direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Andel: Neer Andelse weg transportverdeelstation
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de uitbreiding van de transportcapaciteit voor elektriciteit heeft ENEXIS het voornemen om een 10kV transformatorstation/verdeelstation (hierna transportverdeelstation genoemd) te bouwen. De groeiende behoefte aan transportcapaciteit die voor de komende jaren in de omgeving is voorzien, maakt deze uitbreiding noodzakelijk. De nieuw te bouwen installatie wordt aangesloten op het bestaande hoofdnet dat wordt bedreven op een spanningsniveau van 10kV. De functie van het station is het stabiliseren van het spanningsniveau met de regelbare transformator en het verdelen van de elektriciteit voor de omgeving. Tevens zal deze installatie bijdragen aan een verdere verbetering van de leveringszekerheid.

Het vigerende bestemmingsplan 'WAAU2017' staat de ontwikkeling van een nieuw te bouwen transportverdeelstation niet toe. Om de realisatie van een nieuw te bouwen installatie mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden en is het voorliggende Kern Andel: Neer Andelse weg transportverdeelstation opgesteld.

Per 1 januari 2019 is de gemeente Woudrichem, waaronder Andel viel, opgegaan in de gemeente Altena.

1.2 Planlocatie

Het plangebied ligt op de kruising van de Middenweg en de Neer-Andelseweg net buiten de bebouwde kom van het dorp Andel. De plaats Andel is gelegen in de gemeente Altena, provincie Noord-Brabant. De kadastrale aanduiding van het perceel is gemeente Woudrichem, sectie I nummer 2261.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een braakliggend, onverhard terrein. Ten noorden en noordoosten daarvan liggen een tennisbaan en enkele andere sportvelden. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een braakliggend onverhard terrein voorzien van bomen en bosschages. Tot 2002 was hier een depotterrein gesitueerd, genaamd 'Depotterrein Andel'. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Neer-Andelseweg en aan de zuidzijde door de Middenweg. Zowel aan de westzijde als oostzijde ligt open landbouwgebied, dat een agrarische bestemming heeft. Rondom het perceel, aan de west- en zuidzijde, ligt een watergang. Een impressie van de huidige situatie van het plangebied is weergegeven in de afbeeldingen 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Impressie huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Impressie huidige situatie plangebied

De gemeente Altena heeft aangegeven dat er plannen in ontwikkeling zijn voor een fietspad langs de Neer-Andelseweg. Er worden op dit moment twee verschillende fietspadtracés onderzocht. Mocht uit het onderzoek van de gemeente blijken dat het fietspadtracé langs de Neer-Andelseweg het meest kansrijk is, dan zal het verdeelstation mogelijk enkele meters naar het noorden worden verplaatst. Dit zal duidelijk zijn voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan 'WAAU2017' is door de raad van de voormalige gemeente Woudrichem vastgesteld op 19 juni 2018. Dit bestemmingsplan staat de ontwikkeling van een nieuw te bouwen transportverdeelstation niet toe.

De locatie (zie blauwe markeerpunt in afbeelding 3) heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Sport'. Deze gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen, met de daarbij behorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorziening, speelvoorzieningen, tuin en erven en voorzieningen van algemeen nut. Op deze gronden mag gebouwd worden ten dienste van de genoemde bestemming. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd waarbij 100% van het bouwvlak mag worden benut. De hoogte van de gebouwen is begrensd tot 3 meter.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter mag bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen. De maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 20 m2 per bouwperceel bedraagt. Voor overige bouwwerken geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter mag zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Planlocatie transportverdeelstation te Andel (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ten oosten van het plangebied ligt een gebied met de bestemming 'Groen'. Tot 2002 was hier een depotterrein gesitueerd. De gebieden ten westen en zuiden van het plangebied, aan de overzijde van respectievelijk de Neer-Andelseweg en de Middenweg, hebben een agrarische bestemming.

1.4 Planopzet en leeswijzer

1.4.1 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VO01 ), waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch zijn geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

1.4.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied van het transportverdeelstation en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader voor zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. De uitgangspunten, locatiekeuze en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de voorgestane ontwikkelingen komen vervolgens in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Huidige situatie

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.400 m2 en is een geheel onverhard, onbebouwd stuk grasland met agrarische doeleinden. Momenteel geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'WAAU2017'. De locatie heeft op grond van dat bestemmingsplan de bestemming 'sport'. Dit geldt ook voor de percelen ten noorden en oosten van de te ontwikkelen locatie, uitgezonderd het voormalige depotterrein welke de bestemming 'groen' heeft. Ten westen en ten zuiden van het plangebied geldt een agrarische bestemming. In de directe omgeving bevinden zich geen woningen; dit is hoofdzakelijk in gebruik als landbouw of veeteelt grond.

De Middenweg - in westelijke richting - buigt vlak voor de kruising met de Neer-Andelseweg af naar rechts - het noorden - om na 60 m aan te sluiten op de Neer-Andelseweg. De inrit naar het plangebied is gesitueerd aan deze afbuiging, op de Middenweg, aan de westzijde van het plangebied. In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: planlocatie transportverdeelstation te Andel

Toekomstige situatie

Het totaalstation heeft een oppervlakte van circa 200m2, waarbij tot een maximum van 2.5m -Mv een fundering met bekabeling wordt aangelegd. Bij de ontwikkeling wordt het maaiveld niet opgehoogd. Er is rekening gehouden met de aanleg van kabels en leidingen in het plangebied die op 1.8 m - Mv worden aangelegd; de definitieve ligging en oppervlakte zijn nog niet bekend een indicatie van de ligging is opgenomen in Bijlage 1.

Het transportverdeelstation zal in een aantal fasen worden opgebouwd tot totaalstation. In de eerste fase worden het 'NET'-gedeelte als ook het 'MS-T'-gedeelte gebouwd. Het NET-station betreft een inpandige transformatorruimte die de nabije omgeving, zoals openbare verlichting en elektriciteitsaansluitingen tot maximaal 250 A, voorzien van energie op laagspanningsniveau. Het 'MS-T'-gedeelte, ook wel Middenspanningstransportverdeelstation genoemd, betreft een ruimte voor de middenspanningsinstallatie. Deze installatie verdeelt energie op middenspanningsniveau naar de achterliggende middenspanningsringen in de gehele omgeving. Normaliter wordt een dergelijk station middels twee inkomende middenspanningsvelden gevoed (N-1 principe), waarna deze verdeeld worden over bijvoorbeeld 12 afgaande middenspanningsvelden richting woonwijken, industrieën etc.

Het 'MS-T'-gedeelte bevat 17 MS-velden en heeft een breedte van 6,5 m. De totale afmetingen van de bebouwing voor fase 1 is 17 bij 6,5 bij 2,5 m (Lengte x Breedte x Hoogte). Op afbeelding 5 zijn de locaties van het 'NET'-gedeelte (blauw) en 'MS-T'-gedeelte (groen) weergegeven.

In afbeelding 5 is tevens een ruimtereservering opgenomen voor de toekomstige condensatorbank (oranje) en regeltransformator (rood). Deze zullen in de tweede fase worden gebouwd. Om de bebouwing zal een hekwerk worden geplaatst, deze is globaal aangegeven in Bijlage 2. De hoogte van het hekwerk zal circa 2,5 tot 3 meter zijn.

Een condensatorbank wordt gebruikt voor compensatie van blindvermogen in middenspanningstransportnetten. Het doel hiervan is het compenseren van spanningsverlies, dan wel reductie van netverliezen, of verhoging van de capaciteit van de middenspanningstransportbundel. Een regeltransformator regelt op middenspanningsniveau verschillende Voltages en zorgt dat de spanning in het distributienet niet te laag wordt. Bij een hoge spanning kan meer vermogen getransporteerd worden.

Na oplevering van de bebouwing van de eerste fase alsmede de kabelwerkzaamheden, zal straatwerk rondom het transportverdeelstation worden aangebracht. Om het transportverdeelstation vanaf de weg te bereiken zal er verharding worden aangebracht (zie voor indicatiestrook verharding Bijlage 3) en een toegangsdam, om het station te bereiken met benodigde bedrijfsvervoersmiddelen voor beheer en onderhoud.

Op de locatie waar momenteel de toegangsdam is, wordt een inrit gerealiseerd die geschikt is voor vrachtwagens. De toegangsdam zal zodoende verbreed en versterkt worden. In afbeelding 6 is een totaalbeeld opgenomen van het transportverdeelstation te Andel, inclusief de locatie van de dam. Uitgezonderd het bouwverkeer zorgt de ontwikkeling van de installatie niet tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Totaalbeeld toekomstige situatie transportverdeelstation te Andel

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt op hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de ontwikkeling van het plangebied Kern Andel: Neer Andelse weg transportverdeelstation.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is omgevingskwaliteit het kernbegrip. Dit begrip omvat ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit waarbij ook maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen in acht worden genomen. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt in de NOVI gewerkt aan vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie,
  • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel,
  • 3. sterke en gezonde steden en regio’s en
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Vanuit de eerste twee prioriteiten worden vanuit de in de NOVI richtingen gegeven die bij inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het elektriciteitsnetwerk ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land.

Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur

Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hier is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang.

De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De realisatie van het transportverdeelstation sluit bij deze doelstelling aan.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een belangrijk instrument is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Voor het voorliggende bestemmingsplan geldt dat er geen nieuwe stedelijke ontwikkeling plaatsvindt, omdat volgens de ladder voor duurzame verstedelijking transformatorhuisjes niet worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen uitbreiding heeft dus geen negatief effect op een goede ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden. Voor de energievoorziening is er onder andere ruimte gereserveerd voor bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen met een vermogen van 500 MW, globale trajecten van bestaande en nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 220 kV en locaties voor kernenergie. Het Barro bevat op het moment echter geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor deze dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van het Barro.

In hoofdstuk 2 geeft het Barro in titel 2.8 voor de elektriciteitsvoorziening. Deze titel belemmert de realisatie van het transportverdeelstation niet. De aanvraag voor het transportverdeelstation is dus in overeenstemming met het Barro.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie de Kwaliteit van Brabant (2018)

De provincie streeft er naar volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet te werken, daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de provincie Brabant voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Het gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.

Om Brabant in de toekomst welvarend, verbonden en klimaatproof te laten zijn, onderscheidt de provincie Brabant vier hoofdopgaven die nauw met elkaar samenhangen en die op elkaar inwerken:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De provincie acht het aanpassen van de gehele energievoorziening noodzakelijk, van productie, opslag en transport. Burgers en bedrijven kunnen daardoor nu en in de toekomst rekenen op een goed functionerend en betrouwbaar energiestelsel. De realisatie van een transportverdeelstation is daarom niet strijdig met de opgestelde opgaven en kernwaarden uit de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Interim omgevingsverordening (geconsolideerd 2020)

In het kader van de Omgevingswt heeft de provincie Noord-Brabant een interim omgevingsverordening opgesteld, waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving bij elkaar staan. Deze interim omgevingsverordening, geconsolideerd maart 2020, vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De definitieve omgevingsverordening wordt vastgesteld voordat de Omgevingswet in werking treedt.

De Verordening stelt dat de provincie bij de ontwikkeling van een plan vraagt om in de toelichting van een bestemmingsplan de ontwikkeling te verantwoorden. De Verordening bevat echter geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling van het transportverdeelstation. De realisatie van een transportverdeelstation is daarom niet strijdig met dit beleid.

3.3 Beleid Waterschap Rivierenland

3.3.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Waterschap Rivierenland zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. Deze missie is het vertrekpunt voor alle activiteiten en projecten van Waterschap Rivierenland.

Het waterbeheerprogramma (WBP) beschrijft wat het waterschap in de periode van 2022 tot 2027 wil bereiken, met wie, hoe dit wordt uitgevoerd en waarom. In het WBP zijn voor het waterbeheer in het beheergebied de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. Ook wordt hierin aangegeven hoe deze opgaven samen met anderen worden opgepakt en hoe wordt ingespeeld op initiatieven van derden.

De langetermijnvisie van het waterschap staat in de Watervisie 2050. Deze visie is in het WBP uitgewerkt met oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn; een planperiode van zes jaar. De watervisie rijkt met een horizon tot 2050 verder dan de planperiode van dit WBP (2022-2027). De watervisie is het strategisch kader voor de lange termijn en het WBP is een tactische vertaling voor de planperiode. De watervisie helpt het waterschap ook om mee te doen met strategische, vaak integrale langetermijnvisies van partneroverheden en gebiedsprocessen met stakeholders.

In de Watervisie 2050 beschrijft het waterschap het gewenste toekomstbeeld; een toekomstbestendig rivierengebied. Om dit toekomstbeeld te bereiken worden er in het WBP keuzes maken. De principes uit de watervisie helpen het waterschap om belangen af te wegen, opgaven te prioriteren en heldere beleidskeuzes te maken richting 2050. Deze principes zijn als volgt:

  • 1. De natuurlijke kenmerken van de ondergrond vormen het uitgangspunt voor het werk van het waterschap.
  • 2. Water is bepalend voor de inrichting van het gebied.
  • 3. We zijn zuinig op water en grondstoffen.
  • 4. Bescherming van het gebied tegen overstromingen is de focus.
  • 5. Het waterschap pakt uitdagingen op binnen deze generatie en wentelen niet af.
  • 6. Waterbeheer van de toekomst: er worden maatschappelijk verantwoorde keuzes gemaakt.
  • 7. Met elkaar zorgen we voor een toekomstbestendig rivierengebied.

Het beheergebied van Waterschap Rivierenland is groot en ligt tussen enerzijds de Nederrijn/Lek en anderzijds de Maas en loopt van de Kinderdijk tot aan de Duitse grens. Andel, en daarmee het plangebied, valt onder het deelgebied Alm en Biesbosch. Met het waterbeheerprogramma blijft het waterschap op koers om de lange termijn doelen te bereiken voor waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Bij de uitvoering van dit programma beweegt het waterschap mee met veranderingen om hen heen en benutten ze kansen die zich voordoen in de regio.

Wat het waterschap wil bereiken, is in de visie op hoofdpunten uitgewerkt: Goede vervulling van de rol als regionale waterspecialist; Efficiënte taakuitvoering; Goede samenwerking met andere partijen; Oog voor de maatschappelijke meerwaarde van het werk.

Naast toegespitst beleid en beleidsregels op de thema's uit het waterbeheerprogramma heeft het waterschap een eigen verordening: de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en bij dijken en wateren, heeft met de keur te maken. Bij uitvoering van werkzaamheden in een zone die op de legger wateren of op de leggers waterkeringen (dijken) staan moet een melding gedaan worden of een vergunning worden aangevraagd. Op de legger staan alle oppervlaktewateren en dijken aangegeven die in beheer zijn bij het waterschap en waarop de keur van toepassing is.

Met de realisatie van het transformatiestation is geen inbreuk gedaan op de doelstellingen uit het waterbeheerprogramma. Deze realisatie is gezien het bovenstaande niet strijdig met het waterbeheerprogramma van het Waterschap Rivierenland.

3.3.2 Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de doelen, uitgangspunten en cirteria voor dit plan zijn afgesproken. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 4.11.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Het ruimtelijk functioneel beleid van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem is uiteengezet in de Structuurvisie Land van Heusden en Altena, zoals vastgesteld op 5 september 2013. Per 1 januari 2019 zijn deze drie gemeenten gefuseerd tot de gemeente Altena. Met deze structuurvisie leggen de gemeenbesturen van de, destijds, drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. Hierin hanteren de gemeenten een sturingsfilosofie met vier vormen van gemeentelijke regie voor alle vijf beleidsvelden (wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit):

  • Basisinspanning (beleid waarvan de gemeenten vinden dat ze dat zelf moeten uitvoeren);
  • Ambities (beleid dat gemeenten graag willen realiseren);
  • Kansen benutten (beleid gericht op het slagvaardig kunnen benutten van initiatieven van derden);
  • Bedreigingen uitsluiten (beleid gericht op het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen).

De visie bevat geen relevante gebieden of regelingen voor deze voorgenomen ontwikkeling, waardoor de realisatie van een transportverdeelstation niet strijdig is met de gemeentelijke structuurvisie Land van Heusden en Altena.

3.4.2 Omgevingsvisie Gemeente Altena (2018)

Het concept van de Omgevingsvisie van Altena geeft een visie op hoofdlijnen en een visie op verschillende thema's. Het betreft een eerste conceptversie die nadien nog in een dorpenronde besproken is en in het vervolg nog uitgewerkt dient te worden per deelgebied. De voornaamste speerpunten voor het beleid voor de fysieke leefomgeving in deze visie op hoofdlijnen betreffen:

  • Ontwikkelen als groenblauwe oase
  • Versterken van de eigenheid van de dorpen
  • Ontwikkelen en groeien vanuit eigen kracht

Deze eerste conceptversie, die nog enkel op hoofdlijnen is uitgewerkt, bevat geen relevante gebieden of regelingen voor deze voorgenomen ontwikkeling. De realisatie van een transportverdeelstation is daarom niet strijdig met de gemeentelijke Omgevingsvisie.

3.4.3 Voorbereidingsbesluit Huisvesting Arbeidsmigranten (2018)

In oktober 2018 is een voorbereidingsbesluit opgesteld om ongewenste ontwikkelingen bij het huisvesten van arbeidsmigranten in woningen te voorkomen in afwachting van een regeling in een paraplubestemmingsplan. Het voorbereidingsbesluit heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling; er is immers geen sprake van het huisvesten van arbeidsmigranten. Het realiseren van een transportverdeelstation is daarmee niet strijdig met het voorbereidingsbesluit betreffende ongewenste ontwikkelingen bij het huisvesten van arbeidsmigranten.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. In de praktijk is een bestemmingsplan vaak het belangrijkste middel voor afstemming tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om de haalbaarheid te beoordelen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de ruimtelijke haalbaarheid beschreven en er wordt ook een toets aan andere waarden uitgevoerd.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waarden Kaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven en de indicatieve archeologische verwachtingswaarde. Deze waarde geeft aan of de kans op het aantreffen van archeologische belangrijke bodemvondsten groot of gemiddeld is. Indien er sprake is van een middelhoge of hoge verwachtingswaarde dan is het aanbevelingswaardig om een inventariserend archeologisch onderzoek te houden.

Cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische Waarden Kaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van de regio Land van Heusden en Altena. Het Land van Heusden en Altena maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap met hogere oeverwallen langs de rivieren en lager gelegen open komgebieden in het binnenland. Het buitendijkse uiterwaardengebied overstroomt jaarlijks. Het gebied wordt aan drie zijden begrensd door de rivieren Nieuwe Merwede, Bergsche Maas en Afgedamde Maas. Kenmerkende waterlopen binnen het gebied zijn de Alm en de Dussen. Op de oeverwallen van de rivieren, op enkele donken (zandopduikingen) en op de stroomruggen van enkele fossiele rivierlopen zijn de stadjes en dorpen ontstaan. In de lager gelegen komgebieden in het oosten van het gebied ontbreekt de bebouwing grotendeels. De hoger gelegen delen van het land worden vanouds gebruikt als akkers en boomgaarden. De natte komgebieden zijn grotendeels als grasland in gebruik. Ook vinden we er twee eendenkooien en een aantal grienden. Het westelijke deel van het gebied heeft na de St.-Elisabethsvloed lange tijd onder invloed van eb en vloed gestaan en is vanaf de zeventiende eeuw ingepolderd. De bebouwing was hier vanouds geconcentreerd op de dijken, in Hank en Nieuwendijk is in de vorige eeuw rondom de kerk een dorpskom ontstaan. De boerderijen liggen de achter dijken, staan op terpen of liggen verspreid in het land aan de polderwegen. Woudrichem is een vestingstad en maakt samen met de forten en inundatievlaktes onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: een cultuurhistorisch karakteristiek defensielandschap. In Het Land van Heusden en Altena komen diverse kasteelterreinen voor. Vroeger lag het Land van Heusden en Altena relatief geïsoleerd ten opzichte van de infrastructuur. Hierdoor kent het gebied geen omvangrijke verstedelijking. Langs de oevers van de rivieren ligt een kralenketting van (kerk-)dorpen. Binnen deze kralenketting is een duidelijk verschil in dynamiek. De dorpen langs de Afgedamde Maas en de Nieuwe Merwede liggen op zeer korte afstand van elkaar en grenzen direct aan de rivieren. Op enkele plaatsen zijn dorpen samengesmolten tot één stedelijk gebied (Rijswijk-Giessen en Wijk en Aalburg). De dorpen langs de Bergsche Maas zijn kleiner en hebben veelal nog hun oorspronkelijke structuur. In het kader van ruilverkaveling in de tweede helft van de vorige eeuw is in het grootste deel van de regio een rationele percelering aangebracht en zijn diverse nieuwe boerderijen gebouwd buiten de dorpen.

In het gebied is een markant onderscheid te zien tussen het oostelijke deel en de jongere polders in het westen. In het oosten is een duidelijke afwisseling van hoger gelegen oeverwallen en donken en lager gelegen komgebieden. De inrichting en het gebruik zijn hier nadrukkelijk aan aangepast. In het westen liggen veel vlakkere polders die vanaf de zeventiende eeuw zijn bedijkt. Van de militaire geschiedenis getuigen de vestingstad Woudrichem en de forten en inundatiewerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie 

Archeologie

Arcadis Nederland B.V. heeft in opdracht van Enexis B.V. in april 2019 een quickscan archeologie uitgevoerd (zie Bijlage 4). Deze Quickscan heeft als doel om inzicht te verkrijgen in bekende en te verwachten archeologische waarden in, en in de omgeving van, het plangebied. Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bevindt het plangebied zich in een zone met een lage archeologische verwachting.

Tijdens het opstellen van de Quickscan zijn de AMK (archeologische monumenten kaart)-terreinen, archeologische verwachtingskaart en beleidskaart van de gemeente Altena en het vigerende bestemmingsplan 'WAAU2017' in en rond het plangebied geïnventariseerd. Bekende archeologische waarnemingen en onderzoeksmeldingen zijn geraadpleegd via Archis 3.

Uit de AMK blijkt dat er geen AMK-terreinen in de directe omgeving van het plangebied bevinden. Uit Archis 3 blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen vondstlocaties zijn. Wel zijn er in het centrum van Andel een aantal vondstlocaties. Qua onderzoeksmeldingen zijn er in een straal van ongeveer 400 meter drie onderzoeken uitgevoerd.

Conclusie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bevindt het plangebied zich in een zone met een lage archeologische verwachting. Bij deze verwachting geldt dat enkel archeologisch onderzoek in planfase bij MER-plichtige projecten vallend onder de Wro, de Wet Milieubeheer of de Tracéwet van toepassing is. Aangezien het bij het transportverdeelstation Andel gaat om een bestemmingsplanwijziging en geen MER-plichtig project, hoeft er geen archeologisch vervolgonderzoek volgens de gemeentelijke verwachtingskaart te worden gedaan.

In het plangebied of in de directe omgeving bevinden zich geen AMK-terreinen of zijn archeologische vondsten gedaan. Uit een eerder onderzoek in de omgeving zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen en is het plangebied vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

Op basis van deze Quickscan archeologie waarbij de bekende en de te verwachte archeologische waarden zijn geïnventariseerd, wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren. Dit advies is conform het archeologiebeleid van de gemeente Altena. De Quickscan archeologie dient door de initiatiefnemer te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan besluiten het gebied vrij te geven van de waarde 'archeologie'.

Indien er onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, moeten deze volgens de Erfgoedwet 2016 bij het bevoegd gezag worden gemeld.

4.3 Bodemkwaliteit

De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in opdracht van Enexis Netbeheer B.V. door Verhoeven Milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek, inclusief historisch onderzoek, uitgevoerd (zie bijlage 5).

Historisch onderzoek

Op basis van de resultaten van het historisch onderzoek is de locatie vooralsnog onverdacht op het voorkomen van asbest in de bodem. Wel wordt gesteld dat de de voormalige watergangen en het mogelijk voorkomen van de OCB-parameters in de teeltlaag onderzocht dienen te worden in het verkennend bodemonderzoek.

Algemene kwaliteit (incl. voormalige watergangen)

Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt de gestelde onverdachte hypothese aangenomen, aangezien in de bovengrond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor diverse zware metalen zijn aangetoond.

Zowel zintuiglijk als analytisch zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid
van ernstige verontreinigingen als gevolg van de voormalige watergangen. Naar verwachting is
voorafgaand aan de dempingen van de watergangen eventueel slib verwijderd en zijn de
watergangen gedempt met gebiedseigen grond.

De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de betreffende achtergrond-
/streefwaarde(n). De (gestandaardiseerde) meetwaarden overschrijden de indexwaarden van 0,5 en de
interventiewaarden niet.

Teeltlaagonderzoek

In de teeltlaag zijn geen verhoogde gehalten voor de OCB-parameters aangetoond ten opzichte van de betreffende achtergrondwaarden. De nabij gelegen voormalige glastuinbouw en groentekwekerij hebben derhalve niet geleid tot een bodemverontreiniging met de onderzochte OCB-parameters in de teeltlaag.

Besluit bodemkwaliteit (BBK)

Op basis van indicatieve toetsing aan de BBK is zowel de boven- als ondergrond op de onderzoekslocatie altijd toepasbaar. Tevens is het mengmonster van de teeltlaag indicatief getoetst aan de BBK en hebben op basis van de onderzochte OCB-parameters geen invloed op de reeds gestelde classificaties.

Conclusie

Aangezien er enkel sprake is van licht verhoogde gehalten aan zware metalen, is er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen op de onderzoekslocatie. De bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie vormt geen belemmering voor het toekomstig gebruik voor de bestemming van het transportverdeelstation.

4.4 Elektromagnetische straling

Hoogspanningsleidingen moeten zo zijn geplaatst dat ze niet bereikbaar zijn vanwege het risico op elektrocutie. Voor de diverse bovengrondse hoogspanningsleidingen heeft het RIVM afstanden bepaald in relatie tot gezondheidsrisico's. Bij een transportverdeelstation moet het gebouw dan ook deugdelijk zijn afgesloten. Ook moet de installatie goed worden onderhouden waardoor kans op kortsluiting minimaal is.

Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM in 2015 (nader verduidelijkt in 2008) een voorzorgbeleid geformuleerd met als norm een magnetische veldsterkte van 0,4 µT (microTesla) voor gevoelige bestemmingen (kinderdagverblijven, woningen). Dit beleid wordt door TenneT tevens toegepast op ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstations. Voor publiekstoegankelijke locaties geldt een norm van 100 µT en voor werknemers binnen locaties geldt een norm van 500 µT.

Voor het nieuwe 10 kV station zijn geen berekeningen uitgevoerd. Op basis van expert judgement wordt verwacht dat de 0,4 µT contour zich rondom het nieuwe station zal bevinden gezien het feit dat het om de ontwikkeling van een 10 kV station gaat. De magnetische veldsterkte ligt tussen de 0 tot 8 µT voor een distributiekabel en tussen 1,5 - 40 voor een transformatorhuisje. De veldsterkte neemt af naarmate de afstand groter wordt. Bovendien geldt hier dat het elektriciteitsnet vrijwel volledig wordt afgeschermd door de toegepaste behuizing of omkasting, zodat de blootstelling aan de buitenzijde nihil is. Deze gegevens worden ondersteund door onderzoek van het RIVM (Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen, 2009).

Binnen de contour rondom het nieuwe station liggen geen gevoelige bestemmingen. De verwachting is dat de norm voor publiekstoegankelijke locaties van 100 µT niet wordt overschreden evenals de norm voor werknemers.

4.5 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.

Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:

  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.

Aan de Middenweg heeft er vóór 2002 ten oosten van het plangebied een depot gelegen, genaamd 'Depotterrein Andel'. Dit terrein lag op een afstand van meer dan 25 meter van de huidige te ontwikkelen locatie en levert geen belemmering voor Kern Andel: Neer Andelse weg transportverdeelstation.

Conclusie

Met de ontwikkeling van een nieuw te bouwen transportverdeelstation zal geen sprake zijn van gevaarlijke inrichting. Verder zijn er op of rondom het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig welke een belemmering vormen voor het nieuwe bestemmingsplan.

4.6 Geluidhinder

Wegverkeerlawaai  

Op basis van artikel 77 van de Wet Geluidhinder (Wgh) dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, waarbinnen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De Wet Geluidhinder maakt voor de normering en de te volgen procedure onderscheid in nieuwe en bestaande situaties. In principe hebben alle voor het openbaar rijverkeer toegankelijke wegen een onderzoekszone. Deze zone is een gebied aan weerzijden van de weg waar onderzoek naar eventuele geluidshinder moet plaatsvinden. De ontwikkeling van het nieuw te bouwen transportverdeelstation is op zichzelf geen geluidgevoelige ontwikkeling en geeft geen substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. Een onderzoek naar wegverkeerlawaai wordt daarom niet nodig geacht en is niet uitgevoerd.

Industrielawaai  

Het toekomstige transportverdeelstation is geen geluidzoneplichtige bedrijf. Nabij en in de kern Andel zijn geen geluidzoneringsplichtige bedrijven overeenkomstig het bepaalde in de Wet geluidshinder gelokaliseerd. Derhalve zijn er geen beperkingen waarmee in het kader van voorliggend bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

Inrichting  

Het nieuwe transportverdeelstation geeft geluidsuitstraling naar de omgeving. Voor het aspect omgevingslawaai dient een afstand van 30 meter in acht te worden genomen tussen de inrichting en woningen/functies. Binnen 30 meter liggen geen gevoelige bestemmingen.

4.7 Luchtkwaliteit

Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (grenswaarde zoals vastgelegd in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer);
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit);
  • een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 1% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie 

De ontwikkeling van het transportverdeelstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen substantiële toename is van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station is. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet mogelijk.

Voor het te ontwikkelen transportverdeelstation van 10 MVA-100MVA geldt volgens de VNG-lijst een milieucategorie van 3.1. Voor deze categorie inrichting dient een afstand van 50 meter in acht te worden genomen voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect veiligheid. ENEXIS is echter voornemens de volgende maatregelen te treffen voor het aspect geluid:

  • geluidsisolatie gebouw
  • ventilatiedeur aan westgevel

De verwachting is dat met deze mitigerende maatregelen de geluidscontour wordt terug gebracht tot ten minste 30 meter. Binnen de 30 meter contour liggen geen gevoelige bestemmingen wel een aantal objecten (tuinhuisjes/bergingen), zoals ook blijkt uit paragraaf 4.6.

Conclusie

Door het nemen van maatregelen voor het aspect geluid wordt de geluidscontour terug gebracht tot 30 meter. Omdat er geen gevoelige bestemmingen liggen binnen 30 meter afstand van het station zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling wat betreft de milieuzonering.

4.9 Natuur

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met natuurwetgeving. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) of effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland.

In de in april 2019 uitgevoerde quickscan natuurwetgeving zijn de eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld gebracht (zie Bijlage 6).

Plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie een graslandperceel aan de zuidrand van de kern Andel. Aan de oost en noordzijde van het perceel is opgaande beplanting aanwezig. Aan de oostzijde is dit een singel met ondergroei en aan de noordzijde grotendeels alleen struweel. Aan de westzijde wordt het perceel begrensd door de Neer-Andelsweg, met gedeeltelijke wegbeplanting. Ten noorden en noordoosten liggen een tennisbaan en enkele andere sportvelden, ten oosten een klein graslandperceel dat sterk verruigd is. Aan de zuidzijde ligt open landbouwgebied en op enige afstand het deelgebied Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem. Het perceel zelf is agrarisch in gebruik en wordt beweid door onder andere schapen. Rondom het perceel ligt, aan de west en zuidzijde een watergang.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in het Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem, en grenst ook niet aan dit Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem ligt op ongeveer 2.000 m afstand ten noorden van het plangebied en op circa 1.250 meter afstand ten zuiden van het plangebied. De werkzaamheden in het plangebied zijn lokaal van aard. Echter, bij de werkzaamheden voor de bouw van het transportverdeelstation komt (mogelijk) stikstof vrij die kan leiden tot een toename van depositie van stikstof in naburige Natura 2000-gebieden. De effecten van deze toename van stikstofdepositie kunnen binnen de vigerende wet- en regelgeving opgevangen worden door het Programma Aanpak Stikstof (PAS), dat kan voorzien in ontwikkelingsruimte voor projecten die een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.

Negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden kunnen grotendeels op voorhand uitgesloten worden, gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Om hierover zekerheid te krijgen is een berekening met het model Aerius uitgevoerd (zie Bijlage 7).

Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator is de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebied voor zowel de realisatie als gebruiksfase van het hoogspanningsstation berekend. Uit de berekeningen blijkt dat vanwege het project er geen Natura 2000-gebieden zijn met een stikstofdepositie die hoger is dan de drempelwaarde van 0,00 mol/ha/jaar.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet gelegen in de NNN (Natuurnetwerk Nederland) en grenst eveneens niet aan NNN-gebied. Op basis van de geplande activiteit en de omvang van de werkzaamheden worden negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN op voorhand uitgesloten. Hierdoor is verdere toetsing en het aanvragen van vergunningen niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.

Er is ten aanzien van de soortenbescherming een bureauonderzoek uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen tien jaar. Uit de NDFF blijkt dat in de omgeving van het plangebied enkele beschermde soorten bekend zijn. Het gaat om grote modderkruiper (polder ten westen van het plangebied), bunzing (polder ten westen en zuiden van het plangebied en een oudere waarneming (2009) uit de singel ten noorden van de tennisbanen) en enkele soorten vleermuizen rondom het plangebied (singels). Heikikker is bekend uit de omgeving, maar er zijn alleen geregistreerde waarnemingen uit het natura 2000-gebied Het Pompveld. Daarnaast zullen in de singels en het struweel diverse algemeen in Nederland voorkomende vogels broeden en kunnen in de opgaande beplanting nesten van jaarrond beschermde vogelsoorten aanwezig zijn.

Omdat het om een zeer kleine ingreep gaat in het leefgebied, is van aantasting van de gunstige staat van instandhouding, op basis van de draagkracht van het gebied, op voorhand uit te sluiten. Voorafgaande aan de werkzaamheden aan de toegangsdam moet de watergang visvrij gemaakt worden, waarbij ook de sliblaag meegenomen wordt. Eventueel aangetroffen (vis)fauna moet overgezet worden naar leefgebied (watergangen) waar geen werkzaamheden (meer) uitgevoerd worden. Dit dient onder begeleiding van een ecoloog met kennis van visfauna uitgevoerd worden.

Naar aanleiding van het bureauonderzoek is een veldbezoek uitgevoerd waarbij een inventarisatie naar jaarrond beschermde nesten en een geschiktheidsbeoordeling van de watergang voor grote modderkruiper plaats vond. Vervolgens is soortgericht onderzoek naar grote modderkuiper uitgevoerd middels eDNA analyse. Deze onderzoeken zijn te vinden in Bijlage 8.

Tijdens het soortgericht onderzoek is een kolonie van roeken (broedvogels met jaarrond beschermde nesten) aangetroffen rondom het plangebied. Daarnaast is in de aangrenzende sloot de aanwezigheid van grote modderkruiper aangetoond middels eDNA onderzoek. Om overtredingen van verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen zijn mitigerende maatregelen nodig voor het voorkomen van verstoren van broedende vogels en opzettelijk doden van grote modderkruiper. Voorbeelden van maatregelen zijn werken in de minste gevoelige perioden van de vastgestelde beschermde soorten (buiten broed- en voortplantingsseizoen) en uitvoeren van werkzaamheden onder begeleiding van een ecologisch deskundige.
De exacte uitvoering van de geplande werkzaamheden en de noodzakelijke mitigerende maatregelen dienen opgesteld te worden in een ecologisch werkprotocol. Werken middels dit protocol voorkomt overtreding van de Wnb in het kader van de soortbescherming.

Zorgplicht

De Wnb kent een algemene zorgplicht. Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan.

Conclusie

Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. De Aerius berekening heeft aangetoond dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden de drempelwaarde van 0,00 mol N/ha/jaar niet overschrijdt.

Negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland worden op voorhand uitgesloten.

Negatieve effecten op vleermuizen worden niet verwacht, omdat er geen sprake is van een toename van de verlichting. Negatieve effecten op andere beschermde soorten kunnen op basis van de bureaustudie niet geheel uitgesloten worden. Daarom is een soortgericht onderzoek uitgevoerd, waarbij de aanwezigheid van roeken en de grote modderkruiper is aangetoond. De volgende mitigerende maatregelen kunnen worden toegepast:

  • Het laten plaatsvinden van de werkzaamheden buiten het broed- en voortplantingsseizoen.
  • De werkzaamheden uitvoeren onder begeleiding van ecologisch deskundige.

De exacte uitvoering van de geplande werkzaamheden en de noodzakelijke mitigerende maatregelen dienen te worden opgesteld in een ecologisch werkprotocol. Als mitigerende maatregelen worden uitgevoerd is er geen ontheffing nodig.

4.10 Straalpaden, kabels en leidingen

Ter plaatse van het te ontwikkelen transportverdeelstation wordt elektriciteit verdeeld naar een aantal gemeenten. Momenteel liggen er nog geen kabels of leidingen in de grond; ten behoeve van de ontwikkeling van de installatie worden kabels en leidingen aangelegd. Deze kabels komen ondergronds, in het verdeelstation komen de kabels boven de grond. De locatie van de diverse kabeldoorvoeringen in het station bevinden zich op 1,8 m onder maaiveldniveau. Dit zal plaatsvinden op de locaties zoals aangegeven in afbeelding 6. Er komen in het plangebied geen straalpaden, kabels of leidingen voor die beperkingen van de inrichting en het gebruik van het plangebied ten gevolge hebben en/of een regeling in het bestemmingsplan noodzakelijk maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Locatie uitvoering E-kabels

Voor de locatie van de overige nieuwe kabels verspreid over het terrein is een indicatie weergegeven, zie hiervoor afbeelding 7. Deze kabels komen op een diepte 0,9 m onder maaiveldniveau. De eventuele middenspanningskabels die in de toekomst naar het transportverdeelstation toe worden geleid, worden middels gestuurde boringen onder de weg, sloot en bomen aangebracht om aangesloten te worden op het station. De huidige middenspanningskabels liggen aan beide zijde van de Neer Andelse weg. In bijlage worden mogelijke toekomstige tracés voor de kabels weergegeven. De precieze ligging zal in de toekomst (wanneer noodzakelijk) met alle belanghebbenden worden besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Locatie uitvoering overige E-kabels

4.11 Water

Met ingang van 3 december 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 “Versterken, verbinden, vergroenen” bepalend voor het waterbeleid van de verantwoordelijke waterbeheerder Waterschap Rivierenland. In het plan zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Grondwater

Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter. Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden wordt geadviseerd om hier nader onderzoek naar te doen.

Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Voordat een uitspraak kan worden gedaan over de kwel en wegzijging in een plangebied en de eventueel te treffen maatregelen, moet een initiatiefnemer berekenen hoeveel kwel wordt verwacht. Doorgaans kan worden gestart met een eenvoudige berekening volgens de formule van Mazure. Dit is een stationaire kwelberekening met een T=10 hoogwaterstand op de rivier en het polderpeil op (winter)streefpeil. Aan de hand van de uitkomst kan in overleg met de accountmanager worden bepaald of extra berekeningen aan de hand van een model nodig zijn.

Waterberging uitgangspunten Waterschap

De aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk in stand houden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem. Voor plannen met een toename van verharding is compenserende waterberging nodig.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:

  • Hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie
  • Hemelwater bergen in open water (of droogvallende watergang)
  • Hemelwater bergen in kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi, bassins, kratten, kelders).

De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.

Bij de aanleg van nieuw water in het plangebied wordt bij voorkeur zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande waterstructuur.

Watertoets

Het transportverdeelstation zal in delen worden gerealiseerd. In de watertoets (zie Bijlage 10) is bij het bepalen van de benodigde compenserende berging rekening gehouden met de totale ontwikkeling in de eindsituatie. De ontwikkeling wordt gefaseerd in de tijd uitgevoerd om uiteindelijk tot de eindsituatie te komen. In de eindsituatie is in totaal circa 560 m2 verharding toegevoegd, waarbij ook de wegverharding richting de inrit (van 3 m breed en 30 m lang) is meegenomen. De totale verharding bestaat uit circa 195 m2 (plat) dakoppervlak. Belangrijk punt is dat in het ontwerp van het transportverdeelstation een kelder van 1,90 m diep is voorzien, waarin vitale infrastructuur staat opgesteld voor de werking van het transportverdeelstation. Dit betekent dat een deel van de deklaag dient te worden afgegraven, wat een nadelig effect heeft op de kwelsituatie in het gebied.

De te verplaatsen watergang wordt minimaal met hetzelfde wateroppervlak en inhoud in noordelijke richting opgeschoven. Ook wordt de inrit met dezelfde breedte en richting verplaatst. Hierdoor hoeft hiervoor geen extra waterberging gerealiseerd te worden. Overigens wordt zowel in de 5 meter brede onderhoudsstrook als de verlengde watergang geen nieuwe kabelbedden gerealiseerd.

Toename verharding en compensatie

Omdat het plangebied kleiner is dan 1500 m², en buiten de bebouwde kom ligt, hoeft de toename van verhard oppervlak niet gecompenseerd te worden (beleid waterschap Rivierenland). Echter, omdat de projectlocatie een locatie betreft waar wateroverlast voorkomt, is het de wens van de gemeente om toch compenserende maatregelen te treffen. De gemeente heeft voorgesteld om deze compensatie te realiseren bij de herontwikkeling van het naastgelegen fietspad, een separaat project waar Enexis ook bij betrokken is. Een voordeel van deze fasering is dat er op deze manier één robuuste oplossing gemaakt wordt voor beide ontwikkelingen.

Oppervlaktewater

Het plangebied is gelegen langs een A-watergang, zoals blijkt uit onderstaande afbeelding van de legger kaart van waterschap Rivierenland. Onder de inrit van het gebied is een duiker gelegen (code 048188, de onderhoudsplicht ligt bij de gemeente Altena). De dimensionering van deze duiker is onbekend, de lengte van de duiker is 7 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: Legger waterschap Rivierenland.

Kwel

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is 'grondwaterneutraal bouwen'. Dat wil ook zeggen geen verandering in de kwelsituatie. Door het afgraven van de aanwezige kleilaag voor bijvoorbeeld een kelder of watergangen neemt de weerstand van de waterremmende laag af en de kwel toe. Omdat hier sprake van is binnen het plangebied moet dit worden gecompenseerd in de vorm van extra waterberging.

De mogelijke toename van de kwelstroom dient te worden onderzocht middels de formule van Mazure voor een situatie met een herhalingstijd van eens per 10 jaar. Dit is afgestemd met het waterschap Rivierenland en dient in een later stadium te worden uitgevoerd en afgestemd met het waterschap. Het waterschap levert hiervoor informatie aan over de hoeveelheid kwel in het gebied in de huidige situatie.

Omgang met vuilwater

Bij het transportverdeelstation wordt geen riolering aangelegd, er hoeft derhalve niet te worden aangesloten op het gemeentelijke riool.

Waterkwaliteit

In de voorgenomen ontwikkeling is rekening gebouden met ruimtereservering voor eventuele toekomstige toepassing van een condensatorbank en transformator. Een condensatorbank wordt in een behuizing geplaatst, de transformator in de buitenlucht. Vanwege de plaatsing van de transformator in de buitenlucht is er een risico op afspoeling van minerale oliën. Om deze reden zal de transformator op een vloeistofdichte vloer gezet worden die afwatert middels een olie- en benzineafscheider (OBAS).

De voorkeur van Enexis is gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Vergunningen en vervolg

Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater gebods- of verbodsbepalingen kunnen gelden op basis van de Keur. Veelal is voor werkzaamheden die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer een vergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen kan een werkzaamheid onder een Algemene regel vallen, waardoor er onder voorwaarden sprake kan zijn van een vrijstelling van de vergunningplicht.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Hoewel daar geen wettelijke verplichting toe is, heeft Enexis ervoor gekozen om in overeenstemming met de uitgangspunten van het Waterschap waterberging te realiseren. De precieze locatie en detaillering zal, in overleg met de gemeente, bij de herontwikkeling van het naastgelegen fietspad, nader uitgewerkt worden. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Landschappelijke inpassing

Bij het bepalen van de ligging van het transportverdeelstation is er rekening gehouden met de bestaande zichtlijnen en is het transportverdeelstation ingepast in de omgeving. Er is aangesloten op de aanwezige structuren uit de omgeving en op het terrein. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn: de infrastructuur, beoogde bebouwing en de aanwezige en geplande beplantingsstructuren.

Zo wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur door de bestaande overgang over de sloot te verbreden zodat het transportverdeelstation bereikbaar is voor beheer en onderhoud. Ook blijft de aanwezige bomenstructuur (op naastliggend perceel) behouden, omdat er geen bomen worden gekapt. De bomen ten oosten en ten noorden (voor de sportvelden) van het transportverdeelstation vangen het zicht op het transportverdeelstation op. Daarnaast worden er aan de noord- en oostzijde van het verdeelstation bomen-/struiken aangebracht waardoor het transportverdeelstation meer opgaat in de omgeving. Aan de voorzijde (westkant) van het verdeelstation wordt het terrein ingezaaid met een bloemrijk mengsel.

Bij de inpassing van het transportverdeelstation door middel van het aanbrengen van beplanting wordt gebruik gemaakt van verschillende inheemse beplanting die ook lokaal voorkomen, gedacht kan worden aan: hazelaar, gele kornoeltje, wilde liguster, veldesdoorn en haagbeuk (zie Bijlage 11). Bij de kleurstelling (groene stenen) en de keuze in materialen voor het transportverdeelstation wordt ook rekening gehouden met het landschap. Referentie voorbeelden van verdeelstations zijn opgenomen in het beplantingsplan (zie Bijlage 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Landschappelijke inpassing transportverdeelstation

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0010.png" Afbeelding 10: Globale weergave transportverdeelstation op satellietbeeld

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het transportverdeelstation zo goed als mogelijk wordt ingepast in de omgeving en de bestaande structuur. Tijdens de aanleg wordt de omgeving zo min mogelijk aantast, waardoor er geen kwaliteiten van het landschap verloren gaan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Algemene uitgangspunten

5.2 Algemene uitgangspunten

Het onderhavige bestemmingsplan maakt een transportverdeelstation mogelijk. De regels zijn opgesteld conform de SVBP2012.

5.3 Bestemmingsplanregeling

De bestemmingsplanregels zijn verdeeld over een aantal hoofdstukken. Deze indeling is als volgt:

Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Bestemmingsregels

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene procedureregels

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsregels
  • Slotregel

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. De inleidende regels omvatten de volgende bepalingen:

  • Begrippen: Begrippen die in de andere hoofdstukken worden gebruikt en die uitleg behoeven worden in dit artikel uitgelegd.
  • Wijze van meten: Dit artikel bevat alle technische regelingen over het bepalen van oppervlaktes, hoogtes, dieptes, breedtes, etc.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bepalingen die van toepassing zijn op de in het plan opgenomen bestemming.

Het onderhavige bestemmingsplan kent slechts één bestemminge, en wel de enkelbestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening".

Het stramien van dit artikel ziet er als volgt uit:

Bestemmingsomschrijving

De functies c.q. doeleinden die binnen deze bestemming zijn toegestaan, worden in dit onderdeel aangegeven.

Bouwregels

De bouwregels bevatten de maatvoering- en situeringeisen die gesteld worden aan bouwwerken. Voorbeelden van deze eisen zijn goot- en bouwhoogten. Ten aanzien van enkele in de regels genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen, onder meer ten aanzien van situering en/of maatvoering van bouwwerken. Voor de toepassing van de regeling van nadere eisen geldt een procedureregel.

Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bouwhoogte en situering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.

Specifieke gebruiksregels 

In dit onderdeel van de bestemmingsregeling wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Deze bepaling geeft enkel en alleen die gebruiksvormen weer, waarvan uit de bestemmingsregels niet rechtstreeks is op te maken dat zij binnen een bepaalde bestemming niet zijn toegestaan.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Omdat om een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelbepaling voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt 'meegenomen' bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag. Deze bepaling is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels

Bepalingen ten aanzien van:

  • Ondergronds bouwen: een algemene bouwregeling voor het ondergronds bouwen. Bij de berekening van bebouwingspercentages wordt de oppervlakte en inhoud van ondergrondse gebouwen (bij bedrijfswoningen), mede in aanmerking genomen.
  • Ondergeschikte bouwdelen: hierin is geregeld wanneer overschrijding van bouwgrenzen dan wel goothoogte door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan;

Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoerings- en situeringseisen met ten hoogste 10%, antenne installaties en minimale afwijkingen.

Algemene procedureregels;

De algemene procedureregels beschrijven welke procedures doorlopen dienen te worden wanneer gebruik wordt gemaakt van nadere eisen en intrekking.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

De volgende slotbepalingen zijn opgenomen in het laatste hoofdstuk:

Overgangsregels

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels en dat reeds plaatsvond vóór de datum, waarop het plan onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen, mag worden voortgezet, tenzij er sprake is van strijdigheid met het vorige plan (daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan) en tegen dat afwijkend gebruik wordt of alsnog kan worden opgetreden.

Slotregel

De slotregel is algemeen van aard en geldt voor alle bestemmingen. Deze regel geeft ook aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.

Enexis Netbeheer B.V. zal de benodigde grond voor de bovengrondse assets van de gemeente aankopen. Voor het kabelbed zal een zakelijke recht worden afgesloten (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01_0011.png"

Afbeelding 11: Locatie rechten en bebouwing

Er is bij dit plan sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeenteraad moet hiervoor op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening in principe een exploitatieplan vaststellen. Er hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Er is een anterieure overeenkomst opgesteld tussen Enexis en de gemeente. Tevens komen de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken en planschade voor rekening van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.2.1 Participatieproces

Voorafgaand aan het vooroverleg van het voorontwerp-bestemmingsplan is de directe omgeving geïnformeerd middels een informatieve brief en een informatiebijeenkomst. De informatiebijeenkomst heeft digitaal plaatsgevonden (in verband met de Covid-19 maatregelen) op 15 december 2020 van 19.00 tot 20.30 uur gehouden. Tijdens de informatiebijeenkomst hebben Enexis en Arcadis een presentatie (zie Bijlage 12) gegeven over de plannen van Enexis, de uitgevoerde onderzoeken en de planologische procedure. Tijdens en na afloop van de presentatie was er de gelegenheid voor het stellen van vragen. Er zijn verschillende vragen gestelde, de meest voorkomende vragen hadden betrekking op de thema's relatie met een toekomstig fietspad en relatie tot duurzame energie projecten. Het verslag van de informatiebijeenkomst is opgenomen in (Bijlage 13). Na afloop zijn contactgegevens gedeeld en is aangegeven dat betrokkenen met aanvullende vragen contact op kunnen nemen met het projectteam.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht zijn overleg te plegen met het waterschap en daar waar nodig met de besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het voorontwerp bestemmingsplan is aan de betreffende instanties toegezonden. Voor zover noodzakelijk bevonden zijn de inspraak- en overlegreacties verwerkt in dit bestemmingsplan.

6.2.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 juli 2022 tot en met 1 september 2022 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het plan is vervolgens op 8 november 2022 ongewijzigd ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad en vastgesteld.