direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Werkendam: Burchtstraat en Bergseveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0001.png"  

Hoofdstuk 1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0002.png"  
Kadastrale ondergrond met begrenzing van het plangebied (blauw) en het ontwikkelingsgebied (rood)  

1.1 Aanleiding

De gemeente Werkendam is voornemens de locatie 'Burchtstraat en Bergseveld' in Werkendam te herontwikkelen. Bij de gemeente zijn een tweetal initiatieven ingediend waaraan men medewerking wil verlenen. Het betreft de realisatie van een woonzorgcomplex aan de Bergseveld en 5 woningen aan de Burchtstraat.

De locatie van het plangebied biedt kansen om het centrum-dorpse milieu uit te breiden. Voor de ontwikkeling is in een groter geheel reeds een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan ziet op een drietal deelgebieden waarvan het plangebied er één is. De overige 2 deelgebieden worden vooralsnog niet gerealiseerd. Met name de realisatie van het woon-zorgcomplex wijkt af van het oorspronkelijke beeldkwaliteitsplan voor dit deelgebied. In deze toelichting wordt de afwijking verantwoord.

Op bovenstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied met blauw weergegeven. De rode belijning geeft het gebied weer waar daadwerkelijk ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden, het ontwikkelingsgebied. Het gebied binnen de blauwe belijning zal worden voorzien van een actuele, op de bestaande situatie toegespitste regeling welke tevens (conform de digitaliseringsverplichting) digitaal raadpleegbaar zal zijn. In onderhavige toelichting wordt met name ingegaan op het ontwikkelingsgebied. Hier zullen namelijk de feitelijke nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden die planologisch dienen te worden getoetst.

Concreet voorziet de ontwikkeling in:

  • De realisatie van 5 woningen in een woonblok met variatie in typologie van woningen (vrijstaande en/of half-vrijstaande en/of geschakelde en/of aaneengebouwd).
  • De realisatie van een woonzorgcomplex met 16 (multifunctionele) groepswoningen voor zorg op afspraak alsmede hospice-zorg en 2 logeerkamers t.b.v. respijtzorg (ontlasting mantelzorgers), die ook te benutten zijn door huisartsen van Werkendam alsmede een beheerswoning.

Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling voor de realisatie van de beoogde herontwikkeling.

1.2 Doel

Door middel van dit bestemmingsplan wordt gekomen tot een nieuwe en uniforme regeling voor het plangebied. De realisatie van het woonzorgcomplex alsmede de 5 woningen wordt middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De regeling sluit aan op het bestemmingsplan 'Kern Werkendam' dat 27 september 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld en 26 november 2011 onherroepelijk is geworden.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied/ontwikkelingsgebied

De locatie is gelegen in het hart van Werkendam. Het plangebied ligt ten zuidwesten van de historische dijkjes (Vissersdijk en Hoogstraat). Het ontwikkelingsgebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Bergstraat. Aan de oostzijde wordt de locatie begrensd door de tuinen van de woningen van de Vissersdijk, aan de zuidzijde door de Burchtstraat en aan de westzijde door de woningen aan de Sigmondstraat.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Kern Werkendam: Burchtstraat en Bergseveld' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt een samenvatting gegeven van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de milieuhygiënische en planologische randvoorwaarden uiteengezet. De juridische opzet van het plan wordt toegelicht in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke haalbaarheid aan de orde en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de te doorlopen procedure van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. Beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan zullen zijn.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of project specifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Het onderhavige bestemmingsplan 'Kern werkendam: 'Burchtstraat en Bergseveld' betreft in grote lijnen een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het planvoornemen voorziet in de (her)ontwikkeling van woningen en een woonzorgcomplex in een binnenstedelijk gebied en betreft een (planologische) verbetering. Bovendien is het op nationaal schaalniveau een kleinschalige ontwikkeling.

Het planvoornemen heeft dan ook geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied/ontwikkelingsgebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

2.1.2 Barro

De SVIR (zie paragraaf 2.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Sinds de herziening van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 hebben veel nationale beleidskaders geen bindende status meer voor lagere overheden. Om toch nationale belangen door te laten werken in het beleid van provincies en gemeenten, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) in werking getreden. Het Barro staat ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitsprakenDit besluit omvat bepalingen ten aanzien van bestemmingsplannen en provincies, inzake onderwerpen als groene ruimte (Rijksbufferzones, EHS en nationale landschappen), water (kust en grote rivieren), militaire objecten, bundeling en locatiebeleid. De nota Ruimte dient als bron van beleidskaders welke in het besluit terugkomen.

Aangezien er vanuit het SVIR geen beperkingen gelden voor het planvoornemen, is ook het Barro niet van toepassing.

2.1.3 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Belangrijke doelen van de Modernisering van de Monumentenzorg zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk. Een concrete uitwerking is onder andere de (in ontwikkeling zijnde) Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed. Het ministerie van OC&W heeft in afwachting hiervan in 2009 de beleidsbrief MoMo opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer.

De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:

  • Pijler 1: Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening:

Hierbij vindt een verschuiving plaats van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. De omgeving van het monument gaat een belangrijkere rol spelen.

  • Pijler 2: Krachtiger en eenvoudiger regelgeving:

Minder, kortere en eenvoudiger procedures, afstand tussen expert en leek kleiner, meer vrijheid en keuzemogelijkheden voor monumenteneigenaren.

  • Pijler 3: Bevorderen van herbestemmingen:

Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval waardoor belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gegaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud. Eigenaren kunnen hiervoor subsidie krijgen, zowel voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor een nieuwe bestemming als voor het wind- en waterdicht houden van de monumenten tijdens de ontwikkeling.

Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 januari 2012, de Visie erfgoed en ruimte, de afbouw van aanwijzing beschermde stads- en dorpsgezichten en, misschien wel het belangrijkst: een verandering in de manier van de denken: cultureel erfgoed als belangrijke factor en kans in ruimtelijke ontwikkelingen. Het is dus essentieel dat ruimtelijke ordening en erfgoed elkaar in een vroeg stadium van het plantraject vinden. Cultuurhistorische waarden dienen derhalve bewust meegenomen te worden in de planvorming.

Krayenhoff - Linieperspectief

Het plandocument 'Panorama Krayenhoff - Linieperspectief' is opgesteld als basis voor de bescherming en ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Centraal staat het bevorderen en ook het bewaken van de samenhang bij het werken aan de Linie. Het Linieperspectief schetst een op cultuurhistorie gefundeerde ruimtelijke visie in de vorm van drie kaarten (de Blauwe, Groene en Rode Kaart). De afweging in het integrale ruimtelijke beleid moet nog gestalte krijgen in de provinciale streekplannen.

Blijkens de Blauwe Kaart vormde het gebied ten zuidoosten van de kern Werkendam in het verleden een inundatievlak van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit inundatievlak, de kom van de Uppelsepolder, lag voor het Werk aan de Bakkerskil uit 1878 en het Fort aan de Uppelse Dijk uit 1847 (fort Altena). Als aanzet voor de planologische verankering in streekplannen heeft de visie op de toekomst van de waterlinie een vertaling gekregen in drie planologische regimes. Dat zijn de 'open velden', de 'verdichtingsvelden' en de 'liniegezichten'. Het gebied ten zuidoosten van de kern Werkendam is aangeduid als 'open veld'. Het regime voor deze gebieden is erop gericht de landschappelijke openheid te behouden en te versterken. Factoren als rust, leegte, grondgebonden landbouw en vernatting staan er centraal. Ten oosten van de kern Werkendam bevindt zich een gebied dat is aangewezen als verdichtingsveld. Deze gebieden behoren niet tot het eigenlijke militair-historische complex, maar zijn van belang om de werking van de Linie in het terrein te verhelderen. Volgens de lijnvisie bieden de verdichtingsvelden de mogelijkheid om het landschappelijk contrast met de open inundatievlakken op te bouwen. Verschillende functies zijn daarbij denkbaar.

De kern Werkendam en daarmee ook het plangebied zijn gelegen buiten de begrenzing van het cultuurhistorische waardevolle gebied 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'.

Monumentenbeleid

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De 'Monumentenwet' geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De aanwijzing zorgt voor extra bescherming via aangepaste bestemmingsplannen en het daarbij horende vergunningenstelsel. De Monumentenwet richt zich voornamelijk op bescherming. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zullen andere instrumenten een rol moeten spelen. De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen.

Binnen het plangebied staan geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. De kern Werkendam en het plangebied zijn niet aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet. In paragraaf 5.4.2 is hier verder op ingegaan.

2.1.4 Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  • Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden

Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onderzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn.

  • Behoud in situ

Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tast- en goed zichtbaar blijven.

  • Verstoorder betaalt

Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag is vertaald in de Nederlandse wetgeving, namelijk de Monumentenwet 1988 en de wijzigingenwet (WAMZ 2007). De gemeente Werkendam heeft zelf invulling gegeven aan de WAMZ 2007 door een gemeentelijk erfgoedbeleid op te stellen. Er is gestart met het opstellen van een archeologische beleidskaart (Ellenkamp 2010 a en b) met uitgebreide toelichting. Hierin wordt aangegeven in welke zones en/of welke kans er bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen zijn. Tevens wordt aangegeven welke stappen in de Archeologische Monumentenzorg in eerste instantie genomen dienen te worden. Deze Archeologische monumentenzorg wordt gecontroleerd door de bevoegde overheid in samenspraak met de door burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van archeologie. Het Verdrag van Malta komt ook terug in onder andere de Ontgrondingswet. Het is dan ook belangrijk dat de ontwikkelingen in het plangebied conform het verdrag zijn, en daarmee dan ook conform de wet.

Volgens de archeologische beleidskaart kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'lopend AMZ-proces'. In paragraaf 5.4.1 wordt op het aspect archeologie verder ingegaan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De structuurvisie ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025 (met een doorkijk naar 2040). Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Vooral het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.

Het plangebied is op de structurenkaart van de structuurvisie RO aangeduid als 'Kernen in landelijk gebied'. Binnen dit gebied dient de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen) te worden. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken. stedelijke ontwikkelingen moeten qua schaal en maat passen bij de kern.

Op de kaart gebiedspaspoorten is het plangebied gelegen binnen het gebiedspaspoort 'Land van Heusden en Altena' met als kenmerk 'bebouwd gebied' en als ontwikkelingsopgave 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' (ambitie).

Het plangebied is dus gelegen binnen het 'Land van Heusden en Altena'. Het Land van Heusden en Altena maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap met hogere meer zandige oeverwallen langs de rivieren en lager gelegen open rivierkommen in het binnenland. Het buitendijkse uiterwaardengebied overstroomt jaarlijks. Het gebied wordt aan drie zijden begrensd door de rivieren Nieuwe Merwede, Bergsche en Afgedamde Maas. De ambitie voor dit gebied bestaat uit het versterken van het contrast tussen de oeverwallen en rivierkleipolders door:

  • 1. Het versterken van het contrast tussen de open rivierkleipolders en de meer verdichte oeverwallen. Dit kan door:
    • a. op de oeverwallen ruimte te bieden voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld nieuwe landgoederen en andere vorm van wonen in combinatie met investeringen in landschapselementen als houtwallen, hoogstam fruitbomen, lanen en bosjes;
    • b. in de rivierkleipolders ruimte te geven aan de grondgebonden landbouw die past bij de openheid en de oost-westgerichtheid van de polders.
  • 2. Het versterken van de patroon van de oeverwallen. Dit kan door:
    • a. bij de verdere ontwikkeling de verschillen tussen de dorpen aan de Bergsche Maas (kleiner en op afstand van de Maas) en langs de Nieuwe Merwede en Afgedamde Maas (groter en direct aan de Maas) als inspiratiebron te nemen;
    • b. de openheid en weidsheid van het polderlandschap zichtbaar houden vanaf de 'Polderroute' (N283, N267 en N233);
    • c. bij de ontwikkeling van het regionale bedrijventerrein bij Werkendam aandacht te hebben voor het vormgeven van de overgang van het bedrijventerrein naar het open zeekleipolderlandschap en bijbehorende krekenpatroon;
  • 3. De cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor het cultuurhistorisch landschap: "Nieuwe Hollandse Waterlinie", mede in relatie tot het routeontwerp A27;
  • 4. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap: "Land van Heusden en Altena";
  • 5. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van de open weide- en akkergebieden (zoals de grutto, maar ook overwinterende kleine zwanen en ganzen), en de half-openlandschappen op de oeverwallen, uiterwaarden, sloten, dijken en wegbermen goede indicatoren zijn. Denk daarbij aan soorten als steenuil, heikikker en kwartelkoning.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een nieuwe ontwikkeling die ingepast wordt binnen het bestaande bebouwd gebied. Bij de uitwerking is rekening gehouden met de aanwezige waarden. Het bestemmingsplan is hierdoor niet in strijd met de waarden en ambities uit de Structuurvisie RO.

2.2.2 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0003.png"  
Uitsnede Structurenkaart structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014  

Deze partiële herziening richt zich alleen op het verwerken van besluitvorming die op provinciaal niveau al heeft plaatsgehad. Met name de besluiten rondom Transitie naar een zorgvuldige veehouderij 2020 betekenen een forse verandering van beleid voor de primaire agrarische sector. Hiermee is al bij de vaststelling van de SVRO in 2010 rekening gehouden en aangegeven dat als het traject voor de verduurzaming van de agrofoodsector leidt tot beleidsaanpassingen daarvoor een zelfstandig traject wordt doorlopen.

De herziening heeft inhoudelijk geen invloed op het beleid omtrent stedelijke ontwikkelingen binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. In de Verordening Ruimte 2014 is de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie vertaald.

2.2.3 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.

Naast deze direct bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal bindende regels voor burgers. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen in de zogenaamde extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. In het bijzonder gaat het hier om intensieve geiten- en schapenhouderijen. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Verordening ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0004.png"  
Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen  

Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening ruimte zijn de navolgende aspecten van belang voor onderhavig bestemmingsplan:

  • Bevordering van ruimtelijke kwaliteit (Artikel 3 VR);
  • Bestaand stedelijk gebied.

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In samenhang hiermee bevat de Verordening Ruimte een investeringsregel voor landschapsontwikkeling. Bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe deze ontwikkeling gepaard gaat met een kwalitatieve verbetering van het landschap.

De regels van de Verordening Ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio´s en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio´s zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrenst. Het plangebied is op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. In de verordening is bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen uitsluitend gelegen mogen zijn in bestaand stedelijk gebied. Hieraan voldoet het planvoornemen.

Onderhavig bestemmingsplan is dus niet in strijd met het beleid uit de Verordening Ruimte.

2.3 Regionaal beleid

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0005.png"  
Uitsnede Structuurvisie Plus Land van Heusden en Altena (2004) voor de kern Werkendam  
2.3.1 StructuurvisiePlus 'Land van Heusden en Altena'

De StructuurvisiePlus 'Land van Heusden en Altena', door de gemeenteraad van de gemeente Werkendam vastgesteld op 27 september 2004, is opgesteld in opdracht van de gemeenten Aalburg, Werkendam, Woudrichem en het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch. Met het plan wordt beoogd om een aantal knelpunten gezamenlijk op te lossen. Oplossingen worden gezocht voor de allocatie van bedrijven, het waterbeheer binnendijks, de ruimtevraag voor de waterafvoer in de benedenrivieren, de hinder voor bewoners van de verkeerssituatie langs de A27 en de bouw van voldoende en goede woningen.

 

Met de samenwerking worden drie doeleinden nagestreefd:

  • aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • vernieuwing en afstemming van het ruimtelijk beleid van de gemeenten, het waterschap en de provincie;
  • het verkrijgen van een breed draagvlak door een breed, open en interactief planproces.

Een belangrijk vraagstuk dat in de StructuurvisiePlus aan bod komt, heeft betrekking op woonwensen en leefbaarheid. Het streven is dat bewoners uit de afzonderlijke kernen hun woonwensen kunnen realiseren en dat de beschikbaarheid van voorzieningen daarop wordt afgestemd.

 

Onderdeel van de StructuurvisiePlus is de plankaart. Op deze kaart zijn onder meer de hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de kernen aangegeven. Door middel van contouren is per kern de afweegbare ruimte voor nieuwe stedelijke functies gedefinieerd. de visie voor de kern Werkendam wordt getracht het nogal structuurloze en dicht aaneen gebouwde dorp meer eigenheid te geven door belangrijke kenmerken die het dorp van oorsprong kent, weer naar boven te halen. Belangrijke doelen zijn daarbij:

  • ontwikkeling van het centrum in functionele en ruimtelijke zin. Ruimtelijke samenhang, geënt op de oude dijkenstructuur is daarbij van groot belang;
  • versterking van de relatie tussen centrum en de Merwede;
  • versterking van de kwaliteiten van de Merwede-oever;
  • versterking van belangrijke historische structuren van dijken en kreken;
  • efficiënt ruimtegebruik door benutting van inbreidingslocaties.

De intenties voor het ontwikkelingsgebied passen binnen het efficiënt ruimtegebruik door benutting van inbreidings- en herstructureringslocaties Hiermee sluit het bestemmingsplan aan op het geformuleerde beleid uit de structuurvisie.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Woningbouw 2005-2015

Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is sinds 1 oktober 2012 de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) opgenomen. Ingevolge de duurzaamheisladder moeten nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting van het bestemmingsplan gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen. De stappen betreffen:

  • 6. er wordt beschreven dat de voorgenomen 'stedelijke ontwikkeling' voorziet in een actuele regionale behoefte (behoefte);
  • 7. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en (binnen- of buitenstedelijk);
  • 8. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (bereikbaarheid).

Onderhavig planvoornemen omvat de herontwikkeling van een locatie in het bestaand stedelijk gebied van Werkendam en voldoet in voldoende mate aan de duurzaamheidsladder, aangezien het planinitiatief beschouwd kan worden als een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij tegemoetgekomen wordt aan een bestaande woningbehoefte. Deze behoefte wordt hierna nader beschreven.

Kwantitatief Beleidskader ('lange termijn beleidskader woningbouw')

In de gemeentelijke beleidsnota actualisering volkhuisvestingsbeleid 2009 (februari 2009) is een bijsturing opgenomen, gelet op de actuele ontwikkelingen en het regionale en provinciale beleid, ten aanzien van het geformuleerde gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid in 2004/2005 voor een periode van tien jaar ('lange termijn beleidskader woningbouw').

In deze nota wordt voor het binnenstedelijk te herontwikkelen gebied 'De Burcht' in Werkendam nog rekening gehouden met een bouwcapaciteit van circa 80 woningen. De te bouwen woningen, gesitueerd in een deellocatie van het te ontwikkelen gebied De Burcht, maken onderdeel uit van deze woningbouwcapaciteit.

Kwalitatief Beleidskader woningbouw 2005-2015

De nota 'Kwalitatief Beleidskader woningbouw 2005-2015' bevat een verkenning ten behoeve van het te voeren woningbouwbeleid van de gemeente Werkendam. De nota vormt de basis voor het formuleren van kwalitatieve uitgangspunten voor het woningbouwprogramma. Verschillende invalshoeken worden met elkaar in verband gebracht om tot één samenhangend beleidskader te komen. Het betreft onder meer de volgende invalshoeken:

  • 1. doelgroepen;
  • 2. koop/huur;
  • 3. woningtypen/kwaliteitseisen.

 

Ad 1. Tot 2015 dienen binnen de totale gemeente Werkendam in de woningproductie 118 ouderenwoningen in woonzorgcomplexen en 15 zelfstandige ouderenwoningen te worden gerealiseerd. Voor het zogenaamde clusterwonen en begeleid/beschermd wonen moet een ruimtelijke reservering plaatsvinden (deze tellen niet mee in het woningbouwcontingent). Voor ouderen zonder zorgvraag en niet-ouderen met een functiebeperking moet tot 2015 een aantal van 353 nieuwe levensloopwoningen worden gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet onder andere in de realisatie van een woonzorgcomplex waarbinnen 18 ouderenwoningen worden gerealiseerd. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van 118 ouderenwoningen tot 2015.

 

Ad 2. In de kern Werkendam dient een evenredig deel van de vrijgekomen huurwoningen als koopwoningen te worden toegewezen aan starters. Doorstroming in de woningmarkt is zeer belangrijk. Dit is te stimuleren door in de nieuwbouwsector de passende woningen te bouwen voor doorstromers. Vooral de bouw van ouderenwoningen en overige koopwoningen in midden- en bovensegment stimuleren de doorstroming. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 5 koopwoningen en draagt daarme bij aan de doorstroming.

Ad 3. Aan de te bouwen woningen dienen naast eisen met betrekking tot de doelgroep en de verhouding koop/huur ook eisen gesteld te worden die bepalend zijn voor de ruimtelijke/architectonische en de bouwtechnische kwaliteit. Te onderscheiden zijn de aspecten 'grondgebonden/niet grondgebonden', 'duurzaam bouwen' en 'aanpasbaar bouwen/levensloopwoning'.

2.4.2 Groenstructuurplan
afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0006.png"  
Uitsnede Hoofdstructuurkaart Groenstructuurplan Werkendam  

In 1998 is door de gemeente Werkendam een Groenstructuurplan vastgesteld. Dit plan bevatte de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het openbaar groen. Inmiddels is in 2009 opnieuw een Groenstructuurplan vastgesteld. In de afgelopen periode van tien jaar zijn er, bijvoorbeeld op het gebied van omgaan met het milieu en de relatie met water, nieuwe inzichten ontstaan.

Voor de kern Werkendam geldt dat de gemeente de dragers van de groenstructuur wenst te behouden en te versterken. Daartoe zijn in het Groenstructuurplan drie thema's geformuleerd. Het thema 'Boomstructuur' richt zich op het fasegewijs aanvullen/om-vormen van doorgaande boomstructuren, behoud en herstel parkzones met verspreide bomen langs dorpsranden en het aanvullen van kleinere schakels. Het tweede thema 'Natuur het dorp in' richt zich op het tot stand brengen van groene raamwerken in de kern Werkendam, die ervoor moeten zorgen dat bepaalde flora- en faunasoorten de ruimte krijgen. Gedacht kan worden aan het ontwikkelen van natuurlijke oevers en natuurlijk bermbeheer op dijken en buitenwegen. Het laatste thema spelen en wandelen' richt zich onder andere op het koppelen van het centrum met de Cloppenwaard. Bovenstaande afbeelding geeft een overzicht van de hoofdgroenstructuur, gebaseerd op de thema's van het Groenstructuurplan.

In het groenstructuurplan zijn voor de kern Werken 27 concrete aandachtspunten opgesomd, hoe aan de verschillende thema's van het structuurplan invulling kan worden gegeven. Hiervan is geen aandachtspunt van belang voor het plangebied:

Voor de kern Werkendam geldt dat de gemeente de dragers van de groenstructuur wenst te behouden en te versterken. Daartoe zijn in het Groenstructuurplan drie thema's geformuleerd. Het thema 'Boomstructuur' richt zich op het fasegewijs aanvullen/ omvormen van doorgaande boomstructuren, behoud en herstel parkzones met verspreide bomen langs dorpsranden en het aanvullen van kleinere schakels. Het tweede thema 'Natuur het dorp in' richt zich op het tot stand brengen van groene raamwerken in de kern Werkendam, die ervoor moeten zorgen dat bepaalde flora- en faunasoorten de ruimte krijgen. Gedacht kan worden aan het ontwikkelen van natuurlijke oevers en natuurlijk bermbeheer op dijken en buitenwegen. Het laatste thema 'spelen en wandelen' richt zich onder andere op het koppelen van het centrum met de Cloppenwaard. Bovenstaande afbeelding geeft een overzicht van de hoofdgroenstructuur, gebaseerd op de thema's van het Groenstructuurplan.

2.4.3 Waterplan Werkendam 2008-2015
afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0007.png"  
RO Attentiekaart Waterplan 2008-2015 – ruimtelijke ontwikkeling De Burcht  

Bij de zorg voor het water zijn diverse afdelingen van de gemeente Werkendam en het Waterschap Rivierenland betrokken. Voor een goed en kosteneffectief waterbeheer (dat is afgestemd op de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente) is een goede afstemming en samenwerking tussen de gemeente en het waterschap een absolute voorwaarde. Om deze samenwerking vorm te geven hebben de gemeente Werkendam en het Waterschap Rivierenland een gemeenschappelijk waterplan ontwikkeld voor de vijf kernen in de gemeente Werkendam. Het Waterplan Werkendam 2008-2015 is in november 2007 vastgesteld door de raad van de gemeente Werkendam. Er is tevens een Uitvoeringsprogramma Waterplan 2008-2015 vastgesteld.

 

Het hoofddoel van het gemeentelijke waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente.

In het waterplan worden concrete afspraken gemaakt over de stedelijke wateropgave (kwantiteit en kwaliteit) en de vereiste inspanningen om het watersysteem vóór 2015 op orde te brengen en te houden. Belangrijke nevendoelstellingen zijn:

  • Het afstemmen van waterbeleid binnen en buiten de gemeente, zodat de stedelijke wateropgaven gerealiseerd worden tegen de laagst maatschappelijke kosten.
  • Het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn van water; daartoe worden bij de uitvoering van het plan waar mogelijk bewoners betrokken.
  • Het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging en de doorwerking daarvan in de ruimtelijke ordening en (meerjaren)begrotingen van beide partijen. Kosteneffectiviteit en laagst maatschappelijke kosten zijn hierbij voorwaarde.

In het Uitvoeringsprogramma van het Waterplan zijn verscheidene maatregelen met betrekking tot de omgang met water in de kern Werkendam opgenomen. Een gedeelte van deze maatregelen betreft het aanleggen van natuurvriendelijke oevers langs bestaande waterlopen en vijvers (onder andere Werkensevliet, de Kooi). Daarnaast zijn maatregelen geformuleerd die gericht zijn op het vergroten van de waterbergingscapaciteit en afvoer van het water in het gebied. Tevens is aangegeven op welke wijze de afkoppeling van water bij nieuwe locatieontwikkelingen ingepast kan worden in het bestaande watersysteem (onder andere locatie De Burcht en Sigmondschool). Zie hiervoor de beschrijving in paragraaf 5.3.

2.4.4 Rioleringsplan Werkendam 2010-2014

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Werkendam 2010-2014 is beschreven op welke wijze in de komende jaren invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het plan beschrijft de visie op een duurzame stedelijke waterhuishouding en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren. Het Rioleringsplan bevat zowel een strategie voor de lange termijn als een maatregelenprogramma voor de periode 2010-2014.

 

De riolering is in de huidige situatie in goede staat. Er zijn geen structurele problemen met betrekking tot wateroverlast, met uitzondering van enkele lokale knelpunten die in de komende planperiode worden aangepakt. De basisinspanning voor wat betreft de emissiereductie is bijna gehaald. Voor de lange termijnvisie is voor het bestaand stedelijk gebied gekozen voor een strategie waarbij afvalwaterstromen en schone waterstromen van elkaar worden gescheiden, mits dat doelmatig is.

Dit proces vindt geleidelijk plaats, waarbij de uitvoering volgt op ruimtelijke ontwikkelingen en de vervanging van riolering. In overleg met het waterschap worden de mogelijkheden bezien voor het stapsgewijs overgaan naar een gescheiden systeem en de aanleg van een schoon watertracé. Voor de korte termijn is het principe 'scheiden van schoon en vuil water' niet leidend, maar volgend. Als er de kans is om goedkoop af te koppelen of als plaatselijk een knelpunt kan worden opgelost, wordt een gescheiden stelsel aangelegd.

In het maatregelenprogramma zijn alle rioleringsmaatregelen voor de periode 2010-2014 opgenomen. In elke kern staan rioolvervangingen op het programma. Wanneer dit doelmatig is, wordt gelijktijdig een gescheiden stelsel aangelegd. Daarnaast wordt een aantal gemalen aangepast en worden diverse onderzoekstudies opgestart.

Om het ontwikkelingsgebied op termijn op een gescheiden stelsel aan te kunnen sluiten, dienen zowel het woon-zorgcomplex als de 5 woningen uitgevoerd te worden volgens een gescheiden systeem.

2.4.5 Welstandsnota
afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0008.png"  
Welstandsbeleid Werkendam  

Sinds 1 juli 2004 kan welstandstoetsing van bouwplannen alleen nog maar plaatsvinden als de gemeente beschikt over een welstandsnota, waarin de toetsingscriteria van bouwplannen zijn opgenomen. gemeente Werkendam heeft op 29 maart 2011 nieuw welstandbeleid vast gesteld. In het nieuwe beleid is ervoor gekozen om een indeling te maken in gebieden met een welstandtoets en welstandsvrije gebieden. Per bebouwingstype is bepaald of in een gebied een welstandstoets plaats dient te vinden of dat een gebied niet wordt getoetst op welstand. Per gebied waarin een welstandstoets plaats vindt is een set met welstandscriteria opgesteld. Voor de overige bebouwingstypen kan worden volstaan met een korte beschrijving en een motivering waarom hier een welstandstoets achterwege kan blijven.

De gemeente heeft een indeling gemaakt in gebieden met een welstandtoets en welstandsvrije gebieden. Per bebouwingstype is bepaald of in een gebied een welstandstoets plaats dient te vinden of dat een gebied niet wordt getoetst op welstand. Per gebied waarin een welstandstoets plaats vindt is een set met welstandscriteria opgesteld. Voor de overige bebouwingstypen kan worden volstaan met een korte beschrijving en een motivering waarom hier een welstandstoets achterwege kan blijven.

Het plangebied is gelegen in een gebied waarvoor een welstandstoets verplicht is en is nader aangeduid als gebied waarvoor een beeldkwaliteitsplan is opgesteld. Het betreft het 'Beeldkwaliteitplan De Burcht' te Werkendam. Onderhavig bestemmingsplan wijkt enigszins af van het nu voorliggende beeldkwaliteitsplan aangezien niet uitsluitend in woningen wordt voorzien maar ook een woonzorgcomplex zal worden gerealiseerd. Het plan zal de welstandstoets doorlopen.

2.4.6 Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016

Het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer is opgenomen in de Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016. De Kadernota is enerzijds een strategisch document op hoofdlijnen, waarin de algemene koers op het gebied van verkeer is vastgesteld, en bevat anderzijds een concreet werkprogramma met maatregelen die in de planperiode zullen worden genomen.

Het uitgangspunt voor de visie is duurzame mobiliteit, waarbij het zoeken naar een balans tussen veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid centraal staat. De kadernota gaat uit van de volgende vier invalshoeken:

  • verkeersveiligheid: zowel objectief als subjectief;
  • leefbaarheid: zowel objectief als subjectief;
  • bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen en doelgroepen;
  • communicatie: draagvlak creëren voor beleid bij publieke en private partijen.

Het doel is om voor de periode van 2007 tot 2016 een bijdrage te leveren aan het optimaliseren van leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid, door duurzame basisvoorzieningen en maatregelen aan te leggen voor alle doelgroepen en vervoerswijzen. Binnen de bebouwde kom ligt de nadruk meer op leefbaarheid en veiligheid dan op autobereikbaarheid. Onderdeel van het verkeersbeleid is het inrichten van de wegen conform Duurzaam Veilig.

2.4.7 Vigerend bestemmingsplan

Voor het grootste deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kern Werkendam'. Dit bestemmingsplan is op 24 juni 1997 vastgesteld door de gemeenteraad van Werkendam en op 20 januari 1998 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant (G. nr. 181536) en goedgekeurd door de Kroon op 5 oktober 1999. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen 'Woondoeleinden – W' en 'Maatschappelijke doeleinden – M' . De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan vanwege afwijkingen in de functies binnen het gebied en de gewenste bebouwing. Een herziening is derhalve noodzakelijk.

2.5 Conclusie

Het initiatief past binnen het nationaal en provinciaal beleid, waarbij wordt ingezet op verdichting om verdere uitleg van stedelijke gebieden zoveel mogelijk te voorkomen. De intenties voor het plangebied/ontwikkelingsgebied passen binnen het geformuleerde beleid uit de regionale structuurvisie. (her)ontwikkeling is daarmee passend op de beoogde locatie. Het initiatief past ook in het gemeentelijk beleid, met uitzondering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Historische ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0009.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0010.jpg"  
Uitsnede topografisch ondergrond   Uitsnede historische kaart omstreek 1881  

Het plangebied ligt in de kern Werkendam. De eerste meer geclusterde bebouwing in Werkendam concentreerde zich op de plaats waar de Werkensedijk, het einde van een zuidoostnoordwest getraceerde dijk, samenkomt met de noord-zuid lopende Vissersdijk. Deze T-vormige aansluiting vormde één van de bepalende onderdelen van de stedenbouwkundige structuur van de kern.

De oude dorpskern omvat, naast de bebouwing die zich uitstrekt langs de Hoogstraat, Kruisstraat en Vissersdijk ook de buurt Zevenhuizen, die tussen de Gedempte Haven en de Sasdijk ligt. Deze oude buurt bestaat uit smalle stegen met voornamelijk negentiende eeuwse arbeiderswoningen. Een groot deel van de laag gelegen arbeiderswoningen was alleen via het water toegankelijk, door de aanwezigheid van een binnenhaven. De binnenhaven is omstreeks de dertiende eeuw aangelegd. Nog voor de Eerste Wereldoorlog is een deel van deze binnenhaven weer gedempt.

Pas na de Tweede Wereldoorlog is sprake van een planmatige uitbreiding van de kern op een meer omvangrijke schaal. Ondanks al deze latere uitbreidingen is de oude stedenbouwkundige structuur nog duidelijk herkenbaar in het straatbeeld aan de historische bebouwing langs bijvoorbeeld de Hoogstraat en de Kruisstraat, alsmede aan een deel van de oude stegenstructuur van Zevenhuizen bij de thans gedempte haven. Namen van straten en openbare ruimten als Gedempte Haven, Havenstraat en Sluisstraat herinneren nog aan de binnendijkse activiteit in het verleden.

Op de historische topografische kaart van rond 1881 is zichtbaar dat ter plaatse van het plangebied nog geen bebouwing aanwezig is en dat de huidige inrichting van het plangebied pas van na deze periode dateert.

De bebouwing vanaf 1421 (na de St. Elizabeth vloed) tot aan de negentiende eeuw is hoofdzakelijk gesitueerd aan de Hoogstraat en de Kruisstraat en Zevenhuizen. Ook nu is deze bebouwing nog duidelijk herkenbaar binnen de kern Werkendam. De bebouwing langs deze wegen wordt gekenmerkt door een hoge bebouwingsdichtheid en gesloten straatwanden, waarbij de bebouwing pand voor pand is gerealiseerd. Zodat de panden verschillen in uiterlijk, materiaal, kleur, vorm, etc. Ondanks de verschillen in hoogte, breedte en karakter, vormt de bebouwing als ruimtevormende en begeleidende wand een geheel.

De burcht

Werkendam was eertijds een burggraafschap. Aan het hoofd stond een burggraaf die in Werkendam zijn zetel had. Uit een leenakte van 1381 van Willem VI van Horne aan Herben van Riede blijkt dat deze laatste als burggraaf beleend was met diverse rechten waaronder het molenrecht, visrechten en recht van aanwas. Wanneer deze burcht gebouwd is, is onbekend. Ten tijde van de Arkelse oorlogen (1401 ) wordt de burcht beschadigd, mogelijk zelfs verwoest. Niet duidelijk is of er daarna sprake is van herstel van de oude burcht of bouw van een nieuwe. Aan het eind van de 16e eeuw, of in het begin van de 17e eeuw, wordt het dan bestaande gebouw vergroot en gerestaureerd. In 1822 sterft de laatste bewoner van de burcht.

De burcht was voorzien van een gracht. Aan de achterzijde bevond zich een bedijking die aansloot op het nabijgelegen molenerf. Er is sprake van dat de burcht mogelijk toegankelijk was middels twee poorten, elk voorzien van een ophaalbrug. Eén poort, de grote poort genaamd, was gelegen aan de Hoogstraat, de andere, gelegen aan de achterzijde gaf toegang tot de Molensteeg, thans Molenstraat geheten.

Afgaande op de weinige afbeeldingen die van de burcht voorhanden zijn, is er sprake van een groot hoofdgebouw van twee bouwlagen met een hoge kap, voorzien van trapgevels. Dit gebouw was vermoedelijk onderkelderd. Daarnaast ligt een bouwdeel met een traptoren dat eveneens uit twee bouwlagen bestaat, maar van een lagere kap is voorzien. Aan de andere zijde van het hoofdgebouw staat een imposante ronde toren met borstwering en kantelen. De Burcht was naar alle waarschijnlijkheid en op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken ter plaatse, gelegen ten noorden van het plangebied.

3.2 Ruimtelijke structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0011.png"  
Luchtfoto omgeving plangebied/ontwikkelingsgebied  
3.2.1 Bebouwing in de directe omgeving van het plangebied

De directe omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door naoorlogse woningbouw.

Naoorlogse woningbouw

Na de Tweede Wereldoorlog is met name ten zuiden van de Hoogstraat en ten westen van de Vissersdijk nieuwe bebouwing aangelegd. Deze bebouwing is aan te merken als rij- en twee-onder-een-kapwoningen van twee bouwlagen met een kap. Bij de ontwerpers overheerste de gedachte van gelijkheid en gelijkvormigheid. Rust en samenhang in het straatbeeld werd verkregen door plaatsing van bebouwing in een rooilijn, enkelvoudige bouwmassa's met eenvormige kap en het gebruik van overwegend traditioneel en ambachtelijk kleur- en materiaalgebruik.

3.2.2 Bebouwing in het plangebied

Het plangebied wordt omsloten door de Bergseveld, Burchtstraat, Sigmondstraat en de Van Heldenstraat. Aan de kant van de Van Heldenstraat staan twee bouwblokken ieder afzonderlijk met drie grondgebonden woningen, bestaande uit twee bouwlagen met kap en aan de Sigmondstraat is recentelijk een appartementencomplex gerealiseerd, bestaande uit 3 bouwlagen. De rest van dit deel is nog onbebouwd en in gebruik als grasveld. Voorheen stond hier een school.

3.2.3 Verkeer en parkeren

De Sigmondstraat zorgt voor de ontsluiting van het plangebied. De Sigmondstraat leidt in zuidelijke richting naar de Van Randwijklaan, de hoofdontsluiting van Werkendam. Via de Van Randwijklaan staat het gebied in verbinding met de Sasdijk, die in noordoostelijke richting leidt naar de A27, en de Dijkgraaf Den Dekkerweg die in oostelijke richting aansluit op de A27 en in westelijk richting leidt naar de veerpont naar Dordrecht.

De woningen aan de Burchtstraat worden ontsloten door de Burchtstraat die aansluit op de Sigmondstraat. Het woonzorgcomplex aan de Bergseveld wordt door die straat ontsloten op de Simondstraat. Het plangebied is hiermee goed ontsloten op zijn omgeving.

3.2.4 Functionele structuur

Het plangebied ligt ten zuiden van de Bergseveld. Het plangebied wordt voornamelijk omringd door naoorlogse uitbreidingswijken waarin wonen de hoofdfunctie is.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Het bouwplan dat Inbo Stedenbouwkundigen & Landschapsarchitecten in opdracht van de gemeente Werkendam heeft ontwikkeld, dient als basis van voorliggend bestemmingsplan.

4.1 Stedenbouwkundig-ruimtelijk

De gemeente Werkendam heeft het voornemen het projectgebied 'De Burcht' in Werkendam te herontwikkelen. Ten behoeve van de herontwikkeling is een studie uitgevoerd naar de mogelijke stedenbouwkundige verkavelingsopzet voor het gebied, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan van 2007. Grofweg bestond het locatiegebied uit 3 deelgebieden. Van noord naar zuid van uit de Hoogstraat: 'Van Heldenveld', De Burcht' en Bergse Veld'.

Door nieuwe inzichten is de toen vormgegeven ruimtelijk invulling niet meer actueel en is op basis van actuele inzichten een andere ruimtelijke invulling aan een gedeelte van de projectlocatie De Burcht gegeven. In onderhavig bestemmingsplan wordt aan dit gedeelte van het ontwikkelingsgebied, dat onderdeel uitmaakt van 'Bergsche Veld', aandacht geschonken c.q. inhoudelijk beschreven.

4.1.1 'Bergsche Veld'

Het stedenbouwkundige plan

Aan de zuidzijde van het ontwikkelingsgebied, op de voormalige schoollocatie, is gezocht naar een heldere aanhechting met de buurt ten zuiden van het plangebied. Het stedenbouwkundig plan voorzag in acht woningen binnen de bestaande bebouwingskorrel. Dit zouden dan geschakelde woningen, twee onder één kapwoningen of vrijstaande woningen kunnen zijn. De woningen zouden in ieder geval bestaan uit twee bouwlagen met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0012.png"  
bouwplan Burchtstraat  

Het bouwplan

Inmiddels zijn de bouwplannen voor dit deelgebied echter uitgewerkt, waarbij gekozen is voor een andere opzet. Het bouwplan voorziet nu in de realisatie van 5 woningen aan de Burchtstraat en een woonzorgcomplex met beheerderswoning aan de Bergseveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0013.png"  
vooraanzicht woningen Burchtstraat  

De vijf woningen aan de Burchtstraat worden gebouwd in één blok met drie woningen en één blok met twee woningen. De woningen worden twee bouwlagen hoog en afgedekt met een kap. Deze bebouwingsopzet sluit nagenoeg aan bij het stedenbouwkundige plan, waarin in deze locatie is voorzien in twee bouwblokken met twee woningen. Met toevoeging van een extra woning wordt het profiel niet zodanig gewijzigd dat dit niet meer zou aansluiten bij de beoogde ruimtelijk structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0014.jpg"  
bouwplan Bergseveld  

De beoogde woonzorgvoorziening bestaat uit een beheerswoning, 16 (multifunctionele) groepswoningen voor zorg op afspraak alsmede hospice zorg en 2 logeerkamers ten behoeve van respijtzorg (ontlasting mantelzorgers) die tevens benut kunnen worden door de huisartsen van Werkendam. Het complex wordt drie bouwlagen hoog waarbij de derde bouwlaag als setback wordt uitgevoerd. De linkergevel wordt in een afwijkende architectuur met één bouwlaag en een gebogen kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0015.png"  
vooraanzicht Bergseveld  

4.2 Verkeer

4.2.1 Ontsluiting

Het ontwikkelingsgebied wordt voor voertuigen en langzaam verkeer ontsloten door de bestaande woonstraten, de Bergseveld en Burchtstraat. Beide wegen sluiten aan op de Sigmondstraat, de belangrijkste verbindingsweg in de omgeving. Deze weg is getypeerd als gebiedsontsluitingsweg.

4.2.2 Parkeren

Het plangebied is gelegen in een zogenaamd 'weinig stedelijk gebied' en voorziet in middeldure woningen en een woonzorgcomplex. ter bepaling van de parkeerdruk is ten behoeve van de parkeerberekening gebruikt gemaakt van de richtlijnen van het CROW (publicatie 317).

Voor de te realiseren woningen aan de Burchtstraat hanteert de gemeente een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning (bewoners en bezoek). Met 10 parkeerplaatsen voor de 5 te bouwen woningen kan derhalve aan deze norm worden voldaan. In de Burchtstraat zal daarom op eigen terrein en op de openbare weg geparkeerd gaan worden. Op eigen terrein wordt voorzien in twee parkeerplaatsen en in het openbare gebied in vijf parkeerplaatsen. De 3 resterende parkeerplaatsen die nodig zijn, worden in de bestaande openbare ruimte opgevangen. Dit kan onder meer op het parkeerterrein bij het nabijgelegen zorgcomplex (Huize Rehoboth) dat niet volledig benut is alsmede door te parkeren op de openbare weg in de directe omgeving, waar nog ruimte aanwezig is.

Bij de woonzorgvoorziening aan het Bergseveld wordt voorzien in 8 parkeerplaatsen op eigen terrein en 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Het woonzorgcomplex kan worden gezien als een verzorgingstehuis. Voor dergelijke tehuizen in een weinig stedelijk gebied geldt, op basis van de richtlijnen van het CROW, dat er 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid gerealiseerd moeten worden. Daarbij wordt uitgegaan van een 60% aandeel voor bezoekers. Het woonzorgcomplex voorziet in 18 wooneenheden. Tevens zal er een beheerderswoning aanwezig zijn. Voor deze beheerderswoning wordt rekening gehouden met 1,2 te realiseren parkeerplaatsen. Het planvoornemen dient derhalve te voorzien in 12 parkeerplaatsen. Dit wordt geborgd door de realisatie van 8 parkeerplaatsen op eigen terrein en 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Milieu

In het kader van de milieuwetgeving zijn diverse wetten van toepassing op het gebruik van de gronden en de bouwmogelijkheden. Het betreft hier veelal zones die van belang zijn of milieuvoorwaarden waaraan voldaan moet worden. De ruimtelijk relevante regelingen zijn doorvertaald naar de planverbeelding en -regels.

5.1.1 Bodem

Voor het bepalen van de geschiktheid van de bodem bij directe (woning)bouwontwikkeling dient een verkennend bodemonderzoek uit te wijzen of de bodem niet verontreinigd is en geschikt is voor (woning)bouw. Bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen/initiatieven dient dit onderzoek vooraf uitgevoerd te worden. Het plan voorziet in de realisering van nieuwe milieuhygiënisch gevoelige functies. Ter plaatse van het ontwikkelingsgebied is in dat kader reeds bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreft het volgende onderzoek:

  • Verkennend bodemonderzoek van AGEL Adviseurs met nummer 20060132 van mei 2006.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse overwegend sprake is van niet verontreinigde tot licht verontreinigde grond met een kwaliteitsklasse Wonen. Tijdens een verkennend onderzoek (mei 2006) is in het grondwater een overschrijding van de interventiewaarde voor arseen aangetoond. Van arseen is bekend dat deze binnen de gemeente in verhoogde gehalten wordt aangetroffen. Deze natuurlijke verhoging wordt veroorzaakt door natuurlijke processen in het grondwater.

Gelet op het ongewijzigde gebruik van de bodem in de afgelopen jaren blijft de conclusie ongewijzigd.

Voor ingebruikname van het onderzochte terrein met de gebruiksfunctie wonen met tuin en maatschappelijk (woonzorgcomplex) zijn op basis van de uitkomsten van het bodemonderzoek, geen belemmeringen aanwezig. De kwaliteit van de bodem ter plaatse is voldoende voor de te realiseren functies.

5.1.2 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (verder: Wgh) van toepassing. In nieuwe, nog gehele open situaties wordt gestreefd om nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, te bouwen die hieraan voldoen. De meeste wegen zijn zoneplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. wegen gelegen binnen een 30 km-zone en vallen onder het toepassingsbereik van het tweede lid van artikel 74 Wgh. Deze wegen hebben geen zone.

Door Oranjewoud is een akoestisch onderzoek verricht voor de ontwikkeling in het plangebied. De rapportage dateert van 20 januari 2012 en betreft een actualisering van een onderzoek uit van maart 2007). Het onderzoek is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuwe en nog te realiseren woningen. Het onderzoek gaat nog uit van een indeling van onderhavig ontwikkelingsgebied met 8 woningen in plaats van 5 woningen en een woonzorgcomplex.

Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (woningen en een wwonzorgcomplex) mogelijk gemaakt. Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen de onderzoekszone van een weg. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Sigmondstraat.

Voor de overige wegen in de nabije omgeving van of in het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen niet zoneplichtig en kunnen derhalve buiten beschouwing blijven. Gelet op jurisprudentie blijken echter 30 km/uur-wegen vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch te moeten worden onderzocht. Derhalve zijn de Burchtstraat, de Van Heldenstraat en het Bergseveld wel bij de berekeningen betrokken.

Onderzoek en conclusie

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Sigmondstraat ten hoogste 43 dB bedraagt inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, waarmee de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

Uit de berekeningsresultaten ten gevolge van het wegverkeer op de 30 km/uur wegen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer ten hoogste 52 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Als deze wegen gezoneerd zouden zijn, dan was de aftrek ex artikel 110g Wgh van 5 dB van toepassing geweest en zou worden voldaan aan de grenswaarden. Het geluidsniveau ter plaatse van de woningen (en ook het woonzorgcomplex) is daarmee aanvaardbaar.

Onderzoek naar maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen terug te brengen is niet nodig, omdat voldaan wordt aan de grenswaarden. Tevens hoeven er door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam geen hogere waarden verleend te worden.

Er mag vanuit worden gegaan dat de gewijzigde invulling van het plangebied aan de Bergseveld met een woonzorgcomplex, niet of nauwelijks gevolgen hebben voor de berekende geluidsbelasting uit het akoestisch onderzoek van 20 januari 2012. De conclusies uit dit onderzoek blijven derhalve ongewijzigd van toepassing.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Het plangebied is gelegen in het centrum van Werkendam. In de omgeving zijn dan ook diverse bedrijven en instellingen aanwezig. Deze bedrijven vallen conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzoneringen' onder categorie 1 en 2. De categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan binnen een gemêleerde woonomgeving.

Het plan voorziet in de realisering van nieuwe milieuhygiënisch gevoelige functies. In het plangebied of in de directe omgeving komt echter geen bedrijvigheid voor die een belemmering is voor de voorgenomen ontwikkelingen dan wel voor de bestaande omgeving. Onderzoek naar de milieuzonering hoeft derhalve niet uitgevoerd te worden.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Binnen het plangebied is geen sprake van een ontwikkeling die van een zodanige invloed is dat het de luchtkwaliteit nadelig zou beïnvloeden. Alleen wanneer sprake zou zijn van onder andere de bouw van meer dan 1.500 woningen dan zal in het kader van de Wet milieubeheer een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd moeten worden. Daardoor is het plan als niet significant aan te merken voor de lokale luchtkwaliteit. De voorgestane ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer.

Daarnaast zal door de beoogde ontwikkeling de hoeveelheid verkeer van en naar de locatie, gezien het huidige gebruik van de locatie, niet noemenswaardig toenemen. De luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied wordt hoofdzakelijk bepaald door de achtergrondconcentratie en het lokale verkeer.

5.1.5 Externe veiligheid

Vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs) wordt invulling gegeven aan hoe om te gaan met externe veiligheid.

Volgens het BEVI/REVI (Regeling externe veiligheid inrichtingen) gelden bepaalde afstanden met betrekking tot het PR (plaatsgebonden risico) en het GR (groepsrisico). Binnen het PR mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen) worden opgericht en voor beperkt kwetsbare objecten dient toestemming bij burgemeester en wethouders gevraagd te worden ex artikel 12, tweede lid BEVI. Ten aanzien van het GR geldt een verantwoordingsplicht voor het invloedsgebied welke afhankelijk is van het soort inrichting. Bij een ongeval met een warme BLVE (soort gasexplosie) moet zelfs rekening gehouden worden met een effectgebied van circa 400 meter.

Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gelegen die van invloed kunnen zijn op het plangebied. honderden meters ten noorden van het plangebied ligt de Merwede. Aan het transport van stoffen over de Merwede zijn in principe veiligheidsrisico's verbonden. Het risicogebied ligt tot aan de wal, omdat deze brandbare stoffen zich niet door de lucht maar over het wateroppervlak verspreiden. In de omgeving van het plangebied zijn geen relevante leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet is gelegen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes van gevaarlijke stoffen en van leidingen. Onderzoek naar de externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.

5.1.6 Brandveiligheid

In het belang van de brandveiligheid is de voorgestane ontwikkeling in het plangebied voorgelegd aan de brandweer. De brandweer heeft ten aanzien van de ontwikkeling een advies afgegeven, met de volgende aandachtspunten:

1. Bereikbaarheid brandweer via de openbare weg.

Een door de brandweer te gebruiken toegang van de gebouwen moet tot op een afstand van maximaal 40 meter te benaderen zijn met brandweervoertuigen. Een opstelplaats voor een blusvoertuig moet een minimale breedte hebben van 4 meter en een minimale lengte van 10 meter.

De rijloper naar een opstelplaats of een bluswatervoorziening moet:

  • a. een vrije breedte hebben van ten minste 4,5 meter en over een breedte van ten minste 3,25 meter zijn verhard, en over een breedte van ten minste 4,5 meter een vrije hoogte hebben van ten minste 4,2 meter;
  • b. verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en een asbelasting van ten minste 100 kN;
  • c. op doeltreffende wijze kunnen afwateren;
  • d. alleen bochten hebben met een straal c.q. een draaicirkel of rijcurve die afgestemd is op vrachtauto's.

Bij de uitwerking van het ontwikkelingsgebied is met voornoemde bereikbaarheidseisen rekening gehouden. De bereikbaarheid van de gebouwen is mogelijk op een afstand van minder dan 40 meter en er is ruimte voor een opstelplaats van een blusvoertuig volgens de vereiste normen.

2. Bluswatervoorziening

Als primaire bluswatervoorziening dient op een afstand van maximaal 40 meter van een door de brandweer te gebruiken toegang van een gebouw een ondergrondse brandkraan aanwezig zijn. De capaciteit van de brandkraan dient minimaal 60 m3 per uur te bedragen bij gelijktijdig gebruik van twee brandkranen.

De brandweer heeft aangegeven dat in het plangebied voldoende primair bluswater in de vorm van ondergrondse brandkranen aanwezig is. Tevens voldoet het plangebied voor de aangegeven gebruiksfunctie "wonen na 2003" aan het Dekkingsplan en Specialismespreidingsplan juli 2011 van de brandweer Midden West Brabant.

3. Brandweerzorgnorm                                                            

Voor (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen wordt gekeken naar de opkomsttijd van de eerste basisbrandweereenheid. In de Wet op de Veiligheidsregio's (Dekkingsplan en Specialismespreidinsplan juli 2011 Brandweer Midden- en West Brabant) worden de wettelijk vastgestelde opkomsttijden per gebouwsoort aangegeven. Indien hier niet aan voldaan kan worden, dan worden door de brandweer aanvullende maatregelen geadviseerd om een gelijkwaardige veiligheid te behalen.

Op dit moment wordt door de Veiligheidsregio Midden- en West Brabant een toolbox ontwikkeld die door gemeenten gebruikt kan worden om tot een acceptabel niveau van gelijkwaardige veiligheid te komen. Ten aanzien van de maatregelen valt te denken aan de toepassing van een sprinklerinstallatie.

In overleg met de brandweer zal beoordeeld worden in hoeverre in voldoende mate voldaan wordt aan de gewenste opkomsttijd van de brandweer bij een eventuele calamiteit binnen de locatie 'De Burcht', dan wel aanvullende maatregelen opgelegd dienen te worden bij de bouw van de gebouwen.

5.1.7 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied zijn geen leidingen gelegen die planologische bescherming behoeven.

5.2 Flora en fauna

5.2.1 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.

Het plangebied is gelegen ten westen van het Natura 2000 gebied Biesbosch. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de waardevolle elementen van dit gebied gewaarborgd te blijven. Gezien de ligging van het plangebied binnen bestaand bebouwd gebied is geen sprake van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die een verstoring zouden kunnen vormen voor het Natura 2000 gebied.

5.2.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming. mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader heeft ten behoeve van voorliggend plan een verkennend onderzoek (quickscan flora en fauna) plaats gevonden naar de aanwezige natuurwaarden. Het onderzoek is verricht door Staro Bos- en Natuurbeheer in juli 2007. De rapportage (d.d. juli 2007) is als separate bijlage aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.

In de periode na het onderzoek tot heden zijn in de gebiedssituatie geen aanpassingen opgetreden die aanleding kunnen geven de conclusies uit het onderzoek te wijzigen.

De conclusies zijn hierna weergegeven:

  • (mogelijk) voorkomende grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten (lijst 1 van de Flora- en faunawet) komen voor in het plangebied. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
  • mogelijk voorkomende vogelsoorten staan vermeld op de lijsten 2 en 3 van de Flora en faunawet en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien de werkzaamheden echter worden uitgevoerd op de wijze zoals is beschreven in de onderzoeksrapportage geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

5.3 Water

5.3.1 Beleid Waterschap Rivierenland

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het beleid van het waterschap en het Waterplan van de gemeente en het waterschap is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010 - 2015 'werken aan een veilig en schoon Rivierenland'. Het Waterbeheerplan betreft omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het plan bouwt voort op bestaand beleid, waaronder het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. Het Waterschap Rivierenland heeft in samenwerking met de gemeente Werkendam een gemeenschappelijk waterplan ontwikkeld (zie paragraaf 2.4.3).

 

Waterschap Rivierenland zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit en, de vaarwegen, de primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap, naast de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren', de drietrapsstrategie 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet thuishoort in het riool, maar zou moeten worden afgekoppeld.

 

Watertoets 

Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en projectbesluiten is overleg met het waterschap verplicht. De resultaten van dat overleg en een beschrijving van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het watersysteem, moeten in de toelichting vermeld staan. Waterschap Rivierenland blijft inzetten op een vroegtijdige inbreng van het waterbelang in alle vormen van ruimtelijke plannen en op uitbouw van de samenwerking met gemeenten op dit vlak. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk ook waterpositief.

 

De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen.

Keur 

De Keur voor waterkeringen en wateren is een verordening van Waterschap Rivierenland. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen, wateren en grondwater. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken en (grond)waterlichamen in stand te houden. Voor werkzaamheden in de nabijheid van een watergang of dijklichaam kan een vergunning of ontheffing in het kader van de Keur noodzakelijk zijn.

5.3.2 De Watertoets

In deze watertoets staan een aantal beleidsuitgangspunten (thema's) centraal. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de brochure 'Partners in water – de watertoets in rivieren-land'. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient invulling te worden gegeven aan deze uitgangspunten, te weten:

  • waterneutraal inrichten;
  • schoon inrichten;
  • veilig inrichten;
  • bijzondere wateren en voorzieningen.

Waterneutraal inrichten

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Echter voor plannen met minder dan 500 m² extra verharding in stedelijk gebied en minder dan 1.500 m² in landelijk gebied is géén compenserende waterberging vereist.

Het beoogde initiatief betreft de herontwikkeling van een locatie in het stedelijk gebied van de kern Werkendam. Het ontwikkelingsgebied is onbebouwd en betreft een groenvoorziening dat deels benut wordt als trapveld.

De beoogde ontwikkeling heeft een netto toename aan verhard oppervlak van circa 1.402,68 m² (819,70 m² bebouwing en 582,98 m² verharding). Als gevolg van de ontwikkeling zal het gezamenlijk extra verhard oppervlak meer bedragen dan 500 m², zodat aanvullende waterberging aangelegd moet te worden ter compensatie van de versnelde afvoer van hemelwater.

Vroeger was het gewoon, hemelwater via het riool af te voeren. Het gevolg was dat er bij hevige regenbuien overbelasting van het rioolstelsel plaatsvond. Bovendien versterkte men de verdroging doordat er minder natuurlijke aanvulling van het grondwater plaatsvond. Daarom heeft men enige tijd geleden besloten dat dit geen duurzame manier van omgang met water is.

Momenteel is het uitgangspunt bij de uitbreiding van verhard oppervlak dat dit hydrologisch neutraal gebeurt. Hydrologisch neutraal inrichten betekent dat de ontwikkeling geen nadelige gevolgen mag hebben voor de (grond)waterstand in de omgeving van het plangebied.

Bij de planvorming van het watersysteem zijn de volgende mogelijkheden van omgang met het relatief schone hemelwater overwogen:

  • hergebruik (bijvoorbeeld als sproeiwater) is in dit geval eventueel alleen mogelijk door middel van bijvoorbeeld een regenton. Het opgevangen hemelwater kan gebruikt worden als spoelwater of voor de besproeiing van tuinplanten;
  • infiltreren (via infiltratievoorzieningen zoals wadifs en zaksloten) is in dit geval niet mogelijk, gezien de relatief hoge grondwaterstand en de kleiige ondergrond. Daarnaast ligt het plangebied in een kwelgevoelig gebied;
  • buffering (opslagvoorziening, zoals retentievijver): binnen het plangebied is geen ruimte voor de opslag van water in de vorm van een retentievijver;
  • afvoer.

Gelet op locatiespecifieke (geohydrologische) omstandigheden (hoge grondwaterstand en kleiige ondergrond) en het stedenbouwkundig plan (geen ruimte) wordt afvoer van het overtollige regenwater op het nabijgelegen Kerkewiel als meest reële oplossing gezien. In 2008 is hiervoor door het Waterschap een vergunning verleend. De voorzieningen hiervoor zijn reeds gerealiseerd conform het 'Rioleringsplan De Burcht'. Dit rioleringsplan, opgesteld door Witteveen+Bos, is als separate bijlage beschikbaar. De gemeente zal een verzoek indienen bij het waterschap om deze vergunning te verlengen. Tevens wordt een Waterbank ingericht voor de inmiddels gecompenseerde m2 verharding in de Kerkewiel en nabij de kinderboerderij in Werkendam.

Schoon inrichten

In de watergangen is een goede waterkwaliteit een vereiste. Het gaat daarbij om een goede fysisch-chemische kwaliteit en een goede ecologische kwaliteit. Een goede waterkwaliteit kan worden bereikt door maatregelen in het watersysteem zelf, een goed rioleringssysteem en door lozingen aan regels te binden.

De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied is aangesloten op het aanwezige gemeentelijke riool. Het betreft een gescheiden stelsel. Het vuilwaterriool is aangesloten om het omliggende inmiddels vervangen nieuwe gescheiden stelsel. Het regenwater voert direct af op de Kerkewiel. Voor de afvoer van afvalwater, ten aanzien van de nieuwe bebouwing, moeten nieuwe aansluitingen gemaakt worden. Dit zal gebeuren overeenkomstig de aanwijzingen van de rioolbeheerder.

Daarnaast dienen bij de beoogde ontwikkeling de milieuaspecten als gevolg van het direct lozen en/of infiltreren te worden ondervangen. Hierbij is het van belang dat het gebruik van materialen zoals zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen worden voorkomen dan wel dat deze materialen dusdanig behandeld worden dat geen uitloging naar oppervlaktewater en/of bodem kan plaatsvinden.

Veilig inrichten

Het beheer en onderhoud van de dijken berust bij het waterschap. Er wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en regionale waterkeringen. Bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die betrekking hebben op waterkeringen of hun directe omgeving is de watertoets van toepassing. Doel daarvan is het behoud van de stabiliteit van de waterkering, van de toegankelijkheid voor inspectie, onderhoud en beheer van de waterkeringen en van de bescherming landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden van de waterkeringen.

Ten noorden van het plangebied ligt de Sasdijk/Bandijk. Dit is een primaire waterkering. In de Keur van het Waterschap Rivierenland, die sinds 3 januari 2005 in werking is getreden, is vastgelegd dat zowel primaire als regionale waterkeringen een kernzone, een beschermingszone en een buitenbeschermingszone kennen. Voor deze waterkeringen gelden de volgende zones:

  • 1. Kernzone: de waterkering zelf (inclusief een aanwezige steun-/pipingberm) met aan weerszijden een strook van 4 meter, gerekend vanuit de teen van de waterkering.
  • 2. Beschermingszone: een strook van 20 meter aan weerszijden van de kernzone.
  • 3. Buitenbeschermingszone:
    • a. buitendijks: de strook gelegen tussen de beschermingszone en het zomerbed van de rivier;
    • b. binnendijks: een strook van 100 meter gerekend vanaf de beschermingszone.

Het plangebied is niet gelegen binnen deze in de Keur opgenomen beschermingszones.

Bijzondere wateren en voorzieningen

In een gebied waarvoor een ruimtelijk plan wordt gemaakt kunnen bijzondere oppervlaktewateren of speciale waterhuishoudkundige of infrastructurele voorzieningen liggen of gepland zijn, waarvoor het waterschap een aparte verantwoordelijkheid heeft. Het is dan van belang dat deze ook goed worden meegenomen in het ruimtelijk plan. Het betreft ondermeer: waterbergingslocaties, ecologische verbindingszones, natte natuur enz.

In het plangebied liggen geen bijzondere oppervlaktewateren of speciale waterhuishoudkundige of infrastructurele voorzieningen.

5.3.3 Overleg Waterschap

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kern werkendam: 'Burchtstraat en Bergseveld' wordt voor vooroverleg verstuurd naar Waterschap Rivierenland. De opmerkingen van het waterschap worden verwerkt in deze waterparagraaf.

5.4 Archeologie en Cultuurhistorie

5.4.1 Archeologie

In het landelijk beleid met betrekking tot archeologie is het bewaren van archeologische waarden in situ (in de bodem) het uitgangspunt. Nederland heeft namelijk in 1992 het Verdrag van Valetta/Malta (zie paragraaf 2.1.4) getekend, waarin behoud van archeologische waarden in de bodem voorop staat. Met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is o.a. de Monumentenwet 1988 gewijzigd, waardoor het beleid met betrekking tot de archeologische monumentenzorg is vertaald in wetgeving. De gemeente Werkendam heeft invulling gegeven aan het bepaalde in de Monumentenwet 1988 door gemeentelijk erfgoedbeleid op te stellen. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven in welke zones er (een kans bestaat dat er) archeologische waarden aanwezig zijn. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende verwachtingszones, waarbij per categorie is aangegeven wanneer de archeologische monumentenzorg opgestart dient te worden. De archeologische monumentenzorg wordt gecontroleerd door de bevoegde overheid in samenspraak met de door burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1103KWBurBerg-VA01_0016.png"  
uitsnede archeologische beleidskaart (rode belijning is plangebied)  

Volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Werkendam (vastgesteld op 27 september 2011) is het ontwikkelingsgebied aangeduid als 'lopend AMZ-proces' (zie bovenstaande afbeelding). De aanduidingen op de beleidskaart zijn gebaseerd uit de onderzoeken die ter plaatse zijn uitgevoerd, en op basis waarvan nog vervolgonderzoek noodzakelijk is bij ruimtelijke plannen.

In het kader van een grootschaligere ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn weergegeven in de rapportage 'Gracht en griend' (projectcode: WDBU, oktober 2013). Het onderzoeksrapport is als separate bijlage beschikbaar.

Bevindingen

Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied fluviatiele afzettingen aanwezig zijn die mogelijk met menselijke bewoning of handelen in verband gebracht kunnen worden. Op basis van het onderzoek uit 2013 kan het in elk geval niet uitgesloten worden. Daarom wordt voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, waarbij bodemingrepen dieper dan 0,25 m-NAP (130 cm-mv) niet zijn toegestaan zonder archeologisch vervolgonderzoek. Omdat de relevante bodemlagen zich wat dieper in de bodem bevinden, kan het bouwplan (waarschijnlijk) zonder vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Bij de toegestane diepte is rekening gehouden met een bufferzone van ca. 25 centimeter ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische resten.

5.4.2 Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. De wijziging houdt in dat bij het opstellen van een bestemmingsplan de gemeente handelt conform artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel van a,: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

Daar waar vanuit de cultuurhistorie behoud van bestaande ruimtelijke structuren en/of bebouwing gewenst is, dienen deze belangen in het bestemmingsplan meegenomen en geborgd te worden.

Binnen het plangebied of ontwikkelingsgebeid is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of structuur aanwezig.

Algemeen kan dan ook worden gesteld, dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden zijn gelegen en dientengevolge het planvoornemen dan ook niet in strijd met de gemeentelijk beleid omtrent cultuurhistorie en erfgoed.

5.5 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie tegen Nederland) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011.

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in kolom 2 van de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen tweeconclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

A. Kenmerken van het project  
omvang van het project  
cumulatie met andere projecten  
gebruik van natuurlijke grondstoffen  
productie van afvalstoffen  
verontreiniging en hinder  
risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën  
B. Plaats van het Project  
bestaand grondgebruik  
relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied  
het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang  
C Kenmerken van het potentiële effect  
bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)  
grensoverschrijdende karakter van het effect  
waarschijnlijkheid van het effect  
duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.  

Onderzoek en conclusies

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen, een woon-zorgcomplex en parkeergelegenheid. Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het ontwikkelingsgebied en de kenmerken van de potentiële effecten zullen er géén belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorafgaande paragrafen zijn beschreven. Voor de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling is dan ook géén m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

Het plan is gemaakt conform de Wro en digitaal getekend volgens de SVBP 2012. Op de analoge kaart zijn de bestemmingen gevisualiseerd; in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer meer over een plankaart, maar een 'digitale verbeelding' van de bestemmingsregels.

Het bestemmingsplan is te raadplegen via het internet.

6.2 Uitgangspunten

6.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Het bestemmingsplan gaat uit van de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Aangezien bestemmingsplannen moeten voldoen aan het SVBP2012 zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

6.2.2 Planonderdelen

Het bestemmingsplan 'Kern Werkendam: Burchtstraat en Bergseveld' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduiding zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een GBKN Grootschalige Basiskaart Nederland) ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Kern Werkendam: Burchtstraat en Bergseveld' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels. De systematiek sluit daarnaast ook aan op de systematiek van het bestemmingsplan voor de kern Werkendam.

6.3 Planregels

6.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen zijn omschreven in het SVBP en dienen letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze zijn begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatie-verschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de "wijze van meten" uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de "wijze van meten" worden in de SVBP2012 voorschriften gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

6.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden "met daaraan ondergeschikt". De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels – voor zover van toepassing – minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de bouwvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afwijking wordt verleend, de maximale afwijking die kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een afwijking van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen "nieuwe" functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.

Algemene wijzigingsregels

Door het opnemen van een algemene wijzigingsbevoegdheid met een algemene strekking of voor meerdere bestemmingen is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Deze bevoegheid is opgenomen om: het verschuiven van aanduidingen/bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen, het wijzigen van

Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. Aan elke wijzigingsbevoegdheid die in een bestemmingsplan is opgenomen zijn voorwaarden verbonden waaraan moet worden voldaan. De te volgen procedure bij de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. De Wro verklaart in artikel 3.6, lid 5 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ten behoeve van de uitoefening van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In het wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waar aan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.

De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geven geen directe rechten aan belanghebbenden. Het zijn bevoegdheden die kunnen worden uitgeoefend door burgemeester en wethouders. Wel is het zo dat een belanghebbende een verzoek tot wijziging kan indienen bij burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders dient zo'n verzoek te toetsen aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daarna neemt het college van burgemeester en wethouders een gemotiveerd besluit, waarin uiteen wordt gezet hoe het college tot het besluit is gekomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft geen verplichting om op een verzoek tot wijziging positief te besluiten, omdat het een bevoegdheid is die wordt uitgeoefend. Het college van burgemeester en wethouders dient het besluit wel te motiveren.

Voorwaardelijke verplichting

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting kan worden opgenomen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging zodat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke verantwoord woon- en leefklimaat in de omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan op te nemen.

Concreet betekent dit in dit plan, dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en gebouwen pas is toegestaan nadat de aanleg van parkeervoorzieningen op eigen terrein is gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Dit om zorg te dragen voor een goede parkeerafwikkeling in het betreffende omliggende gebied c.q. een onevenredige toename van parkeerdruk in het omliggende gebied te voorkomen.

6.3.3 Bestemmingen

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor een woonzorgvoorziening, met daarin 16 (multifunctionele) groepswooneenheden voor zorg op afspraak en hospicezorg alsmede 2 logeerkamers ten behoeve van respijtzorg (ontlasting van mantelzorgers), ruimten voor maatschappelijk dienstverlening alsmede een beheerderswoning.

Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken. Op het eigen terrein dienen ten minste 7 parkeerplaatsen gerealiseerd en in stand gehouden te worden (voorwaardelijke verplichting).

Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels voor het parkeren op eigen terrein.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en gazons behorende bij woningen. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken zoals erkers, luifels en balkons. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeer-, verblijf- en parkeervoorzieningen, gericht op verblijf en afwikkeling van het doorgaande verkeer. Tevens is het realiseren van een bluswatervoorziening binnen de bestemming mogelijk gemaakt.

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Voor het bouwen van deze gebouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen. Binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak magen ten hoogste vijf woningen gebouwd worden. De typologie van de woningen is vrij (vrijstaand, aaneengebouwd, geschakeld of twee onder 1 kap woningen).

Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken. Het bevoegd gezag kan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een omgevingsvergunning verlenen voor diepere hoofdgebouwen, een afwijkende situering of oppervlakte voor de bouw van bijbehorende bouwwerken en voor het bouwen van een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen vanuit medisch-sociale noodzaak. Er geldt een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het realiseren van parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ´parkeerterrein´.

Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels voor mantelzorg, voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en voor bed and breakfast en parkeren op eigen terrein.

'Waarde - Archeologie 1,3 m-Mv' (dubbelbestemming)

De voor 'Waarde - Archeologie 1,3m-Mv' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

Op deze gronden mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ter vervanging van bestaande bouwwerken, of bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 100 m², beide met grondwerkzaamheden tot maximaal 1,30 meter. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van dit verbod nadat archeologisch onderzoek is uitgevoerd.

Ter bescherming van archeologische waarden is voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

6.3.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regels wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Zo wordt hier geregeld dat in het geval dat een bestaand legaal gebouw met betrekking tot een bepaalde maat (bijvoorbeeld maximale bouwhoogte) afwijkt van de in dit bestemmingsplan opgenomen regels, mag worden uitgegaan van de bestaande maat.

Voorts is een regeling opgenomen omtrent ondergronds bouwen voor bijvoorbeeld zwembaden.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om – tenzij anders vermeld – afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging) door burgemeester en wethouders. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking, zoals het verschuiven van bestemmingsgrenzen of bouw- of aanduidingingsgrenzen, of het aanpassen van wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt.

Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. Aan elke wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden waaraan moet worden voldaan. De te volgen procedure bij de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. Ten behoeve van de uitoefening van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In het wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waar aan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.

De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geven geen directe rechten aan belanghebbenden. Het college van burgemeester en wethouders heeft geen verplichting om op een verzoek tot wijziging positief te besluiten, omdat het een bevoegdheid is die wordt uitgeoefend. Het college van burgemeester en wethouders dient het besluit wel te motiveren.

Algemene procedureregels

In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingsregels en bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen van een plan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden is al bij wet geregeld.

6.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

Slotregel

In deze bepaling is de naam van het plan opgenomen.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.1.1 Gemeente Werkendam

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is in bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan bouwplannen, als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, zijn voorgenomen, zijn eigendom van de gemeente. Voor de bouwplan(nen) op gronden die eigendom zijn van de gemeente wordt het verhaal van kosten gedekt via de gronduitgifte.

Het is het niet noodzakelijk om voor de betreffende bouwplannen een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen.

7.1.2 Initiatiefnemers

De initiatiefnemers hebben voor het plan een exploitatieopzet gemaakt waaruit blijkt dat het plan financieel haalbaar is.

De investeringskosten bestaan onder meer uit: kosten grondverwerving, planontwikkelingskosten (advieskosten, honoraria, leges etc.), kosten bouw- en woonrijp maken, bouwkosten, verkoopkosten en exploitatievergoeding. Tevens zijn bedragen gereserveerd voor planschade, eventuele onvoorziene bodemverontreiniging en overige onvoorziene kosten.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan wordt door de gemeente inspraakgelegenheid geboden. De resultaten hiervan worden in het bestemmingsplan verwerkt.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure de volgende procedure:

  • a. Voorbereiding:

vooroverleg met overheidsinstanties: betrokken diensten van rijk en provincie, waterschap (watertoets), eventueel buurgemeenten.

Inspraak. Ter inzage legging van 2-3 weken alsmede een inloopbijeenkomst.

  • b. Ontwerp:

publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro 

een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad

  • c. Vaststelling:

vaststelling door de raad

mogelijkheid reactieve aanwijzing door Gedeputeerd Staten

publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroeps-termijn

  • d. Inwerkingtreding:

na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

  • e. Beroep:

Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Reactieve aanwijzing door Gedeputeerde Staten

In het kader van de planprocedure is een inspraakprocedure mogelijk waarbij eenieder zijn/haar inspraakreactie (bij de gemeenteraad) kenbaar kan maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk (in hoogste instantie), de ABRS over het bestemmingsplan.

8.2 Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kern Werkendam: Burchtstraat en Bergseveld' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 15 mei 2014 gedurende een periode van drie weken ter inzage gelegd. Tijens deze termijn kon een schrijftelijke inspraakreactie ingediend worden. Tevens heeft er op 28 mei 2014 een inloopavond plaatsgevonden waar een ieder stukken kon inzien en vragen kon stellen over het planvoornemen. Ook was er de gelegenheid om op die bijeenkomst een inspraakformulier in te vullen.

Er is in het kader van de inspraakproceduere geen inspraakreactie(s) ontvangen. Wel is met betrekking tot het vooroverleg een advies ontvangen van de regioarcheoloog en de erfgoedcommissie. Deze adviezen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

De brandweer en de provincie hebben aangegeven met het plan te kunnen instemmen.

8.3 Ontwerpbestemmingsplan en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 juni 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis, is gepubliceerd op de gemeentelijke website en was digitaal raadpleegbaar op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl..

Gedurende deze periode kon een ieder tegen het plan zijn zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen is geen gebruik gemaakt.

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.

Het plan is ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad en na vaststelling bekend gemaakt en gepubliceerd in overeenstemming met de wettelijke vereisten.