direct naar inhoud van Regels
Plan: Kern Andel: Neer Andelse weg transportverdeelstation
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.   plan:   het bestemmingsplan Kern Andel: Neer Andelse weg transportverdeelstation
met identificatienummer NL.IMRO.1959.AndBP045NeerAndel-VG01 van de gemeente Altena;  
2.   bestemmingsplan:   de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;  
3.   afvalcontainer:   een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer;  
4.   antennedrager:   antennemast of andere constructie waaraan een antenne is bevestigd;  
5.   antenne-installatie:   installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.  
6.   bebouwing:   Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;  
7.   bestemmingsgrens:   de grens van een bestemmingsvlak;  
8.   bestemmingsvlak:   een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;  
9.   bouwen:   het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;  
10.   bouwgrens:   de grens van een bouwvlak;  
11.   bouwperceel:   een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;  
12.   bouwvlak:   een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;  
13.   bouwwerk:   elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;  
14.   gebouw:   elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;  
15.   gebouw van
algemeen nut:  
gebouw ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;  
16.   ondergeschikt bouwdeel:   - een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak en/of;
- ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven peil;  
17.   ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:   werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;  
18.   ondergronds bouwwerk:   een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m onder peil;  
19.   onderkomens:   voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;  
20.   opslag:   het bedrijfsmatig opslaan van goederen, grondstoffen, andere stoffen en materialen;  
21.   perceelsgrens:   grens van een perceel of bouwperceel;  
22.   voorzieningen van algemeen nut:   op het openbare net aangesloten werken en/of bouwwerken ten behoeve van het openbaar nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;  
23.   weg:   een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;  
24.   werk:   grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;  
25.   werken:   alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;  
26.   wet / wettelijke
regelingen:  
indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;  

Artikel 2 Wijze van meten

1.   de goothoogte van een bouwwerk:   vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;  
2.   de inhoud van een bouwwerk:   tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;  
3.   de bouwhoogte van een bouwwerk:   vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;  
4.   de oppervlakte van een bouwwerk:   tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;  
5.   lengte, breedte en diepte bouwwerk:   tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of harten van scheidsmuren;  
6.   bebouwd oppervlak:   de buitenmaats gemeten loodrechte projectie van de bebouwing op de ondergrond;  
7.   ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:   vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.  

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen van algemeen nut
    met de daarbij behorende:
  • b. ontsluitingswegen en -paden;
  • c. terreinen en bouwwerken;
  • d. parkeren;
  • e. water en waterhuishoudkundige doeleinden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt dat op de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingsomschrijving worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. gebouwen moeten voldoen aan de maatvoeringeisen zoals aangegeven in onderstaand schema:

Gebouwen   Eis  
Maximale goothoogte   5 meter  
Maximale bouwhoogte   5 meter  

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale bouwhoogte 3 meter bedraagt.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen aan:

  • a. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid.

Indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • 3. de milieukwaliteit;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de sociale veiligheid;
  • 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • 7. het woon- en leefklimaat.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik van bouwwerken

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. voorzieningen anders dan van algemeen nut als bedoeld in 3.1, sub a;
  • b. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen;
  • c. wonen.

3.4.2 Strijdig gebruik van gronden

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen;
  • b. het opslaan, het opgeslagen houden of (laten) bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het opslaan, het opgeslagen houden, (laten) storten of (laten) lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

3.4.3 Geen strijdig gebruik van gronden

Het bepaalde in 3.4.2, sub b en sub c is niet van toepassing voor zover het betreft:

  • a. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  • b. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden en gebouwen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen
5.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

5.1.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
  • b. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

5.1.3 Afwijking ondergronds bouwen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2, sub b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
    • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
  • b. Bij het berekenen van de blijkens de aanduidingen of deze regels geldende het maximaal te bebouwen oppervlak en/of voorgeschreven inhoudsmaat, wordt de maatvoering van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

5.1.4 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, balkons, funderingen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • c. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, balkons, galerijen, reclametoestellen en draag-constructies voor reclame, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt en deze onderdelen van de bouw niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg;
    2. 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook;
  • f. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen;
  • g. hijsinrichtingen, welke de bouwgrens met niet meer dan 1 m1 kunnen overschrijden.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

6.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor overschrijding van de in het plan voorgeschreven maatvoerings- en situeringseisen met ten hoogste 10% onder de voorwaarde dat de verhoging/overschrijding geen onevenredige aantasting tot gevolg mag hebben van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit;
  • b. de milieukwaliteit;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. het woon- en leefklimaat.

6.2 Antenne installatie

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 voor het oprichten van een antenne-installatie onder de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van de antenne-installatie, gemeten vanaf het peil, bedraagt niet meer dan 30 meter;
  • b. de antenne-installatie wordt niet opgericht op een gebouw waar langdurig personen verblijven;
  • c. gebleken is dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van een reeds bestaande antennedrager;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit als gevolg van het oprichten van de antenne-installatie niet onevenredig worden aangetast;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.3 Minimale afwijking

Indien niet op grond van de voorgaande regels kan worden afgeweken, zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. geringe wijzigingen/verschuivingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen tot ten hoogste 2 meter, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan c.q. de feitelijke situatie, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van de digitale verbeelding;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals trans-formator-huisjes, wachthuisjes, telefooncellen, onder- en bovengrondse afvalcontainers, en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 4 meter, en geen grotere oppervlakte hebben dan 15 m2;
  • c. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftopbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen niet vervullen;
  • d. het plaatsen van vrijstaande reclame (zuilen) met een maximale bouwhoogte van 7 meter;

indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • 3. de milieukwaliteit;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de sociale veiligheid;
  • 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • 7. het woon- en leefklimaat.

Artikel 7 Algemene procedureregels

7.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

7.2 Intrekking

Bij toepassing van de intrekkingsbevoegdheid ten aanzien van een verleende afwijking is de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten an de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kern Andel: Neer Andelse weg transportverdeelstation '.