Kern Andel: nabij Hoge Maasdijk 51

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.1959.AndBP013HoMaasdijk-VG01
Plantype: bestemmingsplan

Inhoud

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 5 Wonen - 1

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Artikel 7 Waterstaat - Bergend rivierbed

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Artikel 10 Algemene bouwregels

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Artikel 15 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Artikel 17 Slotregel


Bijlagen:



Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Kern Andel: nabij Hoge Maasdijk 51 met identificatienummer NL.IMRO.1959.AndBP013HoMaasdijk-VG01 van de gemeente Altena.

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

 

1.6 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

1.7 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

 

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

 

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsbevoegdheid beschikt.

 

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

 

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.12 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

1.13 bed & breakfast

een nevenactiviteit in een woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten.

 

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

 

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

1.16 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

een bedrijf dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

1.18 begane grond

dat gedeelte van een gebouw dat met de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging, gelijk is.

 

1.19 beroepsmatige activiteiten aan huis

een dienstverlenend beroep, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw uitgeoefend wordt, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.20 bestaand stedelijk gebied

gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.

 

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.23 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

1.24 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en/of afmeting ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

 

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.30 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.31 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

 

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

 

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.35 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.36 huishouden

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is.

 

1.37 lessenaarsdak

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak van ten minste 15 graden over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

 

1.38 maaiveld

de gemiddelde hoogte van het natuurlijk terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

 

1.39 maatvoeringsvlak

het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.

 

1.40 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

 

1.41 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt tot een maximum vloeroppervlak van 100 m2, tenzij elders in deze regels anders is bepaald.

 

1.42 overige bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.43 overkapping/carport

een dakconstructie, vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

1.44 peil

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a, voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en/of op een afstand van ten hoogste 4 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;

  3. bij bouwen boven of op het water: het gemiddelde waterpeil;

  4. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. In het geval van een brug en aanbrug is het aansluitende afgewerkte maaiveld de bovenkant van het wegdek.

 

1.45 publieksgerichte dienstverlening

aan detailhandel verwante dienstverlening, zoals reis- en uitzendbureaus, videotheken, kap- en schoonheidssalons, zonnestudio's, hypotheekwinkels, baliefuncties van banken en van andere kantoren, en andere vormen van dienstverlening met overwegend een baliefunctie; onder dienstverlening is hier geen detailhandel en geen horeca begrepen.

 

1.46 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als Staat van bedrijfsactiviteiten van deze regels deel uitmaakt.

 

1.47 voorgevel

De fysieke voorkant van een (hoofd)gebouw. Indien twijfel bestaat over welke gevel dient te worden aangemerkt als voorgevel dan is de feitelijke situatie doorslaggevend. Wanneer ook de feitelijke situatie geen doorslag geeft, dan dienen de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd:

  • de systematiek van huisnummering (waar zich het huisnummer bevindt);

  • de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of de hoofdingang bevindt;

  • de plaats waar de brievenbus is aangebracht;

  • de plaats waar zich de hoofdontsluiting van het perceel bevindt.

 

1.48 vrijstaand

woningen waarbij het hoofdgebouw vrijstaat van naast gelegen hoofdgebouwen.

 

1.49 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

 

1.50 webwinkel

  1. een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;

  2. een internetwinkel met opslag- en verzendfunctie;

  3. een internetwinkel met beperkte afhaalmogelijkheid.

 

1.51 wonen

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.

 

1.52 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

1.53 woningsplitsing

woningsplitsing: het bouwkundig en functioneel splitsen van een zelfstandige woning in twee of meer zelfstandige woningen óf het realiseren van één of meer woningen binnen de aaneengesloten hoofdbebouwing.

 

1.54 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

 

2.4 goothoogte van een bouwwerk

  1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  2. in afwijking van het onder a gestelde geldt dat bij het meten van de goothoogte van een bouwwerk dakkapellen buiten beschouwing worden gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel van de dakkapel.

 

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

  3. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;

  4. het behoud, de versterking, herstel en/of ontwikkeling van (potentiële) landschapswaarden, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden;

 

met de daarbij behorende:

  1. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

  2. bermen en beplanting;

  3. voet- en fietspaden.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mag worden gebouwd:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

met inachtneming van de volgende regels:

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt voor:

  1. verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten, speelvoorzieningen en kunstwerken ten hoogste 6 m;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 2,5 m.

 

 

 

 

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en pleinen;

  2. voet- en fietspaden;

  3. parkeervoorzieningen;

 

met de daarbij behorende

  1. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

  2. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. voorzieningen van algemeen nut.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mag worden gebouwd:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

met in achtneming van de volgende regels:

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 9 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 m bedragen.

 

Artikel 5 Wonen - 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan huis gebonden activiteiten, indien deze in de lijst van 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten' is opgenomen in de van deze regels deel uitmakende bijlage 3 - Lijst 1 en met inachtneming van de voorwaarden genoemd in lid 5.4.1;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': de instandhouding van de aanwezige cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle bebouwingskenmerken en - elementen van bouwwerken;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

  3. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;

  4. parkeervoorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen;

  2. bijgebouwen;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

met inachtneming van de volgende regels:

 

5.2.2 Hoofdgebouwen

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd;

  3. voor zover is aangegeven mogen uitsluitend de woningtypen worden gebouwd:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', voor vrijstaande woningen;

  1. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:

  1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 m aan beide zijden;

  1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn bouwkundige wijzigingen van gebouwen niet toegestaan;

  3. in afwijking van het bepaalde onder d mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' minder dan 3 m bedragen.

 

5.2.3 Bijgebouwen

  1. de bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;

  2. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;

  3. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;

  5. buiten het bouwvlak bedraagt het maximum bebouwingspercentage 60% van het gehele bouwperceel, met een maximum van 100 m2 per hoofdgebouw;

  6. de afstand van bijgebouwen tot aan de voorgevellijn bedraagt minimaal 1 meter;

 

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn maximaal 1 m mag bedragen;

  2. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 20 m² per bouwperceel bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;

  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten maximaal 6 m mag bedragen, met dien verstande dat er maximaal één per woning is toegestaan; de bouwhoogte van overige bouwwerken mogen niet meer dan 2,5 m bedragen.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Aangebouwde bijgebouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.2.3 sub b voor een hoger aangebouwd bijgebouw, mits:

  1. het een bijgebouw betreft dat is aangebouwd aan het hoofdgebouw;

  2. het bijgebouw ten minste 3 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de parkeersituatie;

  3. de verkeersveiligheid; de milieusituatie;

  4. de woonsituatie; en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

 

5.3.2 Erfafscheidingen

Het bevoegd gezag is bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.2.4 sub a voor een hogere erfafscheiding voor de voorgevellijn, mits:

  1. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m.

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de parkeersituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de milieusituatie;

  5. de woonsituatie; en

  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.3.3 Karakteristieke bebouwing

Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder f. teneinde bouwkundige wijzigingen toe te staan van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', mits de ingreep de bestaande architectonische en beeldbepalende kwaliteit niet aantast; alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag advies in bij de plaatselijke Monumentencommissie of gelijkwaardige adviesinstantie.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Aan huis gebonden activiteiten

Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor aan huis gebonden activiteiten is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking veroorzaken;

  2. de extra parkeerbehoefte moet zoveel mogelijk op eigen terrein worden opgelost;

  3. de bewoner oefent de activiteit zelf uit;

  4. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met bijgebouwen met een absoluut maximum van 50 m² wordt gebruikt ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit(en);

  5. de activiteit is opgenomen op de lijst van 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten', opgenomen in de van deze regels deel uitmakende bijlage 3 - Lijst 1.

 

5.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. permanente of tijdelijke bewoning, in vrijstaande bijgebouwen;

  2. het gebruiken van (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  3. het gebruik van een woning en/of bijbehorende bijgebouwen bij woningen voor de uitoefening van detailhandel of horecagelegenheid;

  4. het gebruik van een bed & breakfast voor overnachting van seizoensarbeiders;

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder b ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijbehorende bijgebouwen, mits:

  1. het betreft bedrijven:

  1. die niet milieuvergunningplichtig zijn:

  2. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;

  1. het niet betreft publieksgerichte dienstverlening;

  2. het geen horeca betreft;

  3. eventuele detailhandel uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf plaatsvindt;

  4. de totale vloeroppervlakte ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteit niet meer dan 50 m2 bedraagt, in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen in ieder geval niet meer dan 40% van de totale vloeroppervlakte;

  5. in de voortuin geen buitenopslag ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;

  6. in de omgeving van het betreffende bedrijf geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:

  1. het parkeren ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;

  2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond het bedrijf mogen plaatsvinden;

  1. het geen detailhandel betreft, tenzij het een webwinkel betreft voor zover bedoeld in 1.50 onder a en b en met uitzondering van het bepaalde onder c.

 

 

5.5.2 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve een bed & breakfast in een woning, mits:

  1. een maximum van 2 slaapkamers met een totaal van maximaal 5 personen voor bed & breakfast wordt ingezet;

  2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met bijgebouwen met een absoluut maximum van 50 m² wordt gebruikt ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit(en);

  3. bij de oppervlakte voor een bed & breakfast tellen de ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik (zoals een gedeelde douche) niet mee;

  4. de maximaal aansluitende verblijfsduur voor gasten bedraagt 14 dagen;

  5. de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking veroorzaken;

  6. de extra parkeerbehoefte moet zoveel mogelijk op eigen terrein worden opgelost;

  7. de bewoner oefent de activiteit zelf uit.

 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden in de bodem.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 en/of gepaard gaat met werkzaamheden dieper dan 0,3 m, dient de aanvrager een rapport dat door de bevoegde overheid is goedgekeurd en voldoet aan het gemeentelijk archeologiebeleid en de vigerende KNA te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;

  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het te vergunnen bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht; of

  3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht;

  1. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het bevoegd gezag beslist of beschikbare informatie ontvankelijk is en betrekt in haar beslissing het advies van de archeologische deskundige. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

 

6.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1, wint het advies in bij de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA), omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;

  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  9. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

6.4.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in lid 6.4.1, is niet van toepassing, indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;

  2. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  3. de werken en werkzaamheden:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

  1. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

6.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m² en niet dieper gaat dan 0,3 m onder maaiveld.

  2. Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsbevoegdheid). Hiervoor is een door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijnde de regioarcheoloog) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

  4. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

 

6.4.4 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 en 6.4.3 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of

  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. een verplichting tot het doen van opgravingen. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht;

  3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.

 

6.4.5 Advies

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.

 

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

 

6.5.2 Advies

Alvorens de in lid 6.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.

 

 

Artikel 7 Waterstaat - Bergend rivierbed

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Bergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  1. de bescherming en het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed;

  2. het behouden van de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging.

 

7.2 Bouwregels

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Bergend rivierbed' mede bestemde gronden.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  1. de bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden;

  2. Bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waterstaat - Bergend rivierbed' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.

 

7.4.2 Uitzonderingen

Het in 7.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;

  2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

 

7.4.3 Toetsingscriteria

De in 7.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden;

  2. alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning wint bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

 

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering, waterhuishouding en waterstaat.

 

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

8.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterkering' mede bestemde gronden.

 

8.2.2 Uitzonderingen

Het onder 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', mits:

  1. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 50 m²;

  2. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 4 m;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 8 m.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  1. de bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden;

  2. Bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.

 

8.4.2 Uitzonderingen

Het in 8.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;

  2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

 

8.4.3 Toetsingscriteria

De in 8.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden;

  2. alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning wint bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

 

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 10 Algemene bouwregels

 

10.1 Overschrijding bouwgrenzen

 

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, hellingbanen en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;

  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

 

10.2 Bestaande maten

 

10.2.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (legale) bouwwerken, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

10.2.2 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 10.2.1 uitsluitend van toepassing, indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

10.3 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan met dien verstande dat:

  1. het bouwwerk loodrecht onder het hoofdgebouw en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt gebouwd;

  2. de maximale diepte van een ondergronds bouwwerk 3,5 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf peil.

 

10.4 Parkeernormen

 

10.4.1 Algemeen

Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij een gebouw behoort, met dien verstande dat:

  1. de juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

  2. de in lid a bedoelde ruimten voor het parkeren van auto's moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's, rekening houdend met de maten van het CROW;

  3. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

 

10.4.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 10.4.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

 

 

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

 

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.


Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

 

12.1 Gebiedsaanduidingen

 

12.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van het landelijke Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

12.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.1.2.1 a Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone':

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;

  2. het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen; het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;

  3. het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter;

  4. het verlagen, vergraven, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  5. vellen of rooien van houtgewas;

  6. het dempen van poelen, sloten en greppels;

  7. aanbrengen (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen;

  8. het omzetten van grasland in bouwland/scheuren grasland;

  9. het diepwoelen of –ploegen van de bodem met meer dan 60 cm.

 

12.1.2.2 b Uitzondering

Het in 12.1.2.1 onder a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer, werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

  4. werken en werkzaamheden, waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;

  5. werken en werkzaamheden, waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist was.

 

12.1.2.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 12.1.2.2 onder b zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige of potentiële ecologische en landschappelijke waarden;

  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

12.2 Vrijwaringszone - calamiteiten

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - calamiteiten' zijn mede aangeduid voor de bescherming van oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor drinkwater.

 

12.3 Vrijwaringszone - vaarweg

 

12.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van een goede doorvaart van de scheepvaart.

 

12.3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.3.1 genoemde aanduiding uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 7 m.

 

12.3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en mits:

  1. de doorvaart van de scheepvaart niet wordt belemmerd;

  2. de zichtlijnen voor de scheepvaart niet worden gehinderd;

  3. de zichtlijnen voor bedienings- en begeleidingsobjecten niet worden gehinderd;

  4. de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal niet wordt beperkt;

  5. de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud niet wordt belemmerd;

  6. advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

  1. In afwijking van het bepaalde onder a kunnen burgemeester en wethouders een afwijking verlenen zonder advies van Rijkswaterstaat indien het bouwplan reeds mogelijk werd gemaakt volgens het voorafgaande geldende bestemmingsplan.

 

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

 

13.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

13.2 Opheffen verbod kamerbewoning en / of het toevoegen van meerdere huishoudens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning kamerbewoning toelaten en/of één of meerdere huishoudens extra toelaten binnen een woning of wooneenheid mits het:

  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;

  2. past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;

  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;

  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;

  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

 

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

 

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 

Artikel 15 Overige regels

 

15.1 Parkeernormen

 

15.1.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals die is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels (Notitie parkeren).

 

15.1.2 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals die is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels (Notitie parkeren).

 

15.1.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 15.1.1 en 15.1.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

 

15.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 15.1.1 en 15.1.2 bedoelde parkeernormen te wijzigen.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 16 Overgangsrecht

 

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

  2. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kern Andel: nabij Hoge Maasdijk 51'.

 

Vastgesteld: 17 december 2019