direct naar inhoud van 2.2 Provinciaal beleid
Plan: Buitengebied Woudrichem - Duijlweg 4-6 2012
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.BUITBP201101-ONHE

2.2 Provinciaal beleid

 

2.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

De SVRO is vastgesteld op 1 oktober 2010 en in werking getreden per 1 januari 2011. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd.


Voorbeelden zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden en de concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen. Het plangebied ligt volgens de provinciale Structurenkaart in gemengd agrarisch gebied, en het accentgebied agrarische ontwikkeling. Dit betreft gebieden waar de Provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken.


Het accentgebied agrarische ontwikkeling is hier aangegeven omdat deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden voor een meer dominante positie van de hier aanwezige landbouwsectoren. In deze gebieden ziet de provincie niet alleen ontwikkelingsmogelijkheden voor de aanwezige sector maar ook voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen. Het gaat daarbij onder andere om mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking, opslag en transport, voorbewerking van producten en het centraliseren van kennis(ontwikkeling).


Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf in het agrarisch gebied. Een dergelijke ontwikkeling is vanuit de SVRO toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201101-ONHE_0002.png"

2.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 (Vr 2012)

Algemeen

De door Provinciale Staten op 11 mei 2012 vastgestelde en op 1 juni 2012 in werking getreden Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 regelt diverse ruimtelijke onderwerpen. De bepalingen voor deze onderwerpen zijn gebaseerd op het provinciale beleid zoals dat voorheen opgenomen was in de Interimstructuurvisie, de Paraplunota, de regionale uitwerkingsplannen en momenteel is opgenomen in de vigerende SVRO.


De locatie is gelegen in een agrarisch gebied.


Wijziging Verordening ruimte 2012, zorgvuldige veehouderij

Gedeputeerde Staten hebben het ontwerp van de Wijziging Verordening ruimte 2012 zorgvuldige veehouderij vastgesteld op 26 maart 2013. Deze ontwerpwijziging heeft van 28 maart tot en met 24 april ter inzage gelegen.


Deze besluiten zijn gebaseerd op de eveneens in genoemde vergadering vastgestelde denklijn “ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd”.


Teneinde te voorkomen dat een transitie naar een zorgvuldige veehouderij door de verdere intensivering van de melkveehouderij langer gaat duren is besloten om vooruitlopend op een aantal nog uit te werken maatregelen en regelingen in de Vr 2012 op te nemen dat de bouwblokken voor een grondgebonden veehouderij evenals bij intensieve veehouderijen ten hoogste 1,5 hectare groot mogen zijn.

In vervolg op het besluit van PS van 22 maart 2013 worden de desbetreffende artikelen in hoofdstukken 6 en 8 met deze wijziging van de Vr zodanig aangepast dat een bestemmingplan voor een grondgebonden agrarisch bedrijf kan voorzien in een uitbreiding tot ten hoogste 1,5 hectare. Hiermee worden de grondgebonden bedrijven nagenoeg gelijk gesteld met de intensieve veehouderij. Alleen voor de intensieve veehouderijen geldt in extensiveringsgebieden geldt dat uitbreiding van het bouwblok en van de bebouwing daarbinnen ook niet mogelijk is. Het is niet de bedoeling om ook de akkerbouwbedijven in omvang te beperken. Daarom wordt er aan de artikelen een nieuw lid toegevoegd dat bepaalt dat het maximum van 1,5 hectare niet geldt voor de grondgebonden bedrijven waar geen vee wordt gehouden.

Artikel 8.2; Ontwikkelingsperspectief voor de agrarische gebieden

De Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 vereist dat een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied op zodanige wijze de bestemmingen van de in dat gebied begrepen grond aanwijst dat, ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, een onderscheid kan worden gemaakt tussen een gebied waar een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd en een gebied waar een in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd. Daarbij dient een bestemmingsplan te verantwoorden dat het aanwijzen van de onderhavige bestemmingen een uitwerking is van de voorgenomen ontwikkeling van een agrarisch gebied, alsmede van het te voeren ruimtelijke beleid en tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van dat gebied.


Gesteld kan worden dat het plangebied gelegen is in een gebied waar in hoofdzaak een agrarische economie wordt nagestreefd. Op afbeelding 5, welke een uitsnede is van het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Woudrichem’ van de gemeente Woudrichem, is het agrarisch hoofdgebruik van de omgeving (bestemming Agrarisch) goed zichtbaar. In de bestemmingsomschrijving van de vigerende bestemming ‘Agrarisch -1’ zijn gronden met deze bestemming ook bedoeld voor de ontwikkeling van een in hoofdzaak agrarische economie. Hetgeen de ligging in een dergelijk gebied ook onderstreept. Het onderhavige initiatief past binnen dit gebied met een hoofdzakelijk agrarische economie. De beoogde functie, te weten een grondgebonden agrarisch bedrijf, draagt bij aan de agrarische economie.

Artikel 8.3; Grondgebonden agrarische bedrijven in de agrarische gebieden

Voor grondgebonden agrarische bedrijven is bepaald dat zij kunnen uitbreiden in het agrarisch gebied. In artikel 8.3 is voor grondgebonden agrarische bedrijven in de agrarische gebieden het onderstaande geregeld:

  • 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied:
  • a. bepaalt dat nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet is toegestaan;
  • b. kan bepalen dat hervestiging van en omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
  • c. kan voorzien in een uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf tot ten hoogste 1,5 hectare (aanvuling maart 2013) mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwblok.

Sub c en d van artikel 8.3 lid 1 zijn van toepassing op onderhavig plan en hier wordt ook aan voldaan. Uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (zie bijlage) is gebleken dat de uitbreiding van betreffende bedrijf noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Alle gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige voorzieningen worden gerealiseerd in het nieuwe bouwvlak van maximaal 1,5 hectare. Op basis hiervan kan worden gesteld dat de uitbreiding van het betreffende grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan is.

Uitbreiding van het agrarische bedrijf mag tenslotte conform de verordening niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1 en 2.2). Onderhavig plan betreft een ruimtelijke ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Dergelijke ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1 en 2.2 Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en Kwaliteitsverbetering van het landschap

De Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 stelt dat een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1 een verantwoording dient te bevatten van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven.


Het gehele perceel inclusief de nieuwe (hogere) bedrijfsbebouwing en overige voorzieningen wordt landschappelijk ingepast middels diverse groenvoorzieningen (zie afbeelding 11 en 12). In de omgeving van het plangebied is sprake van een open landschap met enkele groene enclaves en een diversiteit aan (kleine) waterloopjes. Tevens bevat het gebied enkele grotere waterpartijen (waaronder eendenkooien), deze waterpartijen zijn veelal omringd met een dunne strook groen. Ook bij de agrarische bedrijven in de naaste omgeving is deze vorm van inpassing meerdere malen terug te zien. Door dit op dezelfde wijze door te zetten ter plaatse van onderhavig plangebied, wordt aansluiting gezocht met de omgeving en is tevens sprake van een goede landschappelijke inpassing van de hogere rundveestal en de nieuw te realiseren woningen.


Door de bebouwing zo geconcentreerd mogelijk te realiseren blijft het kenmerkende open karakter van de omgeving behouden. Op afbeelding 6 wordt één en ander gevisualiseerd. De nieuwbouw binnen onderhavig plan wordt tevens ingepast in de omgeving door middel van de juiste architectuur, kleur- en materiaalgebruik (zie 3D impressies op afbeelding 12). Hiermee wordt ingespeeld op paragraaf 2.4 uit de concept handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, van provincie Noord-Brabant. De nieuwbouw is ten opzichte van de bestaande bebouwing een kwaliteitsverbetering voor het perceel en de omgeving.


Om voldoende kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen wordt, naast de verplaatsing van het bedrijf vanuit de Biesbosch, het agrarisch bedrijf landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is terug te vinden op afbeelding 11.

Het nieuwe bouwvlak zal landschappelijk worden ingepast door inheemse beplanting aan te brengen rondom het bedrijf. Landschappelijke inpassing betekent niet perse iets inpakken in het groen noch iets onttrekken aan het zicht. Landschappelijke inpassing heeft betrekking op de wijze waarop een initiatief (in dit geval de bouw van een nieuwe stal, werktuigenberging, sleufsilo’s en 2 bedrijfswoningen) samenhangt met de (landschappelijke) kenmerken en waarden van de locatie.

De bestaande beplanting zal zo veel mogelijk blijven behouden en zo nodig worden opgewaardeerd. Rondom de aan te leggen sleufsilo’s zal een robuuste houtwal worden gerealiseerd met een minimale breedte van 10 meter. Deze houtwal bestaat uit een rij bomen (Populieren, Els, Es) vergezeld met struikvormers zoals Krent, Hazelaar en Kardinaalsmuts. Per hectare zullen 6000 planten worden gebruikt voor deze inpassing. Rondom de sleufsilo’s (plantvak A) worden dus ca 1380 stuks bomen en struiken geplant.

Aan de voorzijde van de loods/jongveestal worden dezelfde planten gebruikt in de houtwal (plantvak B). Ter plaatse van de loods wordt deze houtwal ca 15 meter dik zodat dit gedeelte van het gebouw vanaf de weg volledig uit het zicht is onttrokken. In verband met voldoende lichtinval in de jongveestal (aan de wegzijde is een lichtstraat aanwezig) wordt hier de houtwal dunner uitgevoerd. Door hier wel beplanting aan te brengen zal de jongveestal minder prominent aanwezig zijn als men het bedrijf vanaf de weg bekijkt.

Aan de zuidkant van het bedrijf worden de bedrijfswoningen gerealiseerd. Rondom de woningen zullen de gronden worden ingericht als tuin bestaande uit gazon en sierbeplanting. Om een duidelijke afscheiding tussen het agrarisch bedrijf en de weilanden te creëren wordt aan de buitenzijde een heg gerealiseerd met enkele opgaande bomen erlangs. Hierdoor blijft ook het weidse zicht over de weilanden vanuit de woningen behouden.

Omdat deze beplanting minder robuust is dan de houtwal rondom de sleufsilo’s en jongveestal is plantvak C en D niet meegenomen in de berekening van de kwaliteitsverbetering welke in de bijlage van deze toelichting is toegevoegd.

Naast bovenstaande landschappelijke inpassing vindt er ook kwaliteitsverbetering plaats door beeindiging van het agrarisch bedrijf aan de Provincialeweg zuid 31 te Almkerk. Ter plaatse van deze locatie zal het agrarisch bouwvlak worden gewijzigd naar een woonbestemming. Door beëindiging van het agrarisch bedrijf vindt er sloop van bebouwing en verwijdering van erfverharding plaats. Hierdoor wordt ook het bouwvlak/bestemmingsvlak verkleind. Deze kwaliteitswinst is ook meegenomen in onderhavige berekening. Voor de wijziging van de agrarische bestemming naar wonen is reeds een aparte bestemmingsplanprocedure (wijzigingsplan) opgestart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201101-ONHE_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201101-ONHE_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201101-ONHE_0005.png"