direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Sleeuwijk: Rijksstraatweg 43
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie aan de Rijksstraatweg 41-43 te Sleeuwijk bevindt zich thans een woning met opstallen. Initiatiefnemer is voornemens deze objecten te amoveren en de locatie te her ontwikkelen voor woningbouw. Beoogd is om op het betreffende perceel 9 woningen te realiseren. Grofweg bevindt het bouwplan zich tussen de Rijksstraatweg (westzijde), het Zandpad (noordzijde), De Hoogjens (oostzijde) en de percelen De Hoogjens 10 / Rijksstraatweg 45 (zuidzijde). Dit is volgens het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het opstellen van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het gewenste gebruik en de gewenste bebouwing binnen het plangebied voor wonen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rijksstraatweg 41/43 in de kern Sleeuwijk van de gemeente Altena, nabij bedrijventerrein 'De Hoogjens'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0002.jpg"

Ligging plangebied in Sleeuwijk (bron: pdok.nl)

De locatie is gelegen aan de zuidzijde van de Rijksstraatweg, ter hoogte van de Oudland van Altenastraat en Vijverplein. Het plangebied is gelegen op loopafstand van het centrum van Sleeuwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto met globale plangrens (bron: pdok.nl)

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0004.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.kadastralekaart.com)

Kadastrale gemeente : Werkendam

Sectie : S

Nummer : 197

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het perceel is het vigerende bestemmingsplan 'Kern Sleeuwijk' van toepassing. Dit onherroepelijke bestemmingsplan is vastgesteld op 22 mei 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0005.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het perceel de bestemming 'Tuin' en 'Wonen' heeft. Tevens geldt voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Daarnaast geldt een gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' en de bouwaanduiding 'vrijstaand'. De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 meter en 10 meter.

Binnen de bestemming 'Wonen' is slechts 1 vrijstaande woning mogelijk. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 9 woningen. Om dit mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Kern Sleeuwijk: Rijksstraatweg 43" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Opzet van de toelichting

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 gaat in op het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plan aan de Rijksstraatweg 43 te Sleeuwijk is onderzoek verricht naar diverse ruimtelijk relevante aspecten. De onderzoeken zijn verwoord in een aantal deelrapporten die als losse bijlagen bij dit bestemmingsplan zijn gevoegd. In hoofdstuk 4 worden de betreffende rapporten beknopt samengevat en hun relevantie met deze herziening weerlegd. De plan beschrijving wordt weergegeven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en tot slot gaat hoofdstuk 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Historie

Sleeuwijk maakt historisch gezien deel uit van het Land van Altena, een heerlijkheid onder het beheer van de heren van Altena die gevestigd waren in het kasteel Altena te Almkerk. Uit de rechtsbronnen van Woudrichem blijkt dat het dorp Sleeuwijk al in 1307 bestond. Toen bestond het dorp uitsluitend uit enkele boerderijen rondom de kerk. Het dorp bestaat tegenwoordig voornamelijk uit 20e eeuwse woonwijken, oudere bebouwing is te vinden langs het Hoekeinde en de Rijksstraatweg. De Rijksstraatweg is door Napoleon aangelegd als verbindingsweg tussen Parijs en Amsterdam. Bij de Roef (circa 700 m ten zuidoosten van het plangebied) zijn sporen van Vroeg Middeleeuwse bewoning aangetroffen. Op de kadastrale minuut uit 1811-1832 is te zien dat ook toen al een weg gelegen was op de locatie van de huidige Rijksstraatweg. Het plangebied is onbebouwd en grenst aan deze weg. In de oorspronkelijke aanwijzende tafel valt te lezen dat de toenmalige percelen 200 en 197, waar het plangebied op gelegen is, in gebruik waren als weiland (200) en bouwland (197).

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0006.jpg"

Uitsnede van de kadastrale minuut 1811-1832, met globale plangrens (bron: www.cultureelerfgoed.nl)

Op de topografische kaarten van Nederland vanaf 1815 is de verdere ontwikkeling in het plangebied te volgen. Op de kaart van 1893 staat voor het eerst bebouwing afgebeeld binnen de begrenzing van het plangebied. Het betreft een gebouw in het noordoostelijke deel. Vermoedelijk is dit de schuur die ook nu nog in het plangebied aanwezig is, deze is gebouwd rond het jaar 1800.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0007.jpg"

Uitsnede van de topografische kaart uit 1893 (bron: www.topotijdeis.nl)

Op de kaart van 1937 verschijnt er een groot gebouw midden in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0008.jpg"

Uitsnede van de topografische kaart uit 1973 (bron: www.topotijdeis.nl)

Op de kaart van 1962 is de bebouwing verder richting het oosten uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0009.jpg"

Uitsnede van de topografische kaart uit 1973 (bron: www.topotijdeis.nl)

Op de kaart uit 1984 is te zien dat de bebouwing bestaat uit een groot hoofdgebouw en drie kleinere bijgebouwtjes. Een van de kleinere gebouwen staat op de kaart van 1999 niet meer afgebeeld, de andere twee zijn vanaf de kaart van 2015 niet meer zichtbaar.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Sleeuwijk is een oud dijkdorp met circa 5.500 inwoners, gelegen aan de Boven Merwede in het Land van Altena. De eeuwenoude veerdienst naar Gorinchem en de rest van Nederland is door de komst van de Merwedebrug overbodig geraakt, maar is sinds kort weer in gebruik voor langzaam verkeer. Door de ontwikkeling van de komgronden tot woongebieden en de aanwezigheid van de rijksweg A27, is Sleeuwijk tegenwoordig een forensen dorp. Het plangebied bevindt zich op de rand van de kern met aan de achterzijde het kleinschalige bedrijventerrein ‘De Hoogjens’. De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied betreft voornamelijk bedrijfsbebouwing, inclusief bedrijfswoningen gesitueerd richting de straatkant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0010.jpg"

Foto van de recentelijke gebouwde woningen aan de linkerzijde van het perceel (bron: google earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0011.jpg"

Foto van de woningen aan de rechterzijde van het perceel (bron: google earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0012.jpg"

Foto van de overzijde van het perceel, met op de hoek een cafetaria (bron: google earth)

2.3 Beschrijving planlocatie

Op het perceel staat een pand, welke waarschijnlijk rond 1925 is gebouwd. Het pand bestaat aan de voorzijde uit een woning en een loods/werkplaats aan de achterzijde. Het pand is voorheen gebruikt als een graanmaalderij. Het geheel staat al enkele jaren leeg en is sterk verwaarloosd. Het buitenterrein betreft een sterk verwilderde tuin. Op de zuidhoek van het terrein is sprake van 2 meter hoge braamstruiken. Langs de oostzijde van het perceel staat nog een aparte eveneens vervallen schuur. Vanaf de straat ligt er langs de zuidgevel een half verhard pad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0013.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het Rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de AMvB Ruimte. Voor het provinciaal beleid van Noord-Brabant wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte. In het kader van het bestemmingsplan wordt ook ingegaan op het gemeentelijk beleid.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijksbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inwerking getreden op 13 maart 2012). De SVIR is gericht op het nationaal beleid op het gebied van ruimte en mobiliteit voor de middellange termijn (2028, met doorkijk naar 2040). Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden, kiest het Rijk voor drie doelen:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

Het Rijk benoemt in de SVIR 13 nationale belangen waarvoor het verantwoordelijk is en waarmee het resultaat wil boeken. Daarbuiten ligt de verantwoordelijkheid bij de lokale overheden. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0014.jpg"

kaart van de ruimtelijke structuur

Het plangebied is niet gelegen in de buurt van nationale belangen. In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen, deze ladder wordt ook als wettelijk procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Dit wordt bewerkstelligd met de opeenvolgende stappen: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) is, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

In het Barro zijn verschillende regels opgenomen voor de bescherming van de nationale belangen.Er zijn geen nationale belangen die invloed hebben op het betreffende planvoornemen. Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) opgenomen die bij elk bestemmingsplan in acht moet worden genomen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt onder andere alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling.
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling.
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied.
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren.

ad a:

Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling.

Onderzoek

Volgens de provinciale prognose (juni 2017) zijn in de gemeente Altena nog 3.000 extra woningen nodig tot 2040. Deze groei wordt veroorzaakt door gezinsverdunning, maar ook nog door bevolkingsgroei vanwege het aantal geboortes. In deze prognose is duidelijk te zien dat tot 2030 er gemiddeld rond de 220 woningen per jaar extra nodig zijn. Vanaf 2030 tot 2040 neemt dit gemiddelde af naar 48 woningen per jaar.

In augustus 2017 hebben de voormalige gemeenten Werkendam, Aalburg en Woudrichem de effectieve vraag per kern laten onderzoeken. Voor alle kernen in Altena is daarmee in beeld gebracht hoeveel woningen er aan de voorraad moeten worden toegevoegd om aan de vraag te kunnen voldoen. Dit onderzoek geeft aan dat de kern Sleeuwijk tot 2027 nog 165 extra woningen nodig heeft. De verwachte groei is in dit onderzoek (fors) lager dan de provinciale prognose laat zien. Volgens de provinciale prognose heeft de kern Sleeuwijk ongeveer 250 woningen extra nodig.

Het onderzoek naar de effectieve vraag laat ook de behoefte aan soort en type woningen zien.

De locatie Rijksstraatweg 43 is een inbreidingslocatie voor de kern Sleeuwijk. De locatie ligt in een woonstraat en staat al jaren leeg, met verpaupering tot gevolg. De realisatie van 9 grondgebonden woningen is nodig om aan de behoefte van 165 woningen te kunnen voldoen. De verkoopprijs is onderverdeeld in 4 middeldure koopwoningen en 5 dure koopwoningen. Door deze variatie worden verschillende doelgroepen bediend.

Er is voldoende behoefte aan voorliggend woningbouwplan. Het ontwikkelen van binnenstedelijke locaties hebben de voorkeur boven uitbreiden. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Het planvoornemen is niet in strijd met in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geformuleerde nationale belangen. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing is ook in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord – Brabant

De structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. De structuurvisie is op 19 maart 2014 in werking getreden. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbehoefte geldt het principe van migratiesaldo-nul. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Samen met bewoners wordt gezocht om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Het plan aan de Rijksstraatweg draagt in algemene zin bij aan de ambitie ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik door herontwikkeling binnen het stedelijk gebied.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en op 5 november 2019 in werking getreden.

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. Naar verwachting treedt de Omgevingswet op 1 januari 2021 in werking.

De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen en heeft de status van:

  • Milieuverordening gebaseerd op artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Verordening wegen gebaseerd op artikel 57 Wegenwet en artikel 2A Wegenverkeerswet
  • Verordening Ontgronden gebaseerd op artikel 5, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet
  • Verordening natuurbescherming gebaseerd op diverse artikelen uit de Wet natuurbescherming
  • Verordening ruimte gebaseerd op artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Verordening water gebaseerd op diverse artikelen in de Waterwet

Ambitie

Met de Brabantse omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’ hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe we hieraan willen werken.

De provincie gelooft dat we met elkaar moeten zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat we dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij we streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

De omgevingsvisie is vastgesteld om–vooruitlopend op de Omgevingswet- kansen te benutten. Met ruimte voor handelen door te werken vanuit doelen in plaats vanuit instrumenten. Door maatschappelijk gedragen waarden centraal te stellen. Door meerwaarde-creatie als basis te hanteren in plaats van als uitzondering. En door vanuit casuïstiek te werken en het doel voorop te stellen.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is al geruime tijd in het provinciaal beleid verankerd en omvat diverse aspecten. Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied.

Dit plan is in overeenstemming met dit provinciale beleid aangezien hier sprake is van een inbreidingslocatie in bestaand stedelijk gebied.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

De structuurvisie is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht voor alle gemeenten, en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie is voor burgers niet bindend. De structuurvisie is de basis voor besluiten die wél bindend zijn voor burgers, zoals bestemmingsplannen. De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem willen beschikken over een actueel, digitaal raadpleegbare intergemeentelijke structuurvisie, die voldoet aan de eisen van de huidige tijd en waarin beleidswijzigingen van zowel gemeentelijk, regionaal, provinciaal als rijks- en Europees beleid zijn doorvertaald.

De vorige StructuurvisiePlus ‘Land van Heusden en Altena’ (vastgesteld in 2004) is geactualiseerd en op onderdelen bijgesteld. Het resultaat is opgenomen in de structuurvisie ‘Land van Heusden en Altena’ met de bijbehorende structuurvisiekaart, vastgesteld op 25 juni 2013. De visie geeft aan hoe de voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem tot 2025 omgaan met thema’s als wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid en verkeer en mobiliteit. De locatie is gelegen in het bestaand stedelijk gebied.

Voor het thema wonen kent de structuurvisie de volgende aandachtspunten:

Voldoende passende woonruimte

Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg. Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:

  • Woningen en woonomgevingen die het voor jongere huishoudens aantrekkelijk maken in het Land van Heusden en Altena of in hun eigen kern te blijven wonen;
  • Woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hun ook sociaal passende woonomgeving.

Hiermee verandert ook de woonopgave, waarbij de kwaliteit van de woningvoorraad en een goede differentiatie daarbinnen belangrijker wordt dan de kwantiteit. Hoewel de gemeenten geen primaire verantwoordelijkheid hebben in het realiseren van een passende voorraad, willen en zullen ze wel een actieve rol spelen. Dit door geschikte planologische en juridische kaders voor transformatie of toevoegingen aan de voorraad mogelijk te maken.

Adequaat locatie aanbod voor wonen

Voor de planperiode richting 2025 is zowel op het niveau van de regio als geheel, maar ook op het niveau van de afzonderlijke kernen voldoende plan- en locatievoorraad beschikbaar om adequaat in de uitbreidingsbehoefte voor wonen te kunnen voorzien. Er doen zich hierbij in kwantitatieve zin geen knelpunten voor. Veel eerder is, zoals hiervoor al geduid, de opgave de goede woningen aan de voorraad toe te voegen. De gemeenten hanteren voor wat betreft de woningkwantiteit de provinciale woningbouwprognoses als uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0015.jpg"

Uitsnede structuurvisie Land van Heusden en Altena

De locatie ligt in het stedelijk gebied volgens de structuurvisie. De gemeenten in het Land van Heusden en Altena zullen plannen en initiatieven voor woningbouw beoordelen op de bijdrage aan de kwaliteiten van de dorpen. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen is daarbij uitgangspunt, aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend.

Het plan speelt in op de vraag naar kwalitatieve woningen. De tweekopwoningen aan de Rijksstraat zijn niet levensloopbestendig, de overige woningen kunnen wel levensloopbestendig worden ingezet.

3.3.2 Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena

De regionale woonvisie is een gezamenlijk product van de voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena. De woonvisie heeft betrekking op de periode 2016 - 2019 en beschrijft de bouwstenen voor het wonen van het Land van Heusden en Altena. De belangrijkste bouwsteen zijn de bewoners van dit gebied. Het zijn mensen met een hoog arbeidsethos, een hoge betalingsmoraal, spaarzaamheid, gebondenheid aan de eigen gemeenschap/kern, ingetogen gedrag, lagere verhuisdrang, gemeenschapszin, waardering voor traditie en vakmanschap, sterkere drang tot vrijwilligerswerk, maar ook sociale controle en morele beoordeling. Dit biedt ingrediënten voor gemeenschapsvorming, die goed kan aansluiten op het proces van toenemende individuele verantwoordelijkheid in het domein van wonen, leven en zorg.

In het Land van Heusden en Altena is sprake van een hoogwaardige woon- en leefomgeving in de buurt van werkgelegenheidsconcentraties. Geconstateerd is dat de woningvoorraad niet meer op alle punten aansluit bij de behoeften van de wijzigende bevolking.

Er zijn 10 principes benoemd die als richtinggevend worden beschouwd voor het beleid en de uitvoering. Deze principes zijn:

  • 1. Wij bouwen waar de bevolking nu en straks behoefte aan heeft.
  • 2. Wij benutten de mogelijkheden in de bestaande voorraad.
  • 3. Wij hebben oog voor eigen identiteit en authenticiteit.
  • 4. Wij sturen vanuit organische ontwikkeling.
  • 5. Wij koesteren ondernemerschap en eigen initiatief.
  • 6. Wij geven ruimte aan innovatie en experimenten.
  • 7. Wij hebben oog voor de onderkant en geven ruimte aan de bovenkant.
  • 8. Wij zullen de woningvoorraad verder verduurzamen.
  • 9. Wij faciliteren het 'zorgen voor elkaar'.
  • 10. Wij dragen bij aan het 'zorgeloos grijs worden'.

Een andere manier van sturing wordt ingezet waarbij de gemeente minder zelf wil bepalen wat waar precies moet komen, maar ontwikkelingen aan de burgers en markt overlaten. Deze ontwikkelingen worden vervolgens getoetst aan de beschreven principes. Op basis hiervan wordt een keuze gemaakt om ontwikkelingen toe te laten, dan wel te stimuleren die daaraan het beste tegemoet komen.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de gewenste flexibiliteit om beter in te kunnen spelen op de actuele kwalitatieve woonwensen van nu en in de toekomst. De nieuwe woningen behoudens de twee woningen aan de Rijksstraatweg kunnen levensloopbestendig ingezet worden en ook programmatisch is de ontwikkeling gewenst, omdat het een belangrijke bijdrage levert aan de gewenste woningbouwproductie in de regio.

3.3.3 Regionale Agenda Wonen 2017

Op 1 december 2016 hebben provincie Noord-Brabant en de Regio West-Brabant en de daarin gelegen gemeenten de Regionale Agenda Wonen (RAW) voor de regio WestBrabant opgesteld. In de RAW wordt ingegaan op:

  • De actuele woningmarkt ontwikkelingen.
  • De regionale woningbouwafspraken 2016.
  • De actuele woonagenda subregio's 2017.

Het plangebied is gelegen in de subregio Land van Heusden en Altena. Voor de woningbehoefte is uitgegaan van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose die periodiek (in de regel 1 maal per drie jaar) wordt geactualiseerd. Hierin is bepaald dat in de voormalige gemeente Werkendam behoefte is aan 1.295 extra woningen (2016 t/m 2025).

In de Regionale Agenda is opgenomen dat in 2040 ruim 40% van de huishoudens uit éénpersoonshuishoudens zal bestaan en dat er een grote behoefte is aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – blijft punt van aandacht. Daarnaast is het belangrijk dat inbreiding voorrang krijgt op uitbreiding.

Uit de Bevolkingsprognose Brabant blijkt dat de voormalige gemeente Werkendam tot en met 2049 een voorziene groei heeft van 0 tot 0,25% met in de komende jaren (t/m 2024) zelfs een groei van 0,25 tot 0,5%. Werkendam behoort tot RRO West-Brabant. Voor deze regio geldt dat in de periode 2017-2024 een groei van de woningvoorraad van 21.200 woningen benodigd is. Uit de Monitor bevolking en wonen blijkt dat de bouw van woningen nog achterblijft op de behoefte.

Het planvoornemen betreft een inbreidingslocatie in de kern Sleeuwijk. De aaneengesloten woningen zijn geschikt voor eengezinswoningen. De twee-onder-een-kapwoning is ook geschikt voor senioren. De tussenwoningen vallen in het segment middelduur. en de ob\verige wonigen in het segment duur.

Gezien het vorenstaande is er zowel een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de woningen die met voorliggend planvoornemen worden mogelijk gemaakt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Waterplan Werkendam 2008-2015

Bij de zorg voor het water zijn diverse afdelingen van de gemeente Werkendam en het Waterschap Rivierenland betrokken. Voor een goed en kosteneffectief waterbeheer (dat is afgestemd op de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente) is een goede afstemming tussen de gemeente en het waterschap een absolute voorwaarde. Om deze samenwerking vorm te geven hebben beide partijen een gemeenschappelijk waterplan ontwikkeld voor de vijf kernen in de gemeente Werkendam. Het Waterplan Werkendam 2008-2015 is in november 2007 vastgesteld door de raad van de gemeente Werkendam. Er is tevens een Uitvoeringsprogramma Waterplan 2008-2015 vastgesteld.

Het hoofddoel van het gemeenschappelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente.

In het waterplan worden concrete afspraken gemaakt over de stedelijke wateropgave (kwantiteit en kwaliteit) en de vereiste inspanningen om het watersysteem vóór 2015 op orde te brengen en te houden. Belangrijke nevendoelstellingen zijn:

  • Het afstemmen van waterbeleid binnen en buiten de gemeente, zodat de stedelijke wateropgaven gerealiseerd worden tegen de laagst maatschappelijke kosten.
  • Het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn van water, daartoe worden bij de uitvoering van het plan waar mogelijk bewoners betrokken.
  • Het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging en de doorwerking daarvan in de ruimtelijke ordening en (meerjaren)begrotingen van beide partijen. Kosteneffectiviteit en laagst maatschappelijke kosten zijn hierbij voorwaarde.

In het bestaande watersysteem is er geen wateropgave. Uit de analyses blijkt dat de risico’s van wateroverlast in Dussen relatief laag zijn, wat geen aanleiding geeft voor het nemen van maatregelen.

3.4.2 Rioleringsplan Werkendam 2010-2014

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Werkendam 2010-2014 is beschreven op welke wijze in de komende jaren invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het plan beschrijft de visie op een duurzame stedelijke waterhuishouding en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren. Het Rioleringsplan bevat zowel een strategie voor de lange termijn als een maatregelenprogramma voor de periode 2010-2014.

De riolering is in de huidige situatie in goede staat. Er zijn geen structurele problemen met betrekking tot wateroverlast, met uitzondering van enkele lokale knelpunten die in de komende planperiode worden aangepakt. De basisinspanning voor wat betreft de emissiereductie is bijna gehaald. Voor de lange termijnvisie is voor het bestaand stedelijk gebied gekozen voor een strategie waarbij afvalwaterstromen en schone waterstromen van elkaar worden gescheiden, mits dat doelmatig is.

Dit proces vindt geleidelijk plaats, waarbij de uitvoering volgt op ruimtelijke ontwikkelingen en de vervanging van riolering. In overleg met het waterschap worden de mogelijkheden bezien voor het stapsgewijs overgaan naar een gescheiden systeem en de aanleg van een schoon watertracé. Voor de korte termijn is het principe „scheiden van schoon en vuil water, niet leidend, maar volgend. Als er de kans is om goedkoop af te koppelen of als plaatselijk een knelpunt kan worden opgelost, wordt een gescheiden stelsel aangelegd.

In het maatregelenprogramma zijn alle rioleringsmaatregelen voor de periode 2010-2014 opgenomen. In elke kern staan rioolvervangingen op het programma. Wanneer dit doelmatig is, wordt gelijktijdig een gescheiden stelsel aangelegd. Daarnaast wordt een aantal gemalen aangepast en worden diverse onderzoekstudies opgestart.

3.4.3 GroenstructuurPlan

In 1998 is door de gemeente Werkendam een GroenstructuurPlan (GSP) vastgesteld. Dit plan bevatte de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het openbaar groen. Inmiddels is in 2009 een nieuw GSP vastgesteld. In het GSP is vastgelegd hoe bossen, bomen, struiken en gras een extra bijdrage kunnen leveren aan sfeer, de aanblik en het gebruik van woonwijken. Het plangebied is niet specifiek genoemd, echter de Rijksstraatweg is aangegeven als hoofdstructuur rij laanbomen.

3.4.4 Welstandnota

Op 29 maart 2011 is door de voormalige gemeente Werkendam de Welstandsnota vastgesteld. In de welstandsnota zijn vier welstandsniveaus opgenomen:

  • 1. Niveau 1: Streng: Dit zijn gebieden die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld voor de kernen en het landschap. Verder is dit niveau van toepassing op gebieden met hoge cultureel-historische, architectonische, landschappelijke of stedenbouwkundige waarde.
  • 2. Niveau 2: Regulier: Dit zijn gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Dit niveau is van toepassing op de meest coherente woon-, werk- en leefomgevingen.
  • 3. Niveau 3: Soepel: Dit niveau geldt alleen voor gebieden met een beperkte betekenis voor de openbare ruimte, zoals industrieterreinen of gebieden waar zeer bewust is gekozen voor een grote mate van vrijheid.
  • 4. Niveau 4: Welstandsvrij: Deze gebieden zijn geheel welstandsvrij. Bouwwerken worden in deze gebieden niet getoetst aan redelijke eisen van welstand. Wel geldt hier de excessenregeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0016.jpg"

Uitsnede welstandskaart

Voor onderhavige plan is welstandsniveau 1 van toepassing

3.5 Conclusie

Zoals uit voorgaande paragrafen is gebleken past het nieuwe planvoornemen binnen de beleidskaders op diverse schaalniveaus.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plan aan de Rijksstraatweg 43 te Sleeuwijk is onderzoek verricht naar diverse ruimtelijk relevante aspecten. De onderzoeken zijn verwoord in een aantal deelrapporten die als losse bijlagen bij dit bestemmingsplan zijn gevoegd. In dit hoofdstuk worden de betreffende rapporten beknopt samengevat en hun relevantie met deze herziening weerlegd.

4.2 Geluid - wegverkeer

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
4.2.2 Onderzoek

In februari 2019 is door adviesbureau Adromi B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd. De planlocatie bevindt zich binnen de geluidzone van de Rijksstraatweg, De Hoogjens en het Zandpad. Verder bevinden zich in de omgeving van het bouwplan diverse wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De geluidbelasting vanwege deze wegen, alsmede de weg binnen het plangebied, is in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing bij de geluidberekeningen betrokken. Uit het onderzoek blijkt dat voor delen van het plan, de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB.

In de afbeelding hierna volgt een overzicht van (al dan niet delen van) woningen waar de geluidbelasting vanwege de Rijksstraatweg hoger is dan 48 dB (incl. aftrek Wgh) en waarvoor derhalve een hogere waarde dient te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0017.jpg"

Voordat hogere waarden kunnen worden vastgesteld, dient eerst te worden nagegaan of geluidmaatregelen kunnen worden getroffen. Deze maatregelen zijn weer onder te verdelen in bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en ontvangermaatregelen.

Bezien is of met maatregelen de geluidbelasting vanwege de Rijksstraatweg doelmatig kan worden teruggedrongen.

Bronmaatregelen

Voor de Rijksstraatweg zouden op voorhand de volgende bronmaatregelen kunnen worden getroffen:

  • wijziging van de functie van de weg;
  • wijziging samenstelling verkeer;
  • verlaging maximumsnelheid;
  • toepassing geluidreducerend asfalt.

Hierna wordt kort op deze bronmaatregelen ingegaan.

Het beperken van de verkeersomvang of de samenstelling van het verkeer is niet doelmatig. De Rijksstraatweg is een (belangrijke) gebiedsontsluitingsweg en deze functie dient behouden te blijven ten behoeve van de bereikbaarheid.

Dit houdt tevens in dat functiewijziging, wijziging van de samenstelling of snelheid van het verkeer niet mogelijk zijn en op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard stuiten.

Een andere bronmaatregel is de toepassing van geluidreducerend asfalt. Het toepassen van geluidreducerend asfalt voor de Rijksstraatweg (relevant traject) kan, afhankelijk van het asfalttype (bijvoorbeeld dunne deklagen), een geluidreductie opleveren van circa 1 – 3 dB. Hiermee blijft derhalve het aanvragen van hogere waarden noodzakelijk.

Daarnaast stuit het vervangen van het asfalt, vanwege de kosten in relatie tot de te behalen geluidwinst, op overwegende bezwaren van financiële aard, tevens heeft de initiatiefnemer geen directe invloed op de uitvoering van het aanbrengen van geluidreducerend asfalt. Dit is aan de wegbeheerder.

Overdrachtsmaatregelen

Bij overdrachtsmaatregelen valt te denken aan geluidschermen.

Langs de Rijksstraatweg stuit de realisatie van een scherm op praktische bezwaren en bezwaren van verkeerskundige aard (zo zijn de woningen, in ieder geval behorende tot het bouwplan, aan de Rijksstraatweg dan niet meer bereikbaar).

Een andere overdrachtsmaatregel zou zijn om de afstand van delen van het bouwplan tot de Rijksstraatweg te vergroten. Aangaande deze afstandsvergroting de volgende opmerkingen:

  • 1. Het westelijk deel van het bouwplan ligt op vergelijkbare afstand tot de Rijksstraatweg als de bestaande woningen aan de Rijksstraatweg. Hiermee wordt derhalve de gevellijn van dit deel van de woningen aan de Rijksstraatweg gecontinueerd. Het vergroten van de afstand tussen de woningen en de Rijksstraatweg stuit derhalve dan ook op (overwegende) bezwaren van stedenbouwkundige aard.
  • 2. In aanvulling op punt 1: Het westelijk deel van het bouwplan bevindt zich nagenoeg op dezelfde locatie als de huidige woning op dit perceel.
  • 3. Met de huidige opzet van het bouwplan bevindt het overgrote deel van de woningen behorende tot het bouwplan zich reeds op relatief grote afstand van de Rijksstraatweg. Bovendien biedt het westelijk deel van het bouwplan deels afscherming voor het oostelijk deel van het bouwplan. Hiermee wordt derhalve reeds invulling gegeven aan het treffen van overdrachtsmaatregelen.

Ontvangermaatregelen

Conform het Bouwbesluit dient de geluidwering van de woningen zodanig te zijn dat aan een binnenniveau van 33 dB kan worden voldaan. Vanwege de (vast te stellen) hogere waarden dient onderzoek te worden uitgevoerd naar de benodigde geluidwerende voorzieningen aan de gevels van de woningen, ook in relatie tot de gecumuleerde geluidbelasting.

Een dergelijk onderzoek maakt geen onderdeel uit van de ruimtelijke procedure, maar komt aan de orde bij de omgevingsvergunningprocedure onderdeel bouwen.

De toegangsweg op het perceel zal door de lage intensiteit geen hinder veroorzaken voor de directe omgeving.

4.2.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Wel is er een besluit hogere grenswaarde nodig voor de woningen (zie navolgende tabel. Voor de overige gevels bedraagt de geluidbelasting vanwege de Rijksstraatweg derhalve ten hoogste Lden = 48 dB (incl. aftrek volgens art.110 g Wgh).

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0018.jpg"

49-59 = geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximaal te ontheffen waarde

Op navolgende afbeelding is weergegeven voor welke gevels de hogere grenswaarde moet worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0019.jpg"

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd aan dit plan. Bij de bouwaanvraag zal worden aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB.

4.3 Geluid - industrielawaai

4.3.1 Algemeen

Bij de aanpassing van een bestemmingsplan dienen de milieuhygiënische randvoorwaarden, voortkomend uit de vergunde rechten van bestaande inrichtingen, gerespecteerd te worden. Tegelijkertijd dient een acceptabel woon- en leefklimaat bij de projectlocatie te worden gewaarborgd. Voor de waarborging van het goed woon- en leefklimaat wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van 2009. Tevens dient onderzocht te worden of het plan “met het oog op bestaande geluidrechten” van inrichtingen in haar omgeving kan worden ingepast.

4.3.2 Onderzoek

In december 2018 is door adviesbureau Adromi B.V. een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd enerzijds ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen behorende tot het bouwplan vanwege de betreffende bedrijven/inrichtingen en anderzijds om na te gaan of de woningen binnen de planlocatie de activiteiten van de bedrijven/inrichtingen, waaronder de activiteiten die volgens het bestemmingsplan maximaal mogelijk zijn, niet worden beperkt.

Uit het onderzoek blijkt dat voor wat betreft het milieuaspect geluid de bedrijven die bij onderhavig onderzoek zijn betrokken, met de aangehouden akoestische modellering voor de bedrijfsvoeringen, niet worden beperkt door de beoogde woningbouw in het plangebied.

Dit komt enerzijds vanwege de maatregelen die worden getroffen anderzijds vanwege de uitzondering zoals opgenomen in artikel 2.17 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (geen toetsing piekgeluiden vanwege laad-/losactiviteiten in de dagperiode aan de grenswaarde voor het maximale geluidniveau in de dagperiode).

Met de invulling van het plangebied zoals in de rapportage is aangehouden kan, na het treffen van maatregelen, vanwege de bedrijven die bij onderhavig onderzoek zijn betrokken, gecumuleerd worden voldaan aan de VNG-normering van 50 dB(A)-etmaalwaarde en de piekgeluidnormering van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Voor wat betreft de maatregelen gaat het kortweg en in hoofdzaak om de volgende maatregelen (voor gedetailleerdere informatie omtrent de maatregelen wordt verwezen naar de desbetreffende subparagrafen):

  • uitvoeren bijgebouw behorende tot het plangebied met een nokhoogte van 5,25 meter aan de zijde van het perceel De Hoogjens 8/8a;
  • realiseren afscherming nabij de perceelsgrens met De Hoogjens 10 met een hoogte van 3,55 meter;
  • uitvoeren woningen met een ‘klassieke’ indeling (eerste bouwlaag woonkamer/keuken, tweede en evt. derde bouwlaag (woningen parallel aan de Rijksstraatweg) slaapkamers).

Met betrekking tot voorstaande maatregelen wordt opgemerkt dat de akoestische bedrijfsvoering op perceel De Hoogjens 10 als ‘worst case’ is benaderd. In de ruimtelijke procedure die Car Lock Systems in 2012 zelf heeft doorlopen ter realisatie van de uitbreiding van haar bedrijfsterrein is via het geluidrapport 2012 uitsluitend uitgegaan van bedrijfsactiviteiten in de dagperiode.

Als van die bedrijfsvoering wordt uitgegaan dan kan de hoogte van de afscherming nabij de perceelsgrens met De Hoogjens 10 worden beperkt tot 2,25 meter.

Het akoestische woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied varieert van goed tot matig tot slecht en is mede gelet op de bestaande woningen aan de Rijksstraatweg als aanvaardbaar te beschouwen.

Dit te meer daar de gevelweringen van de woningen in het plangebied, gelet op het Bouwbesluit, in ieder geval enerzijds zodanig zijn dat het binnengeluidniveau in de woningen niet meer dan 35 dB(A)- etmaalwaarde bedraagt en anderzijds zodanig zijn dat de maximale geluidniveaus in de woningen niet hoger zullen zijn dan 55 dB(A), 50 dB(A) en 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Dit kan bijvoorbeeld via geluidgeïsoleerd glas, toereikende kierdichtingen, eventueel suskasten e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0020.jpg"

Inrichtingsschets

Op de inrichtingstekening is te zien dat er op de westgrens met De Hoogjens 10 een kokosgeluidscherm van 3,55 m hoog wordt gerealiseerd en op de grens De Hoogjens 8/8a worden garages/bergingen gerealiseerd met een kokosgeluidscherm met een minimale hoogte van 5,25 meter. Bij de entree komt een hekwerk met een maximale hoogte van 1 meter.

4.3.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat het aspect industrielawaai geen belemmering is als de volgende maatregelen worden getroffen:

  • uitvoeren bijgebouw behorende tot het plangebied met een nokhoogte van 5,25 meter (kokosgeluidscherm) aan de zijde van het perceel De Hoogjens 8/8a;
  • realiseren afscherming nabij de perceelsgrens met De Hoogjens 10 met een hoogte van 3,55 meter (kokosgeluidscherm);
  • uitvoeren woningen met een ‘klassieke’ indeling (eerste bouwlaag woonkamer/keuken, tweede en eventueel derde bouwlaag (woningen parallel aan de Rijksstraatweg) slaapkamers).

Boven genoemde maatregelen zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai toegevoegd aan dit plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de toevoeging van negen woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen’. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in de Wet milieubeheer.

4.4.3 Conclusie

Er bestaan voor wat betreft het aspect ‘luchtkwaliteit’ geen belemmeringen.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen  

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.5.2 Beleidsvisie externe veiligheid

De voormalige gemeente Werkendam heeft op 19 januari 2018 een Beleidsvisie externe veiligheid in werking gesteld. In deze visie zijn ambities geformuleerd en actiepunten omschreven. Uit de uitgevoerde inventarisatie blijkt dat er in de gemeente geen situaties meer zijn die direct gesaneerd moeten worden. De beleidsvisie is erop gericht om problemen voor de toekomst te voorkomen en de veiligheidssituatie te optimaliseren. In het beleid staat twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk, en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

4.5.3 Onderzoek

In mei 2019 is door Kragten een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van het nieuwbouwplan aan de Rijksstraatweg 41-43 te Sleeuwijk.

Transport over het water

Het plangebied ligt op een afstand van circa 1.200 meter ten zuiden van de Boven Merwede, die deel uit maakt van de Corridor Rotterdam - Duitsland. Aangezien het maximale invloedsgebied van een waterweg maximaal 1.070 meter bedraagt, vormen de transporten met gevaarlijke stoffen over deze waterweg geen belemmering voor de planontwikkeling.

Transport over de weg

Voor het plan zijn de rijkswegen A27 en A15 relevant. Deze rijkswegen zijn opgenomen in het Basisnet. Gezien de ruimtelijke scheiding vormen het PAG en het plaatsgebonden risico van deze wegen geen aandachtspunt voor de planvorming.

Op grond van de stoffen die over de rijksweg A27 en A15 getransporteerd worden, ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van beide wegen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze wegen (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Transport over het spoor

Op een afstand van circa 3.500 meter is de spoorlijn Kijfhoek - Betuweroute Meteren (traject 202) gelegen. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet spoor.

Op grond van de ruimtelijke scheiding vormt het plaatsgebonden risico en het PAG geen aandachtspunt voor de planvorming.

Over de spoorlijn worden toxische gassen en vloeistoffen vervoerd, waardoor het plangebied binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn ligt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt op ruime afstand van hogedruk aardgasleidingen, waardoor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen in de omgeving. Risicovolle inrichtingen vormen derhalve geen belemmering voor de planvorming.

Groepsrisico

De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft een standaardverantwoording opgesteld. Middels onderstaand schema kan bepaald worden of het standaard advies voor de verantwoording van het groepsrisico gehanteerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0021.jpg"

Bepaling standaardadvies (bron: standaard advies 2018, (voormalige) gemeente Werkendam)

De relevante risicobronnen transport (rijkswegen en spoor) bevinden zich op een afstand van meer dan 750 meter van het plangebied. Uit de tabel blijkt dat volstaan kan worden met het standaard advies.

Desondanks is in november 2019 door bureau Kragten voor de rijksweg A27 en A15 en de spoorlijn een verantwoording van het groepsrisico gegeven. Ook hieruit blijkt dat er geen belemmering is voor de realisatie van de woningen.

4.5.4 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over wegen en spoorwegen (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Uit het onderzoek verantwoording blijkt dat het groepsrisico geen belemmering is voor de realisatie van de woningen.

Het onderzoek is als Bijlage 3 Externe veiligheid toegevoegd aan dit plan, en de verantwoording als Bijlage 4 Verantwoording groepsrisico.

4.6 Bodem

4.6.1 Algemeen

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maken van de bodem zijn overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreinigingen van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en dat rekening gehouden wordt met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

4.6.2 Onderzoek

In augustus 2020 is door Bakker Milieuadviezen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de grond en/of het grondwater ter plaatse van het onderzoeksterrein verontreinigingen bevatten welke een belemmering of beperking zouden kunnen vormen bij de voorgenomen herontwikkeling van het terrein.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In de geroerde bovengrond met lichte bijmengingen van puin- en/of kooldeeltjes zijn in beide mengmonsters de gehalte cadmium, lood, zink, en PAK boven de AW 2000 aangetroffen. De aangetroffen verhoogde gehalten passen in het algemene bodemkwaliteitsbeeld van langdurig bebouwde of in gebruik zijnde percelen.
  • In de zandige ondergrond zijn de gehalten van alle NEN-5740-parameters beneden de AW 2000 aangetroffen.
  • In het grondwater is het gehalte aan barium in minimale mate boven de streefwaarde aangetroffen, hetgeen een niet relevante verhoging is.
  • Uit een separaat door Adcim BV uitgevoerd asbestonderzoek blijkt dat in tweemengmonsters asbestgehalten zijn aangetroffen van 18 en < 1 mg/kgds. Dit betekent dat voldoende is aangetoond dat de puinhoudende bovengrond geen of in niet kritische mate asbest bevat.
4.6.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het bodemonderzoek vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw. Het onderzoek is als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.7 Asbest

4.7.1 Algemeen

Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.

Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.

4.7.2 Onderzoek

Dit onderzoek wordt uitgevoerd voordat de bestaande bebouwing wordt verwijderd.

4.7.3 Conclusie

Aangezien het asbestonderzoek wordt uitgevoerd alvorens met de sloop te starten is er vanuit dit aspect geen belemmering. Aangetroffen asbest wordt op deskundige wijze verwijderd.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.

Vanuit verschillende overheidsniveaus zijn beleid en uitgangspunten geformuleerd voor wat betreft de omgang met afstromend hemelwater. De belangrijkste uitgangpunten hierbij zijn het hydrologisch neutraal ontwikkelen en het doorlopen van de volgorde ‘her-gebruik-vasthoudenberging-afvoer’. Het waterschapsbeleid is gericht op het handhaven van een voldoende voorraad grondwater en op het tegengaan van verdroging en het daar waar mogelijk bevorderen van vernatting. Voor de waterkwantiteit is het beheer gericht op voldoende afvoer om wateroverlast te voorkomen en om met peilbeheer een acceptabele grondwaterstand te houden en op waterconservering om verdroging te voorkomen.

Beleid Waterschap Rivierenland

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Het perceel valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het waterschap hanteert voor de toetsing van de waterbelangen de digitale watertoets. Het beleid van het Waterschap is neergelegd in het waterbeheerprogramma 2016-2021 koers houden, kansen benutten.

Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de ‘Keur Waterschap Rivierenland 2014’ van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ntheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren. Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht.

4.8.2 Onderzoek

In april 2019 is door EDOK-RO de watertoets uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap een positief afgegeven (zie Bijlage 6 Watertoets en Bijlage 7 Samenvatting watertoets). Op de volgende afbeeldingen is respectievelijk de bestaande situatie en het definitieve ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0022.jpg"

Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0023.jpg"

Nieuwe situatie

Het waterschap eist compenserende waterberging bij uitbreiding van het verhard oppervlak. De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen.

Maatgevende buien

De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.

Complicerende factor is de kwel die in het gebied kan optreden. In de volgende afbeelding is de kwelgevoeligheid als gevolg van de nabije ligging van de Boven Merwede, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0024.jpg"

De locatie Rijksstraatweg 43 heeft zoals hier weergegeven(meting in 2003) een kwelgevoeligheid van 1-2 mm/D bij hoogwater. Opgemerkt dat de directe naastgelegen locaties weergegeven zijn met een kwelgevoeligheid van 0,2-1 mm/D.

Toelaatbare peilstijging.

Door Bakker (Bakker, rapport BM 2467-2018, juni 2018) is in april 2018 een grondwaterstand gemeten van circa 0,9 m-mv. Overigens is hier een zandige bodem aangetroffen en is geen rivierklei gerapporteerd. In verband met de kwelgevoeligheid wordt uitgegaan van een hoogste grondwaterstand van 0,6 m –mv, i.c. de waterstand waarboven de waterberging dient te worden aangebracht..

Toename verhard oppervlak

Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%.

Gegevens oppervlakte

Gebruik oppervlakte   bestaande situatie   nieuwe situatie  
gebouwen/woonpercelen*   730 m2   1298 m2
(incl. de rietbedekking )**  
garages/overdekt parkeren   -   278 m2  
terrein verhardingen   250 m2   867 m2
(incl. de semiverharding van parkeerplaatsen)***  
Totale verharding   980 m2   2.443 m2  

* Optelling verhard oppervlak Rijksstraatweg 43 Sleeuwijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0025.jpg"

**vertraagde afvoer a.g.v. rietbedekking

***bij semi-verharding vindt infiltratie plaats

Compensatie

Het voornemen is het riool te blijven benutten voor de waterafvoer van de oppervlakte van de bestaande situatie (i.c. 980 m²). Op basis van bovenstaande oppervlaktes is er sprake van een toename van het verhard oppervlakte met (2443 – 980 =) 1.463 m². De daadwerkelijk te compenseren wateropgave volgens bovengenoemde vuistregel bedraagt derhalve (1.463 m² x 664 m³/hectare = 97,14 m³ (afgerond 100 m³).

Zoals in de tabel is aangegeven is hier niet gecorrigeerd op de voorgenomen toepassingen van halfopen verharding, waardoor infiltratie van neerslag mogelijk is en de voorgenomen toepassing van rieten dakoppervlak waardoor vertraagde afvoer wordt gerealiseerd.

In het plangebied is geen ruimte voor het creëren van oppervlaktewater (sloot/vijver) ten behoeve van deze waterberging. Het ‘groenoppervlakte’ is hiervoor te beperkt. Het aansluiten op bestaande oppervlaktewateren buiten de locatie is lastig (geen directe aansluiting met een A- of B-watergang).

Dit maakt dat gekozen wordt voor een waterberging met bovengenoemd volume, bestaande uit een poreuze fundatie onder de wegverharding, dan wel eveneens onder de aan te leggen parkeerplaatsen.

Globale dimensionering en uitgangspunten waterberging:

  • Aanleghoogte boven de grondwaterstand (vooralsnog op circa 0,6 m -mv)
  • Poreuze inhoud (bergingscapaciteit) van het materiaal 400 a 600 liter/m3
  • Aanbrengdikte circa 0,5 meter

Voor 100 m3 berging betekent dit, dat circa 400 m2 hiermee moet worden aangelegd. Deze oppervlakte wordt (ruim) geboden in de voorgenomen planinrichting. Van belang is de exacte dimensionering voor de uitvoering te laten verrichten door een gespecialiseerd bedrijf en dit door te nemen met de Gemeente Altena

Het bouwpeil wordt afgestemd met het straatniveau, riolering en omliggende percelen. Dit wordt nader overgelegd en afgestemd met de gemeente, het waterschap en omliggende perceeleigenaren.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water is ondanks de toename van het verharde oppervlak en de kwelgevoeligheid van de bodem in deze omgeving, geen belemmering voor de realisatie van de plannen door een aan te leggen waterberging onder de geplande wegverharding en parkeerplaatsen op de locatie.

4.9 Flora en fauna

4.9.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.

4.9.2 Onderzoek
4.9.2.1 Quickscan natuurtoets

In mei 2019 heeft Bureau Natuurlijk een QuickScan Wet Natuurbescherming uitgevoerd.

Natura2000

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruim 3,7 kilometer verwijderd van het Natura2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en op ruim 3,9 kilometer van het Natura2000 gebied De Biesbosch. Het Natura2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem is ter plaatse begrensd als Habitatrichtlijngebied. Voor de Natura2000 gebieden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld voor zeven habitattypen en zes habitatsoorten. Omdat de werkzaamheden van het plangebied buiten het Natura2000 gebieden plaatsvinden heeft dit geen invloed op de oppervlakte van het Natura2000 gebied en geen effect op de gestelde doelstellingen.

Stikstofdepositie

Op basis van de Europese vogel- en habitatrichtlijn geldt voor projecten en andere handelingen de verplichting om aan te tonen dat er geen significant effecten optreden als gevolg van stikstofdepositie. De algemene richtlijn hiervoor is dat voor ieder project of handeling, middels de rekentool Aerius, een berekening gemaakt dient te worden om aan te tonen of er wel of geen sprake is van een meldings- of vergunningsplichtige stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats. Of er sprake kan zijn van overschrijding van de drempelwaarde is afhankelijk van een aantal factoren. Vaak betreft dit een combinatie van de kwetsbaarheid van een gebied, de terreinomstandigheden, ligging van het project, de afstand van het project en overheersende windrichting. Met betrekking tot de planlocatie en de uit te voeren ingrepen t.o.v. PAS kan gesteld worden dat de ingreep geen impact heeft t.a.v. stikstof (zie 4.9.4).

Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op ruim 900 meter van het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Omdat het NNB geen externe werking kent en het plangebied niet gelegen is in het NNB, is een verdere toetsing niet aan de orde.

Soortbescherming

Flora

Er is geen inheemse en uitheemse beschermde vegetatie aangetroffen.

Fauna

Vleermuizen

Tijdens het veldbezoek zijn er holten en spleten waargenomen die mogelijkheden verschaffen voor vleermuizen om in het gebouw te komen. Om vast te stellen of de vleermuis daadwerkelijk gebruik maakt van de planlocatie en dat de planlocatie een van de eerder genoemde functies vervult, wordt een nader onderzoek gebouwbewonende vleermuizen geadviseerd. Gezien de staat van de opstallen (tocht en temperatuurschommelingen) kan de winterverblijfplaats buiten beschouwing gelaten worden.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van overige zoogdieren die zijn opgenomen op Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen.

Vogels

Er dient een nader onderzoek naar de soorten huismus, gierzwaluw en kerkuil te worden uitgevoerd.

Houtopstanden

Er is geen overtreding wet natuurbescherming.

4.9.2.2 Nader onderzoek vleermuis

In november 2019 heeft Bureau Natuurlijk een nader onderzoek vleermuis uitgevoerd volgens het vleermuisprotocol. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in de te slopen bebouwing. Er zijn geen paarroepjes en baltsgedrag waargenomen, waardoor er ook geen opnames zijn gemaakt. Het plangebied zelf heeft geen belangrijke waarde als jachtgebied of onderdeel van een vliegroute: Het plangebied wordt in de toekomstige situatie niet veranderd waardoor er essentiële lijnelementen verloren gaan. Er gaan geen verblijfplaatsen of essentiële functies verloren door of tijdens de geplande ingreep.

4.9.2.3 Nader onderzoek gierzwaluw

Door Bureau Natuurlijk is nader onderzoek naar de gierzwaluw uitgevoerd om inzicht te krijgen of de geplande werkzaamheden conflicteren met de soortbescherming gierzwaluw binnen de Wet Natuurbescherming. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Gierzwaluw is niet aanwezig.
  • Plangebied is niet functioneel in gebruik.
  • Geen schadelijke effecten functionaliteit leefgebied.
  • Geen effect gunstige staat van instandhouding.
  • Geen maatregelen noodzakelijk.
  • Geen ontheffing noodzakelijk (art. 3.1 lid 2 en 4).
4.9.2.4 Nader onderzoek huismus en kerkuil

Het onderzoek naar de huismus en kerkuil worden nog uitgevoerd. Zodra deze zijn uitgevoerd worden deze toegevoegd aan dit plan. Er mag pas worden gebouwd als deze onderzoeken zijn uitgevoerd.

4.9.3 Conclusie

Er wordt nader onderzoek gedaan naar de huismus en kerkuil. Zodra deze zijn uitgevoerd wordt dit verwerkt in deze toelichting. De uitgevoerde onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 8 Natuurtoets, Bijlage 9 Nader onderzoek vleermuis en Bijlage 10 Nader onderzoek gierzwaluw toegevoegd aan dit plan.

4.9.4 Stikstof

In Sleeuwijk wordt aan de Rijksstraatweg een woning met opstallen geamoveerd en worden hiervoor in de plaats negen woningen ontwikkeld. Ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de woningen is de stikstofuitstoot inzichtelijk gemaakt. De locatie waar de nieuwe bebouwing is gepland ligt op ongeveer 3,5 kilometer nabij Natura 2000-gebied ‘Loevesteijn, Pompveld & Kornsche Boezem’ en 4 kilometer nabij de ‘Biesbosch’.

In Natura 2000-gebieden kunnen habitattypen aanwezig zijn die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Om in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming te onderzoeken wat de stikstofdepositie is tijdens de bouw- en gebruiksfase is een berekening benodigd.

Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming nodig. het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 11 Rapport Aeriusberekening toegevoegd aan dit plan.

4.10 Archeologie

4.10.1 Algemeen

Sinds 1 september 2007 was de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. Deze wet regelt de zorg voor ons bodemarchief en was de vertaling van het Verdrag van Malta. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden moeten blijven. Op het gemeentebestuur rust de plicht om zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen aan te wijzen. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2021 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Om de nieuwe gemeentelijke rol op het gebied van archeologie vorm te geven hebben de voormalige gemeenten Werkendam, Aalburg en Woudrichem besloten om gezamenlijk te komen tot één intergemeentelijk beleid ten aanzien van de erfgoedzorg voor de archeologische resten. De basis hiervoor is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op deze kaart is onderscheid gemaakt in verschillende verwachtingswaarden. Op basis van deze kaart is vervolgens door RAAP, in nauwe samenwerking met de gemeenten en de regioarcheoloog, een archeologische beleidskaart opgesteld. Deze kaart is gelijktijdig met de Nota Archeologie, de Archeologische beleidskaart en de Erfgoedverordening vastgesteld. Tezamen vormen zij het archeologische beleidskader van de huidige gemeente Altena.

4.10.2 Onderzoek

In oktober 2019 heeft Salisbury Archeologie b.v. een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd met betrekking tot het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.1) en het archeologiebeleid van de gemeente Altena. Het doel van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden in en in de omgeving (onderzoeksgebied) van het plangebied.

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied sprake is van drie verschillende zones met een archeologische verwachting, ongeveer zoals deze ook zijn opgesteld op de beleidskaart van de gemeente Altena. Dat betekent dat voor een deel van het plangebied een lage verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische resten. Voor een klein westelijke deel van het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf het Vroege Neolithicum vanaf 3,5 m beneden maaiveld. In het noordoostelijke deel van het plangebied is sprake van archeologische waarde het betreft archeologische resten die verband houden met de historische kern van Sleeuwijk. Het kan hier gaan om resten van historische bebouwing en landgebruik vanaf de Vroege Middeleeuwen. Deze resten kunnen direct vanaf het maaiveld worden aangetroffen.

4.10.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek moet voor een deel van het plangebied nader onderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ter hoogte van het historische erf. Ook voor de bestaande opstallen ondergronds zoals funderingen (worden verwijderd om de nieuwbouw mogelijk te maken), moet een vervolgonderzoek plaatsvinden. Voor het proefsleuven onderzoek moet een programma van Eisen opgesteld worden en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden aangeboden.

Voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 12 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan. Het vervolgonderzoek dient te zijn uitgevoerd alvorens de gemeente een bouwvergunning zal verlenen.

4.11 Cultuurhistorie

4.11.1 Algemeen

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

4.11.2 Onderzoek

Het plangebied is volgens de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) gelegen in cultuurhistorische landschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0026.jpg"

Uitsnede Cultuur Historisch Waardenkaart (plangebied zwarte stip)

Cultuurhistorisch belang: 

In het gebied is een markant onderscheid te zien tussen het oostelijke deel en de jongere polders in het westen. In het oosten is een duidelijke afwisseling van hoger gelegen oeverwallen en donken en lager gelegen komgebieden. De inrichting en het gebruik zijn hier nadrukkelijk aan aangepast. In het westen liggen veel vlakkere polders die vanaf de zeventiende eeuw zijn bedijkt. Van de militaire geschiedenis getuigen de vestingstad Woudrichem en de forten en inundatiewerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie

Essentiële aspecten: 

In de regio ligt het volgende cultuurhistorische landschap van provinciaal belang:

  • Nieuwe Hollandse Waterlinie
  • Dragende structuren in de regio zijn:
  • De oeverwallen en stroomruggen
  • De dijken
  • De verdedigingswerken
  • De grienden en eendenkooien
  • De open komgebieden

Strategie: 

  • 1. Behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio.
  • 2. De cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor het cultuurhistorisch landschap: “Nieuwe Hollandse Waterlinie”, mede in relatie tot het routeontwerp A27.
  • 3. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap “Land van Heusden en Altena”.

Beschrijving:

Het Land van Heusden en Altena maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap met hogere oeverwallen langs de rivieren en lager gelegen open komgebieden in het binnenland. Het buitendijkse uiterwaardengebied overstroomt jaarlijks. Het gebied wordt aan drie zijden begrensd door de rivieren Nieuwe Merwede, Bergsche Maas en Afgedamde Maas. Kenmerkende waterlopen binnen het gebied zijn de Alm en de Dussen.Op de oeverwallen van de rivieren, op enkele donken (zandopduikingen) en op de stroomruggen van enkele fossiele rivierlopen zijn de stadjes en dorpen ontstaan. In de lager gelegen komgebieden in het oosten van het gebied ontbreekt de bebouwing grotendeels. De hoger gelegen delen van het land worden vanouds gebruikt als akkers en boomgaarden. De natte komgebieden zijn grotendeels als grasland in gebruik. Ook vinden we er twee eendenkooien en een aantal grienden.Het westelijke deel van het gebied heeft na de St.-Elisabethsvloed lange tijd onder invloed van eb en vloed gestaan en is vanaf de zeventiende eeuw ingepolderd. De bebouwing was hier vanouds geconcentreerd op de dijken, in Hank en Nieuwendijk is in de vorige eeuw rondom de kerk een dorpskom ontstaan. De boerderijen liggen de dijken, staan op terpen of liggen verspreid in het land aan de polderwegen.Woudrichem is een vestingstad en maakt samen met de forten en inundatievlaktes onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: een cultuurhistorisch karakteristiek defensielandschap. In Het Land van Heusden en Altena komen diverse kasteelterreinen voor. Vroeger lag het Land van Heusden en Altena relatief geïsoleerd ten opzichte van de infrastructuur. Hierdoor kent het gebied geen omvangrijke verstedelijking. Langs de oevers van de rivieren ligt een kralenketting van (kerk-) dorpen. Binnen deze kralenketting is een duidelijk verschil in dynamiek. De dorpen langs de Afgedamde Maas en de Nieuwe Merwede liggen op zeer korte afstand van elkaar en grenzen direct aan de rivieren. Op enkele plaatsen zijn dorpen samengesmolten tot één stedelijk gebied (Rijswijk-Giessen en Wijk en Aalburg). De dorpen langs de Bergsche Maas zijn kleiner en hebben veelal nog hun oorspronkelijke structuur. In het kader van ruilverkaveling in de tweede helft van de vorige eeuw is in het grootste deel van de regio een rationele percelering aangebracht en zijn diverse nieuwe boerderijen gebouwd buiten de dorpen.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die het landschap van het land van Heusden en Altena aan zou kunnen tasten. Hiermee vormt het planvoornemen geen belemmering voor het uitvoeren van deze ambitie.

Het pand

In de gemeentelijke Erfgoedverordening 2019 staat de boerderij aangewezen als cultuurhistorisch waardevol object. Op de kadastrale minuut kaart van 1893 staat voor het eerst bebouwing afgebeeld binnen de begrenzing van het plangebied. Het betreft een gebouw in het noordoostelijke deel. Vermoedelijk is dit de schuur die ook nu nog in het plangebied aanwezig is. Op de kaart van 1937 verschijnt er een groot gebouw midden in het plangebied. Op de kaart van 1962 is de bebouwing verder richting het oosten uitgebreid. Op de kaart uit 1984 is te zien dat de bebouwing bestaat uit een groot hoofdgebouw en drie kleinere bijgebouwtjes. Een van de kleinere gebouwen staat op de kaart van 1999 niet meer afgebeeld, de andere twee zijn vanaf de kaart van 2015 niet meer zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0027.jpg"

Oude foto van het gebouw

Hieronder volgen twee foto's van de huidige situatie waar uit blijkt dat het gebouw in een staat van verval is, en renovatie niet reëel is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0028.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0029.jpg"

De Raad van State stelt dat de gemeente de belangen van de aanvrager van de sloop moet afwegen tegen de cultuurhistorische belangen en heeft daarin beoordelingsvrijheid (dat wil zeggen dat het aan de gemeente zelf is welke belangen zij doorslaggevend acht).

Daarnaast bedragen de kosten voor reparatie en restauratie, gelet op de bouwkundige toestand, vele miljoen euro, terwijl realisering van nieuwbouw minder zal kosten. Na restauratie zou bovendien vele duizend euro per jaar aan onderhoudskosten moeten worden uitgegaan.

Op basis van dit alles is het belang van de eigenaar tot sloop zwaarder dan het algemeen belang tot behoud van het monument, en kan de sloopvergunning worden verleend.

De ontwerper van de nieuwe woningen heeft voor het ontwerp, zich laten inspireren door de hoofdvormen van het voormalige gebouw. Om dit te versterken is er ook goed nagedacht over kleur en materiaal, waardoor het gebouw nog sterker verwijst naar het verleden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0030.jpg"

De erfgoedcommissie is betrokken bij de totstandkoming van het plan/ontwerp en heeft ingestemd met het ontwerp. Er is vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook geen bezwaar tegen deze ontwikkeling.

4.11.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het bevoegd gezag zal de aanwijzing als cultuurhistorisch object aanpassen.

4.12 Brandveiligheid

Bereikbaarheid brandweer via de openbare weg.

Bij alle woningen heeft de Brandweer de mogelijkheid de woningen binnen een afstand van 40 meter vanaf de openbare weg de geplande woningen te benaderen. Tevens kan overal (op straat) een blusvoertuig voor de woningen worden opgesteld.

Primaire bluswatervoorziening

Op een afstand van maximaal 40 meter van een door de brandweer te gebruiken toegang van een gebouw moet een ondergrondse brandkraan aanwezig zijn. De capaciteit van de brandkraan dient minimaal 60 m3 per uur te bedragen bij gelijktijdig gebruik van twee brandkranen. Advies van de brandweer volgt nog.

Secundaire bluswatervoorziening

Binnen een straal van 225 meter en binnen een afstand van 320 meter over de weg dient voor het gebouw en de woningen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een geboorde put, een brandput, een voor de brandweer te bereiken open water of een reservoir. De capaciteit van de secundaire bluswatervoorziening dient ten minste 90 m3 per uur te bedragen. Deze capaciteit moet gedurende ten minste 5 uur kunnen worden geleverd. De bovengenoemde bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, betreffen de uitgangspunten waar een ruimtelijk plan in de basis aan moet voldoen. Het Bouwbesluit geeft de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om hier gemotiveerd van af te wijken bij bijvoorbeeld gebouwen met een lage vuurbelasting of gebouwen waar geen mensen verblijven.

Al deze situaties dienen apart beoordeeld te worden en er zal door de brandweer een oordeel/advies gegeven worden of de aanwezige bluswatervoorzieningen toereikend zijn. Indien het niet toereikend is, zal het toereikend gemaakt worden in nauw overleg met de brandweer.

4.13 Verkeer en parkeren

4.13.1 Verkeer

Uitgaande van 7 verkeersbewegingen (bron: CROW) per woning, per etmaal, vinden er 70 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 8 minuten. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.

4.13.2 Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is gebaseerd op de richtlijnen van de CROW. De gemeente hanteert voor alle ruimtelijke ontwikkelingen standaard twee parkeerplaatsen per woning, ongeacht het type woning.

Er moeten binnen het plangebied mogelijkheden zijn voor 18 (9x2) parkeerplaatsen. De twee-onder-een-kap woning krijgen elk een parkeerplaats op eigen terrein. In het openbaar gebied worden nabij de 10 garages 16 parkeerplaatsen aangelegd en ter plaatse van de entree van het hofje 2 langsparkeerplaatsen. Tevens is er ruimte voldoende om voor de rijwoningen langs te parkeren. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0031.jpg"

Overzichtstekening parkeren

4.14 Milieuhinderlijke bedrijvigheid

4.14.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0032.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.14.2 Onderzoek

In het kader van onderhavig onderzoek is uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied vanwege de ligging van het bouwplan tussen grofweg de Rijksstraatweg en het bedrijventerrein De Hoogjens.

In geval sprake is van het omgevingstype gemengd gebied, kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Concreet betekent dit dat de normafstand voor de aspecten geluid voor bedrijvigheid uit:

  • milieucategorie 1 kan worden verlaagd van 10 meter naar 0 meter, de afstand voor bedrijvigheid uit;
  • milieucategorie 2 kan worden verlaagd van 30 meter naar 10 meter, de afstand voor bedrijvigheid uit;
  • milieucategorie 3.1 kan worden verlaagd van 50 meter naar 30 meter en de afstand voor bedrijvigheid;
  • uit milieucategorie 3.2 kan worden verlaagd van 100 meter naar 50 meter.

In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied. Hieruit blijkt dat na het treffen van maatregelen de bedrijven niet beperkt worden door de beoogde woningbouw op deze locatie.

4.14.3 Conclusie

Geconcludeerd mag worden dat een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden bereikt en dat de bedrijven in haar omgeving niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering door onderhavige planontwikkeling.

4.15 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen die vanuit planologisch opzicht van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling.

4.16 Ladder duurzame verstedelijking

Onderzoek

Volgens de provinciale prognose (juni 2017) zijn in de gemeente Altena nog 3.000 extra woningen nodig tot 2040. Deze groei wordt veroorzaakt door gezinsverdunning, maar ook nog door bevolkingsgroei vanwege het aantal geboortes. In deze prognose is duidelijk te zien dat tot 2030 er gemiddeld rond de 220 woningen per jaar extra nodig zijn. Vanaf 2030 tot 2040 neemt dit gemiddelde af naar 48 woningen per jaar.

In augustus 2017 hebben de voormalige gemeenten Werkendam, Aalburg en Woudrichem de effectieve vraag per kern laten onderzoeken. Voor alle kernen in Altena is daarmee in beeld gebracht hoeveel woningen er aan de voorraad moeten worden toegevoegd om aan de vraag te kunnen voldoen. Dit onderzoek geeft aan dat de kern Sleeuwijk tot 2027 nog 165 extra woningen nodig heeft. De verwachte groei is in dit onderzoek (fors) lager dan de provinciale prognose laat zien. Volgens de provinciale prognose heeft de kern Sleeuwijk ongeveer 250 woningen extra nodig.

Het onderzoek naar de effectieve vraag laat ook de behoefte aan soort en type woningen zien.

De locatie Rijksstraatweg 43 is een inbreidingslocatie voor de kern Sleeuwijk. De locatie ligt in een woonstraat en staat al jaren leeg, met verpaupering tot gevolg. De realisatie van 9 grondgebonden woningen is nodig om aan de behoefte van 165 woningen te kunnen voldoen. De verkoopprijs is onderverdeeld in 4 middeldure koopwoningen en 5 dure koopwoningen. Door deze variatie worden verschillende doelgroepen bediend.

Conclusie

Er is voldoende behoefte aan voorliggend woningbouwplan. Het ontwikkelen van binnenstedelijke locaties hebben de voorkeur boven uitbreiden.

Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Op de locatie aan de Rijksstraatweg 41-43 te Sleeuwijk bevindt zich thans een woning met opstallen. Initiatiefnemer is voornemens deze objecten te amoveren en de locatie te her ontwikkelen voor 9 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0033.jpg"

Foto voormalig gebouw in betere tijden (bron: google earth)

De ontwerper van de nieuwe woningen heeft voor het ontwerp, zich laten inspireren door de hoofdvormen van het voormalige gebouw. Om dit te versterken is er ook goed nagedacht over kleur en materiaal, waardoor het gebouw nog sterker verwijst naar het verleden.

Duurzaamheid

De woningen worden bijna energie neutraal gebouwd. Op de garageboxen en carports worden zonnepanelen aangebracht. Uiteraard worden de woningen gasloos gebouwd. De isolatie van het dak wordt uitgevoerd volgens de huidige normen, daarboven op komt nog de rietenkap, waardoor de isolatie nog beter is.

Parkeren

Parkeren geschiedt volledig op eigen erf, waarbij zowel aan de normen vanuit de gemeentelijke parkeernota als ook de normen vanuit het bestemmingsplan wordt voldaan (zie 4.13).

5.1 Beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0034.png"

Situering van het plan

Zoals op voorgaande afbeelding is te zien wordt het parkeren volledig op eigen terrein opgelost. Om te voldoen aan de geluidseisen vanuit de aangrenzende bedrijven, worden achter Hoogjens 8a, garage boxen en carports gebouwd met een kokosgeluidscherm met een minimale hoogte van 5,25 m meter en achter Hoogjens 10 komt een kokosgeluidscherm met een hoogte van 3,55 meter. Hierdoor is er sprake van een goed woon- en leefklimaat en worden de bedrijven niet gehinderd in hun bedrijfsvoering.

Gevels en plattegronden

Rijwoning

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0035.jpg"

Op de voorgaande afbeelding van de begane grond van de rijenwoning is te zien dat er op de kop van de rij, twee woningen naast elkaar worden gerealiseerd met het zicht op de Rijksstraatweg. De andere kop van de rijwoningen krijgt een verbijzondering aan de achterzijde waardoor een grote woonkamer ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0036.jpg"

Garages en carports

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0037.jpg"

Twee-onder-een-kapwoning

In overleg met de omgeving wordt er een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP014Rijksstr43-VG01_0038.jpg"

Materiaal en kleuren

Onderdeel   Materiaal   Kleur  
Trasraam   Stucwerk   Grijs  
Metselwerk   Kalkzandsteen vellingkantlijnblok   Witgrijs  
Voegwerk   -   -  
Gevelbekleding   Cape Cad zweedse rabat   Zwartbruin  
Kozijnen, ramen en deuren   Meranti   Wit / donkergroen  
Dagkanten   Red ceder   Zwartbruin  
ZwartbruinBoeilijsten   Red ceder   Wit  
Goten   Zinken mastgoot   Naturel  
Dakbedekking   Keramische dakpan   Rood  
Hemelwaterafvoeren   Zink   Naturel  

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Het juridische plan

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het perceel aan de Rijksstraatweg 41-43. Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Zo zijn de bestemmingen qua verbeelding, benaming en volgorde afgestemd op de SVBP 2012. Ook is het bestemmingsplan afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening. De gewijzigde terminologie en de op grond van de Bro verplicht gestelde regels voor het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn conform de daarvoor gestelde standaarden in de regels opgenomen.

De Wro biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot uit te werken. Het onderhavige bestemmingsplan is grotendeels gedetailleerd van opzet. Op onderdelen biedt het bestemmingsplan enige flexibiliteit.

6.2 Beschrijving van de bestemmingen

6.2.1 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 van de regels bevat bepalingen die, net als de in hoofdstuk 3 opgenomen: “Algemene regels”, algemeen gelden voor alle bestemmingen zoals opgenomen in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen (artikel 1) en het artikel betreffende de wijze waarop bijvoorbeeld hoogtematen en oppervlaktematen moeten worden gemeten en berekend (artikel 2). In Hoofdstuk 3 zijn onder andere procedureregels, algemene gebruiksregels en flexibiliteitbepalingen opgenomen. In Hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en de slotregel opgenomen.

6.2.2 Bestemmingen

Tuin

De op de verbeelding als ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede in ondergeschikte mate voor wonen en bijbehorende voorzieningen zoals groen, verkeer, water en nutsvoorzieningen. Binnen deze gronden zijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan, met dien verstande dat onder voorwaarden uitbreidingen van woningen zoals een erker, balkon of luifel voor de voorgevel op deze gronden zijn toegestaan.

Verkeer

Deze gronden zijn bestemd voor verkeer-, verblijf- en parkeervoorzieningen, zoals wegen, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als de afwikkeling van het verkeer.

Wonen

De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor het wonen. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven, waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gerealiseerd. De maximale goothoogte en de maximale bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven.

Het bevoegd gezag kan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een omgevingsvergunning verlenen voor diepere hoofdgebouwen, een afwijkende situering of oppervlakte voor de bouw van bijbehorende bouwwerken en voor het bouwen van een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen vanuit medisch-sociale noodzaak. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels voor mantelzorg, voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en voor bed and breakfast.

Bij deze bestemming zijn enkele voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, zoals geluidsschermen, aquaflow, parkeren enz..Wanneer hier niet aan voldaan wordt wordt dit als strijdig aangemerkt en zal de gemeente handhavend optreden.

Binnen deze bestemming zijn op de verbeelding en in de regels bepaald waar garages en carports moeten worden gerealiseerd.

6.2.3 Algemene regels en slotbepaling

Anti-dubbeltelregel

Deze regeling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen voor onder andere heroprichting van bouwwerken en parkeren.

Algemene gebruikssregels

Gebruik mag uitsluitend plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit volgt uit de Wro. Om iedere discussie te voorkomen, is ten aanzien van een zestal gebruiksvormen expliciet aangegeven dat dit hoe dan ook als strijdig gebruik wordt aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels

Met de algemene afwijkingsregels kan voor enkele algemene onderwerpen afgeweken worden van hetgeen is vastgelegd in de specifieke bestemmingen. Onderwerpen waarvoor een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen zijn onder meer het met 10% afwijken van in het plan aangegeven percentages voor oppervlakten, nutsvoorzieningen en bouwhoogtes.

Overige regels

In de overige regels zijn verwijzingen naar andere wettelijke regelingen opgenomen.

Algemene procedureregels

In dit artikel is voorgeschreven welke voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd bij het voornemen tot het verlenen van een afwijking van het bestemmingsplan en een wijzigingsbevoegheid dan wel tot het opleggen van een nadere eis.

Overgangsrecht

Bouwwerken die op het tijdstip van de tervisielegging van het plan bestaan, in uitvoering zijn of mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde vergunning mogen in beginsel gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn.

In het tweede lid is het gebruiksovergangsrecht opgenomen. Bestaand gebruik mag in beginsel worden gehandhaafd. Ook is een uitsluitingclausule opgenomen voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Hoofdstuk 7 Economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 1 sub f van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het een particulier initiatief betreft, waarbij de gemeente in principe alleen medewerking zal verlenen door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan, is in dit geval een beschrijving van de economische verantwoording niet aan de orde, ervan uitgaande dat de aanvrager het plan ter uitvoering zal brengen.

Voor het bestemmingsplan zal in principe geen exploitatieplan opgesteld worden. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Er zal een anterieure overeenkomst worden gesloten met de initiatiefnemers. Hiermee is kostenverhaal verzekerd.

De kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer. De risico’s voor planschade worden bij de aanvrager neergelegd middels de anterieure overeenkomst.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er is een informatie avond gehouden op 30 augustus 2018 en op 17 september 2018. Daarnaast heeft de initiatiefnemer overleg gehad met omwonenden en afspraken mee gemaakt. Dit is verwerkt in een verslag (zie Bijlage 13 Verslag overleg omwonenden).

Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, voor overleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 27 februari 2020 tot en met 18 maart 2020 ter inzage gelegen en is gepubliceerd in de plaatselijke huis aan huis krant, Het Kontakt. Tevens ontvingen de directe omwonenden een brief van de gemeente over deze ter inzage legging en de mogelijkheid om een inspraakreactie kenbaar te maken.

Als gevolg van het wettelijk vooroverleg is een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan aangebracht. In de 'Bijlage 14 Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg’ is hiervan een overzicht opgenomen.

Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere grenswaarde verkeerslawaai hebben vanaf 28 januari 2021 tot en met 10 maart 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.

Tegen het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerp hogere grenswaarde wegverkeerslawaai zijn geen zienswijzen ingediend (zie Vaststellingsbesluit en .Besluit hogere grenswaarde).