Plan: | Buitengebied - Hoge Maasdijk - 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0874.BUITBP201801-VSG1 |
Er is een bijzonder plan opgesteld voor de herontwikkeling van het gebied aan de Hoge Maasdijk 1-5 in Woudrichem, genaamd “Op 't Loev”. Een ontwikkelaar geeft hier invulling aan en is voornemens maximaal 100 woningen en bedrijfsunits te realiseren op deze locatie.
Het plan voorziet in een transformatie van een in verval geraakt industrieterrein naar een nieuwe toekomst als levendig en eigenzinnig gebied. De nieuwe woningen kijken straks in de verte uit op Slot Loevestein in Poederoijen. Langs de bestaande damwand op het terrein komt een boulevard die voor iedereen toegankelijk is. Het plan voorziet in meer dan de helft groen en natuur, waarmee tevens de ecologische verbindingszone wordt versterkt. Daarnaast is extra aandacht besteed aan het ontwerp van de woningen. De gevels zullen qua vormgeving afwijkend zijn van de woningen in de vestingstad. Het project krijgt daarmee een geheel eigen uitstraling.
Deze gewenste (her)ontwikkeling is niet direct passend op grond van de Structuurvisie 2013 en Visie Woudrichemse Waterkant van de gemeente Woudrichem. Dit komt met name omdat bij het opstellen van deze visies een herontwikkeling van dit in verval geraakte deel van het buitendijks gelegen industrieterrein voor mogelijk werd geacht.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden voor toekomstige woningbouw en bedrijfsunits voldoende inzicht geven in de rechtszekerheid van de bestaande bewoners en gebruikers in de omgeving.
Het gebied wordt per fase gerealiseerd. Ondanks dat de ontwikkeling in fasen wordt gerealiseerd, wordt er rekening gehouden met het grotere geheel van de ontwikkeling. Dit wordt onder andere gedaan door de hoofdstructuur van de openbare ruimte (natuur- en landschapsontwikkeling) een samenhangend geheel te geven.
De locatie Hoge Maasdijk 1-5 te Woudrichem ligt in het buitengebied van de gemeente Woudrichem en is een buitendijks gebied, gelegen langs een zijarm van de Waal. Het plangebied heeft een omvang van circa 3,85 ha.
Op de navolgende afbeelding is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied (Luchtfoto 2014)
Het bestemmingsplan Buitengebied - Hoge Maasdijk - 2018 van de gemeente Woudrichem bestaat uit de volgende stukken:
Zowel de regels maar vooral de bijlagen gaan vergezeld van bijlagen.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld 21 juni 2011). Een klein gedeelte aan de noordzijde ligt in het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk' (vastgesteld 5 november 2011).
Het perceel heeft voor het overgrote deel een bestemming Bedrijf met nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 16' en 'specifieke vorm van bedrijf - 17'. Ter plaatse is respectievelijk bouwnijverheid en een aannemingsbedrijf toegestaan. In de bouwregels is opgenomen dat de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte.
Tevens rusten er op het gebied meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen.
Geldende situatie plangebied met ligging plangebied (rode contour)
De bouw van woningen en een bedrijfsverzamelgebouw en daarbij behorende voorzieningen is strijdig met dit geldende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het voor dit plan relevante beleid van het rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Woudrichem. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet beschreven waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Woudrichem is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
De SVIR is de Structuurvisie van het Rijk op het gebied van Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit. Als belangrijkste doelen voor de periode tot 2028 vermeldt de SVIR:
De Rijksoverheid wil de concurrentiekracht van Nederland onder meer vergroten door een aantrekkelijk vestigingsbeleid voor buitenlandse bedrijven. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. De ontwikkeling van het plangebied draagt aan dit beleid bij.
Conform het systeem van de Wro heeft het SVIR geen directe doorwerking naar lagere overheden. Dat laatste wordt geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en daarnaast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Een toets van dit plan aan genoemde besluiten volgt direct hierna.
De doorwerking van het ruimtelijk beleid van de SVIR wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB): het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen in de vigerende PKB’s. Ook is aangegeven waarvoor de bevoegdheid voor het stellen van regels per AMvB wordt ingezet.
Rivierbed
Het plangebied is gelegen binnen de zone 'rivierbed'. In deze gebieden gelden voor voorgenomen (bouw)activiteiten enkele aanvullende eisen. Deze houden in dat resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit moeten worden gecompenseerd.
In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de consequenties voor het plangebied en wordt nader gemotiveerd dat voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is erfgoed met een uitzonderlijke universele waarde. Om deze waarde te beschermen heeft het rijk de kernkwaliteiten vastgelegd in het Barro. Ook staat de Nieuwe Hollandse Waterlinie op de voorlopige lijst van Unesco voor werelderfgoed. Het is in 2015 door het Ministerie van OCW geselecteerd om in 2019 genomineerd te worden, als uitbreiding van de Stelling van Amsterdam, als werelderfgoed.
In het Pact van Loevestein, een samenwerking van de gemeenten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ten zuiden van de Lek, waar Woudrichem deel van uitmaakt, is in 2014 een handboek voor behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie vastgesteld. Dit handboek dient als toetsingskader voor ontwikkelingen voor wat betreft de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
De plannen voor het onderhavig gebied zijn integraal uitgewerkt, waarbij de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie nadrukkelijk zijn betrokken. In paragraaf 4.2 is dit nader uitgewerkt.
Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Bro. Het besluit bevat bepalingen over de inrichting en de beschikbaarstelling van bestemmingsplannen. Daarnaast bevat het besluit onder andere bepalingen over de vormgeving, inhoud en motivering van ruimtelijke plannen, de watertoets, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, het afhandelen van planschadeverzoeken alsmede bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen. Indien en voor zover deze bepalingen mede relevant zijn voor dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro)
In artikel 3.1.6 lid 2 Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldige afweging en besluitvorming indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hoewel de 'treden' zijn losgelaten bevat de 'ladder' een vergelijkbaar vereiste:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.".
Behoefte
In de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2014, is een prognose gegeven van de woningbehoefte voor de komende jaren op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant zijn op basis hiervan door de provincie Noord-Brabant en de regio West-Brabant woningbouwafspraken gemaakt. Binnen het land van Heusden en Altena is een uitbreiding van 2835 woningen opgenomen. Voor de gemeente Woudrichem zijn dit er 585.
Het bestemmingsplan omvat in totaal maximaal 100 woningen. Het plan past binnen de woningbouwafspraken zoals deze in regionaal verband zijn gemaakt en binnen de woningbehoefte zoals genoemd in de regionale woonvisie.
Door de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem is in 2013 de Structuurvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld waarin de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid richting 2025 zijn vastgelegd. Uit zowel de Woonvisie als de Structuurvisie blijkt dat er 3 elementen van belang zijn:
Om te kunnen voorzien in de behoefte en de gevraagde kwaliteit van de woningbouwvoorraad dient geïnvesteerd te worden in een hoogwaardige en duurzame woningvoorraad. Dit kan bereikt worden door het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en door het realiseren van nieuwbouw.
In het door Springco opgestelde onderzoek Effectieve Vraag, verschilanalyse en Strategische kaart Land van Heusden en Altena (30 augustus 2017) is de Effectieve Vraag geactualiseerd. De Effectieve Vraag voor Land van Heusden en Altena bedraagt circa 705 tot 1.040 woningen over een periode van 5 jaar. Dat is een jaarlijks gemiddelde van 141 tot 208 woningen. De vraag richt zich grotendeels op de middeldure en dure prijsklassen in de ontspannen Woonmilieus: woonwijk laag- en hoogbouw, dorps, landelijk en luxe woonwijk, waarin voor het koopsegment significant meer vraag is naar grondgebonden woningen dan naar appartementen. In het huursegment is dit het tegenovergestelde en is er meer vraag naar appartementen dan naar grondgebonden woningen.
Met het voorgenomen plan worden woningen in verschillende typologieën gerealiseerd, waarmee wordt aangesloten op de wensen van (toekomstige) inwoners van de gemeente Woudrichem. Er worden o.a. woningen voor 1 en 2 persoonshuishoudens, starterswoningen en seniorenwoningen gebouwd in de huur en koopsector. In het bestemmingsplan is voldoende flexibiliteit opgenomen, zodat bij realisering kan worden aangesloten bij de actuele vraag en behoefte uit de markt. Met deze ruimtelijke ontwikkeling wordt een verscheidenheid aan woningen gerealiseerd waardoor de doorstroming op de woningmarkt wordt gestimuleerd. De woningen worden bovendien voor de regio in een unieke setting (woonmilieu) gerealiseerd, afwijkend en niet direct concurrerend ten opzichte van reguliere (dorps)uitbreidingen.
Met betrekking tot de bedrijfsunits die het plan mogelijk maakt, geldt dat in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het vigerende plan maakt bedrijfsfuncties in de vorm van een aannemersbedrijf reeds mogelijk. Er is geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte. De bedrijfsfuncties worden met het onderhavige plan substantieel verkleind. Met deze invulling wordt binnen de bestaande behoefte aan bedrijfsfuncties gebleven.
Bestaand stedelijke gebied
Op grond van artikel 1.1.1 Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan:
"bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
Het plangebied betreft een herontwikkeling van een bestaand gezoneerd industrieterrein, aansluitend aan de bebouwde kom van Woudrichem. De ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie is een logische stap in de groei van Woudrichem. Door de ligging tussen het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing leidt de (her)ontwikkeling niet tot het omzetten van landelijk gebied naar stedelijk gebied.
Het rijksbeleid stelt geen rechtstreekse eisen aan het onderhavige bestemmingsplan. Indien en voor zover relevant werkt het rijksbeleid uit de SVIR en het Barro door in provinciaal beleid (zie paragraaf 2.2). Facetmatig rijksbeleid, zoals bijvoorbeeld het waterbeleid komt aan de orde in hoofdstuk 4.
Voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat er sprake is van een behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, en dat deze behoefte is op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied. Dat betekent dat het onderhavige plan voldoet aan het beleid en de regelgeving inzake duurzame verstedelijking.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Het plangebied is aangeduid als 'zoekgebied verstedelijking' waarvoor het volgende beleid is geformuleerd.
In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.
Het stedelijk gebied 'aan de randen' van de provincie, krijgt te maken met een afnemende groei van de woningbehoefte en op termijn zelfs (een beperkte mate van) krimp. Deze afnemende woningbehoefte biedt kansen voor verbetering van de kwaliteit, door gerichte ingrepen als verdunning en vergroening. Het is daarbij wel belangrijk om concurrentie tussen gemeenten en regio's, overproductie en leegstand te voorkomen. Het belang van regionale afspraken neemt daardoor toe. In overleg met de gemeenten worden de regionale verbanden voor wonen en werken bepaald. Die passen in ieder geval binnen de vier regio's die de provincie in Deel A. paragraaf 4.2 onderscheidt en kunnen verschillend van omvang zijn voor de thema's wonen, werken en voorzieningen. Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik voorwaarde.
Het plangebied is tevens aangeduid als 'groenblauwe mantel'. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave.
De Verordening Ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te bereiken. In de verordening heeft de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie en ander provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op (de inhoud van) bestemmingsplannen. De verordening is een juridisch bindend instrument.
Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening; daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met een zwaarwegend provinciaal belang en heldere criteria. Deze onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn:
Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant:
Stedelijke ontwikkeling | Integratie stad-land |
Cultuurhistorie | Nieuwe Hollandse Waterlinie |
Water | Behoud en herstel watersystemen Rivierbed |
Natuur en landschap | Groenblauwe mantel Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone |
Themakaart stedelijke ontwikkeling met ligging Integratie stad-land
Themakaart natuur en landschap met ligging groenblauwe mantel (groenblauw) en binnen de zone Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone (paars)
Stedelijke ontwikkeling
In zijn algemeenheid geeft artikel 3.1 van de verordening de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit weer. Het artikel geeft aan dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling, een verantwoording bevat dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Het toont daarmee aan dat er een goede landschappelijke inpasbaarheid ontstaat. De door het rijk vastgelegde ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) maakt onderdeel uit van deze afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik.
De verordening geeft in artikel 4.2 aan dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend zijn gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Een uitzondering hierop vormen de gebieden die de aanduiding 'Integratie stad-land' hebben gekregen.
Integratie stad-land
De locatie waar de stedelijke ontwikkeling is beoogd, heeft de aanduiding 'integratie stad-land'. In artikel 9.1 geeft de verordening aan dat een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' kan voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits:
Het bestemmingsplan strekt ertoe dat:
Verantwoording
De plannen voor het onderhavig gebied zijn integraal uitgewerkt, waarbij de aspecten natuur- en landschapsontwikkeling met nadruk zijn vormgegeven. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, het versterken van de ecologische verbindingszone (langs de Maasdijk) en het vergroten van de natuurwaarde staan centraal. In hoofdstuk 3 is dit nader uitgewerkt. Er is sprake van een ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw (maximaal milieucategorie 3.1). Dit is niet aan te merken als een ontwikkeling of uitbreiding van een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein.
Cultuurhistorie
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In artikel 23 van de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan:
De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn de samenhang van forten, dijken, kaden en inundatiekommen, het groene en overwegend rustige karakter en de openheid. Gedeputeerde Staten geven een nadere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de Cultuurhistorische Waardenkaart.
Verantwoording
De plannen voor het onderhavig gebied zijn integraal uitgewerkt, waarbij de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie nadrukkelijk zijn betrokken. In hoofdstuk 3 is dit nader uitgewerkt.
Water
Het plangebied maakt onderdeel uit van de zone 'Behoud en herstel van watersystemen'. In de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan:
Het plangebied maakt onderdeel uit van de zone 'Rivierbed'. In de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
Verantwoording
De uitwerking en versterking van de ecologische verbindingszone (langs de Maasdijk) en het vergroten van de natuurwaarde staan centraal in de plannen. In hoofdstuk 3 is dit nader uitgewerkt. In de waterparagraaf (4.4) wordt nader ingegaan op de consequenties voor het plangebied ten aanzien van het rivierbed.
Natuur en landschap
Het plangebied is gelegen binnen de groenblauwe mantel en binnen de zone 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone'. De groenblauwe mantel wordt gevormd door gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone en die deze verbinden.
In de verordening is voor de ecologische verbindingszone opgenomen dat:
Verantwoording
Vanwege de stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 9.1 onder c (integratie stad-land) komen de bepalingen ten aanzien van de groenblauwe mantel te vervallen voor het plangebied. De uitwerking en versterking van de ecologische verbindingszone (langs de Maasdijk) en het vergroten van de natuurwaarde staan centraal. In hoofdstuk 3 is dit nader uitgewerkt.
Het plan is in overeenstemming met het bestaande provinciale beleid.
In december 2015 is door de gemeenten Woudrichem, Aalburg en Werkendam de Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. De regionale woonvisie dient als basis voor een regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019. Het doel van de woonvisie is het realiseren van een woonklimaat dat past bij de woon- en leefambities van alle (toekomstige) bewoners van het land van Heusden en Altena.
In de woonvisie is aangegeven dat de samenleving verandert en daarmee ook de behoeften van de wijzigende bevolking. Er komen veel meer 1- en 2-persoonshuishoudens en veel meer ouderen. Dit zal leiden tot een vraag op de woningmarkt naar kleinere woningen, huurwoningen boven de liberalisatiegrens en ook goedkopere woningen. Ook voor huishoudens met een hogere koopkracht willen de gemeenten in het Land van Heusden en Altena een hoogwaardig woon- en leefklimaat bieden.
Door zowel het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en door nieuwbouw kan ervoor gezorgd worden dat er doorstroming op de markt ontstaat en dat de voorraad goed op de vraag aansluit.
Daarbij wordt een andere manier van sturing ingezet. De gemeenten zullen minder zelf bepalen wat waar precies moet komen, maar zullen ontwikkelingen meer aan de markt overlaten.
Borging van het beleid vindt plaats door periodiek overleg in een brede woontafel van het Land van Heusden en Altena en halfjaarlijks bestuurlijk overleg met gemeenten en corporaties. Verder worden de resultaten van het beleid bijgehouden, waarop bijsturing kan plaatsvinden. De woonvisie zal tweejaarlijks worden herijkt, inspelend op de dynamiek in het brede woondomein.
Het plan draagt bij en biedt kansen aan verwezenlijking van het bovenstaande woningbouwbeleid, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Er geldt geen ander relevante regionaal beleid. Uit oogpunt van het regionaal beleid is het plan aanvaardbaar.
In de 'Structuurvisie Land van Heusden en Altena' leggen de gemeentebesturen van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting het jaar 2025. De gemeenten willen goede initiatieven ondersteunen, stimuleren of opstarten. In de structuurvisie worden de gemaakte keuzen gemotiveerd, beschreven en verbeeld.
Uitsnede totaalkaart structuurvisie
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als stedelijk gebied (grijs), recreatieve gebieden (geel) en ecologische verbindingszone (groen). Ten behoeve van het toerisme en recreatie wordt ingezet op het intensiveren van extensieve recreatie.
Het stedelijk gebied in de gemeenten wordt gekenmerkt door de dorpen en de bedrijventerreinen. Het behouden en beschermen van de kernspecifieke kwaliteiten en eigenheden van de dorpen vormt de basis van het beleid. De gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen staan daarbij voorop. In de verschillende bestemmingsplannen van de kernen wordt beschreven wat de kernspecifieke kwaliteiten zijn. Het behoud van de kwaliteiten kan daarbij niet los worden gezien van hun setting van het omringend landelijk gebied.
De eigenheid van de dorpen wordt gedragen door de mate waarin de historische basis, gerelateerd aan de specifieke locatie van de kern, zijn functionele achtergrond en de ontwikkelingsdynamiek herkenbaar en beleefbaar zijn. Om de eigenheden en kwaliteiten te behouden moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daar nadrukkelijk rekening mee houden. Binnen die gebieden die ruimtelijk de drager zijn van deze kwaliteiten voeren de gemeenten een daarop toegespitst ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Vanuit de eigen verantwoordelijkheid zal de regio bij de ontwikkeling en exploitatie van gebiedsontwikkelingen nadrukkelijk de kwalitatieve context betrekken.
Het beleid voor goed wonen en leven is uitgewerkt in vier vormen van beleid:
Voldoende passende woonruimte
Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg.
Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:
De gemeentelijke structuurvisie 2013 doet geen directe uitspraken over de voorgestane ontwikkeling.
De gemeenteraad van Woudrichem heeft op 19 april 2016 de Visie Woudrichemse Waterkant vastgesteld. Het doel van de Visie Woudrichemse Waterkant is het bepalen van een ambitie en koers voor ruimtelijke ontwikkelingen aan de Woudrichemse Waterkant, van de Groesplaat tot en met het buitendijks bedrijventerrein.
De verschillende kwaliteiten en functies in het gebied zullen niet sterk veranderen. De grootste verandering is mogelijk op het buitendijks bedrijventerrein, waar de gemeente kansen ziet voor een zone met functiemenging en hoogwaardige inrichting langs het toeleidingskanaal van de inundatiesluis. De visie biedt duidelijkheid over de ambities binnen het gebied en geeft toetsingskaders met een bepaalde bandbreedte voor ruimtelijke ontwikkelingen en het beheer van de openbare ruimte in dit gebied.
In de visie worden vier deelgebieden onderscheiden, waaronder het buitendijks bedrijventerrein. Het buitendijks bedrijventerrein staat in contrast met zijn omgeving. Aan de westzijde ligt een prachtige uitloper van de vestingvoet: een groene zone, gevormd door open grasland, boompartijen, watergangen en het toeleidingskanaal. Aan de zuidpunt van het bedrijventerrein bepalen robuuste waterbouwkundige installaties, kranen, loodsen en vaartuigen het beeld vanaf de Hoge Maasdijk. Vanaf het water is zichtbaar dat er sprake is van een kademuur, waar de schepen voor de bedrijvigheid kunnen aanmeren. De zuidpunt is nu een transparante omgeving. Het noordelijke gedeelte kan worden beschouwd als een gebiedsvreemd element. De gesloten, massieve bebouwing onttrekt het zicht op het water en is in zichzelf gekeerd. Het heeft bovendien een laagwaardige beeldkwaliteit. De bebouwing ligt los van de Hoge Maasdijk. Deze afstand is belangrijk voor de beleefbaarheid van de dijk en de zichtrelatie met de vesting. Bovendien zorgt de afstand ervoor dat de bebouwing zich minder opdringt dan als deze direct naast de dijk had gestaan. De noordzijde van het terrein heeft geen relatie met het water.
Koers
Het buitendijks bedrijventerrein draagt voor een groot deel bij aan de paarse (economische) koers aan de oostzijde van de vesting. Dit is het deelgebied waar de meeste knelpunten en de minste kwaliteiten zijn benoemd. Rekening houdend met de randvoorwaarden, aandachtspunten, uitgangspunten, knelpunten en kwaliteiten is het navolgende de visie op het buitendijks bedrijventerrein.
Water is een belangrijk component. Water is de ruimtelijke drager van het gebied, maar is ook een belangrijk thema voor de functionele invulling van het gebied. Met een verbreding van de huidige functie heeft dit gebied de potentie een economische drager te worden voor de kern Woudrichem. Daarbij wordt niet alleen gedacht aan bedrijven en werkgelegenheid, maar ook aan toerisme en recreatie. Toerisme en recreatie en watergebonden bedrijvigheid is een functie die mooi past bij de historie van Woudrichem. Een verbreding naar andere watergebonden functies is onderdeel van de visie. Voordeel van het buitendijks bedrijventerrein ten opzichte van andere gebieden in de visie is dat deze in de Beleidslijn Grote Rivieren een ander regime kent.
Kop bedrijventerrein
De ruimtelijke kwaliteit en de beleefbaarheid van het toeleidingskanaal vraagt om een integrale herontwikkeling van de kop van het buitendijks bedrijventerrein. Vanwege de cultuurhistorische waarde van de inundatiesluis is zicht vanaf de oever op de (voormalige) sluis gewenst. Om op de kop van het buitendijks bedrijventerrein ruimtelijke en functionele kwaliteit toe te voegen, wordt gedacht aan een gemengde zone. Menging van (lichtere) bij voorkeur watergebonden bedrijven en kantoren en publieke functies zoals horeca, themagebonden detailhandel in niet-dagelijkse goederen, maatschappelijk, cultuur, recreatie en (water)sport kan dit gebied een impuls geven. Hiermee kan het een uniek verblijfsgebied worden, aanvullend op en in de nabijheid van de vesting. Als de gemengde zone aan de noordkant een sterke entiteit krijgt, kan dat van grote toegevoegde waarde zijn voor de toeristisch-recreatieve beleving van de vesting, de gemeente en de regio. Het kan de extra recreatieve poort van Woudrichem zijn.
Als het aannemelijk is dat onverhoopt de rest van het gebied toch bedrijventerrein blijft, dan past een solitaire ontwikkeling voor de toeristisch-recreatieve bedrijvigheid daar niet binnen. Hiermee beogen we een integrale ontwikkeling van de kop van het buitendijks bedrijventerrein en wordt voorkomen dat één nieuwvestiging wordt ontkracht door reguliere bedrijfsbestemmingen.
Ontwerprichtlijnen
De relatie tussen de dijk en de Afgedamde Maas is ter plaatse van het bedrijventerrein niet zichtbaar. Tevens bestaat er geen ruimtelijke relatie van het bedrijventerrein met de omgeving. Zichtlijnen tussen dijk en rivier moet de beleving van het water versterken.
Daarnaast zijn zichtlijnen vanaf het buitendijks bedrijventerrein op enerzijds de vesting, anderzijds het water en Slot Loevestein een grote meerwaarde. Functies worden naar buiten georiënteerd, op het toeleidingskanaal, de dijk en de Afgedamde Maas. Door deze principes wordt de ruimtelijke uitstraling van het gebied verbeterd.
De afstand van bebouwing tot de Hoge Maasdijk is een belangrijke kwaliteit die behouden moet blijven in verband met de functie en de beleefbaarheid van de dijk. De beoogde bouwhoogte is bescheiden, vanwege de invloed op de landelijke en historische omgeving en vice versa. De bestaande bouwhoogte van 8 meter is daarom het uitgangspunt. Verhogingen zijn toegestaan, mits die geen negatieve invloed op het openbaar gebied hebben. Denk bijvoorbeeld aan een verhoging in het midden van een bebouwingsmassa die zich niet
opdringt in het zicht, zoals de vestingwal of een enkele landmark op de kop van het toeleidingskanaal. De bebouwingshoogte kan overigens worden beperkt door de molenbiotoop (op 185 meter van de noordelijke rand van het gebied). De zichtbaarheid en de oriëntatie op de landmarks in de directe omgeving, zoals de molen en de vestingwal mogen niet worden benadeeld.
Het gebied is alzijdig georiënteerd, wat hoge eisen stelt aan de gebouwen. Vanwege de functionele invulling van het gebied (van intensievere en zwaardere bedrijvigheid in de zuidpunt richting gemengde zone in het noorden) wordt ook uitgegaan van een zonering in bebouwingsmassa. De massa mag in het zuiden grover zijn en neemt af tot een kleine korrelgrootte langs de noordrand. De noordoostelijke kop van het terrein leent zich voor een verbijzondering in architectuur. Langs het toeleidingskanaal kan worden gedacht aan een wandelpromenade of een kade.
Visiekaart Woudrichemse Waterkant
Verantwoording
De visie gaat uit van gemengde functies en de bestaande bouwhoogte vormt het uitgangspunt. De voorgestelde ontwikkeling bevat een herontwikkeling in een woongebied met een andere opzet qua bouwmassa's. De visie geeft echter ook duidelijk aan dat het geen eindbeelden wil formuleren en te strakke kaders wil stellen. Het doel van de visie is het opstellen van een integrale visie die bij de voorbereiding en uitvoering van plannen als inspiratiebron en kader kan dienen. Het verbinden van wensen en kansen moet de ruimtelijke en economische kwaliteit van het unieke rivierengebied bij Woudrichem versterken en voor de toekomst een meerwaarde opleveren voor de belevings- en gebruikswaarde van het gehele gebied.
Het plan sluit wel aan bij de gestelde ontwerprichtlijnen door de relatie tussen de dijk en de Afgedamde Maas, die nu niet zichtbaar is, te versterken.
Door opname van zichtlijnen tussen dijk en rivier wordt de beleving van het water versterkt. In hoofdstuk 3 is dit nader stedenbouwkundig en landschappelijk onderbouwd.
In 2011 heeft de gemeente Woudrichem een duurzaamheidsnotitie opgesteld. De komende jaren wil Woudrichem ferme stappen zetten in het kader van duurzaamheid. Haar ambitieniveau heeft ze als volgt geformuleerd:
Binnen het college is het gestelde in het coalitieprogramma nader aangeduid met:
Verantwoording
Het plan biedt kansen om concrete invulling te geven aan ambities op het gebied van duurzaamheid.
De locatie Hoge Maasdijk 1-5 te Woudrichem ligt buitendijks en is een gezoneerd industrieterrein. Het terrein ligt aan de Afgedamde Maas, dichtbij het drie rivierenpunt Maas-Waal-Merwede. Aan de noordkant van het terrein liggen de jachthavens, de molen Nooit Gedagt en de vesting Woudrichem en aan de zuidkant het staalconstructiebedrijf De Klerk, die aan de afgedamde Maas ligt voor af- en aanvoer. Het terrein wordt vanaf de dijk twee keer ontsloten in het midden en in het zuiden. Het terrein is omsloten door een damwand van circa 1,5 meter vanaf maaiveld. Op het terrein staan loodsen die een gezamenlijke oppervlakte hebben van 14.875 m2. De totale kantooroppervlakte op het terrein is 2.210 m2.
Luchtfoto huidige situatie plangebied, bron: LENGKEEK architecten en ingenieurs bv
Woudrichem lag strategisch aan de samenvloeiing van Maas en Waal als vestingstad. In 1815 werd Woudrichem opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Nieuwe Hollandse Waterlinie is een verdedigingslinie van 85 kilometer lengte tussen Muiden en de Biesbosch. De linie is aangelegd ter verdediging van het westen van het land door onder water zetten (inundatie) van brede stroken land. In de omgeving van de stad mocht voortaan niet meer gebouwd worden. Pas in 1955 werd de vesting opgeheven. Dit schiep de mogelijkheid om woonwijken buiten de vestingwallen aan te leggen. De Vesting Woudrichem is met haar militaire gebouwen goed bewaard gebleven. Het inundatiesysteem is nog compleet aanwezig. Het inlaatpunt voor het water van de Merwede - via de riviertak van de Afgedamde Maas - bevindt zich ten noorden van de locatie bij de haven. Via een inundatiesluis en de doorlaatsluis werd het water ingelaten in de polder Oude Ban van waaruit het verder de polder vulde. De historische context, waar de vesting grensde aan het landelijk gebied, is inmiddels sterk gewijzigd. In de huidige situatie is de relatie tussen de inundatiewerken en de inundatiekom niet meer waarneembaar door de stadsuitbreiding van Woudrichem in de voormalige polder Oude Ban. De Waterlinie heeft officieel gefunctioneerd tot en met 1963. De NHW is aangewezen als grootste Rijksmonument van Nederland en staat op de voorlopige lijst van UNESCO Werelderfgoed.
Ook de kasteelvestingen het Muiderslot en Slot Loevestein maken deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ridder Dirc Loef van Horne gaf rond 1357 opdracht tot de bouw van het kasteel. Na hem kwam het slot in handen van de heer van Holland en werd het gebruikt als verdedigingswerk. Toen het in handen kwam van de staat werd het een onderdeel van de Oude en de latere Nieuwe Hollandse Waterlinie. De militaire functie werd in 1951 opgeheven. Van 1925 tot 1986 werd het complex gerestaureerd; momenteel doet het dienst als rijksmuseum en heeft het de status van rijksmonument.
Een ander belangrijk gebouw dichtbij de locatie is de molen Nooit Gedagt. Het betreft een zogeheten 8-kanten stenen stellingmolen. In 1996 is de molen herbouwd. De molen was in gebruik als korenmolen voor de stad.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is erfgoed met een uitzonderlijke universele waarde. In het Pact van Loevestein, een samenwerking van de gemeenten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ten zuiden van de Lek, waar Woudrichem deel van uitmaakt, is in 2014 een handboek voor behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie vastgesteld. Dit handboek dient als toetsingskader voor ontwikkelingen voor wat betreft de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
De kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn:
Ieder onderdeel uit het handboek is – voor zover relevant voor het plangebied - voorzien van een korte inhoudelijke omschrijving, een opsomming van de kernkwaliteiten, het ontwikkelingsperspectief op hoofdlijnen en de ontwerprichtlijnen.
Overzicht Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie
1. Inundatiestelsel
De voormalige inundatiekommen zijn de essentie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en tegelijkertijd het kwetsbaarst omdat ze gedurende 150 jaar slechts een virtueel bestaan leiden; een 'geheim wapen' onzichtbaar geprojecteerd over de eigendommen van vooral boeren. De kenmerken van het militair-historisch functioneren van deze voormalige inundatiekommen uiten zich vooral in de vorm van de waterwerken; de inundatiesluizen, de inlaatkanalen en de vele kleine sluizen, dammen en coupures. En - door de vanzelfsprekendheid militair onopvallend - het onderliggend landschap. De lage, natte polders met veel oudere kadestructuren zijn de werkelijke essentie, de basis, van de watermachine van de Waterlinie. Behoud van het natuurlijk reliëf en de bedijkte randen van de kommen is dan ook essentieel, evenals de beleefbaarheid van het natte karakter van de ondergrond. De kernkwaliteiten openheid, groen en rustig karakter zijn bij uitstek verbonden aan de inundatiekommen.
Het inlaatpunt voor het water van de Merwede - via de riviertak van de Afgedamde Maas - bevindt zich ten zuiden van de vesting Woudrichem. Via een inundatiesluis en de doorlaatsluis werd het water ingelaten in de polder Oude Ban van waaruit het verder de polder vulde. De historische context, waar de vesting grensde aan het landelijk gebied, is inmiddels sterk gewijzigd. In de huidige situatie is de relatie tussen de inundatiewerken en de inundatiekom niet meer waarneembaar door de stadsuitbreiding van Woudrichem in de voormalige polder Oude Ban.
Kernkwaliteiten
Ontwikkelingsperspectief
De ontwikkeling van de inundatiesluizen dient gericht te zijn op duurzaam behoud en recreatieve beleving. De Vesting Woudrichem is een druk bezocht toeristisch punt en biedt daarmee de kans om de werking van het inundatiesysteem inzichtelijk te maken. Aandachtspunt is de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
Ontwerprichtlijnen
Ruimtelijke ingrepen bij het inundatiestelsel van de Merwede/Afgedamde Maas zijn gericht op het behoud en de ontwikkeling van de authenticiteit en samenhang van de monumentale sluizen en bijbehorende onderdelen. Het streven is de onderlinge relaties tussen de sluizen onderling en met de vesting te versterken. Het is van belang dat de inundatiewerken publiek beleefbaar zijn en dat de werking ervan verklaard wordt. Opgave is het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de randen, met name de uiterwaard ten zuiden van het inundatiekanaal.
2. Accessen door de inundatiekom
Accessen waren de potentiële routes voor de vijand door de watervlakten. Tegenwoordig zijn het belangrijke belevingslijnen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De accessen doorsnijden de inundatievelden en kruisen de kernzone van de verdediging met de forten, waterwerken en restanten van de veldstellingen. Er zijn verschillende typen accessen. Enerzijds de 'landschappelijke' accessen van de bevaarbare rivieren, de droge oeverwallen en begaanbare dijken. Anderzijds de infrastructurele accessen in de vorm van wegen, kaden en spoordijken.
Het rivieracces van Waal, Merwede en Afgedamde Maas kenmerkt zich door de aanwezigheid van de vestingsteden Woudrichem en Gorinchem, het Slot Loevestein en het Fort bij Vuren; de zogenaamde Vestingdriehoek. Deze vestingwerken verdedigden het rivieracces en de inundatiewerken. De rivier kenmerkt zich door de weidsheid, het doorgaande karakter in het landschap van water, uiterwaarden en dijken. De dijken en oeverwallen zijn van oudsher vestigingsplaatsen.
Kernkwaliteiten
Ontwikkelingsperspectief
Het ontwikkelingsperspectief voor het rivieracces richt zich op ruimte voor de rivier, natuurontwikkeling en watergebonden recreatie- en bedrijvigheid. Voor de Waterlinie is ontwikkeling van het toeristisch-recreatief perspectief van de Vestingdriehoek van belang, in combinatie met recreatieve routes over water.
Ontwerprichtlijnen
Voor de Waterlinie is het van belang dat ruimtelijke ingrepen in het rivieracces de zichtbaarheid, beleefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de Vestingdriehoek behouden en versterken. Hierbij is het doorgaande karakter van het landschap van belang, evenals de versterking van het routenetwerk.
3. Militair strategisch stelsel
De hoofdverdedigingslijn in het Land van Altena loopt tussen de Vesting Woudrichem en het Fort bij het Steurgat bij de Biesbosch in een ruime boog rond de belangrijke garnizoen- en vestingstad Gorinchem.
Verboden kringen
Een vrij schootsveld in de Linie was in oorlogstijd van groot belang. Daarom was het gebied rond de verdedigingswerken ingedeeld in zones van 300, 600 en 1000 meter, de zogenaamde Verboden Kringen. In deze gebieden moest men zich houden aan allerlei bouw- en beplantingsvoorschriften. Binnen de eerste kring van 300 meter mocht alleen in hout gebouwd worden, in de tweede kring was bouwen in steen toegestaan tot 50 centimeter boven de grond en voor schoorstenen, en binnen de buitenste kring waren alle bouwmaterialen in principe toegestaan, maar konden bij oorlogsdreiging alle obstakels worden geruimd door de militaire bevelhebber.
De openheid van de voormalige schootsvelden is het meest kwetsbare deel van het Liniesysteem. Tot 1963 werden de schootsvelden bij wet vrij gehouden van bebouwing en bosaanleg. Deze Kringenwet heeft ervoor gezorgd dat veel forten nog een open landschap om zich heen hebben.
Behoud en versterk de openheid
De nog aanwezige openheid rondom de forten en batterijen is een behoudenswaardige kwaliteit. De openheid heeft een directe relatie met het oorspronkelijk functioneren van het fort. Het beleid is dan ook gericht op het behouden van de openheid en waar mogelijk het versterken ervan. Toevoegen van massa, zoals nieuwe erven of bossen midden in de openheid, moet voorkomen worden. Bij voorkeur vindt de verdichting achter de hoofdverdedigingslijn plaats.
De mate van openheid wisselt sterk per fort. Veel forten in het landelijk gebied kenmerken zich door een weids landschap, maar er zijn ook forten en vestingsteden omringd door woonwijken en bedrijventerreinen. De omgang met de Verboden Kringen is dan ook een maatwerpopgave variërend van geheel open houden, tot het uitsparen van zichtlijnen en het maken van contrast tussen de leegte en verdichting.
Kernkwaliteiten
Ontwikkelingsperspectief Woudrichem
Belangrijke ontwikkeling voor het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is de ontwikkeling van de Woudrichemse waterkant. Dit biedt kansen voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls, onder andere voor de uiterwaard ten zuidoosten van de vesting met het huidige bedrijventerrein.
Ontwerprichtlijnen Woudrichem
Bij toekomstige ruimtelijke ingrepen in het landschap van de vesting staat duurzaam behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten voorop. Voor ontwikkelingen in de directe omgeving geldt dat de nog bestaande open, landelijke context van de Verboden Kringen behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt moet worden. Uitbreiding van het recreatief netwerk, bijvoorbeeld onderlangs de noordelijke zijde van de vestingwal, is wenselijk als verbinding tussen het veer van Loevestein en de hoofdverdedigingslijn richting Fort Altena en Werkendam.
4. Deelgebieden in het Land van Altena
Merwede met uiterwaarden en oevers
Richting westen gaat de Waal over in de Merwede. Het is een grote, brede rivier met weidse vergezichten. De beroepsvaart en riviergebonden bedrijvigheid geven de Waal-Merwede het karakter van een 'werkrivier'. De brug van de A27 is een oriëntatiepunt in het rivierenlandschap. De grootschalige openheid van de rivier en de uiterwaarden contrasteren met de kleinschaligheid en verdichting op de oeverwallen. Langs de rivierdijk, op de hogere gronden, liggen de kernen Woudrichem, Sleeuwijk en Werkendam. De tussenliggende gronden zijn voornamelijk agrarisch; bouwlanden, weilanden en deels ook kassen bepalen het beeld. Van oudsher zijn ook boomgaarden karakteristiek voor de oeverwallen. Richting het zuiden gaat de oeverwal geleidelijk over in de lagere nattere komkleigronden.
Kernkwaliteiten
Ontwikkelingsperspectief
In de uiterwaarden en op de rivier is ruimte voor water en scheepvaart het belangrijkste ontwikkelingsperspectief. Daarnaast bieden de uiterwaarden ruimte voor natuur. Op de oeverwallen is er van oudsher een gevarieerde mix van functies: wonen, werken, landbouw en riviergebonden bedrijvigheid. Dit deel van het landschap heeft een grote recreatieve aantrekkingskracht. Dit biedt kansen.
Ontwerprichtlijnen
Op de oeverwallen van de Merwede kan de kwaliteit van het landschap verhoogd worden door - in contrast met de open polders - ruimte te bieden voor wonen in combinatie met investeringen in het landschap, zoals fruitgaarden, lanen en bosjes.
Behoud en versterking van de vergezichten over de rivier is van belang, vanaf de dijken en de vestingmuren en -wallen van Woudrichem.
De ontwikkeling van de uiterwaarden van de Afgedamde Maas, met het daarin gelegen bedrijventerrein vraagt de nodige aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, gezien de ligging in de schootsvelden van de vesting Woudrichem en het Slot Loevestein.
Het voorliggende plan zal per saldo recht doen aan de belangrijke en kenmerkende omgevingsfactoren zoals het dynamische rivierkarakter, de waarneembaarheid en toegankelijkheid van de vesting en de grote monumentale objecten in de landschappelijke context. In het ontwerp komen de aansluiting en verbinding expliciet tot haar recht tussen lokaal en nationaal niveau. In onderstaande verbeelding zijn deze onderdelen die relevant zijn voor het aansluiten van het plangebied en het leggen van verbindingen met haar omgeving weergegeven.
In het plan worden de verbindingen en zichtlijnen versterkt door:
In de huidige situatie is de relatie tussen de inundatiewerken en de inundatiekom niet meer waarneembaar door de stadsuitbreiding van Woudrichem in de voormalige polder Oude Ban. Niettemin kan de zichtbaarheid en herkenbaarheid van deze werken in het plan worden versterkt:
Het plan Op 't Loev versterkt en brengt meer samenhang tussen de belangrijkste elementen in het Nieuwe Hollandse Waterlinie gebied. Mede door de kade die langs de bestaande damwand loopt en zicht geeft op het ensemble van monumentale onderdelen: het inlaatpunt, de vesting, de Afgedamde Maas, het Slot Loevestein en de korenmolen Nooit Gedagt.
De ruimtelijke kwaliteit, de openheid, begaanbaarheid van het plan 't Loev zal een verbetering zijn ten opzichte van de bestaande situatie. Daarbij zal er sprake zijn van een eigentijdse architectonische invulling van het gebied, waarbij een relatie gelegd wordt qua architectuur met de huidige industriële invulling van het plangebied, waarbij glas en houten elementen een link zijn naar de tijdelijkheid in het kader van het schootsveld, zie ook navolgende paragraaf.
Op de locatie is nu geen zicht op de omgeving omdat het omringd is door de dijk en de damwand van circa 1,5 meter hoog. De stedenbouwkundige opzet is dan ook om op maaiveld de berging, het parkeren en het groen te situeren (zie Bijlage 1 Schetsontwerp (concept) voor nadere detaillering). De bergingen en het parkeren moeten zoveel mogelijk onder de woonblokken, zodat de meeste auto's uit het zicht zijn. Vanaf de kade is er uitzicht zowel op de Afgedamde Maas, Slot Loevestein, de jachthavens, de molen, de vesting en de polder Oude Ban. De derde verdieping is een dakopbouw. De bebouwing vanaf de kade oogt als twee lagen met een dakopbouw wat ook de gebruikelijke opbouw is van de woningen in de omgeving. Alleen de appartemententoren op de hoek van het terrein wijkt af als een bijzonder element. Dit gebouw bestaat uit 5 lagen vanaf de kade.
Stedenbouwkundige opzet en doorsnede C (concept 11-10-2018)
De kade loopt langs de bestaande damwanden en is net zo hoog als de bovenkant van de damwanden. De wandeling over de kade moet een bijzonder cultuurhistorische beleving worden omdat alle historische elementen zichtbaar zijn. Vanaf de kade kan men de appartementen aan de haven en kadewoningen bereiken maar ook de groene gebieden tussen de woonblokken. Twee groene gebieden functioneren tevens als zichtlijnen naar de Afgedamde Maas.
De twee belangrijkste appartementengebouwen liggen aan de haven aan de noordkant van het terrein. Het zicht vanaf de vesting Woudrichem zal zijn op de jachthavens en de bestaande wal met groene damwand. Op de bovenkant van de damwand begint een brede kade voor voetgangers met daaraan een langgerekt appartementencomplex van twee lagen met een dakopbouw en een appartemententoren van 5 lagen vanaf de kade op de hoek aan de Afgedamde Maas. Het beeld dat achter de jachthavens verschijnt moet markant zijn en passend bij de vesting Woudrichem.
In het middengebied komen woonblokken in een carrévorm. Aan de oostkant zijn het kadewoningen met twee lagen en dakopbouw vanaf de kade met zicht op de Afgedamde Maas. Aan de westkant drie lagen vanaf maaiveld met zicht op de polder Oude Ban. Dit woonblok bestaat uit appartementen op de eerste en tweede verdieping waaronder parkeren en berging op maaiveld. Dit geldt ook voor de woonblokken in het midden van de carré, alleen deze appartementen hebben uitzicht op het groen.
Het deel aan de zuidkant van het terrein, dat grenst aan het terrein van De Klerk is bestemd voor bedrijfsunits, kantoren of eventueel een restaurant en/of Grand Café. De hoogte en het gevelbeeld moeten passen bij de woonsfeer van het woonblok in het middengebied.
Ontsluiting en parkeren
In het nieuwe plan worden de huidige twee ontsluitingen behouden. De verkeerstructuur loopt niet dood behalve als de weg eindigt in het parkeren onder het gebouw. In deze open ruimte met natuurlijke ventilatie kan men parkeren, naar de berging en naar het trappenhuis. Het parkeren zal hoofdzakelijk onder de woonlaag zijn op maaiveld en uit het zicht. Parkeren voor bezoekers in het openbaar zal goed aansluiten op de wandelroutes, het groen en op de kade.
Bij het opstellen van de stedenbouwkundige opzet, is er een parkeerbalans opgesteld op basis van de gemeentelijke parkeernormen. Er is voldoende ruimte beschikbaar, gelet op de mogelijke verkaveling, zoals hiervoor opgenomen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Voor onderhavig plan is niet exact duidelijk wat voor type woningen en aantallen gerealiseerd worden. Zodoende zal bij het indienen van het bouwplan ten behoeve van de omgevingsvergunning getoetst moeten worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de genoemde nota.
De parkeernormen zijn tevens vastgelegd, door middel van een verwijzing naar het parkeerbeleid, in de regels bij dit bestemmingsplan.
Architectuur
De architectuur moet niet concurreren met de vesting. Een tweede vesting in een moderne uitvoering lijkt niet gepast. De architectuur moet geen imitatie worden, maar een eigen uniek karakter krijgen. Er kunnen wel Woudrichemse elementen opgepakt worden. Aangezien de locatie van oudsher een bedrijventerrein is, lijkt een architectuur die een stoere en robuuste uitstraling heeft met industriële accenten gepast. Glas en metselwerk zijn de belangrijkste materialen. Bij het metselwerk moet aandacht zijn voor detail. Verder van belang is: contrast, diversiteit en ruimtelijkheid. De bezoekers en de bewoners moeten op de kade de markante cultureel historische elementen beleven.
Openbare ruimte, natuur en groenvoorzieningen
In het stedenbouwkundig plan is meer dan 50% van het oppervlakte gereserveerd voor openbare ruimte. Deze openbare ruimte concentreert zich aan de randen van het plangebied en in drie grotere groengebieden tussen de woonblokken in (bestemming Natuur). Twee van de grotere groengebieden vallen samen met de gewenste zichtlijnen vanaf de Hoge Maasdijk naar Slot Loevestein, aan de overzijde van Afgedamde Maas.
Natuur
Een belangrijke component van de openbare ruimte is de realisatie van veel natuur en natuurbeleving. In het provinciale natuurbeleid is de Afgedamde Maas een belangrijk onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant en is in het plangebied – in een zone van 20 m1 langs de Hoge Maasdijk – een zoekgebied voor een Ecologische Verbindingszone geprojecteerd. In overleg met de gemeente Woudrichem en de provincie Noord-Brabant is deze Ecologische Verbindingszone in het plangebied aangepast en wordt nu in de oeverzone langs de jachthavens en de Afgedamde Maas en in een smallere zone langs de Hoge Maasdijk gerealiseerd:
Voorstel Ecologische Verbindingszone i.r.t. voorstel inrichting openbare ruimte
Naast bovengenoemde zones krijgen ook de twee groengebieden die samenvallen met de gewenste zichtlijnen op Slot Loevestein, een belangrijke functie in het ecologische netwerk. Deze gebieden zorgen voor de dwarsverbindingen tussen de ecologische zone langs de Afgedamde Maas en die langs de Hoge Maasdijk. Ze krijgen een afwisselende invulling met:
Daarnaast komen er nog extra voorzieningen als nestkasten voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen, gevelbeplantingen, steenkorven daar waar hoogteverschillen opgevangen moeten worden en aangepaste verlichting.
Al met al krijgen de twee groengebieden een uitermate geschikte biotoop voor vogels, vleermuizen, insecten, (kleine) zoogdieren en amfibieën. Het areaal is fors meer dan in de beleidsplannen van de provincie als zoekgebied voor de Ecologische Verbindingszone was opgenomen.
Derde groengebied
Een derde groengebied – welke niet samenvalt met een zichtlijn op Slot Loevestein – ligt ingesloten tussen een aantal bouwblokken. Dit groengebied vervult geen rol in het ecologische raamwerk van “Op 't Loev” en wordt ingericht als een meer intensief te gebruiken groenvoorziening met speel- en sportelementen. Een nadere invulling zal in samenspraak met de bewoners gaan plaatsvinden.
Kade
Een andere belangrijke component van de openbare ruimte is de kade langs de jachthavens en de Afgedamde Maas. Deze is wisselend van breedte, is verhard met gebakken straatsteen en natuursteen en krijgt een boulevard-achtige uitstraling. Hier kan de bewoner van “Op 't Loev” en de bezoeker van Woudrichem flaneren en van de pracht en praal van het vestingstadje, het water en het zicht op Slot Loevestein genieten. Op strategische plekken zal zitgelegenheid gecreëerd worden en komen informatieborden over de natuur en cultuur in en om het gebied. De bedoeling is dat de mogelijkheid tot een “ommetje” te zijner tijd voortgezet wordt in zuidelijke richting.
Ontsluitingswegen, paden en parkeren
Ter ontsluiting van de woningen is een ontsluitings- en parkeerstructuur in het stedenbouwkundig plan opgenomen. Daarnaast zijn voor de natuurbeleving paden in de groengebieden geprojecteerd. De intentie is om de wegen, parkeervakken en paden zo veel mogelijk in duurzaam en verantwoord materiaal uit te voeren en een beeld op te roepen waarbij de auto 'te gast' is in het gebied. Daarbij wordt gedacht om zoveel mogelijk half-verhardingen of verhardingen in de vorm van grassteen te gebruiken om de natuurbeleving in “Op 't Loev” te optimaliseren.
Het bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor voorgenomen ontwikkeling. Daarbij is zorgvuldigheid in acht genomen. In de ruimtelijke afwegingen zijn alle voorkomende belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend.
Door het in acht nemen van deze zorgvuldigheid is in het kader van de rechtszekerheid rekening gehouden met de belangen van omwonenden. Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw en bedrijfsunits te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij een groot deel van het gebied de bestemming ‘Woongebied' heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, onder meer: maximaal 100 woningen met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. De openbare ruimte zonder specifieke ecologische inrichting is voorzien van een bestemming 'Groen'. De gebieden met een ecologische doelstelling zijn voorzien van een bestemming 'Natuur'. Met een voorwaardelijke verplichting is de ecologische inrichting juridisch geborgd, waarbij rekening gehouden is met een gefaseerde uitvoering van de werkzaamheden.
In het bestemmingsplan is een algemene gebruiksregel opgenomen, waarmee kan worden gewaarborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd.
Door de globale opzet is het plangebied voldoende aantrekkelijk en flexibel om te ontwikkelen. Te veel en te strakke regelgeving maakt het gebied minder aantrekkelijk voor ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Deze aspecten zijn mede van belang om de rechtszekerheid van omwonenden en omliggende functies te waarborgen.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Er is door een vooronderzoek (NEN5725) verricht naar de kwaliteit van de bodem en waterbodem in het plangebied (Geofoxx, Risico-inventarisatie op hoofdlijnen, Hoge Maasdijk 1-5 Woudrichem, 22 december 2017). In de loop der tijd hebben diverse bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Sommige daarvan zijn onderzocht en zijn daarom niet langer verdacht. Andere locaties zijn tijdens onderzoek juist wel verontreinigd gebleken. Verder zijn er ook locaties met bodembedreigende activiteiten waar nog geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden.
Echter, op basis van de beschikbaar gestelde informatie en het in 2016 uitgevoerde verkennend bodemonderzoek (Wematech, verkennend bodemonderzoek, 25-04-2016, zie bijlage 2) is vooralsnog een voldoende duidelijk beeld verkregen van de milieuhygiënische situatie op het terrein. In onderstaande tabel is alle informatie samengevat en wordt per deellocatie aangegeven in welke mate deze verdacht is op het voorkomen van verontreiniging. De deellocaties zijn weergegeven op onderstaande afbeeldingen.
Hieruit blijkt dat in de bodem, heterogeen verdeeld, verschillende verontreinigingen zijn aangetoond. Ook zijn er nog een aantal (voormalige) bodembedreigende activiteiten waarvan de bodemkwaliteit niet is vastgelegd en maakt de aanwezigheid van puin in de bodem, in combinatie met de (tijdstippen van) bouwen en verbouwen, de bodem op de locatie asbestverdacht. Het merendeel van de verontreinigingen is immobiel van aard en voornamelijk aanwezig in de grond. Het grondwater is nauwelijks tot niet verontreinigd.
Conclusie
Op basis van de hiervoor opgenomen informatie is in het kader van dit bestemmingsplan de (water)bodemkwaliteit voldoende inzichtelijk gemaakt. De grond is geschikt (of geschikt te maken). Op dit punt kan het plan uitvoerbaar wordt geacht. Dit neemt overigens niet weg dat voor vergunningverlening en in het kader van grondverzet aanvullend onderzoek vereist is.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het plan op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen.
Regelgeving
De provincie koestert haar ruimtelijk erfgoed, zoals landgoederen, heidevelden, oude klooster- en fabriekscomplexen, vestingwerken, monumentale bomen en bodemvondsten. Ze ziet dit erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hieronder valt ook het 'provinciaal cultuurhistorisch belang'. Het gaat hierbij om erfgoed dat van belang is voor de regionale identiteit. Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. Het is beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. De kaartlagen ‘cultuurhistorische vlakken’ en ‘complexen van cultuurhistorisch belang’ zijn ook opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De gemeente Woudrichem heeft een erfgoedverordening, waarin de lijnen ten aanzien van het omgaan met cultureel erfgoed in de gemeente zijn uitgezet.
Beschermd stadsgezicht
De vesting van Woudrichem kent een beschermingsregime vanuit een aanwijzing als beschermd dorps of stadsgezicht op basis van artikel 20 van de (thans vervallen) Monumentenwet. In 1972 is Woudrichem aangewezen als beschermd stadsgezicht.
Schootsveld
De schootsvelden behoren tot het militaire verleden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en hadden als doel het beschermen van de vrije ruimte rondom de aanwezige artillerie. Deze schootsvelden, ook wel verboden kringen, waren tot halverwege de jaren vijftig verankerd in de Kringenwet. Daarin was het slopen, bouwen, rooien en beplanten binnen de verboden kringen geregeld.
In de binnenste kring van 300 meter rond een (belangrijk) verdedigingswerk mocht alleen van hout worden gebouwd en met toestemming van de Minister van Oorlog. In de middelste kring van 600 meter mocht tot 50 cm hoogte met steen worden gebouwd, daarboven moest het verbrandbaar zijn. In de buitenste kring, 1000 meter rond het werk, mocht wel in steen worden gebouwd maar bij oorlogsdreiging konden alle opstallen zonder meer worden geruimd; de houten huizen zouden dan worden platgebrand. De Kringenwet was tot 1951 van kracht en werd pas in 1963 definitief ingetrokken. De schootsvelden hebben nu vooral een historische betekenis.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied is zoals eerder aangegeven onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In hoofdstuk 3 is verantwoord hoe met de specifieke cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie rekening is gehouden in de planvorming.
Molenbiotoop
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich de molen Nooit Gedagt. Het betreft een zogeheten ‘8-kanten stenen stellingmolen'. Het betreft hier de herbouw (in 1996) van een voorheen oorspronkelijke molen op de stadswal. De molen was in gebruik als korenmolen voor de stad. De stellinghoogte bedraagt 9,20 meter. Voor zinvol molenbehoud is het van belang dat molens kunnen functioneren. Om te kunnen draaien moet een molen beschikken over voldoende en stabiele windaanvoer. Daarom is een vrije windvang gewenst. Hoog opgaande begroeiing en bebouwing zijn elementen die de windvang van de molen verminderen. Voor bestaande molens (al dan niet nog in werking) wordt ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen op de verbeelding en in de juridische regeling een zogeheten molenbiotoop opgenomen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing. De molen heeft een vlucht van 23,80 meter. De bijbehorende molenbiotoop is deels gelegen binnen het plangebied en derhalve op de verbeelding opgenomen met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop’. Het beoogde bouwplan voldoet aan deze bepalingen.
Conclusie
In het plangebied zijn geen waardevolle monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de uitwerking van het plan is rekening gehouden met de ligging ten opzichte van de cultuurhistorische waarden in de omgeving, zie hoofdstuk 3. Zodoende vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Een archeologisch onderzoek is uitgevoerd (zie Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek) voor het plangebied. De noodzaak tot archeologisch onderzoek vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2006). Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Conclusie en advies
Op basis van de landschappelijke ligging in de uiterwaarde van een stroomgordel uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd en in de Nieuwe tijd binnen het schootsveld van de vestingwerken van Woudrichem, heeft het plangebied een lage archeologische verwachting voor alle perioden. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Het projectgebied is buitendijks gelegen, direct ten zuidoosten van de stadskern van Woudrichem. Dijkring 241 zorgt ervoor dat het achterland beschermd is tegen de invloeden van de rivieren. Buitendijks bouwen geschiedt op eigen risico is en de schade kan niet op het Rijk worden verhaald. Dit betekent dat, naast de bovengenoemde watertoets, tevens onderbouwd dient te worden dat het buitendijks bouwen niet leidt tot onaanvaardbare risico's en verzekerd wordt dat mensen en dieren op doelmatige wijze geëvacueerd kunnen worden en dat permanente aanwezigheid van mensen hoogwatervrij kan plaatsvinden. Met hoogwatervrij wordt bedoeld het bouwen op dijkhoogte, rekening houdend met klimaatveranderingen.
Voor deze ontwikkeling heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat.
Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Afgedamde Maas en ziet toe op een goede kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het watersysteem en op een veilige en ongehinderde afvoer van water. Tevens is Rijkswaterstaat vaarwegbeheerder van de Afgedamde Maas. Rijkswaterstaat ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst.
De beheerder van de primaire waterkering, de dijkring, is Waterschap Rivierenland.
Navolgend wordt een verantwoording gegeven voor het buitendijks bouwen.
Risico's t.a.v. het buitendijks bouwen i.r.t. de Provinciale Verordening
Op basis van hetgeen gesteld in van de Provinciale Verordening (art. 20 lid 2) dient onderbouwd te worden hoe om te gaan met risico's ten aanzien van de verwachte (maximale) waterstanden, klimaatscenario's en evacuatie. Navolgend zullen de betreffende aspecten worden behandeld.
Overstromingskans en –risico:
Als maatgevend vloerpeil voor de verblijfsruimten binnen het plangebied is de kerende hoogte van de Wilhelminasluis als referentiepunt aangehouden. Het betreffende vloerpeil is in overleg met Rijkswaterstaat (RWS) en het Waterschap Rivierenland vastgesteld.
De Wilhelminasluis is een sluis in de Afgedamde Maas bij Andel. De sluis is gebouwd rond 1896 in de 800 m lange dam die de Maas en de Waal scheidt; de sluis zorgt ervoor dat scheepvaart tussen Maas en Waal mogelijk blijft. De sluis (en de dam) vormen een primaire waterkering en maken deel uit van dijkring 24. De kerende hoogte van deze sluis/dam is 6,8 m+NAP.
Aan de hand van deze kerende hoogte is de overstromingskans van het projectgebied bepaald. Het gebied is buitendijks gelegen. Hierdoor is de overstromingskans van de aanliggende dijkring (dijkring 24, overstromingskans van 1:20002 jaar niet van toepassing op het projectgebied. Doormiddel van de damwand (5,4 m +NAP) wordt het projectgebied gescheiden van de afgedamde Maas en de Waal. De bouwpeilen binnen het projectgebied zijn 3,7 m NAP of hoger. De ruimten vanaf 6,7 m +NAP of hoger zullen als verblijfsplaats gebruikt worden door bewoners. Hierdoor staat de overstromingskans van de verblijfsruimten binnen het plangebied gelijk aan de overstromingskans van dijkring 24 en geldt een overstromingskans waarbij de verblijfsruimten onderlopen van 1:2000 jaar. Doormiddel van een balkon/reling op deze hoogte, kan elk appartement separaat bereikt worden.
Invloed klimaatverandering:
De klimaatverandering heeft invloed op de toestroom van water tot de Rijn en daarmee de Waal, welke grenst aan het projectgebied. Er zijn verschillende scenario's beschikbaar, echter de klimaatverandering betekent concreet dat de maatgevende afvoer in Lobith verhoogd zal worden naar 18.000 m3/ sec in het jaar 21003 zo staat vastgelegd in de rapportage voor Ontwerpbelastingen voor het Rivierengebied van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2007). Dit betekent dat de afvoer van de verschillende Rijntakken in de toekomst zal toenemen.
Om de wettelijk vastgestelde veiligheidsnorm te handhaven is in de langetermijnvisie een pakket van maatregelen voorzien; de binnendijkse ruimte die nodig is om deze maatregelen te realiseren zal worden gereserveerd. Het maatregelenpakket van de langetermijnvisie is er op gericht om de afvoercapaciteit van de riviertakken te vergroten zonder dat de waterstanden verder stijgen (PKB ruimte voor de Rivier deel 4, 2007). Dat lukt voor het bovenrivierengebied grotendeels.
In de Waal, en daarmee ook ter plaatse van het plangebied, wordt geen stijging van het maximale waterpeil voorzien door het doorvoeren van het maatregelenpakket. Hierdoor ontstaat op dit moment geen aanleiding om het bouwpeil te verhogen.
In het benedenrivierengebied, verder stroomafwaarts, is het mede onder invloed van zeespiegelstijging niet mogelijk de waterstanden niet verder te laten stijgen. In dat gebied dient rekening gehouden te worden met stijging van de maatgevende waterstanden.
Evacuatiemogelijkheden:
Het plangebied voorziet in de bouw van 100 wooneenheden. Uitgaand van 2,4 bewoners per wooneenheid, mag men er vanuit gaan dat ongeveer 240 mensen woonachtig zullen zijn binnen het plangebied.
De inrichting van het plangebied dient bij te dragen aan voldoende mogelijkheden om van de risicobronnen weg te vluchten. De toegang tot het plangebied, vanuit twee zijden vanaf de dijkring en de kademuur, dragen hieraan bij. Hoewel de ontsluitingswegen bij overstroming van de damwand het laagst gelegen zijn, zijn deze samen met de kademuur te benoemen als “effectieve evacuatieroute”, tot een waterhoogte van 5,7 m NAP. De combinatie van bovenstaande vluchtroutes biedt voldoende mogelijkheden én capaciteit om in meerdere windrichtingen bewoners te kunnen evacueren.
Alarmering bij hoogwater
Indien een waterstand van 6,8 m NAP wordt bereikt, zal de waterhoogte in de verblijfruimten op de projectlocatie beperkt zijn. In dergelijke gevallen zal reeds sprake zijn van Coördinatiefase 3 of 4 kleurcode rood (landelijke kleurcodering draaiboek Hoogwater[1]). In dat geval is reeds permanente dijkbewaking aanwezig in relatie tot dreigende dijkdoorbraken. Op dat moment zijn al meerdere stadia van hoogwater- en stormvloedwaarschuwingen doorlopen.
Voor de planlocatie zal tevens een dergelijke waarschuwingssysteem / protocol opgesteld moeten worden, als onderdeel van het evacuatieplan. De waterkering rondom het plangebied met een hoogte van 5,4m NAP, is hierbij maatgevend. Het waarschuwingssysteem dient voorafgaand aan de hoogwatersituatie (bijvoorbeeld bij waterstanden vanaf 3,65 m NAP) in werking te worden gezet. Een actiewaarde van 3,65 m NAP ligt in lijn met de hoogwater-/ stormvloedsituatie ter plaatse van Vuren, aan de noordzijde van Woudrichem (Rijkswaterstaat Waterinfo). Bij een dergelijke actiewaarde zijn bewoners van het plangebied ruim van tevoren op de hoogte van de dreigende situatie.
Tevens blijkt dat het plangebied in het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) ligt.
Indien de definitieve inrichting bekend is (vloerpeilen, maaiveldhoogten ect.) zal een (gedetailleerd) evacuatieplan opgesteld worden, welke enkel betrekking heeft op de projectlocatie. In de planregels is een verplichting opgenomen voor het opstellen van dit evacuatieplan.
Randvoorwaarden vanuit het Waterschap Rivierenland
Het Waterschap Rivierenland voert haar taken onder andere uit op grond van de Keur Waterschap Rivierenland 2014 (Keur). In de Keur zijn regels opgenomen, gericht op het in stand houden van de waterlichamen, de waterkeringen en de wegen. Aangezien het plangebied in een buitendijks gebied en nabij een kering ligt, spelen de ge- en verboden uit de Keur een belangrijke rol. In de keur zijn regels opgenomen voor bouwactiviteiten, beplanting, aanleg van op- en afritten en bodemenergiesystemen. Voor de meeste activiteiten is een gecombineerde vergunning vereist (Rijkswaterstaat en het Waterschap).
Op 23 november 2017 heeft een overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland. Doel van het overleg was om duidelijkheid te krijgen over de randvoorwaarden die het Waterschap stelt aan de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
Tijdens het overleg zijn navolgende voorwaarden naar voren gekomen waarmee rekening gehouden dient te worden:
Tevens gelden de regels vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke orrdening (Barro):
Op basis van de bovenstaande randvoorwaarden/eisen is de inrichting van het projectgebied bepaald.
De waterkering (inclusief de beschermingszones) is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Voor de gehele keurzone (kernzone en beschermingszone) geldt de keur van het Waterschap. Hierin zijn verbodsbepalingen met betrekking tot graven, bouwen etc. opgenomen. Voor de waterkering geldt dat rekening gehouden wordt met de benodigde afstanden, zie onderstaande doorsnede (en bijlage 1) voor de inrichting qua bebouwing ten opzichte van de waterkering. De dichtstbijzijnde geprojecteerde bebouwing (grens bouwvlak bestemming Woongebied) ligt om een afstand van minimaal 7 meter vanaf de kernzone van de waterkering.
Doorsnede stedenbouwkundige opzet (concept 11-10-2018)
De ontwikkeling is niet gelegen binnen 25 meter vanuit de begrenzingslijn van de rijksvaarweg (vaargeul). De regeling voor de vrijwaringszone, zoals gesteld in artikel 2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is dan ook niet van toepassing.
Naast de appartementen en toegangswegen is de projectlocatie ingericht met wadi's, wandelpaden en openbaar groen. Het openbaar groen en de wadi's vormen de laagst gelegen onderdelen binnen het projectgebied met een maaiveldhoogte van circa 3,7 m +NAP. (Hemel-) Water zal oppervlakkig afstromen naar deze infiltratievoorzieningen.
De inrichting van de projectlocatie draagt op deze manier bij aan de Keur van het Waterschap Rivierenland, waarin wordt gesteld dat buitendijkse bebouwing in geen geval ten kosten dient te gaan van de berging van het rivierensysteem.
Het plangebied ter plaatse van de Afgedamde Maas ligt binnen het bergend regime, niet stroomvoerend. Aan de overige voorwaarden uit artikel 2.4.3 van het Barro wordt voldaan:
1. Nieuwe bestemmingen zijn alleen toegestaan in een rivierbed indien er sprake is van een aantal voorwaarden genoemd onder a. tot en met d., hier wordt onderstaand kort op ingegaan:
a. de situering van de bestemmingen zijn zodanig gesitueerd dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft. Middels onderhavig plan blijft het veilig en doelmatige gebruik van de Afgedamde Maas gewaarborgd;
b. er is geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de Afgedamde Maas omdat middels de ontwikkeling geen belemmering hiertoe wordt gerealiseerd;
c. de situering van de bestemmingen voorziet erin dat de waterstandverhoging of de afname zo gering mogelijk is;
d. de ecologische toestand van de Afgedamde Maas wordt niet verslechtert, er worden zelf extra oevermaatregelen genomen om de ecologische waarden ter plaatse te verbeteren.
2. De resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen dienen te worden gecompenseerd. Omdat er geen sprake is van waterstandeffecten is compensatie niet noodzakelijk.
3. In onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van negatieve effecten op de waterstand en afname van bergend vermogen.
De gehele projectlocatie is, door aanwezigheid van de damwand tot 5,7 m +NAP, verzekerd van “droge voeten” tot een waterstand 5,4 m +NAP in de Waal. Tot deze waterhoogte blijft tevens de kade toegankelijk voor voetgangers. Dergelijke voorzieningen zorgen ten tijde van extreem hoge waterstanden voor mogelijkheden om van risicobronnen weg te vluchten.
Indien noodzakelijk is vanaf dergelijke voorzieningen verdere evacuatie mogelijk via dijkring 24. Langs de appartementen zijn relingen/balkons aanwezig, waardoor elk appartement op een hoogte van 6,7 m +NAP toegankelijk is.
Indien mogelijk wordt een trappetje aangelegd zodat direct naast de sluis de geplande kaderand bereikt kan worden voor voetgangers (zowel aanwonenden als bezoekers van het restaurant).
Riolering
Momenteel zitten twee bedrijven met een drukrioleringsunit aangesloten op het gemengd stelsel zo'n 250 meter verderop. Dit is ontoereikend voor de planontwikkeling. Er wordt een rioleringsplan opgesteld, waarbij naar verwachting de reeds aanwezige doorvoer in de waterkering te beperkt is en vergroot moet worden. Uitgangspunt is dat de nieuwe bebouwing en de wegen worden voorzien van een gescheiden riolering. Dit wil zeggen dat het hemelwater en afvalwater gescheiden worden afgevoerd.
Algehele conclusie
De planontwikkeling voorziet niet in toename van verhard oppervlak-of volume in het buitendijkse rivierengebied waarmee deze geen belemmering vormt voor de wateraspecten van het plangebied.
Het vloerpeil van de verblijfsruimten is afgestemd op de kerende hoogte van de Wilhelminasluis, welke onderdeel is van de aanliggende Dijkring 24. Hiermee staat de overstromingskans van de verblijfruimten gelijk aan die van Dijkring 24 (1:2000 jaar).
Voor het plangebied dient een evacuatieplan opgesteld te worden. Dit is als vereiste opgenomen in de planregels. De kademuur met een hoogte van 5,4 m NAP, welke het plangebied scheidt van het rivierbed, dient hierin opgenomen te worden.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de “hoogwater”-veiligheid binnen het plangebied in gewaarborgd. Het op te stellen evacuatieplan zal hier een verdere invulling aan geven.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In het kader van de ontwikkeling is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4 Advies natuurwaarden en voortoets).
Beschermde gebieden
Het plan leidt in de aanlegfase of gebruiksfase niet tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem of andere Natura 2000-gebieden. Het plan is op het punt van de gebiedenbescherming niet in strijd met de gebiedenbescherming van de Wnb.
Het plan leidt niet tot negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB. De beoordeling van het plan ten aanzien van de ligging van het plangebied binnen de Groenblauwe mantel en een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone is in paragraaf 3.4 behandeld.
Beschermde soorten
Bij sloop van de bedrijfswoning gaat een zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis verloren die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tevens fungeert als paarverblijfplaats. Daarom dient een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd. Daarnaast wordt geadviseerd om in verband met de beverburcht in de jachthaven naast het plangebied een ontheffing van de Wnb aan te vragen, zodat in het activiteitenplan bij de aanvraag maatregelen kunnen worden beschreven die ervoor zorgen dat de verstoring van de beverburcht door kunstlicht en geluid wordt voorkomen. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden (Wnb artikelen 3.1 en 3.5). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste broedvogels geldt echter dat het broedseizoen valt tussen 15 maart en 15 juli.
Uitvoerbaarheid
Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat ten aanzien van beschermde soorten een ontheffing van de Wnb nodig is in verband met de aanwezigheid van gewone dwergvleermuis en bever. Gezien de aangetroffen soorten en de functie van het plangebied voor deze soorten, mag worden verwacht dat een ontheffing van de Wnb verkregen kan worden. Het plan is daarmee uitvoerbaar is voor wat betreft de soortenbescherming van Wnb.
Voor de gebiedenbescherming van de Wnb geldt dat als gevolg van het plan geen significant negatieve effecten optreden op de intstandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem of andere Natura 2000-gebieden. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft de gebiedenbescherming van de Wnb.
Inleiding
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. In dit kader kunnen bijvoorbeeld nabij het plangebied gelegen wegen en inrichtingen van belang zijn.
Maatgevend voor de mate van veiligheid zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken en onbeschermd aanwezig) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Onderzoek
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Uitsnede risicokaart
Het plan is niet gelegen binnen relevante afstand tot Bevi-inrichtingen of buisleidingen.
Op circa 700 meter ten noorden van het plan worden gevaarlijke stoffen vervoerd via de Waal. Volgens opgave van de risicokaart gaat het om de categorieën LF1, LF2, LT1, GF3 en GT3. De grootste 1%-letaliteitsafstand bedraagt 1.070 meter voor categorie GT3. Omdat verwacht mag worden dat het groepsrisico niet significant zal toenemen, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hieromtrent wordt advies opgevraagd bij de veiligheidsregio.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Conclusie
De externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Inleiding
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1.500 meter.
Tabel: Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50 - 100 meter | 30 - 50 meter |
4 | 200 - 300 meter | 100 - 200 meter |
5 | 500 - 1.000 meter | 300 - 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Plansituatie
Dit bestemmingsplan betreft een nieuw woongebied en de realisatie van bedrijfsunits. In de nabijheid van het plangebied zijn drie (bedrijfs) activiteiten aanwezig.
Binnen het plangebied zelf is sprake van (bedrijfs)activiteiten in maximaal categorie 3.1. In het bestemmingsplan is derhalve rekening gehouden met de benodigde richtafstand doordat de afstand tussen de bestemming Woongebied en de aanduiding van de betreffende categorie 50 m bedraagt.
Conclusie
Het plan kan uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar worden geacht.
Met behulp van CROW-publicatie 317 is de verkeersgeneratie binnen het plangebied vastgesteld op 7,4 ritten per etmaal voor woningen, hetgeen neerkomt op 740 ritten per etmaal van en naar de woningen. Voor 3.300 m2 bedrijfsruimte wordt op basis van deze publicatie (bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief) uitgegaan van 145 ritten met personenauto's en 20 ritten met lichte vrachtauto's per etmaal. De totale verkeergeneratie bedraagt derhalve 905 ritten per etmaal.
Voor de 11.225 m2 bedrijfsruimte in de huidige situatie wordt op basis van deze publicatie (bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief) uitgegaan van 420 ritten met personenauto's, 100 ritten met lichte vrachtauto's en 40 ritten met zware vrachtauto's per etmaal. De totale verkeergeneratie bedraagt derhalve 560 ritten per etmaal in de huidige planologische situatie.
De verkeersgeneratie per weekdag neemt met 345 ritten per etmaal toe. Uit de verkeersgegevens van de gemeente blijkt dat in de huidige situatie de Acacialaan/Burgemeester van der Lelystraat een verkeersintensiteit van (2.450) kent. Zoals opgemerkt wordt een toename verwacht van 345 ritten/etmaal op werkdagen hetgeen de verkeersintensiteit op de Acacialaan/Burgemeester van der Lelystraat brengt op (2.795 mvt/etmaal).
In het kader van duurzaam veilig is in het verkeersbeleid van de gemeente de Acacialaan/Burgemeester van der Lelystraat aangeduid als een zogenaamde erftoegangsweg.
Erftoegangswegen zijn gericht op het toegankelijk maken van erven. Dit betreft alle manoeuvres die nodig zijn voor het bereiken van particuliere percelen, openbare percelen, het in- en uitstappen en het laden en lossen van goederen. Op zowel de wegvakken als de kruispunten is sprake van uitwisseling en moet de snelheid laag zijn. Het snelheidsregime is 30 km/uur binnen de bebouwde kom.
Meer in detail zijn de voornaamste kenmerken:
Aan deze eisen wordt voldaan. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de Acacialaan een eenzijdige bebouwing kent waardoor het aantal oversteken beperkt zal zijn. Daarnaast is langs de woningen voorzien in een voetpad.
Voor de maximaal acceptabele verkeersintensiteit op erftoegangswegen worden geen normen gesteld. In verschillende publicaties en door de Raad van State worden voorkeursintensiteiten van 4.000 tot 6.000 mvt/etmaal aangehouden (zie onderstaande tabel). De verwachte verkeersintensiteit na realisatie van het plan blijft ruim onder deze voorkeursintensiteiten.
Gelet op het bovenstaande zijn geen problemen met de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid te verwachten op de Acacialaan/Burgemeester van der Lelystraat en wordt aangesloten op het verkeersbeleid van de gemeente.
Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden ‘Wet luchtkwaliteit’, als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico’s van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen.
Wettelijk kader
De Wet luchtkwaliteit betreft een wijziging van de Wet milieubeheer en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat aan die eis voldoet mag zonder nadere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Conclusie
Door onderhavige ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met circa 905 verkeersbewegingen per weekdag toe. Uit de (worstcase) berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt.
Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
Zones
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Onderzoek
Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd (zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai). Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege beide wegen (Hoge Maasdijk en Acacialaan).
Conclusie
De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen.
Het plangebied is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Hoge Maasdijk. De geluidzone (het aandachtsgebied) ligt tussen het industrieterrein en de zonegrens. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting van alle bedrijven tezamen niet meer dan 50 dB(A) bedragen. In de zone gelden grenswaarden voor de geluidbelasting van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (maximale ontheffingswaarde nieuwe situaties is 55 dB(A)). Op een industrieterrein behoren strikt genomen geen woningen aanwezig te zijn.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein gewijzigd, zodat het plangebied niet langer op het gezoneerde industrieterrein gesitueerd is, maar in de zone van het industrieterrein. Indien een deel van het industrieterrein planologisch zodanig wijzigt dat het geen deel meer uitmaakt van het industrieterrein, maakt het vervolgens deel uit van de geluidzone. De geluidzone betreft immers het gebied rond het betrokken terrein, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan (artikel 40 Wet geluidhinder). Concreet betekent dit voor het plangebied wijzigt van een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder naar een gemengd gebied met geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van het industrieterrein. Woonbestemmingen moeten daarom getoetst worden aan de voorschriften zoals opgenomen in de Wet geluidhinder (artikel 41 e.v.).
Onderzoek
Voor het voorliggende plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelasting vanwege wegverkeer en industrie (zie Bijlage 6 Akoestisch onderzoek industrielawaai).
In het onderzoek zijn de geluidniveaus door het bedrijf De Klerk op het plangebied aan de Hoge Maasdijk 1-5 te Woudrichem berekend. Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van alle (gewenste)woningen in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau. Daarnaast blijkt dat ter plaatse van alle woningen in het plangebied aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het realiseren van de appartementen de naastgelegen inrichting niet beperken in de bedrijfsvoering. Gelet op het bovenstaande zijn er wat betreft geluid geen knelpunten voor de gewenste ontwikkeling.
Voor zover bekend liggen in en nabij het plangebied geen kabels en/of leidingen die een ruimtelijke doorwerking in dit bestemmingsplan behoeven.
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP 2012). De toepassing van de SVBP is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begrippen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
De bestemming 'Bedrijf' is bedoeld voor bedrijven die vallen in milieucategorie 1 en 2 zoals aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Binnen de aanduidingsgrens van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1 zijn tevens bedrijven toegestaan die vallen in milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is het mogelijk om het oostelijke deel van de bedrijfsbestemming, zoals aangeduid als 'horeca' te gebruiken voor een horecabedrijf.
De tot 'Groen' bestemde gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, verblijfsgebied, erftoegangswegen, bermen en beplantingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Bij de bestemming behorende voorzieningen zijn onder andere straatmeubilair en voet- en fietspaden. Gebouwen binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedoeld voor nutsvoorzieningen. De maximale bouwhoogte van deze gebouwen mag 2,5 meter bedragen met een oppervlak van maximaal 20 m2.
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, extensief recreatief medegebruik en een calamiteitenontsluiting. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 meter. Voor het uitvoeren van in de regels genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning verplicht die onder voorwaarden kan worden verleend.
Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn woningen toegestaan. In deze bestemming is geregeld dat het totaal aantal woningen niet meer dan 100 mag bedragen. De maximale toegestane bouwhoogte van hoofdgebouwen is door middel van een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Om de toegestane bouwhoogte van gebouwen te bepalen wordt gemeten vanaf NAP.
Daarnaast dient voor het gebruik van hoofdgebouwen de instandhouding van de ecologische inrichting zoals opgenomen in de bijlage bij de regels, te zijn verzekerd. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin de ecologische inrichting is gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor bouwen van een hoofdgebouw. De ecologische inrichting wordt opgesplitst in fase 1 en fase 2. De gronden ter plaatse van fase 1 zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 1' en de gronden ter plaatse van fase 2 zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 2'. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat, afhankelijk van de locatie, binnen 2 jaar na aanvang van de realisering van het hoofdgebouw de ecologische inrichting in de betreffende fase wordt gerealiseerd. Voorts is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen van een hoofdgebouw uitsluitend wordt verleend als bij de aanvraag een evacuatieplan wordt aangeleverd waarin is aangetoond dat mensen en dieren op doelmatige wijze gëvacueerd kunnen worden indien prake is van een overstroming.
Artikel 7 Waarde - Beschermd stadsgezicht
Voor het Beschermd stadsgezicht Woudrichem is een beschermende regeling opgenomen.
Artikel 8 Waterstaat - Bergend rivierbed
De voor 'Waterstaat - Bergend rivierbed' aangewezen gronden zijn mede mede bestemd voor de berging van rivierwater uit de Waal, Merwede en de Afgedamde Maas.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor waterstaatkundige doeleinden, voorzieningen ten behoeve van de waterkering, dijksloten, kunstwerken en andere waterstaatswerken.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Deze bepaling heeft betrekking op de wijze waarop, in het kader van een bouwaanvraag, wordt bezien welke gronden mogen worden bebouwd.
Artikel 11 Algemene bouwregels
De algemene bouwregels regelen dat ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten wanneer de overschrijding van de bouw of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Voor parkeren geldt dat dit dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen van de gemeente Woudrichem.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels regelen welke vormen van gebruik in ieder geval moeten worden aangemerkt als een verboden gebruik.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de gronden gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'geluidzone - industrie', 'vrijwaringszone - dijk' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
De overgangsregels bevat de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
De gemeente Woudrichem heeft, samen met de gemeenten Werkendam en Aalburg, een integraal handhavingsbeleidsplan vastgesteld. Hierbij is aangesloten bij de uitgangspunten die zijn vastgelegd in de “Bestuursovereenkomst Handhaving "Omgevingsrecht Provincie Noord-Brabant”, de hieronder liggende strategie “Zo handhaven we in Brabant” en het bestuursconvenant “Samenwerken in het Land van Heusden en Altena”.
In het integraal handhavingsbeleidsplan worden deze visie, uitgangspunten en achtergronden vertaald naar concrete doelen en strategieën. Hierbij is het de bedoeling om dit integraal handhavingsbeleidsplan tot uitvoering te brengen aan de hand van een jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma waarin de concrete toezicht- en handhavingactiviteiten worden beschreven.
Bovendien wordt in het integrale handhavingsbeleidsplan op basis van de bepaalde visie en de gestelde prioriteiten invulling gegeven aan de wijze waarop de gemeente haar toezicht- en handhavingstaken wenst in te vullen. Hiertoe is een nalevingstrategie opgesteld, die uitgewerkt is in een aantal beleidsstrategieën, te weten de Toezichtstrategie, de Sanctiestrategie, de Gedoogstrategie en de Preventiestrategie.
Het handhaven van bestemmingsplannen maakt onderdeel uit van het handhavingsbeleid zoals hiervoor is beschreven. Het volledige handhavingsbeleid, inclusief het prioriteitenoverzicht, is na te lezen op de website van de gemeente Woudrichem.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in deze paragraaf verslag gedaan.
Kostenverhaal
Het bestemmingsplan waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, leidt tot de planologische mogelijkheid om nieuwe woningen te bouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Met de projectontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.
Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied – Hoge Maasdijk - 2018 heeft vanaf 29 juni 2018 tot en met 9 augustus 2018 ter inzage gelegen. Aan iedereen is in deze periode de gelegenheid gegeven om op het plan te reageren in de vorm van een zienswijze. Hiertoe is op 28 juni 2018 een publicatie geplaatst in de Staatscourant, in het Altena Nieuws en op de gemeentelijke website.
Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 19 zienswijzen ingediend. De reacties en ambtshalve wijzigingen zijn in een Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen opgenomen.