direct naar inhoud van 4.4 Flora en fauna
Plan: MFA Groeneweg Veen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0738.BP6007-VS01

4.4 Flora en fauna

ARCADIS heeft een habitatsgeschiktheidsbeoordeling uitgevoerd naar het mogelijke effect van de ingreep op beschermde natuurwaarden in het gebied. De beoordeling heeft betrekking op de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren (Flora- en faunawet). Tevens is beoordeeld in hoeverre de ingreep invloed kan hebben op beschermde natuurgebieden zoals aangewezen binnen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura2000).

Het complete onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4 van de toelichting.

Op basis van de onderzoeksresultaten en de effectbeschrijving blijkt dat er door planuitvoering negatieve effecten en dus overtredingen van de Flora- en faunawet kunnen optreden. Veelal kunnen deze worden voorkomen.

Tabel 1 Flora- en Faunawet

In het kader van ingrepen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is vrijstelling verleend voor overtreding van AMvB art. 75 Flora- en faunawet ten aanzien van algemeen beschermde soorten. Een ontheffingsprocedure behoeft niet doorlopen te worden voor de verstoring van tabel 1 soorten binnen het plangebied. Het gaat hierbij om algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren.


Zorgplicht

Vanuit de Algemene Zorgplicht (Artikel 2 Flora- en faunawet) dienen wel enkele maatregelen getroffen te worden om verstoring te beperken. Het functievrij maken voorafgaande aan de ingreep dient in de richting van de aangrenzende akker en weiland plaats te vinden. Hierdoor krijgen eventueel aanwezige grondgebonden zoogdieren afdoende mogelijkheid om een veilig heenkomen te vinden. Door deze fasering wordt afdoende rekening gehouden met het veilig weg kunnen komen van binnen de planlocatie aanwezige konijnen en andere kleine zoogdieren.

Eventueel binnen de ingreepzone aangetroffen individuen (amfibieën en zoogdieren) dienen direct buiten de invloed zone geplaatst te worden om zodoende onnodig verwonden of doden van individuen te voorkomen.

Broedvogels

Ten aanzien van broedvogels dient verstoring en daarmee een mogelijke overtreding van de Flora- en faunawet volledig voorkomen te worden door het functie vrijmaken en de graaf en inrichting werkzaamheden buiten de periode 15 maart - 15 augustus uit te voeren. Om binnen het broedseizoen te kunnen werken dienen de werkzaamheden voorafgaand aan het broedseizoen gestart te zijn en dient actief voorkomen te worden dat er vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Een ontheffing wordt in de regel niet afgegeven voor het verstoren van broedende vogels.

Bij de keuze van verlichting dient rekening gehouden te worden met het voorkomen en beperken van uitstraling van veldverlichting op de ten westen en zuiden gelegen akkers en weilanden om zodoende het broedsucces van aldaar aanwezige vogels niet te verstoren. Dit heeft enkel betrekking op de periode 15 maart - 15 juli (broedseizoen).

Vleermuizen

De verandering van foerageergebied van open akkers en weilanden naar randbeplanting en open water leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.

Verlichting van de bestaande laanbeplanting langs de Groeneweg en de beplanting ten noorden van het plangebied kan wel tot overtreding verbodsartikel 11( Flora- en faunawet) leiden door een beperking van de vliegroutefunctie voor vleermuizen. Echter wordt de verlichting van de sportvelden zo toegepast dat er zo min mogelijk bomen aan de rand van het plangebied verlicht worden. De afstand van de verlichting van het hoofdveld tot aan de bomenrij Groeneweg bedraagt circa 29 meter, waarbij de verlichting richting het veld plaatsvindt. Langs de Groeneweg komt hoge dichte haag of struweelbeplanting ter plaatse van het talud. Hiermee komt de functie vliegroute langs de Groeneweg niet in het geding.

Vissen

Het vergraven en verleggen van de sloten kan leiden tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of de ingreep een negatief effect heeft op beschermde soorten Bittervoorn of Kleine modderkruiper.

In het kader van het nadere visonderzoek is een veldinventarisatie uitgevoerd door een aquatisch ecoloog van ARCADIS (ir. Mark J.D. van Heukelum). Het veldonderzoek is uitgevoerd op donderdag 10 mei 2012. Het complete onderzoek is opgenomen als Bijlage 7.

Conclusie nader onderzoek vissen

Tijdens het visonderzoek zijn 3 vissoorten (kleine modderkruiper, driedoornige stekelbaars en tiendoornige stekelbaars) gevangen en is 1 vissoort (brasem) waargenomen. Hiervan staat kleine modderkruiper opgenomen in de Flora- en Faunawet en is daarmee wettelijk beschermd. In bijna alle watergangen is kleine modderkruiper in relatief hoge dichtheden aangetroffen. De sloten vormen daarmee permanent leefgebied voor deze soort.

Tijdens de inventarisatie is de verwachtte bittervoorn niet aangetroffen.

Tijdens het onderzoek zijn een tiental kleine watersalamanders gevangen. De planlocatie is daarmee actueel leefgebied van deze algemeen beschermde soort (Tabel 1 Flora- en faunawet). Zoals in de quickscan is beschreven geldt een vrijstelling voor deze soort waardoor er geen consequenties zijn voor de voorgenomen plannen. Vanuit de zorgplicht (Artikel 2) dienen aanwezige dieren gelijk met het wegvangen van de kleine modderkruiper verplaatst te worden naar geschikt habitat net buiten de planlocatie.

Mogelijkheden voor vrijstelling en ontheffingen

De kleine modderkruiper is een beschermde inheemse diersoort (artikel 4 van de Flora- en Faunawet). Op grond van artikel 75, lid 5, van de Flora- en Faunawet worden ontheffingen slechts verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Dit betekend dat voorafgaand en tijdens de werkzaamheden maatregelen moeten worden ondernomen, zoals:

  • Het zoveel mogelijk wegvangen en verplaatsen van dieren naar aangrenzend water;
  • Bij eventueel baggeren wordt de bagger uitgesmeerd op de oever en nagelopen op dieren;
  • Bij het wegvangen en verplaatsen van dieren dient een deskundige op het gebied van visecologie aanwezig te zijn.


De werkzaamheden aan de watergangen, waaronder het wegvangen en verplaatsen van kleine modderkruiper, kan enkel uitgevoerd worden onder voorwaarde van een door het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde Gedragscode. Zonder toepassing van een Gedragscode dient een ontheffingsprocedure doorlopen te worden.

Indien de dieren niet (definitief) aan de natuur onttrokken worden en slecht over kleine afstanden en binnen korte tijd verplaatst worden om ze te beschermen tegen nadelige gevolgen van het project, is ontheffing niet nodig.

Aanbevelingen

  • Voor de voortzetting van de werkzaamheden wordt geadviseerd te werken conform een goedgekeurde gedragscode Flora- en Faunawet met betrekking tot de kleine modderkruiper. Zonder gedragscode dient een ontheffingsprocedure doorlopen te worden met daaraan gekoppeld een mitigatieplan ter onderbouwing van de gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • Ten behoeve van de kleine modderkruiper en tevens vanuit de algemene zorgplicht adviseren wij de populatie te verplaatsen naar omliggend water;
  • Door het nieuw te graven water aan te sluiten op het bestaande watersysteem wordt eveneens direct nieuw leefgebied gecreëerd voor de kleine modderkuiper en wordt gegarandeerd dat er in de nieuwe situatie geen sprake is van een afname van beschikbaar leefgebied,
  • Verder dient bij het afgravingen en/of baggerwerkzaamheden een deskundige op het gebied van visecologie aanwezig te zijn om toe te zien dat er geen vissen achterblijven in de bagger die op de kant geplaatst wordt.