direct naar inhoud van Regels
Plan: Kern Andel: Wilhelminastraat 32
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.AndBP115Wilhelmi32-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Kern Andel: Wilheminastraat 32" met identificatienummer NL.IMRO.1959.AndBP115Wilhelmi32 van de gemeente Altena.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw:

uitbreiding van een hoofdgebouw.

1.4 aan huis verbonden beroep of bedrijf:

een beroep of bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend en dat is gericht op het ambachtelijk vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.8 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 archeologisch deskundige:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de ten tijde van het advies of beoordeling geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 archeologisch onderzoek:

onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek).

1.12 archeologisch rapport:

rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.13 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.15 behoudsmaatregelenplan:

document waarin maatregelen zijn geformuleerd die getroffen worden om archeologische resten in de bodem te behouden en te beschermen tijdens de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de gronden nadien.

1.16 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en/of is gevestigd in een bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de gebruikers van het betreffende perceel.

1.18 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen.

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.22 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.30 evenement:

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke grote of kleine gebeurtenis die verplaatsbaar is en waarbij muziek, kunst, cultuur, sport, religie, wetenschap of een combinatie van deze centraal staat en die terugkerend of eenmalig is.

1.31 extensief recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.32 discotheek:

een bedrijf dat is gericht op het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gecertificeerde instantie:

instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet

.

1.35 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie en een discotheek.

1.37 huishouden:

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is.

1.38 kampeermiddelen:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.39 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.40 kunstwerk:

een bouwconstructie in weg, water of spoorlijn, zoals bruggen en sluizen.

1.41 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het natuurlijk terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.42 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder praktijken voor fysiotherapie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, woonzorg en kinderopvang, alsook ondergeschikte detailhandel en horecabedrijf ten dienste van deze voorzieningen.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt tot een maximum vloeroppervlak van 100 m2, tenzij elders in deze regels anders is bepaald.

1.45 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 overkapping/carport:

een dakconstructie, vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende bebouwing, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.47 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en/of op een afstand van ten hoogste 4 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;
  • c. bij bouwen boven of op het water: het gemiddelde waterpeil;
  • d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. In het geval van een brug en aanbrug is het aansluitende afgewerkte maaiveld de bovenkant van het wegdek, daarvoor geldt als peil de hoogte van de weg naar en van de brug en dus niet de hoogte van het wegdek op de brug zelf.

1.48 Plan van Aanpak (PvA)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van booronderzoek (verkennende of karterende boringen) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvA door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.49 Programma van Eisen:

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.50 publieksgerichte dienstverlening

aan detailhandel verwante dienstverlening, zoals reis- en uitzendbureaus, videotheken, kap- en schoonheidssalons, zonnestudio's, hypotheekwinkels, baliefuncties van banken en van andere kantoren, en andere vormen van dienstverlening met overwegend een baliefunctie; onder dienstverlening is hier geen detailhandel en geen horeca begrepen.

1.51 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.52 sociale koopwoning:

een koopwoning zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1, eerste lid, onder e van het Besluit ruimtelijke ordening, waarbij een in deze verordening bepaalde maximale koopprijs van toepassing is van ten hoogste de kostengrens van € 355.000, - vrij op naam

1.53 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.54 voorgevel:

De fysieke voorkant van een (hoofd)gebouw. Indien twijfel bestaat over welke gevel dient te worden aangemerkt als voorgevel dan is de feitelijke situatie doorslaggevend. Wanneer ook de feitelijke situatie geen doorslag geeft, dan dienen de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd:

  • a. de systematiek van huisnummering (waar zich het huisnummer bevindt);
  • b. de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of de hoofdingang bevindt;
  • c. de plaats waar de brievenbus is aangebracht;
  • d. de plaats waar zich de hoofdontsluiting van het perceel bevindt.

1.55 vrijstaand:

woningen waarbij het hoofdgebouw vrijstaat van naast gelegen hoofdgebouwen.

1.56 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.57 webwinkel:
  • a. een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  • b. een internetwinkel met opslag- en verzendfunctie;
  • c. een internetwinkel met beperkte afhaalmogelijkheid.

1.58 wonen

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.

1.59 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.60 woningsplitsing:

woningsplitsing: het bouwkundig en functioneel splitsen van een zelfstandige woning in twee of meer zelfstandige woningen óf het realiseren van één of meer woningen binnen de aaneengesloten hoofdbebouwing.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  • c. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • d. dagrecreatie;
  • e. het behoud, de versterking, herstel en/of ontwikkeling van (potentiële) landschapswaarden, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden;
  • f. evenementen;
  • g. een opstelplaats, ter plaatse van de aanduiding "opstelplaats brandweer";

met de daarbij behorende:

  • h. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  • i. bermen en beplanting;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. straatmeubilair, afvalcontainers, kunstwerken en hondentoiletten;
  • n. voet- en fietspaden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mag worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met inachtneming van de volgende regels:

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten, speelvoorzieningen en kunstwerken mag maximaal 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,5 m bedragen.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. zijn ter plaatse van de aanduiding "opstelplaats brandweer" geen bouwwerken toegestaan.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  • b. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  • c. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • d. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. bijgebouwen, zoals erkers en serres uitsluitend in aansluiting op woningen;
  • b. luifels en dakoverstekken;
  • c. balkons;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met inachtneming van de volgende regels:

4.2.2 Bijbehorende bijgebouwen
  • a. de breedte bedraagt aan de voorzijde maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 3,5 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorende bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
  • c. de maximale diepte bedraagt 25% van de diepte van de gronden met de bestemming 'Tuin', met een maximum van 1,5 m;
  • d. de maximale oppervlakte van een aangebouwd bijbehorende bijgebouw bedraagt 6 m2;
  • e. uitbreidingen van het hoofdgebouw zijn niet toegestaan ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "uitgesloten bijbehorende bouwwerken en vergunningsvrij bouwen".

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 20 m² per bouwperceel bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 1 m bedragen.

Artikel 5 Verkeer-Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten en pleinen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. evenementen;

met de daarbij behorende

  • e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  • f. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. fietsenstallingen;
  • j. straatmeubilair;
  • k. geluidwerende voorzieningen;
  • l. voorzieningen van algemeen nut.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

met in achtneming van de volgende regels:

5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 m bedragen.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  • c. bruggen, stuwen en duikers;

met de daarbij behorende:

  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterafvoer, waterberging en vissen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. extensief recreatief gebruik.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met inachtneming van de volgende regels:

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • b. met uitzondering van verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten, speelvoorzieningen, kunstwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Bij een toename van het verhard oppervlak dient deze toename in hetzelfde peilgebied één op één te worden gecompenseerd.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis gebonden activiteiten, indien deze in de lijst van 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten' is opgenomen in de van deze regels deel uitmakende bijlage 4 - Lijst 1 en met inachtneming van de voorwaarden genoemd in lid 7.4.1;
  • c. sociale koopwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'sociale koopwoning'

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  • f. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • g. parkeervoorzieningen. .

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met inachtneming van de volgende regels:

7.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • d. voor zover is aangegeven mogen uitsluitend de woningtypen worden gebouwd:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', voor vrijstaande woningen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' voor aaneengebouwde woningen;
  • e. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen de bestaande afstand;

met dien verstande dat bij aaneengebouwde woningen in de perceelsgrens mag worden gebouwd;

  • f. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

7.2.3 Bijgebouwen
  • a. bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  • b. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. buiten het bouwvlak bedraagt het maximum bebouwingspercentage 60% van het gehele bouwperceel, met een maximum van 100 m2 per hoofdgebouw;
  • f. In afwijking van het bepaalde onder e. geldt ter plaatse van de aanduiding "bijbehorend bouwwerk" dat de gronden ter plaatse van deze aanduiding volledig bebouwd mogen worden ten behoeve van bijbehorende bouwwerken.
  • g. de afstand van bijbehorenbde bouwwerken tot aan de voorgevellijn bedraagt minimaal 1 meter;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bijbehorende bouwwerken en vergunningsvrij bouwen' zijn de gronden geen erf zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 20 m² per bouwperceel bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat er maximaal één per woning is toegestaan; de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.3.1 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag is bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.2.3 sub b voor een hoger aangebouwd bijbehorend bouwwerk, mits:

  • a. het een bijbehorend bouwwerk betreft dat is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  • b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de parkeersituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid; de milieusituatie;
    • 4. de woonsituatie; en
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

7.3.2 Erfafscheidingen

Het bevoegd gezag is bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.2.4 sub a voor een hogere erfafscheiding voor de voorgevellijn, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m.
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de parkeersituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de woonsituatie; en
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • b. het gebruiken van (vrijstaande) bijbehorende bijbehorende bouwwerken bij woningen als zelfstandige woning en als woonruimte;
  • c. het gebruik van een woning en/of bijbehorende bouwwerken bij woningen voor de uitoefening van detailhandel of horecagelegenheid;
  • d. het gebruik van een bed & breakfast voor overnachting van seizoensarbeiders;

7.4.2 Voorwaardelijke verplichting sloop kassen

a Asbest onderzoek voorafgaand aan sloop

De op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan op het perceel aanwezige kassen mogen alleen worden gesloopt, als:

  • a. voorafgaand aan de sloop van de kassen een bodemonderzoek naar het voorkomen van asbest in de bodem, conform NEN 5707 is uitgevoerd, en;
  • b. het onderzoek onder 'a' gedeeld is met het bevoegd gezag, en;
  • c. het bevoegd gezag kan instemmen met de resultaten van het onder 'a' bedoelde onderzoek, hetgeen blijkt uit een beschikking/goedkeuring ervan door het bevoegd gezag, en;
  • d. indien uit de resultaten van het asbest bodemonderzoek blijkt dat een sanering van de bodem vereist is dient de bodem gesaneerd te zijn voorafgaand aan de sloop van de kassen.

b Onderzoek na sloop

In verband met de (mogelijke) asbesthoudende toepassing in de bestaande bebouwing dient minimaal vier weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden door de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag te worden aangetoond dat geen sloopresten achtergebleven zijn op of in de bodem. Dat kan door:

  • a. het uitvoeren van bodemonderzoek conform NEN5740 naar de bovengrond (tot 0,5 m-mv), of;
  • b. door het aantonen dat de sloop plaatsvindt door een gecertificeerd bedrijf en het nemen van foto's van het maaiveld tijdens en na de sloop

7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Afwijken aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om het gebruik van een (bedrijfs)woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf toe te staan, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken met een maximum oppervlak van 100 m²;
  • c. het aan huis verbonden beroep of bedrijf in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • d. het aan huis verbonden beroep of bedrijf is genoemd in de Staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 1 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan de in deze Staat genoemde beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • e. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd:
    • 1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
    • 2. beperkte detailhandel via internet, mits geen goederen van huis worden afgehaald.
  • g. bij de uitoefening van een kapsalon het aantal kappersstoelen niet meer bedraagt dan 1;
  • h. het aan huis verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • i. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.3 .

7.5.2 Afwijken voor bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve een bed & breakfast in een woning, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de bed and breakfast wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • c. de uitoefening van bed and breakfast geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 5 bedraagt;
  • f. de omvang van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken tot een maximum oppervlak van 50 m²;
  • g. de maximale verblijfsduur voor gasten 14 aaneengesloten dagen bedraagt;
  • h. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel ;
  • i. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in legaal opgerichte gebouwen;
  • j. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw en/of de daaraan gebouwde bijbehorende bouwwerken en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

Artikel 8 Waarde-Archeologie-2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van archeologische monumenten (AMK-terrein), archeologische vindplaatsen en historische kernen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

8.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 2' mede bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 100 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.3.1 Afwijken ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 4.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

8.3.2 Archeologisch rappiort

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

8.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 8.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het ophogen van gronden.

8.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.4.1. genoemde verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 onder a t/m f betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige;
  • h. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 onder g betreft, waarbij:
    • 1. de bodem als gevolg van het ophogen niet meer wordt belast dan 0,8 ton/m², of;
    • 2. het ophogen plaatsvindt op gronden die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet zettingsgevoelig zijn; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

8.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 6.4.3 onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA en de Kwaliteitscriteria 2.2 VTH.

8.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

8.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

8.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

8.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

8.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

8.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

8.6.2 Advies

Alvorens de in lid 8.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

Artikel 9 Waterstaat-Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering, waterhuishouding en waterstaat.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterkering' mede bestemde gronden.

9.2.2 Uitzonderingen

Het onder 9.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', mits:

  • a. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 8 m.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. de bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden;
  • b. het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
  • c. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.

9.4.2 Uitzonderingen

Het in 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

9.4.3 Toetsingscriteria

De in 9.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden;
  • b. alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning wint bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, hellingbanen en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

11.2 Bestaande maten

11.2.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (legale) bouwwerken, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden

11.2.2 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 11.2.1 uitsluitend van toepassing, indien het geschiedt op dezelfde plaats.

11.2.3 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan met dien verstande dat:

  • a. het bouwwerk loodrecht onder het hoofdgebouw en/of daarbij behorende bouwwerk en wordt gebouwd;
  • b. de maximale diepte van een ondergronds bouwwerk 3,5 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf peil.

11.3 Parkeren en laden en lossen

11.3.1 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor eenwijziging van het gebruik, is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in minimaal 22 parkerplaatsen.
  • b. De onder a. bedoelde parkeergelegenheid dient na realisering in stand te worden gehouden;
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

11.3.2 Laden en lossen
  • a. Indien het gebruik van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, verzekerd dat op eigen terrein dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
  • b. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens en voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het gebruik ten behoeve van een seksinrichting;
  • f. raam- en straatprostitutie.

12.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  • 1. Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden zoals bedoeld in artikel 7.1 is alleen toegestaan indien, in overleg en overeenstemming met het waterschap en de gemeente, gelijktijdig met de realisatie van de woningen voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gelaten.
  • 2. Binnen het plangebied moet voldoende berging worden gecreëerd om het hemelwater bij extreme weersomstandigheden te kunnen bergen. Hiervoor wordt de vuistregel gehanteerd dat voor een bui= T=100+10%, per hectare verharding 436 m3 berging beschikbaar moet zijn in geval van open water. Voor het plangebied betekent dat 0,0857 * 436 = 37,3 m3 berging.
  • 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid als het realiseren van de waterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

12.3 Voorwaardelijke verplichting opstelplaats brandweer

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden zoals bedoeld in artikel 7.1 is alleen toegestaan indien op de gronden ter plaatse van de aanduiding "opstelplaats brandweer" worden halfverharding wordt aangebracht en en in stand wordt gelaten.

Artikel 13 Algemene aanduidingregels

13.1 Veiligheidszone - ontplofbare oorlogsresten

 

13.1.1 Omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - ontplofbare oorlogsresten' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem.

13.1.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a Bouwverbod

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - ontplofbare oorlogsresten' geen bouwwerken worden gebouwd.

b Uitzonderingen bouwverbod

Het in lid 13.1.2 onder a genoemde verbod is niet van toepassing op bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de daar voorkomende bestemming(en).

13.1.3 Afwijken van de bouwregels
a Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid id 13.1.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de daar voorkomende bestemming(en), indien voldaan wordt aan het beleid ten aanzien van het onderzoeken en opsporen van mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de beleidsnota 'Beleid Ontplofbare Oorlogsresten 2024', zoals vastgesteld op 13 februari 2024. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.

b Voorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1.3 onder a.

13.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a Verbod

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - ontplofbare oorlogsresten' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, vergraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het aanleggen van drainage en het aanleggen, graven, verleggen, verdiepen, baggeren en/of verbreden van greppels, watergangen en andere waterpartijen;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • e. het aanbrengen of rooien van bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (voor zover het geen bouwwerken zijn);
  • g. het uitvoeren van sonderingen, boringen, heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals damwanden.

b Uitzonderingen

Het in lid 13.1.4 onder a genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds naoorlogs uitgegraven diepte, alsmede het verdiepen en baggeren van greppels, watergangen en andere waterpartijen indien niet dieper wordt verdiept of gebaggerd dan de laag die al eerder naoorlogs is verwijderd, of;
  • c. de werken of werkzaamheden het normale agrarisch gebruik op agrarische gronden betreffen, waaronder begrepen diepploegen indien dit aantoonbaar eerder is gebeurd, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten door een gecertificeerd opsporingsbedrijf conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd projectplan.

c Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1.4 onder a wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het beleid ten aanzien van het onderzoeken en opsporen van mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de beleidsnota 'Beleid Ontplofbare Oorlogsresten 2024', zoals vastgesteld op 13 februari 2024. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.

d Voorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in in lid 13.1.4 onder a.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Maten en bouwgrenzen
  • a. Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
    • 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    • 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  • b. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit;
  • 2. geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Kern Andel: Wilhelminastraat 32".