordening

Door toepassing van de bepaling omtrent het kappen van beplantingen in de Algemene Plaatselijke Verordening wordt gestreefd naar behoud van de bomen binnen het plangebied.

12.5 Waterschap

Bij activiteiten waarbij ook belangen van het waterschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het waterschap.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
         is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan,
         mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
        1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
        2.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
              aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop
              het bouwwerk is teniet gegaan.
b.      Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor
         het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
c.      Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
         inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende
         plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

a.      Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
         bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten
         veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard
         en omvang wordt verkleind.
c.      Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
         langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.      Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
         geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Kern Hank: Buitendijk 35".