direct naar inhoud van Regels
Plan: Herziening Hoofdstraat 92, Genderen en Dodesteeg 1, Wijk en Aalburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0738.BP8003-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Herziening Hoofdstraat 92, Genderen en Dodesteeg 1, Wijk en Aalburg met identificatienummer NL.IMRO.0738.BP8003-VG01 van de gemeente Aalburg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied

een erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorgevel, van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw niet zijnde zelfstandige woonruimte, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning van de mantelzorger en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 afwijken

afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.10 agrarisch bedrijf

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bed & breakfast

een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij de gasten een door de ondernemer bereid ontbijt kunnen nuttigen;

1.13 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen, bewerken en/of verwerken van producten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan;
1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.21 bodemingreep

grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:

  • a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • e. het uitvoeren van hei- en/of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van nieuwe en/of het vervangen en/of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 carport

een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen;

1.30 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.31 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen;

1.34 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.35 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.37 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen;

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 gebruikelijke zorg

de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

1.40 geitenhouderij

een agrarisch bedrijf in hoofdzaak gericht op het houden en fokken van geiten ten behoeve van de melkproductie;

1.41 gevellijn

de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, die niet door hoofdgebouwen mag worden overschreden;

1.42 glastuinbouwbedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.43 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw, en de bijbehorende gronden, als zodanig gebruikt mag worden;

1.44 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.45 huishouden

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn;

1.46 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft;

1.47 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.48 kampeerplaats

een plaats op een kampeerterrein bedoeld voor het plaatsen van één kampeermiddel;

1.49 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.50 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en/of de verbeelding een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt;

1.51 kleinschalig kamperen

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde;

1.52 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.53 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen;

1.54 nevenfunctie

een functie waarvoor, tenzij anders bepaald, maximaal 50% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de nevenfunctie qua uitstraling en ruimtelijke effect niet de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie overstijgt;

1.55 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.56 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening;

1.57 ondergeschikte functie

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte, en de bijbehorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de ondergeschikte functie qua uitstraling en ruimtelijk effect duidelijk kleiner is dan de uitstraling en het ruimtelijk effect van de hoofdfunctie;

1.58 overig agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt;

1.59 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.60 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór danwel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:

  • a. vóór: het moet een open constructie zijn;
  • b. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.61 paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.62 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.63 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.64 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.65 Stichting Advisering Buitengebied

adviescommissie die gemeenten adviseert over bouwaanvragen van agrarische, agrarisch verwante en agrarisch-technische bedrijven;

1.66 tunnel

een lichte, transparante constructie ter afdekking van gewassen, welke, voor zover hoger dan 1,5 m, als een bouwwerk wordt aangemerkt;

1.67 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.68 veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.69 verbeelding

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan;

1.70 verblijfsgebouwen

gebouwen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor het verblijf van personen gedurende het grootste gedeelte van de dag en/of nacht, hieronder worden bijgebouwen niet begrepen;

1.71 (vollegronds)teelt

agrarische bedrijvigheid in de land- en tuinbouwsector die zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.72 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.73 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.74 watergangen met A-status en B-status

watergangen zoals opgenomen op de legger van het waterschap Rivierenland zoals deze geldt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

1.75 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

1.76 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.77 zijdelingse (bouw)perceelgrens

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

1.78 zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving conform de bepalingen zoals zijn opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 (vastgesteld op 17 februari 2014) en de bijbehorende Nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (vastgesteld op 18 maart 2014), welke als bijlage 2 bij deze regels zijn opgenomen;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 dakkappellen en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

2.5 diepte

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep waarbij de diepte bij toepassing van begrip ‘peil’ onder c gemeten dient te worden per te onderscheiden vlak van 10 m2;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 de horizontele diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de ondergrondse (verticale) diepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;

2.11 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.13 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.14 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;

2.15 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk dat in of op het water worden gebouwd, de hoogte van het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • c. voor schepen: de waterspiegel;
  • d. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid, niet zijnde veehouderij en glastuinbouw;
  • b. extensief recreatief medegebruik;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 12.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen, waarbij geldt dat deze vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter hoog mogen zijn en achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 meter hoog mogen zijn;
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor - niet als bouwwerk aan te merken - mestbassins en silo's;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw, tenzij sprake is van agrarisch natuurbeheer.
3.3.2 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van gronden ten behoeve van de volgende tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is met recht toegestaan:

  • a. folies;
  • b. insectengaas;
  • c. acryldoek;
  • d. lage tunnels (tot maximaal 0,5 m hoogte).

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid, niet zijnde veehouderij en glastuinbouw;
  • b. de instandhouding en bescherming van voorkomende landschapswaarden en in het bijzonder voor:
    • 1. openheid ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  • d. in afwijking van het gestelde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'geitenhouderij' een geitenhouderij tot een maximale omvang van 605 melkgeiten, 5 bokken en 320 opfokgeiten toegestaan;
  • e. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 12.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. bedrijfsgebouwen ten dienste van een geitenhouderij mogen uitsluitend worden gebouwd indien vooraf is geborgd dat sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • f. kassen tot 6 m hoog en per bouwperceel niet meer dan 1.000 m2;
  • g. voor gebouwen ten dienste van een bedrijfswoning geldt voorts het bepaalde in artikel 4.2.3 en artikel 4.2.4.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van een veehouderij mogen uitsluitend worden gebouwd indien sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
  • b. Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en in het bouwvlak:
      • één mestopslag van maximaal 1.000 m3 en maximaal 6 m hoog;
      • windmolens tot maximaal 8 m hoog;
      • silo's tot maximaal 12 m hoog;
      • tunnels tot maximaal 3 m hoog;
      • overige andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m hoog;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m hoog, met dien verstande dat tunnels die niet langer dan acht maanden in elk kalenderjaar voorkomen maximaal 3 m hoog mogen zijn.
4.2.3 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent hoofdgebouwen

Indien op de verbeelding de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen mag een bedrijfswoning worden gebouwd. De bedrijfswoning mag worden herbouwd en vergroot waarbij de volgende kenmerken gelden:

  • a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  • b. afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens is aan beide zijden minimaal 3 m tenzij de verschijningsvorm van de bedrijfswoning 'twee-aan-een' dan wel 'aaneengebouwd' is in welk geval de afstand aan één zijde 3 m is respectievelijk aan beide zijden 0 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.
4.2.4 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Indien op de verbeelding de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen mogen, bij die bedrijfswoning aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd in het achtererfgebied binnen het bouwvlak tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal:

  • a. 60 m2 bij een achtererfgebied van 250 m2;
  • b. voor zover de oppervlakte van het achtererfgebied meer bedraagt dan 250 m2 mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m2;
  • c. de kleinste afstand van een vrijstaand bijgebouw of overkapping tot de bedrijfswoning dient maximaal 30 m te zijn.

Voor die aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen die niet inpandig worden gebouwd, of worden herbouwd, in een van de gebouwen als bedoeld in artikel 3.2.1 gelden de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte maximaal 3,5 m;
  • c. bouwhoogte maximaal 5,5 m met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt, en
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 5,5 m bedraagt;
  • d. in het achtererfgebied met dien verstande dat:
    • 1. aanbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      • bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
      • horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor:

  • a. hogere silo's te bouwen, mits:
    • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 2. de hoogte maximale 15 m;
  • b. kassen met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 te bouwen, mits:
    • 1. dit in het bouwvlak geschiedt;
    • 2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 3. het desbetreffende bedrijf naar omvang en activiteiten overwegend grondgebonden blijft en geen omschakeling plaatsvindt naar een overwegend glastuinbouwbedrijf;
    • 4. niet hoger dan 6 m;
    • 5. advies is verkregen van de Stichting Advisering Buitengebied;
    • 6. de totale oppervlakte aan kassen ter plaatse niet meer dan 5.000 m2 bedraagt.
  • c. de huisvesting van seizoensarbeiders in bestaande bedrijfsgebouwen, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    • 1. een dergelijke huisvesting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    • 2. de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    • 3. de huisvesting mag niet meer bedragen dan 6 maanden per kalenderjaar;
    • 4. de huisvesting dient plaats te vinden in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf niet meer bedraagt dan 250 m² per bedrijf;
    • 5. er mag geen sprake zijn van zelfstandige wooneenheden;
    • 6. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing die geschikt wordt gemaakt voor het bieden van nachtverblijf voor zover nodig met het oog op:
      • bescherming van de belangen van de omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven; en/of
      • een passende situering ten opzichte van andere aanwezige bebouwing waaronder de bedrijfswoning.
4.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 4.3.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  • e. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • f. de afwijking gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor - niet als bouwwerk aan te merken - mestbassins en silo's;
  • b. het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw, tenzij sprake is van bij dit plan toegestaan agrarisch natuurbeheer.
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken nevenfuncties en/of verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder c voor nevenfuncties en/of verbrede landbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
  • b. nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij agrarische bedrijven zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van functies welke alleen buiten het bouwvlak kunnen worden uitgeoefend, zoals boerengolf en kleinschalig kamperen;
  • c. zodra de agrarische hoofdactiviteiten ter plaatse worden gestaakt, dient ook de nevenfunctie te worden beëindigd;
  • d. de volgende nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    • 1. agrarisch-technisch hulpbedrijven, agrarische verwante bedrijven, waarvan de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m2;
    • 2. sociale en educatieve functies;
    • 3. (verblijfs)recreatieve functies. Hierbij mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 50 m2 per appartement. Het aantal appartementen mag niet meer bedragen dan 3. Bed & breakfast mag tot een maximum van 3 kamers met maximaal 10 gasten;
    • 4. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  • e. ondergeschikte horeca is toegestaan bij de nevenfuncties en/of verbrede landbouw zoals genoemd sub d onder 3, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
  • f. buitenopslag ten behoeve van nevenfunctie en/of verbrede landbouw is niet toegestaan;
  • g. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren dient op het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • k. de afwijking gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.2, met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen voor het:

  • a. verschuiven van bouwgrenzen en/of het vergroten van het bouwvlak, mits:
    • 1. het nieuwe bouwvlak voor ten minste 50% dient te bestaan uit de gronden behorende bij het bouwvlak ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    • 2. gebouwen mogen na wijziging niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
    • 3. de oppervlakte van het bouwvlak mag door wijziging tot 1,5 ha worden vergroot;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder artikel 4.6.1 onder a.3 geldt dat, als de oppervlakte van het bouwperceel ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan meer dan 1,2 ha bedraagt, de oppervlakte met maximaal 25% mag worden vergroot;
    • 5. indien het een veehouderij betreft is vergroting toegestaan mits:
      • is geborgd dat ter plaatse alleen een zorgvuldige veehouderij is toegestaan;
      • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als genoemd in artikel 3.1 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 inpasbaar is in de omgeving;
      • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
      • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
      • de landschappelijke inpassing ten minste 10% van de omvang van het bouwperceel betreft;
      • de toelichting een verantwoording bevat dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van de omgeving in de planontwikkeling;
  • b. toevoegen van de aanduiding ‘paardenhouderij’ aan een bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het bouwvlak mag niet worden vergroot.;
    • 2. bij omschakeling naar ‘paardenhouderij’ mag het bouwvlak niet meer bedragen dan 1,5 ha.
  • c. wijzigen van deze bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het agrarisch bedrijf is ter plaatse beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.
    • 2. de woonbestemming mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 3. het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende tuinen, erven en verhardingen;
    • 4. de voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;
    • 5. de gesloopte bebouwing mag nooit worden teruggebouwd;
    • 6. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
4.6.2 Voorwaarden voor wijziging

Wijzigen als bedoeld in artikel 4.6.1 kan slechts, mits:

  • a. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • b. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • c. alvorens te beslissen omtrent wijziging, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in artikel 4.6.1 onder e, advies is verkregen van de Stichting Advisering Buitengebied.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 van deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 12.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • e. voor gebouwen ten dienste van een bedrijfswoning geldt voorts het bepaalde in artikel 5.2.3 en 5.2.4.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:

  • a. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m en erachter maximaal 6 m.
5.2.3 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent hoofdgebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak tot maximaal 750 m2;
  • b. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is aan beide zijden minimaal 3 m, tenzij de verschijningsvorm van de bedrijfswoning 'twee-aan-een' danwel 'aaneengebouwd' is, in welk geval de afstand aan één zijde 3 m is, respectievelijk aan beide zijden 0 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven.
5.2.4 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mogen bij die bedrijfswoning aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd welke dienen te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte maximaal 3 m;
  • c. bouwhoogte maximaal 6 m met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt; en
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
    • 3. een uitzondering geldt voor die situaties waarin de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw. In dat geval geldt als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m. De eisen als hiervoor gegeven over de afstand uit de perceelsgrens blijven hierbij wel van kracht;
  • d. opgericht in het achtererfgebied met dien verstande dat:
    • 1. aanbouwen (zoals erkers) ook buiten het achtererfgebied mogen worden gebouwd, mits de:
      • ligging vóór danwel naast de voorgevel van de woning maximaal 1,5 m bedraagt;
      • ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
      • breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning;
      • bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
    • 2. overkappingen (zoals carports) ook buiten het achtererfgebied mogen worden gebouwd, mits de:
      • ligging vóór het verlengde van de voorgevel maximaal 2 m bedraagt;
      • ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
      • bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
      • vóór het verlengde van de voorgevel niet met enige wand omsloten.
  • e. gezamenlijke oppervlakte maximaal:
    • 1. 60 m2 bij een achtererfgebied tot en met 250 m2; en
    • 2. voor zover de oppervlakte van het achtererfgebied meer bedraagt dan 250 m2 mag het te bebouwen oppervlak worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m2;
  • f. de kleinste afstand van een vrijstaand bijgebouw of overkapping tot de bedrijfswoning dient maximaal 30 m te zijn.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. risicovolle bedrijven zoals bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijven;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • c. inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • d. buitenopslag aan een vanaf de openbare weg zichtbare zijde van het bedrijf, waaronder in elk geval het terrein voor de voorgevel wordt bedoeld.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan. Dit geldt zowel voor een lagere, gelijke of hogere categorie dan welke het ter plaatse aanwezige bedrijf heeft, met een maximum van milieucategorie 2;

5.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 5.4.1 kan slechts, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.
7.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw

Aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval net zo hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.

7.3 Kapvorm
7.3.1 Kap

Hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap tenzij via een regeling in hoofdstuk 2 en/of de verbeelding anders is bepaald. Indien de bepalingen op de verbeelding omtrent goot- en bouwhoogte gelijke maten geven, is in elk geval ook een plat dak toegestaan.

7.3.2 Afwijken

Bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 7.3.1 voor het realiseren van een andere dakafdekking.

7.3.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 7.3.2 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
7.4 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

7.5 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlakten en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  • e. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  • f. het gebruik van gronden als paardenbak tenzij een vergunning als bedoeld in artikel 12.2 is verleend al dan niet in combinatie met artikel 9.1.1 onder n;
  • g. gebruik van een vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte.
8.2 Beroep-aan-huis

In de bestemmingen waarin een (bedrijfs)woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis toegestaan als medegebruik, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. Het betreft een dienstverlenend of ambachtelijk beroep met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen.
  • b. Het medegebruik blijft van ondergeschikte betekenis en de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair.
  • c. Het betreft geen beroep waarvoor een milieuvergunning verleend moet worden of een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet milieubeheer.
  • d. Er is geen sprake van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektronische betaling.
  • e. Het beroep heeft geen structurele verkeersbewegingen tot gevolg, veroorzaakt door bezoekers en laden en lossen.
  • f. De benodigde parkeervoorzieningen voor de (bedrijfs)woning en het beroep worden op eigen terrein gerealiseerd.
  • g. Het medegebruik blijft beperkt tot de bewoners van de woning.
  • h. Het medegebruik blijft beperkt tot maximaal 35% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 60 m2.
  • i. De reclame-uitingen zijn onverlicht, hebben een maximale oppervlakte van 0,2 m2 en een maximale bouwhoogte van 1,2 m.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijken van de regels
9.1.1 Afwijken algemeen

Bevoegd gezag kan afwijken van de regels ten behoeve van:

  • a. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water- of wegverkeer:
    • 1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2;
    • 2. dat bestaat uit één bouwlaag, en;
    • 3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  • b. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    • 1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2;
    • 2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  • c. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  • d. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per locatie en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  • e. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • f. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met maximaal 3 m;
  • g. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 m ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  • h. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m, mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • i. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  • j. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  • k. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • l. het bouwen van hekwerken tot maximaal 2 m hoog en lichtmasten tot maximaal 4 m in combinatie met de vergunning als bedoeld in artikel 12.2 en het, na aanleggen en bouwen van de paardenbak, gebruik van de paardenbak als paardenbak.
  • m. kleinschalig kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het kampeerterrein dient te behoren bij een (bedrijfs)woning.
    • 2. Het oppervlak van een aaneengesloten terrein, waarvan het terrein voor kleinschalig kamperen onderdeel uitmaakt, bedraagt minimaal 1 ha.
    • 3. Uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 december zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan.
    • 4. Het kampeerterrein is niet gelegen in een gebied met een bestemming en/of aanduiding die is gericht op de bescherming van een of meerdere natuurgebieden, waterwingebieden, ecologische verbindingszones, waterkeringen, waterstaatsdoeleinden, een winterbed en/of buitendijks gelegen terreinen. Hierbij geldt dat voor watergangen met een A-status een zone van 4 m en voor watergangen met een B-status een zone van 1 m vrij dient te blijven van bouwwerken, werken en beplantingen ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden.
    • 5. Het kampeerterrein, de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), mag niet gesitueerd zijn binnen een afstand van 50 m van enig punt van een verblijfsgebouw van derden.
    • 6. Het kampeerterrein, de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), mag gesitueerd zijn tot maximaal 150 m uit enig punt van de (bedrijfs)woning van aanvrager.
    • 7. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen, zoals sanitaire ruimten, mag niet meer bedragen dan 40 m2.
    • 8. De goothoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 9. De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 5 m.
    • 10. Voor inpassing binnen de bestaande bebouwing ten behoeve van kleinschalig kamperen, gelegen binnen het onder 5 en 6 genoemde gebied, is het bepaalde onder 8 en 9 niet van toepassing.
    • 11. Ondergeschikte horeca is toegestaan, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2.
    • 12. De aanwezige waarden in het gebied en in de directe omgeving van het gebied mogen niet onevenredig worden aangetast.
    • 13. Het kleinschalig kamperen dient in milieuhygienisch opzicht inpasbaar te zijn en er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
    • 14. Het kampeerterrein is rondom voorzien van zodanige beplanting van minimaal 5 m breed, dat het een passen element vormt met de omgeving. Er dient een door de gemeente goedgekeurd beplantingsplan van het kampeerterrein aanwezig te zijn.
    • 15. Binnen het grondgebied van de gemeente Aalburg in totaal mogen niet meer dan 20 kampeerterreinen, zoals bedoeld in deze afwijkingsmogelijkheid, aanwezig zijn.
9.1.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 9.1.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  • e. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • f. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

10.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • d. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  • e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma indien het gaat om woningbouw;
  • f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  • g. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  • h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
10.3 Voorwaarden voor wijziging

Wijzigen als bedoeld in artikel 10 kan slechts, mits:

  • a. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • b. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Afwijkingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot het bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in dit plan is de procedure als bedoeld in artikel 2.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

11.2 Wijzigingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
11.3 Procedure voor nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
12.1.1 Niet-wonen

Voor wat betreft functies anders dan wonen moet, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daar aanleiding toe geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in de publicatie "Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, maart 2004)" opgenomen normen.

12.1.2 Parkeren

De in artikel 12.1.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
12.1.3 Laden en lossen

Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie “Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, maart 2004)” opgenomen normen.

12.1.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 12.1.1, artikel 12.1.2 en artikel 12.1.3 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke-functionele structuur te waarborgen.

12.1.5 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1, artikel 12.1.2 en artikel 12.1.3:

  • a. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
12.2 Paardenbak
12.2.1 Verbod

Het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een van het bevoegd gezag, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen ten behoeve van het aanleggen en/of gebruiken van gronden ten behoeve van een paardenbak.

12.2.2 Vergunningverlening

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom:
    • 1. de afstand tot de woning van de eigenaar bedraagt maximaal 20 m;
    • 2. de afstand tot het perceel van de woning van derden bedraagt minimaal 20 m;
    • 3. de afstand van de mestopslag tot aan het perceel van derden bedraagt ten minste 25 m;
    • 4. de hoeveelheid opgeslagen mest bedraagt niet meer dan 1 m3;
    • 5. de paardenbak heeft een oppervlakte van niet meer dan 1.200 m2 met een minimale breedte van 15 m;
    • 6. er moet een open omheining toegepast worden tot maximaal 2 m hoog;
    • 7. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • b. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom gelden dezelfde voorwaarden als binnen de bebouwde kom met dien verstande dat ook lichtmasten tot maximaal 6 m zijn toegestaan en de eisen omtrent mestopslag gelden niet;

en voorts dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • f. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  • g. voorzien is in een goede landschappelijke inpassing en aanleg daarvan is zekergesteld.
12.2.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen’ van gemeente Aalburg van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Herziening Hoofdstraat 92, Genderen en Dodesteeg 1, Wijk en Aalburg".

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ......-......-............

De voorzitter: De Griffier:

.............................. ..............................