direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Dussen: Korn Boezenweg 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.BuiBP170Kornboez2-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 plan

het bestemmingsplan “Buitengebied Dussen: Korn Boezenweg 2” met identificatienummer NL.IMRO.1959.BuiBP170Kornboez2-ON01 van de gemeente Altena.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan buitengebied gebonden dagrecreatie

vormen van dagrecreatie die gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving en/of een relatie hebben met de agrarische sector.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis gebonden beroep of bedrijf

een beroep of bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend en dat is gericht op het ambachtelijk vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met een minimale omvang van 10 Nge. 

1.8 agrarisch bedrijfsgebouw

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

1.9 agrarisch bouwvlak

bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf.

1.10 agrarisch natuurbeheer

extensief grondgebonden agrarisch medegebruik van natuurgronden ten dienste van het natuurbeheer.

1.11 agrarisch-technisch hulpbedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en -handel, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, grootveeklinieken, en KI-stations, met dien verstande dat onder agrarisch-technische hulpbedrijven geen mestbewerkingsbedrijven worden begrepen.

1.12 agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs en proefbedrijven, met dien verstande dat onder agrarische verwante bedrijven geen mestbewerkingsbedrijven worden begrepen.

1.13 akkerbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van akkerbouwgewassen in de volle grond.

1.14 archeologisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of organisatie die beschikt een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de ten tijde van het advies of beoordeling geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.15 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek).

1.16 archeologisch rappiort

rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.17 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.18 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.19 bassin

een reservoir voor de opslag van dunne mest of andere vloeibare stoffen in de vorm van een bassin.

1.20 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 

1.21 bebouwingspercentage

het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd. 

1.22 bed and breakfast

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en/of is gevestigd in een bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de gebruikers van het betreffende perceel.

1.23 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.24 bedrijfsvloeroppervlakte/bruto vloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, technische ruimten en overige dienstruimten, met uitzondering van gebouwde parkeervoorzieningen, gemeten (op alle bouwlagen) tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of de het hart van de scheidingsmuren.

1.25 behoudsmaatregelenplan

document waarin maatregelen zijn geformuleerd die getroffen worden om archeologische resten in de bodem te behouden en te beschermen tijdens de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de gronden nadien

1.26 beperkt kwetsbaar object

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 

1.27 beroep aan huis/bedrijf aan huis

een beroep of bedrijf dat (in een gedeelte) van een woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend en dat is gericht op het ambachtelijk vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 

1.28 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.29 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak. 

1.30 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 

1.31 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.32 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie. 

1.33 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 

1.34 bouwgrens

de grens van een bouwvlak. 

1.35 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.36 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 

1.37 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel. 

1.38 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 

1.39 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.40 caravan

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan. 

1.41 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. 

1.42 dagrecreatie

vormen van recreatie waarbij geen recreatief nachtverblijf mogelijk is. 

1.43 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen en/of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 

1.44 ecologische hoofdstructuur

een samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Tot de ecologische hoofdstructuur behoren bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en ecologische verbindingszones. 

1.45 ecologische verbindingszone

een verbinding tussen bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden van de ecologische hoofdstructuur met als doel geïsoleerde leefgemeenschappen van dieren en planten met elkaar te verbinden waardoor soorten beter kunnen voortbestaan doordat zij binnen de grotere leefgebieden hun genen kunnen uitwisselen. 

1.46 ecologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde die verband houdt met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. 

1.47 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen). 

1.48 extensief recreatief medegebruik

vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden en sportvissen. 

1.49 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 

1.50 gecertifiveerde instantie

instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet.

1.51 glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf, gericht op het telen van gewassen, waarvan de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen. 

1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderijen, akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. 

1.53 grondgebonden veehouderij

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.

1.54 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit. 

1.55 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 

1.56 hoofdverblijf

het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres. 

1.57 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. Onder horeca worden niet begrepen: nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen.

1.58 huishouden

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is.

1.59 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier- of geitenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundvee- en schapenhouderij. Een intensieve veehouderij is niet afhankelijk van agrarische grond als productiemiddel en is als zodanig een agrarische bedrijfstak waarbij de bedrijfsuitoefening in hoofdzaak niet functioneel aan de grond gebonden is. 

1.60 kantoor

een gebouw, of deel van een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden. 

1.61 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter. 

1.62 kampeermiddelen

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan (met uitzondering van een stacaravan) dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, die blijkens hun inrichting bestemd zijn voor het houden van recreatief (nacht)verblijf. 

1.63 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. 

1.64 kwaliteitsverbetering van het landschap

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.65 kwekerij

een bedrijf dat gericht is op het kweken van planten en siergewassen alsmede op de verkoop als ondergeschikte nevenfunctie van ter plaatse gekweekte planten en siergewassen, potgrond, compost en meststoffen. 

1.66 kwetsbaar object

kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 

1.67 kleinschalige dagrecreatieve voorziening

kleinschalige voorzieningen zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en kanoën. 

1.68 landschappelijke inpassing

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context/karakteristiek van het landschap, bijvoorbeeld door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting. 

1.69 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur. 

1.70 loonwerkbedrijf

een bedrijf, dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden (ook aan anderen dan agrarische bedrijven), met behulp van werktuigen.

1.71 manege

een bedrijf dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden, en/of pony's, ondersteunende horeca (kantine en foyer e.d.), verenigingsaccommodatie, en het houden van wedstrijden en of andere evenementen. 

1.72 mantelzorg

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende, door één of meer leden uit diens directe omgeving, waarbij de zorg rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Hiermee wordt de doelgroep van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten beoogd. 

1.73 mestbewerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.74 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna.

1.75 netto glas

de oppervlakte van kassen.

1.76 Nge

Nederlandse grootte-eenheid: een maat voor de productie omvang van een agrarisch bedrijf, bepaald door de som van de waarden, die wordt verkregen door voor de verschillende gewassen en diersoorten het bijbehorende bruto standaard-saldo te vermenigvuldigen met het overeenstemmende aantal eenheden.

1.77 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.

1.78 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 

1.79 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent. 

1.80 ondersteunende horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend.

1.81 paardenbak

al dan niet omheinde gronden, voorzien van bewerkte/aangepaste bodem waar training en africhting van paarden alsmede het recreatief berijden van paarden plaatsvindt.

1.82 paardenfokkerij

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden, het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm.

1.83 paardenhouderij

een bedrijf dat is gericht op het houden, africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden (waaronder begrepen pensionstalling), het geven van instructie aan derden alsmede de handel in paarden, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken van paarden.

1.84 peil

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld).

1.85 pelsdierhouderij

een bedrijf dat is gericht op het (op)fokken en/of houden van pelsdieren ten behoeve van hun pels.

1.86 permanente bewoning

het gebruik van een kampeermiddel, kampeerverblijf, recreatiewoning of vakantieappartement door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die in gevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving van de bewoners in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Altena, terwijl deze personen elders niet over een hoofdverblijf beschikken. 

1.87 Plan van Aanpak (PvA)

instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet.

1.88 plattelandswoning

een woning in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, die bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe de woning in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord.

1.89 Programma van Eisen (PvE)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.90 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.91 raamprostitutie

een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.92 recreatiewoning

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor het houden van recreatief (nacht)verblijf door één of meer personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, en dat niet bestemd is voor permanente bewoning, niet zijnde een woonkeet, caravan of ander bouwsel op wielen zijnde.

1.93 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.94 seksinrichting

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een erotische massagesalon of een (raam)prostitutiebedrijf, al of niet in combinatie met elkaar.

1.95 sleufsilo

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoeder.

1.96 stacaravan

een gebouw, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief (nacht)verblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het aangemerkt als stacaravan.

1.97 teeltondersteunende kassen

teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen hoger dan 1,5 meter begrepen.

1.98 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te verbeteren, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van de producten te verbeteren, te onderscheiden in:

  • a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie zijn toegestaan zo lang de teelt dit vereist met een maximum van 6 maanden per jaar, te onderscheiden in:
    • 1. lage tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, zoals afdekfolies, insectengaas, acryldoek, lage tunnels;
    • 2. hoge tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 meter, zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen.
  • b. permanente teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden per jaar op dezelfde locatie zijn toegestaan, te onderscheiden in:
    • 1. lage permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, zoals containervelden;
    • 2. hoge permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 meter, zoals bakken op stellingen (met regenkappen) en teeltondersteunende kassen.
  • c. overige teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen, zoals stellages met en voor regenkappen bij de grondgebonden teelt van (zacht)fruit, boomteelthekken en vraatnetten. 

1.99 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.100 tunnel(kas)

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.101 veehouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.102 verblijfsrecreatie

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij tenminste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie of kennissen.

1.103 vollegronds tuinbouwbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waarbij de productie overwegend plaatsvindt in de volle grond. 

1.104 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met de omvang van tenminste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang, een daaruit te verwachten redelijk inkomen en waarvan de continuïteit op langere termijn voldoende is verzekerd. 

1.105 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt. 

1.106 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen. 

1.107 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen en inlaten. 

1.108 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, de tot de wegen of paden behorende vrijliggende fietspaden, alsmede de aan de wegen liggende parkeerterreinen. 

1.109 winkelvloeroppervlakte

de voor de consument toegankelijke en zichtbare verkoopruimte ten behoeve van (productiegebonden) detailhandel, inclusief zichtbare ruimte achter toonbanken en kassa's. 

1.110 wonen

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.

1.111 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.112 woonschip

een vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, een als hoofdverblijf geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.

1.113 woonunit voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van tijdelijk woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer werknemers, die hun hoofdverblijf elders hebben.

 

1.114 zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetvoorschrift

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens: de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
  • b. afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
  • c. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • d. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • e. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • f. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • g. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • h. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  • i. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij of een paardenfokkerij;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – niet grondgebonden agrarisch bedrijf' een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschappelije inpassing' landschappelijke inpassing;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – ontsluiting' een in- en uitrit ten behoeve van de ontsluiting van de bedrijfslocatie;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek':
    • 1. een molen;
    • 2. de instandhouding en herstel van de cultuurhistorische waarden.
  • g. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 15.1 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • h. watergangen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • i. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden

alsmede voor:

  • j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven (inclusief erfverhardingen), tuinen, groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, (onderhouds)paden en parkeervoorzieningen;

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;:
  • b. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bouwgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • c. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 3 meter bedraagt;
  • d. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

3.2.2 Bedrijfsgebouwen en kassen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en kassen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, gelden de volgende regels:

  • a. kassen zijn niet toegestaan; 
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 7 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 11 meter bedragen.

3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden, indien en voorzover het bouwwerken betreft, de volgende regels:

  • a. permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  • b. andere permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • c. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter, met dien verstande dat deze buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan ter plaats van de aanduiding 'overige zone - rivierlandschappen-kommen';
  • d. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • e. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

3.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bedrijfswoning dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°.

 

3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde     maximale bouwhoogte    
verlichtings- en vlaggenmasten     8 meter    
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn     1 meter    
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn     2 meter    
mestsilo's     6 meter    
veevoedersilo's     12 meter    
sleufsilo's     3 meter    
paardenbakken (omheining) vóór de voorgevellijn     1,5 meter    
paardenbakken (omheining) achter de voorgevellijn     2 meter    
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     6 meter    

  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag buiten het bouwvlak niet meer dan 1 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik niet meer mag bedragen dan 2 meter. 
    • 2. bouwwerken voor mestopslag, voeropslag, sleuf- en andere silo's, water- en andere bassins en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan.
    • 3. paardenbakken niet zijn toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Teeltondersteunende kassen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 om teeltondersteunende kassen toe te staan, mits:

  • a. de teeltondersteunende kassen ten dienste staan van een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomkwekerij;
  • b. de teeltondersteunende kassen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt;
  • d. de oppervlakte niet meer dan 5.000 m² netto glas bedraagt;
  • e. de teeltondersteunende kassen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • f. de bouw van de teeltondersteunende kassen geen omschakeling naar een (gespecialiseerd) glastuinbouwbedrijf tot gevolg heeft; 
  • g. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder e en f genoemde voorwaarden;
  • h. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 15.1, niet onevenredig worden aangetast.
  • j. de ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.3.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 om hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te staan en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toe te staan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-kommen', mits:

  • a. de bouwhoogte van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 meter bedraagt en van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4 meter bedraagt;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - kommen', de biotoop voor weidevogels niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 15.1, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.3 Vergroting inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 3.2.4 onder b voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de ontwikkeling (vergroting inhoud bedrijfswoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.3.4 Hogere bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c om een hogere bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;
  • b. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b genoemde voorwaarde;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 9.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.5 Hogere goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b om een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits:

  • a. de goothoogte niet meer dan 8 meter bedraagt;
  • b. de hogere goothoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b genoemde voorwaarde;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 9.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.6 Hogere bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 onder a om binnen het bouwvlak mestsilo's en veevoedersilo's met een hogere bouwhoogte toe te staan, alsmede om binnen het bouwvlak overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bedoeld in lid 3.2.6 onder a, met een hogere bouwhoogte toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte van mestsilo's en veevoedersilo's niet meer dan 15 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter bedraagt;
  • c. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 9.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Voorwaardelijke verplichtingen

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving als ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone' de ecologische verbindingszone en landschappelijke inpassing niet binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de in bijlage PM van de regels opgenomen 'Inrichtingsschets EVZ'.
  • b. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving als ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke inpassing' de niet binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de in Bijlage 1 van deze regels opgenomen in Landschappelijke inpassing Korn Boezemweg 2.`
  • c. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving als, in overleg en overeenstemming met het waterschap en de gemeente, niet gelijktijdig met de realisatie van de uitbreiding van bedrijfsbebouwing voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gelaten. Conform het beleid van Waterschap Rivierenland moet binnen het plangebied voldoende berging worden gecreëerd om het hemelwater bij extreme weersomstandigheden te kunnen bergen. Hiervoor wordt de vuistregel gehanteerd dat voor een bui= T=100+10%, per hectare nieuwe verharding of bebouwing 436 m3 berging beschikbaar moet zijn. Dit betekent in dit geval dat 218 m3 waterberging te worden gecreëerd.
  • d. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving als niet binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de kuilvoerplaten/opstallen en verhardingen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarische- te slopen bebouwing" zijn verwijderd.

3.4.2 Strijdig gebruik

On verminderd het bepaalde in lid 3.4.1, gelden voor het gebruik tevens de volgende regels:

  • a. het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, buiten het bouwvlak, is niet toegestaan;
  • b. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde/geteelde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m², mits deze detailhandel plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • c. mestbewerking is niet toegestaan;
  • d. permanente bewoning van vakantieappartementen is niet toegestaan;
  • e. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, waaronder begrepen (kuil)voer- en mestopslag, is niet toegestaan, uitgezonderd tijdelijke opslag van ter plaatse geoogste agrarische producten tot een maximum van 3 maanden per jaar;
  • f. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor niet als bouwwerk aan te merken mest- of andere bassins is niet toegestaan;
  • g. het uitvoeren van werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak die in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 2 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan;
  • h. erfverhardingen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan,

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van bed and breakfast, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de bed and breakfast wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • c. de uitoefening van bed and breakfast geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 10 bedraagt;
  • f. de omvang van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken tot een maximum oppervlak van 100 m²;
  • g. de maximale verblijfsduur voor gasten 14 aaneengesloten dagen bedraagt;
  • h. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.3;
  • i. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in legaal opgerichte gebouwen;
  • j. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw en/of de daaraan gebouwde bijbehorende bouwwerken en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

3.5.2 Vakantieappartementen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van vakantieappartementen, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de eventueel noodzakelijke verbouwingen binnen het hoofdgebouw plaatsvinden;
  • c. per bedrijf niet meer dan 3 vakantieappartementen worden gerealiseerd;
  • d. de oppervlakte van een vakantieappartement niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.8.

3.5.3 Dagrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen, zoals verkoop van dranken, etenswaren en het bieden van zitgelegenheid en rondleidingen, mits:

  • a. er geen sprake is van een inrichting waarvoor op grond van de Drank- en horecawet een vergunning is vereist;
  • b. maximaal 100 m² van de bebouwing voor dagrecreatieve voorzieningen wordt gebruikt;
  • c. er ten behoeve van de activiteiten geen ingrijpende bouwkundige voorzieningen worden getroffen;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.8.

3.5.4 Beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om het gebruik van een (bedrijfs)woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf toe te staan, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken met een maximum oppervlak van 100 m²;
  • c. het aan huis verbonden beroep of bedrijf in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • d. het aan huis verbonden beroep of bedrijf is genoemd in de Staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 3 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan de in deze Staat genoemde beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • e. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd:
    • 1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
    • 2. beperkte detailhandel via internet, mits geen goederen van huis worden afgehaald.
  • g. bij de uitoefening van een kapsalon het aantal kappersstoelen niet meer bedraagt dan 1;
  • h. het aan huis verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • i. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.3.

3.5.5 Zorgboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van kleinschalige zorgactiviteiten ten behoeve van de dagopvang van zorgvragers, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. maximaal 250 m² van de bebouwing voor de zorgactiviteiten wordt gebruikt;
  • c. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • d. bij beëindiging van de agrarische functie is het uitoefenen van de zorgactiviteiten niet meer toegestaan;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.8.

3.5.6 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van kleinschalig kamperen, mits:

  • a. de kampeermiddelen worden gesitueerd binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 meter uit het bouwvlak, met dien verstande dat de kampeermiddelen niet buiten het bouwvlak mogen worden gesitueerd aan de aan de weg gelegen zijde van het bouwvlak;
  • b. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 bedraagt;
  • c. het kampeerterrein uitsluitend in de periode 15 maart tot en met 31 oktober is toegestaan;
  • d. ondersteunende voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals sanitaire voorzieningen, binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, waarbij: 
  • e. voor gebouwen de bouwregels uit lid 3.2.1 en 3.2.2 van toepassing zijn;
  • f. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwregels uit lid 3.2.6 van toepassing zijn.
  • g. het kampeerterrein op een zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap;
  • h. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • i. het kampeerterrein niet grenst aan een ander kampeerterrein waarvoor toestemming is verleend;
  • j. de ontwikkeling (kleinschalig kamperen) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden;
  • k. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.
3.5.7 Algemene voorwaarden nevenactiviteiten

Voor het toestaan van nevenactiviteiten gelden de volgende algemene voorwaarden:

  • a. per agrarisch bedrijf mag maximaal 300 m² van de bebouwing gebruikt worden voor niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • b. het agrarisch bedrijf blijft de hoofdfunctie;
  • c. op eigen terrein wordt binnen het bouwvlak voorzien in voldoende parkeervoorzieningen overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.3.
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  • e. de activiteit levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 15.1 worden niet onevenredig aangetast.

3.5.8 Grotere oppervlakte detailhandel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 onder b voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, mits:

  • a. de winkelvloeroppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
  • b. de detailhandel een versterking betreft van de regionale detailhandelsstructuur;
  • c. de detailhandel zoveel mogelijk eigen producten betreft, eventueel aangevuld met andere lokale en streekproducten;
  • d. de detailhandel ondergeschikt is aan de reguliere agrarische activiteiten, zowel naar omzet als in oppervlakte;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 2 genoemde vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.6.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

3.6.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.6.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 2 genoemde criteria.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Vormaanpassing agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vormaanpassing van een agrarisch bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de vormverandering noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen hieromtrent heeft geadviseerd;
  • c. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 15.1, niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de vormaanpassing niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • f. de ontwikkeling (de vormaanpassing) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.2 Vergroting bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 hectare bedraagt;
  • b. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf of indien het geen volwaardig agrarisch bedrijf betreft uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen blijkt dat door vergroting van het bouwvlak het bedrijf zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • d. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijke bebouwing;
  • e. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b t/m d genoemde voorwaarden; 
  • f. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • g. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 15.1 , niet onevenredig worden aangetast;
  • i. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • j. de vergroting niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • k. indien sprake is van een uitbreiding van verhard oppervlak met meer dan 1.500 m² dan dient ter compensatie waterberging te worden aangelegd met een inhoud van minimaal 436 m³ per hectare verhard oppervlak, waarbij de waterberging ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • l. de ontwikkeling (de vergroting) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.3 Burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in een bestemming ten behoeve van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. er geen splitsing in meerdere wooneenheden plaatsvindt;
  • c. de bestaande situering van de woning niet wordt gewijzigd;
  • d. overtollige bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop is verzekerd middels een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst;
  • e. het bouwvlak wordt aangepast, zodat het hoofdgebouw van de woning binnen het bouwvlak komt te liggen, waarbij de maximale omvang van het bouwvlak 20x20 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat als het hoofdgebouw niet binnen deze omvang past, de omvang van het hoofdgebouw mag worden aangehouden voor het bouwvlak en indien de afstand van het hoofdgebouw kleiner is dan 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen, die kleinere afstand mag worden aangehouden;
  • f. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • g. er wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • h. er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • i. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • k. de ontwikkeling (omzetting in burgerwoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.4 Agrarisch technisch hulpbedrijf en agrarisch verwant bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in een bedrijfsbestemming ten behoeve van de vestiging van één agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. de beoogde ontwikkeling, functie en bebouwing naar aard en omvang past in de omgeving, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang van het bestemmingsvlak niet meer dan 1,5 hectare mag bedragen en het bouwvlak dient te worden verwijderd; indien het agrarisch bouwvlak een grotere omvang heeft dan kan het meerdere de bestemming 'Agrarisch' behouden, mits voor dit deel eveneens het bouwvlak verwijderd wordt;
    • 2. aangetoond dient te zijn dat de ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de onder 1 genoemde omvang;
    • 3. de oppervlakte van de bebouwing nooit meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
    • 4. overtollige bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing);
  • c. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • d. op eigen terrein in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien en laden en lossen op eigen terrein geschiedt;
  • e. er geen sprake is van een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • f. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
  • g. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • h. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • j. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 15.1, niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de ontwikkeling (vestiging bedrijf) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.5 Niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in een bedrijfsbestemming ten behoeve van de vestiging van één niet-agrarisch bedrijf, niet zijnde een agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. het één bedrijf betreft in milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Niet-agrarische bedrijven in Bijlage 4, danwel bedrijven die daarmee naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn;
  • c. er geen sprake is van een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • d. de beoogde ontwikkeling, functie en bebouwing naar aard en omvang past in de omgeving, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang van het bestemmingsvlak niet meer dan 5000 m² mag bedragen en het bouwvlak dient te worden verwijderd; indien het agrarisch bouwvlak een grotere omvang heeft dan kan het meerdere de bestemming 'Agrarisch' behouden, mits voor dit deel eveneens het bouwvlak verwijderd wordt;
    • 2. aangetoond dient te zijn dat de ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de onder 1 genoemde omvang;
    • 3. de oppervlakte van de bebouwing nooit meer mag bedragen dan 600 m²;
    • 4. overtollige bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing);
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien en laden en lossen op eigen terrein geschiedt;
  • g. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
  • h. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • j. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • k. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • l. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 15.1, niet onevenredig worden aangetast;
  • m. de ontwikkeling (vestiging bedrijf) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.6 Plattelandswoning

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning middels het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan de woning (inclusief daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, tuin en erf), mits:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien een bedrijfswoning als plattelandswoning in gebruik wordt genomen zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen; 
  • b. de bedrijfswoning niet meer als bedrijfswoning functioneert;
  • c. het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd;
  • d. de omzetting geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, onder meer uit het oogpunt van luchtkwaliteit;
  • f. er ten behoeve van het agrarisch bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort geen nieuwe bedrijfswoning wordt toegestaan;
  • g. de plattelandswoning niet wordt gesplitst in meerdere wooneenheden;
  • h. overtollige bebouwing binnen het gebied dat wordt voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' wordt gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop is verzekerd middels een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst;
  • i. voor de plattelandswoning dezelfde bouwregels gelden als voor agrarische bedrijfswoningen.

Artikel 4 Natuur - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden;
  • b. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 15.1.1 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • c. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • d. agrarisch natuurbeheer, uitsluitend voorzover de natuur- en landschapswaarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • e. extensief recreatief medegebruik;

alsmede voor:

  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

Het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema onder lid 4.4.2 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan;

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema onder lid 4.4.2 opgenomen vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

4.4.2 Schema omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Omgevingsvergunningplichtige werken / werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
Bodem en water  
1   Het verlagen, vergraven, verhogen of egaliseren van de bodem, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet of provinciale ontgrondingenverordening   behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  
2   Het graven, dan wel verdiepen, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en andere waterpartijen   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  
3   Het dempen van waterlopen, sloten en greppels of andere waterpartijen   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- geen verstoring van de waterhuishouding.  
Beplanting en grondgebruik  
4   Het beplanten van gronden met bomen en ander houtgewas   behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- er mag uitsluitend inheems en streekeigen plantmateriaal worden gebruikt.  
5   Het kappen, vellen of rooien van bomen en ander houtgewas   behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  
Infrastructuur en voorzieningen  
6   Het aanleggen van oppervlakteverhardingen waaronder het aanleggen en verharden van paden, met een oppervlakte van meer dan 20 m²   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- geen verstoring van de waterhuishouding;  
7   Het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  

Strijdig = niet toegestaan

Het criterium 'behoud' of 'geen verstoring van' dient te worden gelezen als 'geen onevenredige aantasting van'.  

4.4.3 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 4.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;

4.4.4 Toetsingscriteria

De in lid 4.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema in lid 4.4.2 genoemde criteria.

Artikel 5 Natuur - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor Natuur - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
  • c. het als zodanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • e. water en waterhuishoudkundige doeleinden voor het eigen perceel;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1.

a Bescherming van waarden

Binnen de bestemming 'Natuur' is het beleid gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden

b Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

c Cultuurhistorische waarden

Gestreefd wordt naar behoud en herstel van cultuurhistorische waarden.

d Waterhuishoudkundige doeleinden

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de met Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

5.2.2 Maatvoering

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal 3 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor erfafscheidingen maximaal 1 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. voor lawaaisporten;
  • c. voor verblijfsrecreatie;
  • d. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
  • e. het dempen van poelen, sloten en greppels.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.4.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

5.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het onder 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

5.4.3 Toetingscriteria

De in 5.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 5.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 5.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

5.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
het afgraven, ophogen, of egaliseren van de grond -   - deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer;
- de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het reliëf;
- de werkzaamheden leiden niet tot een onevenredige aantasting van ecologische waarden;  
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2   - deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer;
- de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het reliëf;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden;  
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen   - de verhardingen werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik;
- de verhardingen werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden;  
vellen of rooien van houtgewas   - deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer danwel natuurontwikkeling;
- er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden;  
het omzetten van grasland in bouwland/scheuren van grasland   - er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden;  
het beplanten van gronden met houtgewas (hoger dan 1 meter)   - er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden.  

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. transferpunten;
  • e. bermen en beplanting;
  • f. water, waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, taluds, duikers en bruggen;
  • g. straatmeubilair, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst;

alsmede voor:

  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, faunapassages en voorzieningen voor het openbaar vervoer.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
geluidwerende voorzieningen en objecten van beeldende kuns   5 meter  
viaducten, ecoducten en bruggen   20 meter  
bouwwerken ten behoeve van bewegwijzering   10 meter  
licht- en andere masten   8 meter  
hekwerken, voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer (zoals abri's en fietsenstallingen) en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 meter  

6.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. watergangen, oevers en taluds;
  • c. waterberging;
  • d. scheepvaart, waaronder begrepen veerverbindingen;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurlijke waarden;

alsmede voor:

  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals sluizen, kaden, keermuren, bruggen, duikers, stuwen, aanlegsteigers, meerpalen en andere voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 8 meter, met dien verstande dat de oppervlakte van particuliere steigers niet meer mag bedragen dan 15 m².

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2

8.1 Bestemmingsomschrijviing

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van archeologische monumenten (AMK-terrein), archeologische vindplaatsen en historische kernen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

8.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 2' mede bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 100 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken voor bouwen tgen dienste van de andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 8.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 8.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • d. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

8.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

8.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 8.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het ophogen van gronden.

8.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 onder a t/m f betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige;
  • h. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 onder g betreft, waarbij:
  • i. de bodem als gevolg van het ophogen niet meer wordt belast dan 0,8 ton/m², of;
  • j. het ophogen plaatsvindt op gronden die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet zettingsgevoelig zijn; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.4.3 Toertsingcriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); o\
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

8.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

8.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

8.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

8.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

8.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

8.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

8.6.2 Advies

Alvorens de in lid 8.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

 

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5b

9.1 Bestemmingsomschrijviing

De voor 'Waarde - Archeologie 5b' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van gronden met een middellage verwachting (diepteligging 1,5-3 m -Mv), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 5b' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 5b' mede bestemde gronden.

9.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 1,5 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken voor bouwen tgen dienste van de andere bestemming
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 9.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • d. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

9.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

9.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 9.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 5b' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het ophogen van gronden.

9.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4.1 onder a t/m f betreft die niet dieper reiken dan 1,5 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige;
  • h. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4.1 onder g betreft, waarbij:
    • 1. de bodem als gevolg van het ophogen niet meer wordt belast dan 0,8 ton/m², of;
    • 2. het ophogen plaatsvindt op gronden die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet zettingsgevoelig zijn; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.4.3 Toertsingcriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); o\
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

9.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

9.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 5b' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

9.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 1,5 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

9.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

9.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

9.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 5b' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

9.6.2 Advies

Alvorens de in lid 9.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

Artikel 10 Waarde - Natura 2000

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Natura2000 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het instandhouden van de landschaps- en natuurwaarden;
  • b. het voorkomen van verslechtering en verstoring van de aanwezige natuurlijke habitats.

10.2 Afwijken van de bouwregels

Voor zover ingevolge de gronden waarmee de onderhavige bestemming samenvalt, omgevingsvergunning wordt verleend, dienen bij de criteria voor verlening of medewerking tevens de volgende eisen in acht te worden genomen:

  • a. de omgevingsvergunning mag geen significant nadelige effecten hebben op de belangen die, getuige de instandhoudingsdoelstellingen, door aanwijzing als Natura-2000-gebied worden beschermd;
  • b. van het bepaalde onder a mag worden afgeweken indien aangetoond wordt dat er geen redelijk alternatief voorhanden is en er tevens sprake is van een dwingende reden van openbaar belang.

10.3 Afwijken van de gebruiksregels

Voor zover ingevolge de gronden waarmee de onderhavige bestemming samenvalt, omgevingsvergunning wordt verleend, dienen bij de criteria voor verlening of medewerking tevens de volgende eisen in acht te worden genomen:

  • a. de omgevingsvergunning mag geen significant nadelige effecten hebben op de belangen die, getuige de instandhoudingsdoelstellingen, door aanwijzing als Natura-2000-gebied worden beschermd;
  • b. van het bepaalde onder a mag worden afgeweken indien aangetoond wordt dat er geen redelijk alternatief voorhanden is en er tevens sprake is van een dwingende reden van openbaar belang.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor zover ingevolge de gronden waarmee de onderhavige bestemming samenvalt, een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden kan worden afgegeven dienen bij de criteria voor verlening tevens de volgende eisen in acht te worden genomen:

  • a. de werken/werkzaamheden mogen geen significante nadelige effecten hebben op de belangen die, getuige de instandhoudingsdoelstellingen, door aanwijzing als Natura-2000-gebied worden beschermd;
  • b. van het bepaalde onder a mag worden afgeweken indien aangetoond wordt dat er geen redelijk alternatief voorhanden is en er tevens sprake is van een dwingende reden van openbaar belang.

Artikel 11 Waarde-Ecologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van de waterhuishoudkundige situatie van de attentiegebieden EHS ten behoeve van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur (natte natuurparels).

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.3.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk.

11.3.2 Uitzondering

Het in lid 11.3.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • c. die plaatsvinden op gronden op een agrarisch bouwvlak.

11.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 11.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.

11.3.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 hoort zij het betrokken waterschapsbestuur.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van bouwwerken gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.

13.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen, met uitzondering van:
    • 1. ingangspartijen;
    • 2. voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
    • 3. ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, mits deze binnen een agrarisch bouwvlak worden gesitueerd.
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de aangrenzende gronden, en/of;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, en/of;
  • c. in verband met de verkeersveiligheid.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Tot gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting of escortbedrijf;
  • b. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • c. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden als start- en landingsbaan voor spuitvliegtuigjes;
  • d. het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.
  • e. de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • f. het gebruik en/of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik en/of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen voor (zelfstandige) bewoning;
  • h. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, behoudens voor zover zulks in overeenstemming is met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • i. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie (de stikstofemissie zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het plan) als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden.

14.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 onder i ten behoeve van een toename van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen, indien:

  • a. aangetoond is dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen gevoelige Natura 2000-gebieden, of;
  • b. anderszins is aangetoond dat geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

14.3 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid als wordt voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de "Nota Parkeernormen Altena" zoals vastgesteld op 15 december 2020. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • b. De onder a. bedoelde parkeergelegenheid dient na realisering in stand te worden gehouden;
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

14.4 Laden lossen
  • a. Indien het gebruik van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, verzekerd dat op eigen terrein dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
  • b. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Landschapstypen

15.1.1 Landschapstypen en kernkwaliteiten

ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-kommen' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het rivierenlandschap, subtype kommen, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, doorschemerend (micro)reliëf en leefgebied van weidevogels (o.a. grasland);

15.1.2 Regels

Voor de in lid 15.1.1 genoemde gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

15.2 Vrijwaringszone molenbiotoop

15.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bestemd voor het beschermen van de in of in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en zijn waarde als beeldbepalend element.

15.2.2 Bouwregels

Voor bouwwerken op de in lid 15.2.1 bedoelde gronden geldt, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), dat:

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing mag worden opgericht met een bouwhoogte die hoger is dan het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing mag worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing en het middelpunt van de molen, vermeerderd met de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.

15.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 voor het oprichten van bouwwerken met een grotere bouwhoogte, mits:

  • a. de vrije windvang van de molen en de waarde van de molen als beeldbepalend element al is beperkt vanwege de aanwezige bebouwing en de windvang van de molen en waarde van de molen als beeldbepalend element niet verder wordt beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing, of;
  • b. door de bouwwerken, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en of waarde van de molen als beeldbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht, of;
  • c. toepassing van de in lid 15.2.2 edoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

15.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, op de in lid 15.2.1 bedoelde gronden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    • 1. het ophogen van gronden;
    • 2. het aanbrengen van opgaande beplanting.
  • b. Het in lid 15.2.4 onder a genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. noodzakelijk zijn voor het normale beheer en onderhoud van de gronden;
    • 2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
  • c. De in lid 15.2.4 onder a genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en of waarde van de molen als beeldbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

15.3 Wetgevingzone - ecologische verbindingszone
15.3.1 Omscchrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van een ecologische verbindingszone als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

15.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
    • 2. het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;
    • 3. het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter;
    • 4. het verlagen, vergraven, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 5. vellen of rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van poelen, sloten en greppels;
  • b. Het verbod, zoals onder 15.3.2 sub a gesteld, geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden:
    • 1. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
    • 2. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
    • 3. die nodig zijn voor de aanleg van de ecologische verbindingszone en landschappelijke inpassing overeenkomstig de in bijlage 2 van de regels opgenomen 'Inrichtingsschets EVZ en landschappelijke inpassing';
  • c. De omgevingsvergunning voor de onder 15.3.2 sub a genoemde werken of werkzaamheden wordt slechts verleend indien:
    • 1. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige of potentiële natuur- en landschappelijke waarden;
    • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan het realiseren en functioneren van de ecologische verbindingszone;
    • 4. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een ter zake deskundige.

15.4 Zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water', zijn de gronden mede bestemd voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen. Daartoe gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water' specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

15.5 Zoekgebied voor ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ', zijn de gronden mede bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van een ecologische verbindingszone. Daartoe gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

15.6 Beperkingen veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' gelden specifieke regels voor veehouderijen. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

15.7 Verordening Noord-Brabant toe te voegen
15.7.1 Ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening toe te voegen ecologische verbindingszone' worden de gronden aangewezen als Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone, zoals edoeld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

15.7.2 Watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening toe te voegen watersystemen' worden de gronden aangewezen als Behoud en herstel van watersystemen, zoals bedoeld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

15.8 Verordening Noord-Brabant te verwijderen

15.8.1 Ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening te verwijderen ecologische verbindingszone' wordt het werkingsgebied Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone, zoals bedoeld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.

15.8.2 Watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening te verwijderen watersystemen' wordt het werkingsgebied Behoud en herstel van watersystemen, zoals bedoeld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding, voor:

  • a. afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven maten en percentages, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de voorgeschreven maten en percentages;
  • b. overschrijdingen van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen met ten hoogste 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bouwen van werken van beeldende kunst tot een bouwhoogte van 15 meter;
  • d. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, zoals gasontvang- en reduceerstations en trafo's, mits de oppervlakte niet meer dan 20 m² bedraagt en de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter, respectievelijk 4,5 meter.
  • e. het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand dan 5 meter tot de naar de weg gekeerde bouwgrens of bestemmingsgrens, mits:
    • 1. de verkeersveiligheid hierdoor niet wordt aangetast;
    • 2. dit vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
  • f. het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen dan de voorgeschreven afstand, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. dit vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
  • g. het gebruik van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk behorend bij een woning of bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte (mantelzorg), mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende bouwregels inzake bijbehorende bouwwerken bij woningen of bedrijfswoningen wordt ingepast, met dien verstande dat de maximale oppervlakte die voor mantelzorg mag worden gebruikt niet meer dan 60 m² mag bedragen;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 4. een en ander met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

17.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

17.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 17.1.1 met maximaal 10%.

17.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

17.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 17.1.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 17.1.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 17.1.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Dussen: Korn Boezenweg 2”