direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Giessen-Rijswijk - Sportpark Almbos 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Woudrichem heeft in het kader van de duurzame leefbaarheid van de dubbelkern Giessen en Rijswijk een dubbele ambitie: de realisatie van een gezamenlijk centrum voor de dubbelkern en de ontwikkeling van een vitale voetbalvereniging met een maatschappelijk bindende functie. De meest aangewezen plek voor de centrumfuncties is de locatie van de voetbalvelden van de Rijswijkse Boys (en omgeving). De locatie ligt als het ware tussen de kernen in. Hiertoe moeten de voetbalvelden verplaatst worden. Besloten is inmiddels tot het faciliteren van de op te richten fusieverenigingen van Rijswijkse Boys en Voetbalvereniging Giessen op een gezamenlijk complex. Er wordt een gezamenlijk nieuw (vernieuwd) voetbalcomplex gerealiseerd ter plaatse van de huidige voetbalvelden van Voetbalvereniging Giessen aan de Karbogerd. Het nieuwe voetbalcomplex is niet geheel in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan Giessen-Rijswijk. Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan maakt het nieuwe voetbalcomplex juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat de huidige voetbalvelden van voetbalvereniging Giessen, de toegangsweg (de Karbogerd) en een gedeelte van de boomgaard en de bebossing ten westen van de huidige voetbalvelden. De gebieden die onderdeel uitmaken van de herbegrenzing van de EHS (zie verder paragraaf 4.5 Ecologie) behoren ook tot het plangebied. In figuur 1.1 is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Giessen-Rijswijk 2003'. Aan de westzijde van de Almweg tussen de dorpskernen van Giessen en Rijswijk in bevinden zich de buitensportvelden van Voetbalvereniging Giessen. Het gebied heeft de bestemming 'Sportterrein'. Bebouwing is in deze bestemmingsregeling uitsluitend mogelijk binnen het aangegeven bebouwingsvlak. Hiervoor is een ruime bebouwingsmogelijkheid opgenomen met een bebouwingspercentage van 80% en een bouwhoogte van 3,5 m. Langs de Almweg en de Karbogerd ligt de bestemming 'Groen' met langs de Almweg de bestemming 'Water'. Het gebied ten westen van het sportterrein heeft de aanduiding 'Bosgebied'.

De beoogde uitbreiding van het sportpark is niet voorzien in het vigerende bestemmingsplan. Met name de ligging van het bouwvlak, de uitbreiding met het pupillenveld ter plaatse van de bestemming 'Bosgebied' en de plaatsing van de bijbehorende lichtmasten passen niet binnen de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving gegeven van de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante ruimtelijke beleid voor de in hoofdstuk 2 omschreven ontwikkeling. In hoofdstuk 4 is de ontwikkeling getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling komt aan bod in hoofdstuk 5. Tot slot is in hoofdstuk 6 een beschrijving gegeven van de juridische regeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het sport- en recreatiegebied van Giessen en Rijswijk ligt centraal tussen beide dorpskernen in. Belangrijkste gebruikers zijn de voetbalverenigingen V.V. Giessen en V.V. Rijswijkse Boys. De voetbalvelden van beide verenigingen liggen aan weerszijden van de doorgaande verbindingsweg – Almweg/Parallelweg – die beide dorpskernen met elkaar verbindt. Het sport- en recreatiegebied is onderdeel van een open groene zone gelegen tussen beide kernen in. In westelijke richting loopt dit groene gebied uit in het bosrijke natuurgebied langs de Oude Alm. De Oude Alm is een afgedamde zijtak van de Maas die door zijn meanderende verloop duidelijk zichtbaar is als een stroomrug in het landschap. Het natuurgebied langs de Oude Alm maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het gebied is onderdeel van de bosrand van het natuurgebied van het Almbos en kenmerkt zich als ruigteveld. Hier komen diverse ruigtevegetaties voor zoals jonge aanwassen, bossages, struweel, verspreid liggende dichte begroeiingen afgewisseld met open velden waar ruimte is voor verwilderde bloemen- en grasweides.

2.2 Toekomstige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Aanleiding: Ontwikkeling centrumgebied

In de kernen Giessen en Rijswijk ontbreekt het aan een centraal (openbaar) ontmoetingspunt. De bewoners geven in het iDOP (2010) aan dat met het oog op een duurzame toekomst samenwerking tussen of samensmelting van de kernen onontbeerlijk is. Gecombineerd leidt dit tot het streven naar een dorpencentrum dat breed draagvlak in de bevolking kent. De huidige locatie van V.V. Rijswijkse Boys ten oosten van de Parallelweg is– behalve dat het centraal tussen de kernen gelegen en aan vernieuwing toe is– de enige locatie waar deze ruimte te creëren is.

De voetbalvelden van V.V. Rijswijkse Boys zullen worden uitgeplaatst om de centrumontwikkeling mogelijk te maken.

Variantenonderzoek

Over vernieuwing van de sportaccommodaties van V.V. Giessen en V.V. Rijswijkse Boys en een daarbij voorziene verplaatsing wordt al meer dan 10 jaar gesproken. In deze jaren is uitvoerig onderzoek gedaan naar alternatieve locaties voor een sportpark voor de voetbalverenigingen. Hierbij zijn diverse locaties de revue gepasseerd. In 2009 is ten behoeve van de locatiekeuze een onafhankelijke Task Force verplaatsing sportvelden in het leven geroepen. In mei 2009 is de Task Force op basis van een gemeenschappelijke bijdrage en overleg tot een locatiekeuze gekomen voor de herstructurering van de sportvelden.

De zoeklocaties voor de nieuwe sportvelden die in beeld zijn geweest zijn:

  • Rijswijk-West;
  • Buitendijks;
  • Karbogerd;
  • Almbos;
  • Rietdijk-Noord;
  • Veldweg.

Verplaatsing van de sportvelden naar locaties buiten het centrum blijken niet te kunnen rekenen op enig maatschappelijk draagvlak. Veel mogelijke locaties bevinden zich buiten het bestaande stedelijke gebied. Van de onderzochte locaties heeft de locatie 'Karbogerd' ('Den Inschiet') de absolute voorkeur van zowel de Task Force als bevolking, wat heeft geleid tot nader onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe.

Met het oog op de centrale ligging zijn meer recent twee varianten nader onderzocht: de variant Almbos en de variant Karbogerd ('Den Inschiet').

  • Almbosvariant

Bij deze variant wordt wel een gedeelte van het Almbos, bestaande uit een oude fruitboomgaard (Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) aangetast, maar het raakvlak met de ecologische verbindingszone (EVZ) is minder groot, dan bij de variant Den Inschiet. De Verordening ruimte voorziet in een procedure tot herbegrenzing en compensatie van de EHS. De Almbosvariant kan daarmee gerealiseerd worden binnen de flexibiliteit van de Verordening ruimte.

  • Variant Den Inschiet

Bij deze variant vindt inbreuk plaats op het buitengebied (nieuw ruimtebeslag). De Alm moet overgestoken worden, terwijl de Alm nu als harde grens beschouwd wordt van het bestaande stedelijke gebied. Hierbij is er sprake van verstoring van de EVZ door zowel licht en geluid van de sportvelden. Bovendien geldt dat deze variant niet de voorkeur heeft vanuit cultuurhistorie, omdat dit gebied grenst aan het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (cultuurhistorisch vlak).

Keuze

Aanvankelijk had het 'scenario Den Inschiet' de voorkeur van de gemeente. In dit scenario komen de huidige sportvelden van V.V. Giessen en V.V. Rijswijkse Boys samen met de huidige locatie van De Kandelaar, De Kikvors en sporthal De Jager volledig beschikbaar voor de centrumfuncties.

Eind 2012 heeft de gemeenteraad van Woudrichem desondanks unaniem besloten af te zien van realisatie van een sportpark in Den Inschiet, maar zich te richten op de realisatie van een nieuw sportpark voor de gefuseerde voetbalverenigingen van Giessen en Rijswijk aan de westzijde van de Almweg om de centrumplanontwikkeling mogelijk te maken. Deze variant 'Almbos' heeft als voordelen dat:

  • een volwaardige sportaccommodatie kan worden gerealiseerd;
  • het plan kan worden uitgevoerd tegen acceptabele kosten en beperkte risico's;
  • niet gewacht hoeft te worden op verwerving van gronden;
  • de gemeente – binnen de planologische en procedurele randvoorwaarden – de voortgang in eigen hand heeft;
  • de realisatie van de brede school op de velden van V.V. Rijswijkse Boys (tijdig) mogelijk is en hiermee een 1e aanzet wordt gegeven tot het centrumplan;
  • geen noodschool hoeft te worden opgericht.

Sportpark

De verenigingen V.V. Rijswijkse Boys zullen samen met V.V. Giessen gebruik gaan maken van het vernieuwde sportpark. Op het moment van de in gebruik name zullen de verenigingen gaan fuseren tot GRC '14. Hiertoe wordt een nieuw sportpark ontwikkeld aan de westzijde van de Almweg. Het bestaande sportpark (VV Giessen) wordt verder uitgebreid in westelijke richting en komt daarmee deels buiten de stedelijke contour te liggen en voor een beperkt gedeelte buiten het huidige bestemmingsvlak en binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Het vernieuwde sportpark bestaat uit drie volwaardige voetbalvelden. Deze velden hebben alle drie dezelfde afmeting van 72 bij 108 m. De twee buitenste speelvelden zijn voorzien van kunstgras het middelste veld is een natuurgrasveld. Aan de westzijde is ruimte voorzien voor een vierde speelveld. Dit pupillenveld is kleiner van omvang en meet 70 bij 52 m. Het betreft een natuurgrasveld en dient als trapveld.

De twee entrees tot het sportpark zijn voorzien vanaf de Karbogerd. Deze weg wordt momenteel rechtstreeks ontsloten vanaf de Almweg. De Karbogerd is een doodlopende weg die ter plaatse van de Oude Alm overgaat in een voetpad. De Karbogerd is een geasfalteerde weg met een smal wegprofiel van 3,2 m breed. In de berm aan de noordzijde van de weg bevindt zich een doorlopende bomenrij met populieren. Ten zuiden ligt het bosrijke gebied rondom de dorpsvijvers van Giessen en Rijswijk van waaruit de Oude Alm haar oorsprong heeft.

Vanaf de nieuwe entrees van het sport- en recreatiecomplex is een parkeerterrein bereikbaar. Deze bestaat uit een parallel aan de Karbogerd gelegen weg met aan weerszijden haaksparkeerplaatsen. Ook is er een fietsenstalling voorzien. Vanaf de entrees is tevens het verenigings- en clubgebouw bereikbaar.

De concrete toekomstige verkeerssituatie wordt nader ingevuld in combinatie met de planvorming voor het te ontwikkelen centrum. Overwogen wordt om de oostzijde van de huidige Karbogerd als veilige langzaam (fiets)verkeersroute in te richten en de ontsluiting van het sportpark voor gemotoriseerd verkeer meer zuidelijk af te leiden naar een daar in de Parallelweg aan te leggen verkeersvoorziening. In ieder geval wordt het wegprofiel van de toegangsroute naar de parkeervoorziening verbreed naar minimaal 5 m.

Ter plaatse van de uitbreiding loopt een voet- en wandelpad met zitgelegenheden dat verlegd dient te worden.

Het terrein zal geheel worden omheind door een hekwerk. Het meest westelijke kunstgrasveld en het zuidelijke gedeelte van de veld 1, alsmede het pupillenveld kunnen rondom worden belicht door diverse lichtmasten. Het betreft hier uitsluitend het functioneel belichten van de sportvelden.

De bomen in het gebied bevinden zich voornamelijk langs de randen aan de Karbogerd en de Almweg. Daarnaast bevindt zich centraal in het gebied een bomenrij met 15 esdoorns. De meeste begroeiing is echter aan de westzijde van het plangebied aanwezig en is onderdeel van een boomgaard. Dit gebied is onderdeel van de EHS en behoort tot het beboste natuurgebied van de Oude Alm. Een groot deel van de boomgaard zal worden gerooid om plaats te maken voor de nieuwe sportvelden. Ter compensatie van het verlies aan areaal binnen de EHS worden elders in Giessen-Rijswijk nieuwe natuurgebieden ontwikkeld. De eerste locatie met een omvang van ca. 3080 m2 bevindt zich direct ten noorden van de twee middelste sportvelden. De tweede locatie bevindt zich in de kromming van de plas tenzuiden van het sportpark en heeft een omvang van ca. 4.150 m2. Beide locaties worden ingericht als Ruigteveld. Gezien de samenhang van de ontwikkeling van deze gebieden als natuur met de ontwikkeling van de sportvelden, maken de natuurcompensatiegebieden ook onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.5 onder de kop 'gebiedsbescherming' en in het natuurcompensatieplan (zie Bijlage 1) wordt hier nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0003.png"

Figuur 2.1. Natuurcompensatie

Het ontwerp voor het clubgebouw bestaat uit een tweelaags gebouw met een bouwhoogte van circa 8 m. De hoofdrichting van het gebouw ligt parallel aan het hoofdveld. Het middelpunt van de kantine, liggend op de verdieping, ligt op het hart van het hoofdveld. Dit heeft de definitieve positie van het nieuwe clubgebouw bepaald. Het nieuwe bouwvolume is zo compact mogelijk gehouden, om de eisen met betrekking tot sociale veiligheid, functionaliteit, toegankelijkheid en duurzaamheid zo effectief mogelijk te kunnen vertalen.

Het functionele en sobere gebouw moet het doelmatige gebruik van het gebouw ondersteunen, maar ook zorg dragen voor een aantrekkelijk sportklimaat binnen en buiten het nieuwe gebouw. Dit is gerealiseerd door een eenvoudig en puur gebouw met sculpturale ingrepen, door toepassing van doeltreffende, maar mooie en duurzame, materialen en een hoge attentiewaarde met als doel respect en trots te tonen voor de nieuwe accommodatie.

De onderbouw van het gebouw is traditioneel van opzet en in zijn geheel robuust en onderhoudsvrij gematerialiseerd in baksteen wat ten goede komt aan vandalismerisico's. De plint is relatief gesloten omdat op de begane grond de meer private ruimten zijn gesitueerd, zoals de kleedruimten met wasruimten, bergingen, scheidsrechterruimten, EHBO-ruimte en werkkast c.q. wasruimte.

De bovenbouw 'opent' zich op verschillende plekken naar de omgeving. Dit uiteraard ten gunste van het zicht op de velden en omgeving, maar ook om de uitstraling van de nieuwe accommodatie van die hoge attentiewaarde te voorzien.

Hoofdstuk 3 Vigerend ruimtelijke beleid

3.1 Rijksbeleid

Het ruimtelijke rijksbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie richt zich op diverse nationale belangen. De nationale belangen hebben geen betrekking op de ontwikkeling of de directe omgeving.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010)

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. De structuurvisie is vanaf 1 januari 2011 van kracht. De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer.

Het onderhavige plangebied is onderdeel van de stedelijke structuur. Ten aanzien van de stedelijke structuur richt het beleid zich op de volgende uitgangspunten:

  • 1. concentratie van verstedelijking;
  • 2. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • 5. versterking van de economische kennisclusters.

Binnen de stedelijke structuur wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen stedelijke concentratiegebieden, hoogstedelijke zones, stedelijke knooppunten, zoekgebieden verstedelijking en kernen in het landelijk gebied. Onderhavig plangebied is hierbij aangewezen als een kern in het landelijk gebied. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen. Stedelijke ontwikkelingen moeten echter qua maat en schaal wel bij de kern passen.

Conclusie

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een stedelijke functie (een sportcomplex met aanverwante voorzieningen) in een kern gelegen in het landelijk gebied. Met de beoogde ontwikkelingen wordt qua aard, schaal en functie aangesloten bij de dorpskernen van Giessen en Rijswijk. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant.

Verordening ruimte Noord-Brabant (2012)

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, op 19 maart 2014 is deze in werking getreden. De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. In de Verordening ruimte spelen de volgende thema's een rol:

  • stedelijk gebied;
  • EHS;
  • waterberging;
  • integrale zonering;
  • glastuinbouw en glasboomteelt.

Artikel 3.2 en 3.3 van de verordening stelt dat stedelijke ontwikkelingen uitsluitend zijn toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied of daarop aan dient te sluiten. Onderhavig plangebied is volgens de plankaart (zie figuur 3.1) van de verordening grotendeels gelegen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling (hoofdstuk 3). Ook is de onderhavige ontwikkeling gedeeltelijk gelegen in de EHS en een zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen (zie figuur 3.2). Het plangebied grenst aan wat de Groenblauwe mantel wordt genoemd. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De beheergebieden EHS liggen binnen de groenblauwe mantel. Ook de groene gebieden door én nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.

Voor wat betreft de Groenblauwe mantel dient het bestemmingsplan voor deze gebieden gericht te zijn op het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De gronden die zijn aangeduid als groenblauwe mantel vallen niet binnen het gebied dat wordt ingericht als sportveld, maar behoud in het bestemmingsplan de natuurbestemming, waardoor het behoud en de bescherming van de waarden wordt gewaarborgd.

Het plangebied ligt niet in een gebied voor glastuinbouw of boomteelt (artikelen uit hoofdstuk 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0004.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede Verordening ruimte 2014 Noord-Brabant

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0005.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede Verordening ruimte 2014 Noord-Brabant

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Op grond van de Atlas Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt geconcludeerd dat de locatie van het sportpark Almbos niet is gelegen binnen de directe invloedsfeer van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ten zuidwesten van het dorp is het voormalige Fort Giessen gelegen. Dit fort maakte deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, totdat dit fort in 1926 werd opgeheven als vestingwerk. Derhalve geniet dit fort geen cultuurhistorische bescherming in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In de provinciale Structuurvisie is voor de bescherming van het nationaal erfgoed van de Nieuwe Hollandse Waterlinie de Cultuurhistorische Waardenkaart (GS, december 2010) als uitgangspunt genomen. Hieruit blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar niet binnen de directe invloedsfeer van deze verdedigingslinie. Het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie strekt zich namelijk uit tot het noordwestelijk gedeelte van Rijswijk. De ontwikkeling van het sportpark is niet binnen dit inundeerbare gebied gelegen en doet dan ook geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als landschappelijk bepalend element. Door de aanleg van het fietspad en de wijze van inrichting ervan is het plangebied reeds afgeschermd van het landelijk gebied en is de ruimtelijke relatie met de Nieuwe Hollandse Waterlinie beperkt. Daarnaast is de ontwikkeling van een sportpark een stedelijke ontwikkeling met een lage bebouwingsgraad en met een groene en open uitstraling. Aangezien de ontwikkeling niet in de invloedsfeer ligt van en geen significante afbreuk doet aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie, wordt ter bescherming van dit belang geen nadere aanduiding op de verbeelding of in de planregels opgenomen.

Aardkundig waardevol gebied

De locatie van het sportpark bevindt zich binnen de overgangszone van het stedelijk gebied naar het landelijk gebied en is reeds in de bestaande situatie grotendeels ingericht als sportpark. Slechts het westelijke sportveld en het kleinere pupillenveld worden aan de accommodatie toegevoegd. Op basis van de aardkundige waardenkaart (GS, december 2010) is het pupillenveld gelegen binnen het aardkundig waardevolle gebied 'Rivierlandschap Alm'. Ten westen van het plangebied is reeds een fietspad vanuit het Almbos gelegen. Dit fietspad vormt, mede door de inrichting als laan, reeds een groene afscheiding tussen de stedelijke functies enerzijds en het landelijk gebied als aardkundig waardevol gebied anderzijds. Door de ligging tegen de kernrandzone van Rijswijk en de reeds bestaande inrichting van de omgeving als sportaccommodatie is het stroomgebied van de Alm en de daarbij horende stroomrug en komgronden ter plaatse reeds aangetast. De aanleg van het vernieuwde sportpark doet dan ook geen verdere, significante afbreuk aan de aardkundige waarden ter plaatse.

Conclusie

Het plangebied is grotendeels gelegen in het bestaand stedelijk gebied van de kern Giessen-Rijswijk. Omdat het nieuwe sportcomplex met voetbalvelden gedeeltelijk ligt binnen de EHS, de Groenblauwe Mantel, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, aarckundig waardevol gebied en buiten de huidige bestemmingsgrenzen is het plan op dit punt niet zonder meer in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.2 van de Verordening ruimte. Er dient derhalve een wijziging van de begrenzing van de EHS te worden gedaan conform de regels van artikel 4.6, waarvoor in artikel 4.11 is gesteld dat het bestemmingsplan vergezeld dient te gaan van een compensatieplan. Ten behoeve van de aanpassing van de begrenzing van de EHS is een natuurcompensatieplan opgesteld op basis waarvan de begrenzing van de EHS kan worden aangepast. Het natuurcompensatieplan wordt toegelicht in paragraaf 4.5 en is in bijlage 1, behorende bij deze toelichting, opgenomen. Het bestemmingsplan kan enkel na het besluit van GS tot wijziging van de begrenzing van de EHS worden vastgesteld.

Verder is het van belang dat in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant een zoekgebied is gedefinieerd voor behoud en herstel van watersystemen, in dit geval het watersysteem van de Alm.

Het zoekgebied reikt over het pupillenveld (natuurlijk gras) en voor een klein deel over veld 3 (kunstgras). Met het bestemmingsplan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Uitsluitend het kunstgrasveld wordt gezien als een gedeeltelijke verharding. Deze toename in verharding blijft echter ruim onder het maximum van 100 m2. Er treden daarom geen negatieve effecten op die van invloed kunnen zijn op het watersysteem van de Alm. Om die reden stelt het bestemmingsplan geen beperkingen aan de ontwikkelingen met het oog op het behoud, beheer en herstel van het watersysteem van de Alm. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld (zie verder Bijlage 11). Dit betekent dat geen extra belasting (zowel kwalitatief als kwantitatief) op het watersysteem en de Alm plaatsvindt. Hiermee heeft de ontwikkeling geen negatief effect op het behoud en herstel van de watersystemen.

Ook ligt het plangebied wel binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar niet binnen de directe invloedsfeer daarvan. De voorgenomen ontwikkeling doet ook geen afbreuk aan de Nieuwe Hollangse Waterlinie.

Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied ligt binnen een aarkundig waardevol gebied maar dat de aardkundige waarden ter plaatse al zijn aangetast door de bestaande inrichting. De vernieuwing van het sportpark zal niet leiden tot een verdere significante afbreuk van de aardkundige waarden ter plaatse.

Geconcludeerd wordt dat er geen strijdigheid is met de Verordening ruimte, een herbegrenzingsverzoek voor het zoekgebied is daarom achterwege gelaten.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Land van Heusden en Altena (vastgesteld 25 juni 2013)

De colleges van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben eind 2010 besloten de geldende intergemeentelijke 'Structuurvisie Plus Land van Heusden en Altena' uit 2004 te gaan actualiseren. Doelstelling was om de geldende intergemeentelijke structuurvisie te actualiseren met inachtneming van de eisen uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de daarin opgenomen Grondexploitatiewet.

De structuurvisie is na vaststelling digitaal toegankelijk via de gemeentelijke website in de vorm van een matrix, bestaande uit vijf thema's (wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit) met vier vormen van gemeentelijke regie: basisverantwoordelijkheid (moeten), ontwikkelingen die onze ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn (kunnen) en ontwikkelingen die we willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden in het gebied aantasten (voorkomen). Deze vormen van regie worden per thema uitgewerkt.

Wonen

De gemeenten zien het als hun taak om te zorgen voor een woningvoorraad die geschikt is voor alle doelgroepen. De gemeenten willen dit doen door:

  • te zorgen voor ruimte voor voldoende passende woonruimte en voldoende inbreidings- en uitleglocaties;
  • rekening te houden met veranderde wooneisen en het levensloopbestendig wonen;
  • invulling te geven aan de prestatieafspraken die gemaakt zijn met de woningcorporaties;
  • eventueel in de toekomst herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de woningvoorraad en de fysieke woonomgeving geschikt te maken en te houden;
  • te sturen op woningbouwinitiatieven van derden die bijdragen aan de woonkwaliteit. De woonkwaliteit kan ook betrekking hebben op het mensen langer met zorg en begeleiding thuis laten wonen, maar ook op het laten huisvesten van arbeidsmigranten.

Tot slot willen de gemeenten het verval van de woningvoorraad voorkomen door initiatieven, die sociaal-maatschappelijke kwaliteiten verstoren te weren en particulieren te wijzen op kwaliteitsverlies van hun eigendommen die de algehele kwaliteit van de leefomgeving aantasten.

Voorzieningen

De gemeenten zien als basisverplichting voor zichzelf dat ze het aanbod van bepaalde basisfuncties binnen de diverse kernen van de drie gemeenten veiligstellen. In aanvulling daarop zien de gemeenten het realiseren van bereikbare zorgvoorzieningen als een basisinspanning. Daarnaast zien de gemeenten het als hun ambitie om naast het behoud van de wettelijke basisfuncties een minimumniveau van diverse andere voorzieningen te handhaven in de kernen of de regio. In de regio wordt zoveel mogelijk gezocht naar onderlinge afstemming bij het realiseren van bepaalde functies en voorzieningen. In beginsel willen de gemeenten meewerken aan het faciliteren van commerciële en maatschappelijke initiatieven die leiden tot het verbeteren van de leefbaarheid en het voorzieningenpatroon. Een kans die hierbij gezien wordt is de bundeling van voorzieningen van meerdere commerciële en niet-commerciële partijen in multifunctionele accommodaties. Ook initiatieven van groepen bewoners om kleinschalige zorgvoorzieningen te realiseren in de bestaande kernen zullen worden ondersteund. Het verlies van de basisvoorzieningen in de diverse (kleinere) kernen willen de drie gemeenten voorkomen.

Economie

De gemeenten zien het als hun taak om te zorgen voor een goed functionerende economie en een goede arbeidsparticipatie door het ruimtelijk faciliteren van bedrijvigheid in de gemeenten. De gemeenten willen verder regionale ruimte bieden voor het doorontwikkelen en herstructureren van bedrijven door gebruik te maken van het regionale bedrijventerrein voor bedrijven groter dan 5.000 m² en de subregionale bedrijventerreinen voor bedrijven kleiner dan 5.000 m². Daarnaast besteden de gemeenten aandacht aan detailhandel, leisure, horeca, recreatie en toerisme. Initiatieven van bedrijven die leiden tot het kunnen blijven ondernemen in het Land van Heusden en Altena zullen daarom ook ondersteund worden. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het faciliteren van reguliere bedrijvigheid, maar ook het onder voorwaarden faciliteren van agrarische bedrijvigheid, de omzetting van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, toerisme en recreatie, maatschappelijke en commerciële voorzieningen. De gemeenten willen voorkomen dat ondernemers uit de regio vertrekken, omdat er in de regio geen plaats meer is voor het voortzetten van de bedrijvigheid.

Omgeving en eigenheid

De gemeenten zien het als hun taak om de kwaliteit en de karakteristieken van het landschap en de kernen te behouden. Hierbij wordt aandacht besteed aan het cultuurhistorisch erfgoed (boven- en ondergronds), geografische en landschapswaarden. Hierbij wordt een driedeling gemaakt in het plangebied tussen het open middengebied met een agrarische economie, de rivieroevers met een gemengde plattelandseconomie en het gebied grofweg ten westen van de A27 voor waterveiligheid, natuurontwikkeling en recreatie. Ook de structuurvisie Ruimte voor de Rivier van de rijksoverheid maakt hier onderdeel van uit. Het is de ambitie van de gemeenten om de structuren die van belang zijn voor de kwaliteit en de karakteristiek van het gebied te versterken door zorgvuldig met het gebied om te gaan. Dit houdt niet in dat het gebied ruimtelijk gezien op slot gaat. Aan initiatieven van derden die de kwaliteit van het gebied versterken willen de gemeenten ook ruimte bieden, door bijvoorbeeld ruimte-voor-ruimte of landgoederen mogelijk te maken. Ook zijn de gemeenten bereid om onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde gebieden ontwikkelingen ten aanzien van duurzame energie en het Nationaal Bestuursakkoord Water ruimtelijk te faciliteren. De gemeenten willen het sluipende verlies van kwaliteit en karakteristiek in de regio voorkomen. De A27 wordt niet gezien als een ontwikkelingsas. Het open landschap moet worden behouden. Verder willen de gemeenten watergerelateerde bedreigingen uitsluiten door ontwikkelingen op plekken waar dat vanuit waterveiligheid en waterkwaliteit en kwantiteit niet acceptabel is uit te sluiten.

Verkeer en mobiliteit

De gemeenten zijn van mening dat het hun basisverantwoordelijkheid is om een goed functionerende infrastructuur in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren om te zorgen voor een goede bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid van het gebied. Het in stand houden van het openbaar vervoersnetwerk hoort hier ook bij. Het is de ambitie van de gemeenten om een goede bereikbaarheid te creëren van en naar locaties die voor de leefbaarheid van de regio belangrijk zijn, zoals bedrijventerrein, kernen en landbouwgronden. Dit kan door het scheiden van langzaam verkeer, agrarisch verkeer en regulier wegverkeer, maar ook door het aanbieden van een goed openbaar vervoernetwerk in de regio en naar locaties buiten de regio. Eventuele kansen die zich in de regio voordoen om de mobiliteit te vergroten of te verbeteren willen de gemeenten ondersteunen. De verbreding van de A27, het omleggen van de N322 en het aanleggen van een spoorlijn met station langs de A27 zijn hier onderdelen van. De gemeenten willen voorkomen dat de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid door het gebruik van de (bovenregionale) infrastructuur verslechtert en treedt hiervoor graag in overleg met hogere overheden.

Conclusie

De aanleg van de nieuwe sportvelden binnen de gemeente sluit aan bij de doelstelling van de structuurvisie om naast de basisvoorzieningen in de gemeente ook te voorzien in voorzieningen die een betere leefkwaliteit garanderen. De sportvelden worden aangelegd met oog voor de karkaterisiteken en eigenheid van de omgeving. In dit plan is uiterst zorgvuldig omgegaan met de mogelijke consequenties van de aanleg voor de bestaande natuur en de ecologische Hoofdstructuur. Daarmee wordt aangesloten bij de doelstellingen van de structuurvisie en is de ontwikkeling niet in strijd met de structuurvisie.

Integraal Dorpsontwikkelingsplan Giessen-Rijswijk (IDOP, juli 2010)

Bewoners van Giessen en Rijswijk hebben in 2010 samen met de gemeente, met subsidie van de provincie Noord-Brabant, een integraal dorpsontwikkelingsplan (IDOP) voor de kernen Giessen en Rijswijk gemaakt.

In het IDOP 'dorpen met ambitie' (vastgesteld september 2010) is de wens aangegeven voor een dorpshart met diverse voorzieningen. Ook is aangegeven dat indien de sportvelden in het kader van de ontwikkeling van het centrumplan verplaatst worden naar een nieuwe locatie er één gezamenlijke accommodatie moet komen voor beide voetbalverenigingen. Als wensbeeld wordt een toekomstige fusie tussen beide voetbalclubs aangedragen. De nieuwe fusieclub zou dan gebruik moeten maken van de nieuwe sportvelden achter het Almbos.

Ten aanzien van natuur, landschap en recreatie wordt aangemerkt dat het natuurgebied 'de Alm' moet worden behouden. Met name korte rondwandelingen zijn wenselijk waarbij een doorsteek van de Karbogerd naar de Uitwijksestraat specifiek is aangemerkt.

Conclusie

Het bestemmingsplan gaat uit van de fusie van beide voetbalverenigingen en borduurt daarmee voort op het IDOP. Voorts blijft het natuurgebied de Alm behouden, slechts de aanwezige boomgaard maakt plaats voor de uitbreiding van de voetbalvelden. Geconcludeerd wordt dan ook dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het IDOP.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wro en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn in dit hoofdstuk de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. Per aspect heeft een toetsing plaatsgevonden aan het beleid en de normstelling die voor het betreffende aspect van belang zijn. De resultaten en conclusies zijn per aspect opgenomen in een afzonderlijke paragraaf.

4.2 Archeologie

Beleid en normstelling

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Belangrijker nog is dat sinds 2007 gemeenten wettelijk belast zijn met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. dat wil zeggen dat men rekening dient te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische resten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn, dan is vooronderzoek nodig.

Onderzoek

Om invulling te geven aan de wettelijke zorgtaak voor archeologie, heeft de gemeente Woudrichem, samen met de gemeenten Aalburg en Werkendam een gemeentedekkend onderzoek laten verrichten naar het Erfgoed binnen de gemeente. Onderdeel van het rapport vormt de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart waarop de gemeentelijke beleidskaart uiteindelijk is gebaseerd. Samen met de beleidskaart hebben de drie gemeenten tevens een beleidnota Archeologie en erfgoedverordening (Maart 2012) vastgesteld. Uit de Gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting te gelden. Deze hoge verwachtingswaarde is aanleiding geweest om voor het plangebied een dubbelbestemming 'waarde-Archeologie' op te nemen. Bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient in de meeste gevallen (dieper dan 1 m en groter dan 100 m²) een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Door IDDS Archeologie is in mei 2013 daarom een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd in de kern Giessen-Rijswijk. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Het onderzoeksgebied bestaat uit het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan en het naastgelegen gebied waar centrumontwikkelingen mogelijk worden gemaakt door middel van een separaat bestemmingsplan. De doelstelling van het archeologisch onderzoek bestaat uit het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied. Uit het inventariserend booronderzoeken blijkt dat de archeologische verwachting in het gehele plangebied als hoog is aan te duiden. Dit is in tegenstelling tot het bureauonderzoek. Ter plaatse van de opgevulde restgeulen is de verwachting op bewoningssporen klein, maar daar kunnen wel belangrijke deposities voorkomen. Alleen in het zuidoosten van het plangebied zullen geen intacte archeologische resten meer aanwezig zijn vanwege de verstoringen en vergravingen van de bodem.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen op de stroomrug van de Alm en deze afzettingen grotendeels onverstoord aanwezig zijn. Op deze afzettingen is het mogelijk om archeologische resten aan te treffen vanaf de Romeinse tijd.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek blijkt dat in delen van het plangebied vervolgonderzoek nodig is indien sprake is van bodemingrepen vanaf een bepaalde diepte beneden maaiveld. Bij de begrenzing van deze gebieden is rekening gehouden met de verwachte archeologische waarden en de ophoging van de gronden die in verband met de aanleg van het huidige sportcomplex in het verleden heeft plaatsgevonden. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek zijn in het bestemmingsplan twee dubbelbestemmingen opgenomen in verband met archeologische waarden.

  • In het meest westelijke deel van het plangebied is gebleken dat het archeologische niveau direct onder het maaiveld is gelegen. Eventueel aanwezige archeologische resten in deze zone zijn daarmee zeer gevoelig voor verstoringen. Voor deze zone is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-1 opgenomen. Voor bodemingrepen van 0 m beneden maaiveld is vervolgonderzoek nodig, uitgezonderd smalle lineaire verstoringen zoals drainagebuizen.
  • Voor het overige deel van het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie -2 opgenomen. Ter plaatse is vervolgonderzoek nodig bij bodemingrepen vanaf 0,4 m beneden maaiveld.

Conclusie

Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van verscheidene archeologisch potentiële lagen die plaatselijk zeer dicht aan het oppervlak liggen. Ingeval van grond- of bouwwerkzaamheden is daarom vervolgonderzoek noodzakelijk, bijvoorbeeld in de vorm van proefsleuven. De uiteindelijk benodigde onderzoeken zullen worden afgestemd met de gemeente woudrichem. Voor gronden behorende tot het plangebied, maar die niet zijn meegenomen in het onderzoek, geldt de gemeentelijke Archeologische beleidskaart. Voor deze gronden geldt een hoge archeologische verwachtingswaarden. De beleidslijn is gericht op behoud in situ of vroeg in de planfase archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m2 en/of dieper dan 30 cm.

In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen waarmee is zeker gesteld dat voorafgaand aan bodemingrepen het noodzakelijke vervolgonderzoek wordt uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de archeologische waarden in het plangebied zijn geïnventariseerd en dat deze waarden worden beschermd door middel van een passende dubbelbestemming. Het aspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en is correct geborgd.

4.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Historisch bodemonderzoek

In verband met de functiewijziging binnen het plangebied en de beoogde centrumontwikkeling in het naastgelegen gebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door IDDS. De rapportage met kenmerk 1304F333/DBl/rap1.1 d.d. 30 september 2013 is opgenomen in bijlage 2. Uit het rapport blijkt dat op basis van de bodemkwaliteitskaart geen verhoogde achtergrondgehalten worden verwacht op de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van voorgaande onderzoeken blijkt dat licht verhoogde gehalten/concentraties in de grond en in het grondwater kunnen voorkomen. Tevens blijkt dat op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein, de opslag van chloorbleekloog als aandachtspunt aanwezig is met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de voormalige boomgaard een milieukundig bodemonderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of als gevolg van het voormalig gebruik bodemverontreinigingen voorkomen.

Verkennend bodemonderzoek

Naar aanleiding van het historisch bodemonderzoek is door IDDS een verkennend bodemonderzoek opgesteld. De rapportage met kenmerk 1310f848/DBI/rap1 d.d. 3 december 2013 is opgenomen in bijlage 3. Naast de voormalige boomgaard, voor zover gelegen in het plangebied, is het verkennend bodemonderzoek tevens uitgevoerd ter plaatse van de beoogde bebouwing van het sportpark en de voormalige opslag van olieproducten ter plaatse van het oude clubgebouw. De reden daarvoor is dat het verkennend bodemonderzoek daarmee tevens geschikt is voor de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit bouwen die wordt ingediend voor de beoogde voorzieningen (kleedruimtes, kantine). Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de omgevingsvergunning alleen gebruik kan maken van dit bodemonderzoek als er binnen 3 tot 5 jaar tot uitvoering wordt overgegaan.

Voor de nieuwbouwlocatie van het clubgebouw geldt dat het gehalte kobalt de achtergrondwaarde overschrijdt. Voor het grondwater op deze locatie geldt dat de concentraties barium en xylenen de streefwaarden overschrijden. Alle overige onderzochte parameters zijn lager dan de betreffende streefwaarden.

Voor de opslaglocatie van het olieproduct blijkt dat er geen enkele parameter, voor zowel de grond als het grondwater, de achter- of streefwaarden overschrijdt.

Ter plaatse van de voormalige boomgaard blijkt dat het gehalte DDE (som) en DDT (som) op een aantal locaties de achtergrondwaarde overschrijdt. Deze licht verhoogde gehalten kunnen worden gerelateerd aan het gebruik van de locatie.

Aan de hand van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek moet de hypothese 'onverdacht' voor de onderzoekslocatie formeel worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem de beoogde ontwikkelingen niet in de weg staat.

Conclusie

Het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer en veilige dijken. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder (vooroverleg) over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • provinciaal Waterplan;
  • provinciale Structuurvisie;
  • Verordening ruimte.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
  • het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
  • het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijke gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het Waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.

In de Keur heeft het Waterschap een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m³ waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 30 cm stijgen in het peilgebied Alm en Biesbosch. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m² verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m². Voor plannen met meer dan 5.000 m2 extra verharding mag de vuistregel niet worden toegepast, maar wordt een aparte berekening gevraagd.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Woudrichem heeft samen met het Waterschap Rivierland een 'Waterplan' opgesteld (d.d. 18 juni 2010). De gemeente en het Waterschap willen met dit waterplan een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en gebaseerd is op een gezamenlijke visie van gemeente en Waterschap in Woudrichem.

Belangrijke doelstellingen zijn:

  • het afstemmen van waterbeleid binnen de gemeente, tussen de gemeente en het Waterschap en met andere partijen, zodat de stedelijke wateropgaven gehaald worden tegen de laagst maatschappelijke kosten. Maatschappelijke participatie bij de realisatie van het waterplan is daarbij een uitgangspunt;
  • het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging daarvan en de doorwerking in de ruimtelijke ordening. Hiertoe kunnen operationele plannen onderdeel uitmaken van het waterplan;
  • het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn van water.

Daarnaast heeft de gemeente Woudrichem voor haar rioleringsbeleid een verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2010-2015.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de dorpskern Giessen ten noorden van het Almbos in de gemeente Woudrichem. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit met groen omringde sportvelden inclusief het gebouw met daarin bijbehorende kleedruimten en de sportkantine.

Waterhuishouding

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 10). De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn:

  • Het plangebied heeft een deklaag met een beperkte dikte van circa 1 meter. Onder de deklaag bevindt het eerste watervoerende pakket dat bestaat uit zand;
  • Hoog water op de rivier heeft geen belangrijke verhoging van de stijghoogte van het grondwater ter plaatse van het plangebied als gevolg;
  • De stijghoogte van het grondwater ligt theoretisch maximaal op NAP +0,5 meter, echter de peilbuizen in de omgeving geven een hoogste grondwaterstand tot maximaal NAP +0,2 meter.

De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa +0,8 tot +1,4 m boven NAP.

Zowel aan de zuid-, west- als oostzijde zijn watergangen gelegen die behoren tot categorie B. Categorie B-watergangen zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden. Ten westen, op circa 150 m, is tevens een categorie A-watergang (de Alm) gelegen. A-watergangen zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het Waterschap onderhouden. De watergang en keurzone liggen niet binnen het plangebied. De Alm is een ecologische verbindingszone en KRW-lichaam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0007.png"

Figuur 4.1 Aanwezige watergangen (legger waterschap Rivierenland)

Het plangebied ligt deels binnen een vastgesteld peilgebied met een winter- en zomerpeil van de A-watergang (De Alm) van -0,55 resp. -0,65 m NAP, en deels binnen een vastgesteld peilgebied met een zomer- en winterpeil van -0,3 NAP. De grondwatersituatie binnen het plangebied wordt bepaald door het waterpeil van de A-watergang. De watergang ten zuiden van het plangebied is grotendeels drooggevallen vanwege hoogliggende bodem.

Ten zuiden van het plangebied is tevens het Almbos gelegen. Hier is een voormalige zandwinput gelegen met een bijbehorende kernzone. Deze kernzone reikt niet tot het plangebied. het gebied is onderdeel van de Ecologische hoofdstructuur.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- en/of de beschermingszone van primaire en/of regionale waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie wordt het huishoudelijk afvalwater afkomstig van de kantine via een pompunit afgevoerd naar het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het hemelwater wordt op het oppervlaktewater geloosd.

Toekomstige situatie

Algemeen

Binnen het plangebied worden er extra (kunst)grasvelden gerealiseerd. Tevens zullen de faciliterende voorzieningen uitgebreid worden.

In het waterhuishoudingsplan (bijlage 11) en de aanvullende oplegnotitie (bijlage 12) zijn de effecten van de toekomstige inrichting van het watersysteem beschreven. De belangrijkste effecten worden hieronder beschreven.

Waterhuishouding

Volgens de richtlijnen van het Waterschap dient er kwelwaterneutraal/hydrologisch neutraal te worden gebouwd. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag ontstaan. In het waterhuishoudingsplan is berekend of er bij het graven van de aan te leggen waterberging opbarstgevaar is en of er door de afgraving extra kwel aangetrokken wordt. Uit de berekening blijkt dat als de waterberging aangelegd wordt op een bodempeil van NAP +0,20 meter er geen sprake is van opbarst gevaar. Door de afgraving wordt wel de deklaag minder dik, dit heeft als gevolg dat de weerstand va het pakket afneemt waardoor bij hoge rivierwaterstanden de toestroom van kwel toeneemt. Uitgegaan van een hoogwatergolf van 6 dagen neemt de kwel toe met een volume van 26 m3. Deze toename in kwel dient gecompenseerd te worden.

Waterkwantiteit

Om de extra toestroom van water door de ontwikkeling op de Alm te voorkomen wordt een waterberging gerealiseerd. De waterberging bestaat uit de droogvallende sloot langs de Karbogerd en de waterberging in de westelijke hoek van het plangebied.

In onderstaande tabel is per onderdeel van het plangebied berekend met hoeveel afstromend oppervlak rekening gehouden moet worden in de berekening van de wateropgave.

Oppervlakteverdeling sportveld bestaand en nieuw

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0008.png"

Op basis van de verrekening in bovenstaande tabel is de omgerekende toename van het verhard oppervlak 8.053 m2. Hiervan is 500 m2 vrijgesteld. Compensatie is dus nodig van 7.553 m2 Bij een bergingsnorm voor een T=100+10% van 664 m3/ha is de wateropgave 502 m3.

Daarnaast dient gecompenseerd te worden voor het dempen van de greppel die aan de westzijde door het bestaande plangebied loopt (78 m3) en voor de toename van de kwel (26 m3). De totale wateropgave is hierdoor 502 m3 + 78 m3 + 26 m3 = 606 m3.

De oorpronkelijk aan te leggen waterberging had een oppervlak op insteek peil van 1.739 m2 en een oppervlak op bodempeil van 984 m2. De taluds zijn 1:5. Voor de berekening van de waterbergingscapaciteit is uitgegaan van een maximale peilstijging van 0,7 m. De waterberging zou daarmee een inhoud krijgen van 953 m3. De inhoud van deze voorziening zou ruim voldoende om invulling geven aan de bergingsopgave van 606 m3. Voor de aanleg van deze waterberging is op 13 juni 2014 door het waterschap vergunning verleend.

Naar aanleiding van de zienswijze van de provincie op het ontwerpbestemmingsplan is besloten om waterberging te verkleinen tot een oppervlak van 1.233 m² (insteekpeil). Bij een bodempeil van 660 m² bedraagt de inhoud van de waterberging 663 m³. Ook deze inhoudsmaat voldoet aan de berekende bergingsopgave van 606 m³. Deze wijziging is doorgegeven aan het waterschap, die op 19 augutus 2014 akkoord heeft gegeven op de gwijzigde (verkleinde uitvoering van de) waterberging.

In het waterhuishoudingsplan is nader ingegaan op de leeglooptijd van de te realiseren waterberging.

Alle velden worden gedraineerd op circa 0,6 m onder de bovenzijde van het sportveld. De drainage watert direct af op de sloot langs de Karbogerd.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen kern- en/of beschermingszones van waterkeringen. Derhalve vormt dit geen belemmering.

Watersysteemkwaliteit

In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is een zoekgebied gedefinieerd voor behoud en herstel van watersystemen, in dit geval het watersysteem van de Alm. In paragraaf 3.2 is reeds ingegaan op het effect van de beoogde ontwikkeling op dit zoekgeboed. Er treden geen negatieve effecten op die van invloed kunnen zijn op het watersysteem van de Alm.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het gemeentelijk vGRP en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

De afvoer van vuilwater vanuit het clubhuis wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Door de beoogde ontwikkeling zal de hoeveelheid afvalwater slechts beperkt toenemen.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater en vanwege drainage in natuurgebied. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater en de waterberging in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld. Dit betekent dat geen extra belasting (zowel kwantitatief als kwalitatief) op het watersysteem plaatsvindt. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit enkele sportvelden. Aan de westzijde bestaat het gebied uit een hoogstamboomgaard die grenst tegen een wilgenlaan en vervolgens tegen een knotwilgengriend.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in reconstructie en uitbreiding van de sportvelden ten westen van de Almweg tot in de hoogstamboomgaard. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • aanleg extra sportveld met verlichting

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Brabant in de provinciale verordening Ruimte en het Natuurbeheerplan nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van Natura 2000 en is gelegen op minimaal 1.100 m van het Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem aan de overzijde van de Afgedamde Maas. Vanwege deze grote afstand en de relatief kleinschalige ingreep zal er geen sprake zijn van enig negatief effect op Natura 2000. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Het plangebied ligt deels wel binnen de EHS; de realisering van het vernieuwde sportpark inclusief waterberging zal ten koste gaan van een klein areaal van het natuurbeheertype Ruigteveld. Figuur 4.2 geeft globaal aan welk gedeelte van de uitbreiding ligt buiten de grenzen van het huidige bestemmingsvlak voor Sportterrein en binnen de EHS. In het natuurcompensatieplan in bijlage 1 is aangegeven hoe dit verlies op korte afstand van de aantasting en aansluitend aan de EHS zal worden gecompenseerd. De provincie Noord-Brabant heeft op 23 juli 2013 aangegeven in te stemmen met dit compensatievoorstel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0009.png"

Figuur 4.2 Globale ligging uitbreiding buiten huidige bestemmingsvlak ten opzichte van de EHS. Het rode vlak geeft de ligging van het nieuwe sportveld weer.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een veldonderzoek in 2013, uitgevoerd door Adviesbureau Mertens. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7.

Vaatplanten

De aangetroffen soorten zijn weinig karakteristiek voor deze groeiplaats en zijn allen landelijk (zeer) algemeen. Beschermde en/of rode lijstsoorten zijn niet aangetroffen.

Vogels

In het groen komen verschillende soorten struweelvogels voor als zwartkop, roodborst, winterkoning en merel. Verder zijn bij het veldonderzoek groene en grote bonte specht en wielewaal aangetroffen direct buiten het plangebied. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Jaarrond beschermde nesten zijn in het plangebied niet aangetroffen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn en wezel. Bij het veldonderzoek is specifiek aandacht besteed aan vleermuizen. In 2013 werden drie soorten vleermuizen waargenomen, te weten gewone dwergvleermuis, watervleermuis en rosse vleermuis. Van de watervleermuis is een kraamkolonie met bijbehorende vliegroute aangetroffen in de laan, verspreid over twee bomen. Er werden maximaal 21 dieren vastgesteld. In figuur 4.2 zijn de waarnemingen van vleermuizen in 2013 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0010.png"

Figuur 4.3 Waarnemingen vleermuizen voorjaar van 2013

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en/of gewone pad zullen waarschijnlijk gebruikmaken van het plangebied. Gezien de aanwezige biotopen komen binnen het plangebied geen zwaarder beschermde soorten voor.

Vissen

De vijver herbergt waarschijnlijk beschermde vissoorten, zoals de kleine modderkruiper, maar deze vijver ligt buiten het plangebied en blijft geheel ongemoeid.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn, wezel
bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2      
  tabel 3   bijlage 1 AMvB    
    bijlage IV HR   alle vleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4    

Effecten op vleermuizen

Gezien de aanwezigheid van de kraamkolonie naast een bestaande recreatieve route zijn de vleermuizen bestand tegen enige menselijke verstoring. De beoogde intensivering van het gebruik van de sportvelden zal in dat opzicht dan ook geen effecten hebben. Watervleermuizen gelden echter als zeer lichtgevoelig. Onderzoek uit 2009 laat zien dat deze soort tot een verlichtingssterkte van 1 lux niet gehinderd wordt door kunstlicht (bron: Glazenborg, T. (2010): 'Effecten van groene led-straatverlichting op het gedrag van de watervleermuis'). Er komt uit dit onderzoek bovendien een indicatie dat een lichtintensiteit tot 1,1 lux een positief effect heeft op de relatieve aanwezigheid van de watervleermuis. Een waarde van 1 lux kan daarom worden gehanteerd als verstoringsdrempel voor de watervleermuis.

De nieuwe sportvelden zullen mede vanwege de lichtgevoeligheid van vleermuizen belicht worden met speciale armaturen met een minimale uitstraling naar de omgeving. Hiertoe is een verlichtingsonderzoek opgesteld (zie Bijlage 13 ) waarin is gekozen voor armaturen met een minimale lichtuitstraling buiten de sportvelden. Bij een verlichtingssterkte van 150 lux op de velden is berekend welke lichtsterkte buiten de velden zal optreden. In figuur 4.3 is de 1 lux-contour weergegeven in relatie tot de ligging van de vleermuiskolonie en de vaste vliegroute die deze dieren gebruiken van en naar de koloniebomen. Uit deze figuur blijkt dat de 1 lux-contour nergens de koloniebomen of de vaste vliegroute raakt of overlapt. De nieuwe verlichting zal derhalve niet leiden tot verstoring van de vleermuizen.

Voor de overige vleermuizen (gewone en ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis) geldt dat deze slechts in kleine aantallen foeragerend zijn aangetroffen rond de huidige sportvelden. Deze soorten gelden als minder lichtgevoelig dan de watervleermuis en profiteren soms zelfs van de grotere insectenrijkdom rond kunstlicht. Voor alle vleermuizen geldt dat de verlichting van de velden het meest zal worden gebruikt in de periode wanneer de vleermuizen in winterslaap zijn (november t/m maart). In de periode 1 april-1 september wanneer de vleermuizen het meest actief zijn, zal de verlichting op het pupillenveld niet worden gebruikt. Ten slotte zullen alle vleermuizen profiteren van de voorgestelde compensatie waarbij een nieuw areaal insectenrijk Ruigteveld wordt ontwikkeld (zie ook bijlage 1).

Samenvattend kan daarom worden gesteld dat het plan zal leiden van neutrale tot licht positieve effecten op de aanwezige vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0011.png"

Figuur 4.4 Verlichting en vleermuizen

Conclusie

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het plan voorziet in de aanleg van een nieuw sportveld ter plaatse van een ruigteveld en enkele bomen, deels binnen de EHS en op korte afstand van een vleermuiskolonie. De effecten op beschermde soorten en gebieden zijn als volgt.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden op grond van de Ffw. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • De aanlegwerkzaamheden zullen niet leiden tot verstoring van de vleermuiskolonie, indien de werkzaamheden buiten de kraamtijd van de vleermuizen (vergelijkbaar met het broedseizoen voor vogels) worden verricht.
  • De nieuwe sportvelden en de bijbehorende verlichting zullen geen effect hebben op de voortplantingsplaatsen en vaste vliegroute van de watervleermuis.
  • Door de vereiste natuurcompensatie uit te voeren als bloemrijk Ruigteveld, zal de voedselsituatie voor de vleermuizen (insecteneters) aanmerkelijk worden verbeterd. Het plan zal daarmee worden voorzien van een ecologische meerwaarde.

Indien de hiervoor genoemde maatregelen worden genomen, zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

4.6 Verkeer en parkeren

Door het uitbreiden van de bestaande sportvelden zal het verkeer van en naar het plangebied enigszins toenemen. Dit verkeer wikkelt zich af over de Karbogerd vanaf de Almweg. De uitbreiding heeft nagenoeg geen effect op de intensiteit op de Almweg aangezien in de huidige situatie ook ten oosten van de Almweg sportvelden zijn gelegen. Als gevolg van de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen zal het verkeer op de Karbogerd beperkt toenemen. Het parkeren wordt gefaciliteerd in een aparte parkeervoorziening, welke via twee toegangen bereikbaar is vanaf de Karbogerd. Verkeer moet in de huidige situatie vanaf de Almweg circa 150 m via de Karbogerd rijden om de parkeerplaatsen te bereiken. Gezien de beperkte wegbreedte moet tegemoetkomend verkeer uitwijken. Omdat de Karbogerd een doodlopende weg is en hierdoor geen doorgaand verkeer aanwezig is en omdat het parkeren volledig op een apart terrein plaatsvindt, zal dit echter niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Bovendien vindt een verbetering plaats ten opzichte van de bestaande situatie, omdat parkeren niet plaatsvindt in de bermen van de Karbogerd. De verkeerssituatie zal in het kader van de centrumplanontwikkeling nader worden onderzocht en aangepast.

Om de parkeerbehoefte te berekenen is gebruikgemaakt van de parkeernormen van de gemeente Woudrichem, vastgelegd in de Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem. De norm voor sportvelden bedraagt 27 parkeerplaatsen per ha netto terrein. Uitgaande van 3 ha (3 voetbalvelden en 1 miniveld) zijn 81 parkeerplaatsen benodigd. Op het nieuw te realiseren parkeerterrein worden 100 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Er is daarom voldoende ruimte om deze parkeerdruk op te vangen. Verder is tussen het parkeerterrein en het clubgebouw ruimte voor fietsenstallingen.

Bevoorradend vrachtverkeer, dat incidenteel zal plaatsvinden, kan gebruikmaken van de Karbogerd en het nieuwe parkeerterrein. Doordat het parkeerterrein via twee toegangen op de Karbogerd wordt aangesloten, kan de vrachtwagen rondrijden en is er slechts beperkt sprake van achteruitrijdend vrachtverkeer (ter plaatse van de fietsenstalling) op de Karbogerd.

Conclusie

De uitbreiding en herinrichting van de sportvelden binnen het plangebied zal nauwelijks effect hebben op de verkeersafwikkeling. Een nieuw parkeerterrein wordt gerealiseerd, waar voldoende ruimte is om de parkeerbehoefte op te vangen. De Karbogerd voorziet in de ontsluiting en kan gezien de beperkte verkeersintensiteit het verkeer afwikkelen. Verder is in ruimte voor fietsenstallingen voorzien en kan een bevoorradende vrachtwagen rondrijden over het parkeerterrein. De ontsluiting voor de verschillende vervoersmodaliteiten is daarom goed te noemen en zal in de toekomst mogelijk nog verbeteren. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een sportterrein of sportkantine geen geluidsgevoelige functie. De nieuwbouw hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de eisen uit de Wgh voor wegverkeerslawaai.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de ontwikkeling van milieugevoelige of milieubelastende functies rekening wordt gehouden met de ruimtelijk relevante milieuhinder. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

De standaard richtafstanden uit de VNG-publicatie gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Richtafstanden zijn alleen van toepassing op nieuwe planologische situaties; situaties waarin ofwel sprake is van nieuwe bedrijfsactiviteiten ofwel sprake is van nieuwe milieugevoelige bestemmingen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Met het plan wordt de herinrichting en uitbreiding van het bestaande voetbalcomplex in de kern Giessen-Rijswijk mogelijk gemaakt. De ontwikkeling bestaat er uit dat aan de oostzijde van het bestaande complex een nieuw voetbalveld mogelijk wordt gemaakt, ter compensatie van de beide bestaande voetbalvelden ten westen van de Parallelweg, die als gevolg van de centrumontwikkeling verdwijnen. Tevens worden de bestaande voetbalvelden opnieuw aangelegd waarbij deels wordt overgeschakeld op kunstgras als ondergrond. Daarnaast vindt tegelijkertijd met de herinrichting nieuwbouw plaats van de bij het voetbalcomplex behorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, kleedkamers en kantine.

Voor een veldsportcomplex (inclusief verlichting) geldt op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, vanwege het aspect geluid, een richtafstand van 50 m ten opzichte van milieugevoelige functies die worden getypeerd als 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. De herinrichting wordt uitgevoerd binnen de bestaande bestemming 'Sport', zodat de afstand tussen het sportcomplex en de bestaande woningen gelijk blijft. Voor de uitbreiding van het sportcomplex aan de westzijde van het plangebied geldt dat in de directe omgeving geen milieugevoelige functies aanwezig zijn die met uitbreiding op kortere afstand van het sportcomplex zouden komen te liggen.

Een deel van de geluidsrelevante activiteiten binnen het sportcomplex vindt plaats ter hoogte van de kleedruimtes, kantine en parkeerplaatsen. Voor de milieusituatie in de omgeving van het sportcomplex is van belang dat deze voorzieningen zijn voorzien aan de zuidrand van het terrein. Omdat de afstand van deze voorzieningen tot de bestaande woonbebouwing ten noordoosten van het sportcomplex wordt vergroot, wordt een verbetering van de akoestische situatie bereikt.

Verder speelt het aspect kunstverlichting bij sportvelden een rol, vanwege de mogelijke lichtuitstraling naar de omgeving. In de huidige situatie is alleen kunstverlichting aanwezig op de beide velden ten westen van de parallelweg. In de toekomstige situatie wordt kunstverlichting aangebracht op het nieuw aan te leggen hoofdveld 3 en het pupillenveld. Veld 1 wordt slechts gedeeltelijk verlicht . Om rekening te houden met bestaande woonbebouwing ten noorden van de sportvelden wordt de kunstverlichting op een zodanige manier uitgevoerd dat er geen kans op lichthinder optreedt. Voor veld 1 geldt dat alleen de zuidelijke helft wordt verlicht en veld 3 en het pupillenveld worden volledig verlicht. Voor de functionele veldverlichting wordt LED verlichting toegepast. De mogelijkheid tot het oprichten van de lichtmasten en de functionele verlichting van de velden is vastgelegd en begrensd in de regels en de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. De verlichtingsvlakken zijn in het onderstaande figuur 4.4 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0012.png"

Figuur 4.5 Verlichtingsvlakken nieuwe situatie

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is een lichthinderonderzoek uitgevoerd waarmee de lichtuitstraling naar de omgeving is beoordeeld (zie Bijlage 13). Gelet op de gehanteerde uitgangspunten voor het type verlichting, de uitkomsten van het onderzoek en de begrenzing van de verlichtingsvlakken, wordt geconcludeerd dat het beoogde sportpark met de modelleerde LED verlichting voldoet aan de grenswaarden voor de verlichtingssterkte ter plaatse van woningen waar op grond van het Activiteitenbesluit aan moet worden voldaan. Door het vastleggen van de verlichtingsvlakken in het bestemmingsplan, wordt het ontstaan van onaanvaardbare lichthinder voorkomen. Nadere afstemming, bijvoorbeeld over de te plaatsen armaturen, vindt plaats in het kader van de melding Activiteitenbesluit.

Tot slot is van belang dat met moderne armaturen (LED) het 'sky glow', als gevolg van het naar boven uitgestraalde licht, volledig wordt voorkomen. Voor het gebruik van de velden is het van belang dat op grond van het Activiteitenbesluit de verlichting na 23:00 uur moet worden uitgeschakeld.

Conclusie

Ter plaatse van woningen in de omgeving van het plangebied is na uitvoering van het bestemmingsplan sprake van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er geen belemmering voor herinrichting en uitbreiding van het sportpark. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  • 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden, of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is;
  • 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde;
  • 3. het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden:
    • a. bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van: de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in geval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;
    • b. het GR per km buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
    • c. de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
    • d. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Onderzoek

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

In de omgeving van het plangebied is een aardgastransportleiding aanwezig. Het gaat om de hogedruk aardgasleiding Z-543-01 op circa 30 m ten oosten van het plangebied. De leiding heeft geen PR 10-6-contour.

Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 80 m aan weerszijden van de leiding. De oostelijke rand van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze hogedruk aardgasleiding. De ontwikkeling bestaat uit de aanleg van een kunstgrasveld op de locatie van het bestaande sportveld, de herinrichting van een bestaand sportveld en de aanleg van een nieuw kunstgrasveld aan de oostzijde van het plangebied. Daarnaast worden nieuwe voorzieningen gerealiseerd bestaande uit een kantine en kleedruimtes.

Als gevolg van de herontwikkeling van het sportpark is sprake van een lichte toename van het aantal personen dat op de velden verblijft. De velden worden namelijk intensiever gebruikt dan in de huidige situatie. Omdat de verblijftijd echter gering is heeft het plan nauwelijks tot geen effect op de hoogte van het GR.

In verband met de herontwikkeling van het sportpark en de centrumontwikkeling, die met een apart bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een risicoberekening uitgevoerd voor de toekomstige situatie. Uit deze berekening blijkt dat het GR ruimschoots onder de oriënterende waarde is gelegen. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 6.

Door de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van het GR van de hoofdtransport aardgasleiding is een verantwoording van het GR noodzakelijk. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het projectgebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. Mede op basis van dit advies zal de verantwoording opgesteld worden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het project voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)1   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Exclusief correctie voor zeezout.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 3 (kunst)grasvelden en de nieuwbouw van de voorzieningen zoals de kantine en kleedkamers. Een en ander wordt ontwikkeld in verband met de fusie tussen de twee voetbalclubs. Derhalve is er geen sprake van extra verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling omdat de beide voetbalclubs al bestaan en nu fuseren. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Derhalve draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek en toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2 Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.

De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide in het jaar 2011 bedraagt indicatief 25 µg/m³ ten gevolge van de provinciale weg N322, en voor fijnstof circa 26 µg/m³. Op figuur 4.5 zijn de rekenpunten weergegeven waarop het inzicht in de luchtkwaliteit is gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWBP201403-VSG1_0013.png"

Figuur 4.6 Luchtkwaliteit 2011 [op basis van NSL-monitoringstool

Hieruit blijkt dat zowel aan de normen die gelden voor 2011 als die voor 2020 voldaan kan worden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn anders dan de in paragraaf 4.5 genoemde hogedruk aardgasleiding geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden. Ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden zal hiervoor een KLIC-melding worden gedaan.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Woudrichem is eigenaar van de sportvelden en de boomgaard. De gemeenteraad heeft krediet beschikbaar gesteld voor zowel het aanpassen en uitbreiden van het sportpark als de hieruit voortkomende natuurcompensatie. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Er is geen grond voor kostenverhaal, zodat het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners. De provincie heeft een overlegreactie ingediend die hierna is opgenomen. De overlegreactie van de provincie is daar waar mogelijk verwerkt in het bestemmingsplan.

Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant op het voorontwerp bestemmingsplan Giessen-Rijswijk-Sportpark Almbos 2014

Samenvatting

  • 1. De provincie constateert dat de beoogde uitbreiding van de sportvelden mogelijk is ingevolge artikel 11.10 van de Verordening ruimte.
  • 2. Het overlegde compensatieplan, in verband met een aantasting van de EHS als gevolg van de uitbreiding, is passend binnen de kaders van de huidige artikelen 4.11 en 4.12 van de Verordening ruimte. De herbegrenzing van de EHS zal gelijktijdig mee moeten liften met de procedure van het bestemmingsplan. Dit houdt onder meer in dat bij de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan in de bekendmakingmoet worden opgenomen dat een verzoek tot herbegrenzing bij Gedeputeerde Staten (GS) zal worden ingediend. Vaststelling van het bestemmingsplan kan pas nadat GS op het verzoek om herbegrenzing hebben beslist.
  • 3. In de toelichting op het bestemmingsplan is niet vermeld dat de uitbreidingslocatie tevens is gelegen in de Groenblauwe Mantel en in het 'zoekgebied behoud/herstel watersystemen'. Ook voor de laatstgenoemde aanduiding zal een gemotiveerd herbegrenzingsverzoek moeten worden ingediend. Verzocht wordt om de plantoelichting op dit onderdeel aan te vullen en te verbeelden.
  • 4. In de toelichting staat vermeld dat het plangebied grotendeels is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Op basis van de Verordening ligt het bestaande sportpark echter in zoekgebied stedelijke ontwikkeling/agrarisch gebied en gedeeltelijk binnen enkele stroken EHS. Verzocht wordt om de plantoelichting op dit onderdeel aan te passen.
  • 5. Verzocht wordt om een duidelijk figuur op te nemen waarin de toekomstige situatie wordt weergegeven. In de bijlage over de centrumontwikkeling zijn wel enkele figuren opgenomen, maar die wijken op onderdelen van elkaar af.
  • 6. Tot slot ontbreekt in de toelichting een visie op het dubbelgebruik van functies (parkeren, gebruik scholen). Dit is vooral van belang omdat de voorgenomen ontwikkeling, samen met de centrumontwikkeling zich hier uitstekend voor leent en juist kansen biedt. Verzocht wordt om de plantoelichting op dit onderdeel eveneens aan te vullen.

Beantwoording

  • 1. De conclusie wordt ter kennisgeving aangenomen.
  • 2. In de bekendmaking van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan zal worden vermeld dat een verzoek tot herbegrenzing van de EHS bij GS wordt ingediend.
  • 3. De plantoelichting wordt op dit onderdeel aangevuld. In het compensatieplan EHS wordt vermeld dat het plangebied tevens is gelegen binnen de Groenblauwe mantel. In verband met het nabijgelegen zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen wordt in de toelichting onderbouwd dat de beoogde ontwikkelingen geen invloed hebben op het watersysteem van de Alm. Op dit punt is geen strijdigheid met de Verordening, om die reden wordt voor het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen dan ook geen herbegrenzingsverzoek gedaan.
  • 4. De plantoelichting wordt op dit onderdeel gewijzigd.
  • 5. In de toelichting worden enkele figuren opgenomen.
  • 6. De afstand tot de beoogde centrumontwikkeling is zodanig dat op voorhand geen rekening is gehouden met dubbelgebruik van de parkeervoorziening bij het sportpark. In het bestemmingsplan waarmee de centrumontwikkeling mogelijk wordt gemaakt zal hier nader op in worden gegaan.

Conclusie

De plantoelichting wordt op enkele onderdelen aangepast naar aanleiding van de overlegreactie.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de plankaart is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij dat stuk grond. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder enzovoorts.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen.

Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  • 2. de grondgebruiker geen functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen). Een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor het bebouwen van de gronden en het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid.

De planregels zijn in lijn met de SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012) verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels: in dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. bestemmingsregels: in dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik, de bouwmogelijkheden en eventueel ook omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden geregeld. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. algemene regels: in dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de antidubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht;
  • 4. overgangs- en slotregels: in het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart (ook wel verbeelding genoemd) en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Groen

De groenstroken rondom de sportvelden, die niet behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur, hebben de bestemming Groen gekregen. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Natuur

De gronden aan de westzijde van de sportvelden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur en die niet ingezet worden ten behoeve van de sportvelden hebben de bestemming Natuur gekregen. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend overige bouwwerken, met uitzondering van een ggebouw ten behoeve van opslag. Voor dit gebouw is een bouwaanduiding opgenomen. Voor zowel het gebouw als alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 m.

Tot slot hebbe ook de gebieden die dienen als natuurcompensatiegebieden de bestemming Natuur gekregen.

Sport

De bestemming Sport is gegeven aan het sportcomplex. Toegestaan zijn sportvelden met bijbehorende voorzieningen zoals een kantine, dugouts, kleedruimtes, speelvoorzieningen, groen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en toegangswegen. Gebouwen (kantine, kleedruimten, etc.) zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak en tot het aangegeven bebouwingspercentage. De maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 8 m. De bouwhoogte voor een dugout bedraagt ten hoogste 3 m. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ook toegestaan zijn buiten het bouwvlak is dat 3 m. Een uitzondering geldt voor ballenvangers en lichtmasten, de hoogte hiervan mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 18 m bedragen. Met een specifieke aanduiding is aangegeven waar de sportvelden mogen worden verlicht om hinderlijke lichtuitstraling op de omgeving te voorkomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De toegangsweg, de Karbogerd, heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde. Met de functieaanduiding 'parkeerterrein' binnen de bestemming Verkeer worden de parkeerplaatsen ten behoeve van het sportpark aangeduid.

Water

De bestaande en nieuw aan te leggen watergangen en de locatie voor waterberging zijn bestemd voor Water. Overige bouwwerken zijnde in de vorm van waterhuishoudkundige voorzieningen, dammen en bruggen zijn toegestaan.

Dubbelbestemming

Ter waarborging van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden zijn drie dubbelbestemming Waarde- Archeologie opgenomen. De bestemmingen Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 zijn opgenomen op de gronden waarvoor acrheologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De overige gronden met de bestemmning Natuur hebben de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 gekregen. Mocht het inrichtingsplan wijzigen en ingrepen plaatsvinden op deze gronden dan worden de archeologische waarden beschermd door de dubbelbestemming.

Aanduidingen

Op de verbeelding en in de regels zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • overige zone - in verordening ruimte te verwijderen EHS;
  • overige zone - in verordening ruimte toe te voegen EHS;
  • overige zone - zoekgebied behoud en herstel watersystemen.

De eerste twee aanduiding zijn opgenomen op verzoek van de provincie. Indien de verordening is aangepast en de herbegrenzing van de EHS hierin is verwerkt zijn de aanduiding overbodig. De aanduiding kunnen dan bij vaststelling van het bestemmingsplan vervallen.

De aanduiding 'overige zone -zoekgebied behoud en herstel watersystemen' wordt opgenomen om te waarborgen dat bij een mogelijke verandering van het inrichtingsplan, het behoud en realiseren van watersystemen niet onevenredig worden aangetast.