direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Andel - Bronkhorst I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergrond van het plan

Aanleiding

Het dorp Andel (gemeente Woudrichem) heeft van oorsprong een gematigde bevolkingsgroei. Op dit moment heeft Andel ongeveer 2.500 inwoners. Om de toekomstige vraag naar nieuwbouwwoningen te kunnen opvangen, binnen het kader van het gemeentelijk en provinciaal beleid, is de gemeente Woudrichem voornemens een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor de fasen A en B van de woningbouwlocatie Bronkhorst I. Deze locatie is gelegen ten zuidwesten van de kom Andel. Het plan omvat maximaal 161 woningen.

Wijze van ontwikkeling

Bronkhorst I wordt traditioneel ontwikkeld. De gemeente koopt daartoe de gronden aan, maakt bouw- en woonrijp en verkoopt de bouwrijpe gronden. Het project bevindt zich deels in de realisatiefase en deels in de ontwikkelfase. Voor fase A van het plan is eerder een artikel 19 lid 1 WRO procedure doorlopen. Op basis hiervan zijn de vergunningen voor (het merendeel van de woningen in) fase A verleend. Omdat het betreffende vrijstellingsbesluit tot nu toe nog niet in een nieuw bestemmingsplan is verwerkt wordt dit nu meegenomen.

Het verhaal van kosten is uitgangspunt in de Wet ruimtelijke ordening. Dit kan via een exploitatieplan. Maar in de wet is ook bepaald, dat een exploitatieplan niet verplicht is als kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met diverse initiatiefnemers en ontwikkelaars zijn inmiddels anterieure overeenkomsten gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de financiering c.q. kostenverhaal van diverse projecten. Om die reden wordt geen exploitatieplan opgesteld.

Inrichtingsvisie

Het voorliggende bestemmingsplan is in belangrijke mate gebaseerd op Inrichtingsvisie Bronkhorst-Andel. Deze inrichtingsvisie bevat onder meer verbeeldingen en beschrijvingen van de hoofdstructuur en de verkavelingsopzet van de nieuwe wijk. Dit bestemmingsplan dient dan ook in samenhang met de genoemde structuurvisie te worden gelezen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied voor Bronkhorst I ligt in het zuidwestelijke deel van de kern Andel in de gemeente Woudrichem. Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • de Neer-Andelseweg;
  • de grenzen van de (noordelijke) percelen aan het bebouwingslint Bronkhorst;
  • een denkbeeldige lijn tussen de percelen Bronkhorst 12 en Hoofdgraaf 19;
  • een denkbeeldige lijn ten zuiden van de bestaande percelen aan de Hoofdgraaf.

In figuur 1.1 is de ligging van het bestemmingsplangebied globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Kom Andel - Bronkhorst I van de gemeente Woudrichem bestaat uit de volgende stukken:

  • de regels, waarin de doeleinden van de bestemmingen zijn omschreven en bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van het bouwen en het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden;
  • de geometrische plaatsbepaling van het plangebied (verbeelding) en de daarin aangegeven bestemmingen en overige aanduidingen;
  • de toelichting, waarin de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende overwegingen zijn weergegeven.

Zowel de regels maar vooral de bijlagen gaan vergezeld van bijlagen.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Een deel van het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Andel" (vastgesteld 29-06-1981, goedgekeurd 28-12-1982). Een ander deel ligt in het "Bestemmingsplan Buitengebied 1997" (vastgesteld 3-12-1997, goedgekeurd 7-7-1998). Het achtererfgebied van de woning gelegen aan de Hoofdgraaf 17 ligt in het bestemmingsplan "Kom Andel" (vastgesteld 03-11-2008, goedgekeurd 20-04-2009). Dit achtererfgebied maakt deel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan.

De genoemde bestemmingsplannen staan de voorgenomen ontwikkeling niet toe. Voor de meeste gronden geldt op dit moment een agrarische bestemming. Om die reden is het noodzakelijk dat de genoemde bestemmingsplannen, voor zover het de locatie Bronkhorst I betreft, worden herzien.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de locatie Bronkhorst I, op een klein deel na, niet is meegenomen in de recentere bestemmingsplannen Kom Andel (2009) en Buitengebied (2011).

Als gezegd is een gedeelte van de woningbouwlocatie (gelegen in fase A) reeds vergund (en grotendeels al gerealiseerd) op grond van een vrijstelling ex artikel 19 WRO (oud).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een overzicht gegeven van het voor dit plan relevante beleid van het rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Woudrichem. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet beschreven waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

De kern Andel ligt in het zuidoosten van de gemeente Woudrichem en wordt in grote lijnen begrensd door de Afgedamde Maas in het noorden en de Parallelweg / Middenweg in het zuiden.

Andel is ontstaan langs meerdere bebouwingslinten (evenwijdig) aan de rivierdijk. Deze bebouwingslinten vormen, samen met de daartussen gelegen dwarsverbindingen, de oorspronkelijke kern. Na verloop van tijd is het dorp verdicht en uitgebreid, waardoor intensievere woningbouw in het dorp is gerealiseerd. In de omgeving van Andel liggen agrarische gronden, waaronder in het zuidoosten ook glastuinbouwgebieden.

Een fragment van een oorspronkelijk lint is ook tegenwoordig nog zichtbaar in het landschap, namelijk het bebouwingslint Bronkhorst. Dit lint valt echter buiten het onderhavige plangebied.

De kern Andel ligt op de stroomrug van de afgedamde Maas. De komgronden zijn in gebruik (geweest) als agrarisch gebied. Het plangebied ligt in de overgangszone van stroomrug naar lager gelegen kommen.

2.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke opbouw van het omliggende gebied wordt bepaald door woningbouw en agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied, aan de Hoofdgraaf, liggen enkele percelen met vrijstaande woningen. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Neer-Andelseweg staan eveneens vrijstaande woningen. Iets ten zuiden hiervan bevindt zich een begraafplaats. Aan de zuidkant van het plangebied ligt het bebouwingslint Bronkhorst met enkele vrijstaande woningen, met daarachter het gebied Bronkhorst II. Op de laatstgenoemde locatie is eveneens woningbouw geprojecteerd, echter niet in de nabije toekomst. Een alternatieve invulling van dit gebied wordt onderzocht, waarbij onder andere aan de plaatsing van zonnepanelen wordt gedacht. Het gebied heeft nu een agrarische functie. Ook aan de westzijde van het plangebied liggen agrarische gronden, alsmede een klein agrarisch bedrijf (rundveehouderij) aan het einde van bebouwingslint Bronkhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0002.png"

Figuur 2.1 Ruimtelijke structuur plangebied

2.3 Functionele inrichting

Het plangebied Bronkhorst I ligt globaal tussen de Hoofdgraaf, de Neer-Andelseweg en het bestaande lint Bronkhorst. Fase A is inmiddels bebouwd en ingericht; het andere deel (fase B en C) heeft een agrarische functie in de vorm van weide- en akkergronden en wordt doorkruist door diverse sloten.

Het bestaande bebouwingslint Bronkhorst maakt geen deel uit van het plangebied, maar vormt wel een ruimtelijke randvoorwaarde voor deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR is de Structuurvisie van het Rijk op het gebied van Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit. Als belangrijkste doelen voor de periode tot 2028 vermeldt de SVIR:

  • verbetering concurrentiekracht;
  • verbetering bereikbaarheid;
  • verbetering leefomgeving, milieu en water.

De Rijksoverheid wil de concurrentiekracht van Nederland onder meer vergroten door een aantrekkelijk vestigingsbeleid voor buitenlandse bedrijven. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. De ontwikkeling van Bronkhorst 1 te Andel draagt aan dit beleid bij.


Conform het systeem van de Wro heeft het SVIR geen directe doorwerking naar lagere overheden. Dat laatste wordt geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en daarnaast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Een toets van dit plan aan genoemde besluiten volgt direct hierna.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De doorwerking van het ruimtelijk beleid van de SVIR wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB): het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen in de vigerende PKB’s. Ook is aangegeven waarvoor de bevoegdheid voor het stellen van regels per AMvB wordt ingezet.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Bro. Het besluit bevat bepalingen over de inrichting en de beschikbaarstelling van bestemmingsplannen. Daarnaast bevat het besluit onder andere bepalingen over de vormgeving, inhoud en motivering van ruimtelijke plannen, de watertoets, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, het afhandelen van planschadeverzoeken alsmede bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen. Indien en voor zover deze bepalingen mede relevant zijn voor dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan.


Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.16, lid 2 Bro)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is de ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldige afweging en besluitvorming indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.


De ladder kent de volgende 3 stappen die doorlopen moeten worden:

  • 1. Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?
  • 2. Kan in de regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?
  • 3. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.


De voorgenomen ontwikkeling Bronkhorst I in de kern Andel sluit aan bij de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals blijkt uit de uitkomsten van het doorlopen van de drie stappen van de ladder.

Trede 1: Regionale behoefte

In de eerste trede wordt bepaald welke regionale ruimtevraag aanwezig is, waarin elders in de regio niet is voorzien. In de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2014, is een prognose gegeven van de woningbehoefte voor de komende jaren op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant zijn op basis hiervan door de provincie Noord-Brabant en de regio West-Brabant woningbouwafspraken gemaakt. Binnen het land van Heusden en Altena is een uitbreiding van 2835 opgenomen. Voor de gemeente Woudrichem zijn dit er 585.

In december 2015 is door de gemeenten Woudrichem, Aalburg en Werkendam de Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. In deze woonvisie is de effectieve vraag voor de komende 10 jaar bepaald.

Het bestemmingsplan omvat in totaal maximaal 161 woningen voor fase A en B. In fase A zijn reeds 49 woningen planologisch mogelijk gemaakt. Deze woningen zijn merendeels vergund en inmiddels gerealiseerd.

Er is sprake van een toename van 112 woningen. Het plan past binnen de woningbouwafspraken zoals deze in regionaal verband zijn gemaakt en binnen de woningbehoefte zoals genoemd in de regionale woonvisie.


Door de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem is in 2013 de Structuurvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld waarin de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid richting 2025 zijn vastgelegd. Uit zowel de Woonvisie als de Structuurvisie blijkt dat er 3 elementen van belang zijn:

  • 1. Het aantal een- en tweepersoonshuishoudens zal toenemen. Er zal een toenemende behoefte aan goedkopere woningen zijn.
  • 2. De toenemende levensverwachting van de bevolking welke gepaard gaat met een steeds vitalere bevolking op latere leeftijd.
  • 3. Een terugval in de leeftijdscategorie 25-35 jaar. Het binden van deze groep en het weer binnenhalen van jonge gezinnen is belangrijk omdat ze daarna meestal lang in de gemeente blijven wonen.

Om te kunnen voorzien in de behoefte en de gevraagde kwaliteit van de woningbouwvoorraad dient geïnvesteerd te worden in een hoogwaardige en duurzame woningvoorraad. Dit kan bereikt worden door het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en door het realiseren van nieuwbouw.

Met het voorgenomen plan worden woningen in verschillende typologieën gerealiseerd waarmee wordt aangesloten op de wensen van (toekomstige) inwoners van de gemeente Woudrichem. Er worden o.a. woningen voor 1 en 2 persoonshuishoudens, starterswoningen en seniorenwoningen gebouwd. In het bestemmingsplan zijn flexibiliteitsbepalingen opgenomen zodat bij realisering kan worden aangesloten bij de actuele vraag en behoefte uit de markt. Met deze ruimtelijke ontwikkeling wordt een verscheidenheid aan woningen gerealiseerd waardoor de doorstroming op de woningmarkt wordt gestimuleerd.

Trede 2: Bestaand stedelijk gebied

Op grond van artikel 1.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

In de verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het stedelijk gebied vastgelegd. In de Verordening Ruimte is de locatie aangeduid als bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied ligt tussen het bestaande bebouwingslint Bronkhorst en de bestaande percelen aan de Hoofdgraaf. De woningen in Fase A van Bronkhorst I zijn inmiddels gerealiseerd. De ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie is een logische stap in de groei van Andel. Door de ligging tussen het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing leidt de ontwikkeling niet tot het omzetten van landelijk gebied naar stedelijk gebied.

Gezien het bovenstaande is toetsing aan de derde trede van de ladder van duurzame verstedelijking niet aan de orde. Er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Gewijzigde Ladder voor duurzame verstedelijking 2017

Het van kracht worden van de gewijzigde Ladder voor duurzame verstedelijking per 1 juli 2017 heeft geen wezenlijke gevolgen voor de hiervoor opgenomen conclusie. Hoewel de 'treden' zijn losgelaten bevat de 'ladder' een vergelijkbaar vereiste: "de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”

Conclusie rijksbeleid

Het rijksbeleid stelt geen rechtstreekse eisen aan het onderhavige bestemmingsplan. Indien en voor zover relevant werkt het rijksbeleid uit de SVIR en het Barro door in provinciaal beleid (zie paragraaf 3.2). Dit geldt ook voor ander, facetmatig rijksbeleid, zoals bijvoorbeeld het Nationaal Waterplan.

Voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat er sprake is van een regionale behoefte (trede 1), zowel kwantitatief als kwalitatief, en dat deze behoefte is op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied (trede 2). Deze conclusie blijft ook overeind in het licht van de gewijzigde 'ladder' per 1 juli 2017. Dat betekent dat het onderhavige plan voldoet aan het beleid en de regelgeving inzake duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.


Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0004.png"

Afbeelding 3.1 Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Het plangebied is aangeduid als 'Kernen in het landelijk gebied' waarvoor het volgende beleid is geformuleerd.

In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Het stedelijk gebied 'aan de randen' van de provincie, krijgt te maken met een afnemende groei van de woningbehoefte en op termijn zelfs (een beperkte mate van) krimp. Deze afnemende woningbehoefte biedt kansen voor verbetering van de kwaliteit, door gerichte ingrepen als verdunning en vergroening. Het is daarbij wel belangrijk om concurrentie tussen gemeenten en regio's, overproductie en leegstand te voorkomen. Het belang van regionale afspraken neemt daardoor toe. In overleg met de gemeenten worden de regionale verbanden voor wonen en werken bepaald. Die passen in ieder geval binnen de vier regio's die de provincie in Deel A. paragraaf 4.2 onderscheidt en kunnen verschillend van omvang zijn voor de thema's wonen, werken en voorzieningen. Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik voorwaarde.

Verordening Ruimte

De Verordening Ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te bereiken. In de verordening heeft de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie en ander provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op (de inhoud van) bestemmingsplannen. De verordening is een juridisch bindend instrument.

Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening; daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met een zwaarwegend provinciaal belang en heldere criteria. Deze onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied - kernen in landelijk gebied. Voor deze kernen geldt in het algemeen de regel dat zoveel woningen gebouwd mogen worden als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei, dat wil zeggen de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld (migratiesaldo-nul). Ook kunnen deze kernen plaats bieden aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. In en rondom de kernen in het landelijk gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Dit betekent dat het accent op inbreiden, herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0005.png"

Afbeelding 3.2 Uitsnede kaart stedelijke ontwikkeling Verordening Ruimte

Conclusie provinciaal beleid

Het plan is in overeenstemming met het bestaande provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie Land van Heusden en Altena

In december 2015 is door de gemeenten Woudrichem, Aalburg en Werkendam de Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. De regionale woonvisie dient als basis voor een regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019. Het doel van de woonvisie is het realiseren van een woonklimaat dat past bij de woon- en leefambities van alle (toekomstige) bewoners van het land van Heusden en Altena.

In de woonvisie is aangegeven dat de samenleving verandert en daarmee ook de behoeften van de wijzigende bevolking. Er komen veel meer 1- en 2-persoonshuishoudens en veel meer ouderen. Dit zal leiden tot een vraag op de woningmarkt naar kleinere woningen, huurwoningen boven de liberalisatiegrens en ook goedkopere woningen. Ook voor huishoudens met een hogere koopkracht willen de gemeenten in het Land van Heusden en Altena een hoogwaardig woon- en leefklimaat bieden.

Door zowel het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en door nieuwbouw kan ervoor gezorgd worden dat er doorstroming op de markt ontstaat en dat de voorraad goed op de vraag aansluit.

Daarbij wordt een andere manier van sturing ingezet. De gemeenten zullen minder zelf bepalen wat waar precies moet komen, maar zullen ontwikkelingen meer aan de markt overlaten.

Borging van het beleid vindt plaats door periodiek overleg in een brede woontafel van het Land van Heusden en Altena en halfjaarlijks bestuurlijk overleg met gemeenten en corporaties. Verder worden de resultaten van het beleid bijgehouden, waarop bijsturing kan plaatsvinden. De woonvisie zal tweejaarlijks worden herijkt, inspelend op de dynamiek in het brede woondomein.

Conclusie regionaal beleid

Het plan draagt bij en biedt kansen aan verwezenlijking van het bovenstaande woningbouwbeleid, zowel in kwantiatieve als kwalitatieve zin. Er geldt geen ander relevante regionaal beleid. Uit oogpunt van het regionaal beleid is het plan aanvaardbaar.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2013

In de 'Structuurvisie Land van Heusden en Altena' leggen de gemeentebesturen van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting het jaar 2025. De gemeenten willen goede initiatieven ondersteunen, stimuleren of opstarten.

In de structuurvisie worden de gemaakte keuzen gemotiveerd, beschreven en verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0006.png"

Afbeelding 3.3 Uitsnede totaalkaart structuurvisie

Op de structuurvisiekaart is het plangebied (zie gele pijl in afbeelding 3.3.) aangeduid als stedelijk gebied (grijs). Het stedelijk gebied in de gemeenten wordt gekenmerkt door de dorpen en de bedrijventerreinen. Het behouden en beschermen van de kernspecifieke kwaliteiten en eigenheden van de dorpen vormt de basis van het beleid. De gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen staan daarbij voorop. In de verschillende bestemmingsplannen van de kernen wordt beschreven wat de kernspecifieke kwaliteiten zijn. Het behoud van de kwaliteiten kan daarbij niet los worden gezien van hun setting van het omringend landelijk gebied.

De eigenheid van de dorpen wordt gedragen door de mate waarin de historische basis, gerelateerd aan de specifieke locatie van de kern, zijn functionele achtergrond en de ontwikkelingsdynamiek herkenbaar en beleefbaar zijn. Om de eigenheden en kwaliteiten te behouden moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daar nadrukkelijk rekening mee houden. Binnen die gebieden die ruimtelijk de drager zijn van deze kwaliteiten voeren de gemeenten een daarop toegespitst ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Vanuit de eigen verantwoordelijkheid zal de regio bij de ontwikkeling en exploitatie van gebiedsontwikkelingen nadrukkelijk de kwalitatieve context betrekken.

Het beleid voor goed wonen en leven is uitgewerkt in vier vormen van beleid:

  • Een woningvoorraad geschikt voor specifieke doelgroepen.
  • Invulling geven aan de prestatieafspraken.
  • Woningbouwinitiatieven moeten bijdragen aan de woonkwaliteit.
  • Verval van de woningvoorraad en woonomgeving voorkomen.

Voldoende passende woonruimte

Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg.

Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:

  • Woningen en woonomgevingen die het voor jongere huishoudens aantrekkelijk maken in het Land van Heusden en Altena of in hun eigen kern te blijven wonen;
  • Woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hun ook sociaal passende woonomgeving.

In figuur 3.4 is het plangebied (zie gele pijl) aangeduid als woongebied (oranje).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0007.png"

Afbeelding 3.4 Uitsnede totaalkaart wonen

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan Bronkhorst 1 in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie 2013.

Landschapsbeleidsplan Land van Heusden & Altena

In oktober 2008 heeft de gemeente het Landschapsbeleidsplan Land van Heusden & Altena vastgesteld. Dit beleidsplan is opgesteld na besluit van de gemeenten Werkendam, Aalburg en Woudrichem.

Het landschapsbeleidsplan kan dienen voor:

  • 1. de projecten die uitgevoerd worden in het Kader van de Samenwerking Vitaal Altena;
  • 2. de gezamenlijke realisatie door waterschap en gemeente van ecologische verbindingszones;
  • 3. het toetsen van initiatieven van derden die een impact hebben op het buitengebied;
  • 4. de uitwerking van een uitvoeringsprogramma voor het Groen Blauw Stimuleringskader Noord-Brabant;
  • 5. de uitwerking van gemeentelijke plannen voor de aanleg en het beheer van wegbeplantingen.

De uitvoering van het landschapsbeleidsplan bestaat uit het handhaven van de huidige kwaliteiten door een adequate planologische bescherming in een bestemmingsplan buitengebied en een goed handhavingsbeleid. Verder wordt een actief gemeentelijk beleid gewenst waarbij de gemeenten een initiërende, coördinerende, ondersteunende en stimulerende taak vervullen.

Bronkhorst I wordt geen gesloten, introverte wijk, maar een open ontwikkelingsgebied, gevormd door een stelsel van nieuwe bebouwingslinten, gebaseerd op de bestaande, historisch-landschappelijke lijnen in het gebied. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door het landschapsbeleidsplan.

Beleidsnota 'Ruimte voor spelen'

In juni 2008 heeft de gemeente Woudrichem de Beleidsnota 'Ruimte voor spelen' vastgesteld. Het doel van het speelruimtebeleid is het realiseren van een gevarieerd, voldoende en goed gespreid aanbod van speelvoorzieningen zodat kinderen en jongeren nu en in de toekomst spelenderwijs kunnen opgroeien in de gemeente Woudrichem. Gevarieerd, zodat voor de verschillende doelgroepen een voldoende diversiteit aan typen speelplekken aanwezig is en het aanwezige aanbod aansluit op de behoeften van de verschillende doelgroepen. Voldoende, zodat het aantal speelvoorzieningen, de omvang hiervan en het aantal speeltoestellen in overeenstemming is met het aantal inwoners dat tot de doelgroep behoort. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met de actieradius van de verschillende doelgroepen.

In de beleidsnota wordt het nieuwe plan Bronkhorst als potentiële locatie voor de realisering van een nieuwe speelplaats voorgesteld.

Woudrichem: Poort naar een duurzame toekomst

In 2011 heeft de gemeente Woudrichem een duurzaamheidsnotitie opgesteld. De komende jaren wil Woudrichem ferme stappen zetten in het kader van duurzaamheid. Haar ambitieniveau heeft ze als volgt geformuleerd:

  • Wij willen zo veel mogelijk duurzaam handelen en dragen het belang hiervan uit. We scheppen zo goed mogelijk voorwaarden om duurzaam te wonen en te werken.
  • We stimuleren het gebruik van duurzame energiebronnen, maar bovenal het duurzaam bouwen. We faciliteren de komst van een biomassacentrale en steunen de ontwikkeling van windmolens in de drie clustergebieden die zijn aangewezen in West-Brabant, of op zee.
  • We ondernemen actie om biodiversiteit binnen onze gemeente te verbeteren en ondersteunen particuliere initiatieven op dit terrein.

Binnen het college is het gestelde in het coalitieprogramma nader aangeduid met:

  • De gemeente faciliteert en stimuleert groen en duurzaam ontwikkelen en wil daarin een voorbeeld voor anderen zijn. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van lokale ondernemers en lokale bronnen.
  • Duurzaamheid staat vast op de agenda bij het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties en projectontwikkelaars. De gemeente intensiveert haar samenwerking op dit gebied ook met andere partners, zoals de ZLTO, Brabants Landschap en Altenatuur.

Conclusie gemeentelijk beleid

De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidsmatige uitgangspunten en randvoorwaarden van de gemeente Woudrichem, op het gebied van de ruimtelijke inrichting en het wonen, zoals dat is neergelegd in de structuurvisie 2013. Het plan biedt voorts kansen om concrete invulling te geven aan ambities op het gebied van duurzaamheid, groen en spelen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

De inrichtingsvisie, zoals deze omstreeks 2005 is opgesteld voor Bronkhorst I, vormt de basis voor de ruimtelijke inrichting van het plangebied. In het bestemmingsplan wordt echter wel rekening gehouden met de - sindsdien veranderde - marktvraag naar woningen.

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de uitgangspunten zijn voor het plangebied, hoe de wijk (verder) zal worden ingericht en hoe wordt omgaan met groen, water en verkeer.

Hierbij moet voor ogen worden gehouden dat de inrichtingsvisie destijds is opgesteld voor het hele gebied. Inmiddels is de fasering aangepast aan de actuele marktvraag. Het woongebied in dit plan is daarom beperkt tot de eerste twee fasen. In de eerstvolgende paragraaf wordt dit nader toegelicht en verbeeld.

4.1 Uitgangspunten

Het ontwerp voor Bronkhorst I wordt gebaseerd op de volgende vier ruimtelijke uitgangspunten:

  • 1. De uitbreiding van Andel met een “vierde kwadrant” vormt, in ruimtelijk en historisch perspectief bezien, een logische en passende stap in de verdere ontwikkeling van deze kern.
  • 2. De hoofdstructuur van Bronkhorst I volgt de richting van de lange, historisch-landschappelijke lijnen van de oorspronkelijke kern. Deze lijnen betreffen met name de dijken langs en (min of meer) evenwijdig aan de rivier.
  • 3. De hoofdrichting van de Bronkhorst gaat hierdoor op verschillende manieren relaties aan met de omgeving, zoals met Andel zelf aan de noord- en oostzijde, met het bestaande lint Bronkhorst aan de zuidzijde en met het open buitengebied aan de westzijde.
  • 4. In traditioneel opgezette uitbreidingen profiteren meestal alleen de randpercelen van de directe ligging aan het landelijke gebied. Door het landelijke gebied als het ware door te zetten in de groenstructuur van Bronkhorst I krijgen beduidend meer percelen (in zekere zin) een relatie met het landelijke gebied.

Bronkhorst I wordt geen gesloten, introverte wijk, maar een open ontwikkelingsgebied, gevormd door een stelsel van nieuwe bebouwingslinten, gebaseerd op de bestaande, historisch-landschappelijke lijnen in het gebied.

Bronkhorst I is in 3 fasen opgedeeld, zie afbeelding 4.1. Dit bestemmingsplan voorziet in de fasen A en B, waarvan fase A reeds grotendeels gerealiseerd is. Fase C blijft, ondanks de verkavelde ondergrond in afbeelding 4.1, vooralsnog agrarisch gebied. Ontwikkeling van fase C is voorzien na 2026, dus mogelijk na afloop van de planperiode van tien jaar van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0008.jpg"

Afbeelding 4.1 fasering Bronkhorst I

4.2 Inrichting van de wijk

De horizontale geleding binnen het plangebied wordt vormgegeven door verschillende soorten openbare ruimtes. Ten noorden van het Bronkhorstlint wordt door middel van een brede retentiezone afstand gehouden tot de kleinschalige bebouwing binnen dit lint. Centraal in het gebied loopt een hoofdwatergang met eveneens een brede retentiezone. Door een minder ruige inrichting hiervan is hier meer ruimte om speelmogelijkheden te bieden. In het noorden van het plangebied wordt het straatbeeld gevormd door een groene inrichting.

Retentiezones maken een duurzaam waterbeheer mogelijk. Het regenwater van daken en wegen wordt dan oppervlakkig afgekoppeld, en kan op piekmomenten in de retentiezones (eerst passeert het water een bodempassage) worden opgevangen alvorens het via de hoofdwatergang wordt afgevoerd. De retentiezones hebben zo flauw mogelijke taluds, om van nature voorkomende vegetatie een kans te geven en tevens soortendiversiteit te bevorderen door de vochtgradiënt.

De woningen oriënteren zich met een horizontale geleding op drie verschillende oost-west gerichte groene ruimtes. Hierbij wordt de zuidelijke groene retentiezone ingericht met ruigere vegetatie, waarbij toegankelijkheid nog geboden wordt door een vlonder. Bij de centrale groene retentiezone is ruimte voor een primaire speelplek.

Deze horizontale geleding maakt het daarnaast mogelijk om zongericht te bouwen, teneinde optimaal gebruik te maken van actieve en passieve zonne-energie. Andere duurzame maatregelen zullen nader onderzocht worden, en betreffen met name de toepassing van een individueel koude-warmte opslagsysteem en maatregelen aan de woning zelf.

4.3 Woningen

Het woningbouwprogramma voor Bronkhorst I, fasen A en B, zoals dat met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, omvat maximaal 161 woningen.

Hiervan zijn in fase A eerder reeds 49 woningen planologisch mogelijk gemaakt, die voor het merendeel zijn vergund en gerealiseerd. De toegevoegde plancapaciteit, bestaande uit fase B, bestaat uit maximaal 112 woningen. Afgezet tegen de planperiode van 10 jaar betekent dit circa 9 woningen per jaar in fase B en circa 1 woning per jaar in fase A.

De nog te bouwen woningen worden in beginsel volgens de onderstaande, indicatieve verdeling gerealiseerd:

  • 58 vrijstaande woningen of twee-onder-een-kapwoningen;
  • 88 rijwoningen;
  • 15 gestapelde woningen.

Het bestemmingsplan staat uitwisseling van woningtypen toe, echter binnen het genoemde maximum aantal van 161 woningen en voorts binnen enkele in de regels vastgestelde randvoorwaarden.

Welstandsvrij bouwen

Welstandsvrije zones zijn vastgesteld voor grote delen van de gemeente. Bronkhorst 1 valt ook onder de welstandsvrije zone. Welstandvrij bouwen houdt in dat aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen niet worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Bij het ontwerp van de wijk is hiermee al rekening gehouden. In dit bestemmingsplan worden daarom enkele nadere eisen opgenomen om het gewenste bebouwingsbeeld te waarborgen.

Verder is het de bedoeling om op de grenzen tussen privé- en openbaar gebied groenblijvende hagen te planten. Het is niet onmogelijk om hiertoe in het bestemmingsplan een regeling op te nemen, maar het is efficiënter om dit op privaatrechtelijke wijze aanvullend te regelen in de koopovereenkomst.

4.4 Verkeer en parkeren

Voor de ontsluiting van fase A en B wordt aangetakt op de Hoofdgraaf, hoewel voor calamiteiten en het bouwverkeer een andere ontsluiting wordt gerealiseerd, in verband met de kwetsbaarheid van de Hoofdgraaf. Deze calamiteitenontsluiting takt aan op de Neer-Andelseweg en is op de verbeelding aangegeven met een aanduiding. Vanuit de nieuwe woonwijk wordt bovendien een voet- annex fietspad naar het lint Bronkhorst aangelegd.

Kenmerkend voor het straatbeeld in Andel is dat het parkeren vaak niet in het straatbeeld plaatsvindt. In plaats hiervan wordt geparkeerd op bijvoorbeeld de oprijlaan. Dit is als uitgangspunt gebruikt voor de beoogde parkeeroplossing in Bronkhorst I. Het parkeren wordt geclusterd op grotere parkeervelden en parkeergelegenheden die net uit het straatbeeld zijn geplaatst. Door gebruik van groen worden de parkeervelden verder uit het straatbeeld gehaald.

In het bestemmingsplan wordt een algemene gebruiksregel opgenomen, waarmee kan worden gewaarborgd dat in de nieuwe wijk voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Verkeer

Voor dit bestemmingsplan is verkeersonderzoek uitgevoerd om de input te kunnen bepalen voor het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.4). Voor het onderzoek is uitgegaan van de verkeersstructuur zoals die eerder (feitelijk) is bepaald en formeel is vastgelegd met de besluitvorming over fase A van het plan. Omdat het onderzoek voor fase A enkele jaren oud is, is uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een actualisering van de verkeersgeneratie uitgevoerd. Deze actualisering betreft een overzicht van modelmatig gegenereerde gegevens en is opgenomen als Bijlage 1 Verkeersgegevens van deze toelichting.

Voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:


Verkeersgeneratie woonwijk:

  • nog (maximaal) 97 woningen te bouwen, met als planjaar 2014;
  • verkeersgeneratie bepaald aan de hand van CROW-publicatie ASVV2012;
  • stedelijkheidsgraad: niet stedelijk, ligging: rest bebouwde kom;
  • alle woningen als koopwoning geclassificeerd. Voor appartementen is prijsklassen 'midden' aangehouden;
  • uitgegaan is van een maximale verkeersgeneratie (worst-case);
  • ontsluiting van alle via de Hoofdgraaf;
  • verdeling wegen vanuit nieuwbouw naar omliggende wegen:
    • 1. 40% naar Hoofdgraaf west;
    • 2. 60% naar Hoofdgraaf oost;
    • 3. 50% naar Neerandelseweg;
    • 4. 10% naar Julianastraat.


Groeiprognose:

  • Groeiprognose tot 2020: 1,50% (bron: Mobiliteitsbalans-2013 van het KiM) Cijfers hierin zijn tot 2017, tot 2020 zijn geen duidelijke cijfers beschikbaar. Daarom 1,5% aangehouden = 'worst-case'.
  • Groeiprognose na 2020: 0,8% groei per jaar voor autoverkeer, 1,7% voor vrachtverkeer (bron: Handleiding Applicatie Lucht en Geluid van DVS, versie 3.03 dd. 2 juli 2012).
  • Uurpercentage voor dag/avond/nacht afkomstig uit notitie 'Akoestische verkenning Bronkhorst I en II te Andel' met kenmerk VHP145/Abm/1017 van Goudappel Coffeng.

Naderhand zijn aantallen woningen licht gewijzigd. Dit heeft echter geen significante invloed op de verkeersgeneratie, groeiprognose en (op basis daarvan berekende) geluidbelastingen.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1.500 meter.

Tabel 5.1 Richtafstanden per milieucategorie

Milieucategorie   Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk'   Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50 - 100 meter   30 - 50 meter  
4   200 - 300 meter   100 - 200 meter  
5   500 - 1.000 meter   300 - 700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.

Plansituatie

Dit bestemmingsplan betreft een nieuw woongebied aan de rand van de bestaande woonkern. In de nabijheid van het plangebied is één agrarisch bedrijf aanwezig. Het gaat om een veehouderij met maximaal 70 stuks vrouwelijk jongvee, RAV code A3. Er zijn twee (verouderde) stalsystemen aanwezig in deze inrichting met natuurlijke ventilatie. Er is sprake van een type B inrichting ingevolge het Activiteitenbesluit. De inrichting is qua aard en omvang te beschouwen als bedrijf in milieucategorie 2, voor wat betreft stof, geluid en gevaar. Ten aanzien van het aspect geurhinder wordt verwezen naar paragraaf 5.5. Bij milieucategorie 2 hoort een aan te houden richtafstand van 30 m. Er is geen reden om in dit geval uit te gaan van een kleinere of grotere richtafstand.

De feitelijke afstand tussen het bouwvlak van de veehouderij en de bestemming Wonen - 1 bedraagt circa 25 m, dus minder dan de richtafstand van 30 m. Aangezien voor het aspect geur reeds een specifieke milieuzonering vereist is (zoals uit paragraaf 5.5 is aangegeven) kan deze zonering mede worden toegepast op de aspecten geluid en stof. Hierdoor kan - zolang het betreffende agrarische bedrijf in de huidige vorm er gevestigd is - een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe wijk planologisch afdoende worden gewaarborgd.

Het plangebied valt verder niet binnen milieuzones van (andere) bedrijven uit categorie 2 of hoger.

Binnen het plangebied zelf is geen sprake van activiteiten zwaarder dan categorie 2. Dit houdt in dat er, behoudens de geur- en geluidhinder vanwege hiervoor vermelde het agrarisch bedrijf, op het gebied van bedrijven en milieuzonering in planologisch opzicht geen bijzonderheden zijn.

Conclusie

Onverminderd het bepaalde in paragraaf 5.5 kan het plan uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar worden geacht.

5.3 Luchtkwaliteit

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden ‘Wet luchtkwaliteit’, als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico’s van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit betreft een wijziging van de Wet milieubeheer en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat aan die eis voldoet mag zonder nadere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Conclusie

Het plan is niet opgenomen in het NSL/RSL-NV en zal niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

NB: voor wat betreft het aspect stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden wordt verwezen naar paragraaf 5.9.2 Natura2000 en EHS van deze toelichting.

5.4 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen; de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het erop neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Verkennend akoestisch onderzoek

Voor fase B is een verkennend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het bouwplan is gelegen ten zuiden van de weg Hoofdgraaf en ten westen van de Neer-Andelseweg. Dit zijn 30 km/uur wegen. Conform de Wet geluidhinder hebben wegen met een 30 km/uur regime geen wettelijke geluidzone en vallen daarmee ook niet onder de wettelijke normering. Het bouwplan valt ook niet binnen de geluidzone van overige wegen in de omgeving.

In het verkennend onderzoek is daarom niet in het kader van de Wet geluidhinder, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in beeld gebracht op de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen. Tevens is in beeld gebracht welke geluidseffecten er optreden op de bestaande bebouwing ten gevolge van de toename van het verkeer door het nieuwe bouwplan, deelgebied B. Het verkennend akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Verkennend akoestisch onderzoek.

Conclusie

Nieuwbouw

Ten gevolge van de 30 km/uur wegen is de geluidbelasting lager dan 48 dB. De situatie wordt voor nieuwbouw in deelgebied B ten gevolge van de 30 km/uur wegen omschreven als “goed”.

Bestaande bebouwing

Ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking door het nieuwe bouwplan, deelgebied B, neemt de geluidbelasting toe op de gevel van de bestaande woningen aan de Hoofdgraaf en Neer-Andelseweg. Echter deze toename is lager dan 1,5 dB, wat overeen komt met een niet tot nauwelijks hoorbaar verschil. (Nieuwe) hinder wordt niet verwacht.

Geluid agrarisch bedrijf

Zoals in paragraaf 5.2 is aangegeven is, vanwege een aangrenzend agrarisch bedrijf, een milieuzoneringsregeling opgenomen die onder meer ziet op het aspect geluid. Via deze regeling is een goed woon- en leefklimaat op het aspect geluid voldoende gewaarborgd.

5.5 Geurhinder

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een individuele, vergunningplichtige, veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Voor meldingsplichtige veehouderijen is een van de Wgv afgeleid beoordelingskader opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Voor grondgebonden veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen, gelden minimaal aan te houden afstanden (ongeacht de omvang van het bedrijf):

  • ten minste 100 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • ten minste 50 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Plansituatie

Het gaat om een veehouderij met maximaal 70 stuks vrouwelijk jongvee, RAV code A3. Er zijn twee (verouderde) stalsystemen aanwezig in deze inrichting met natuurlijke ventilatie. Er is sprake van een type B inrichting ingevolge het Activiteitenbesluit.


Voor rundvee gelden, op basis van het Activiteitenbesluit vaste afstanden tot woningen. Buiten de bebouwde kom is dit 50 meter, binnen de bebouwde kom is 100 meter de minimale afstand tussen een woning en een rundveehouderij.


De gemeente heeft deze locatie meegenomen in het geurbeleid/de geurverordening. Op grond van dat beleid moet tussen het bouwblok van een (nieuwe) woning en de veehouderij minimaal 50 meter worden aangehouden. Deze minimale afstand wordt ten opzichte van de nieuw te bouwen woningen in plan Bronkhorst niet gehaald: de feitelijke afstand bedraagt namelijk circa 30 m.

Echter, in de huidige situatie ligt reeds een bestaande (zelfstandige) woning op nog kortere afstand van het agrarisch bouwblok, namelijk op 20 m. Als gevolg van deze afstand is het voor het betreffende veehouderij feitelijk niet mogelijk gebruik te maken van de planologische ruimte die met het betreffende bouwvlak wordt geboden - dit vanwege milieuhygiënische regelgeving. Gelet op deze situatie is het daarom aanvaardbaar om uit te gaan van de afstand tussen de huidige stalgevel en de dichtstbij te bouwen voorgevel in het nieuwbouwplan. Die afstand bedraagt 43 m, uitgaande van een voortuindiepte van tenminste 3 m. Dat betekent dat in het plan een beperking moet worden opgenomen ter voorkoming van de vestiging van geurgevoelige functies binnen de zone van 43 tot 50 m vanaf de stalgevel.

Dit betekent in de praktijk dat voor één bouwperceel geldt dat de bouw alleen mogelijk is:

  • door een specifieke situering van woonfuncties en niet-geurgevoelige functies op het perceel;
  • na verleende afwijking van het bestemmingsplan, waarbij is komen vast te staan dat het bouwen binnen de betreffende zone toch aanvaardbaar is, zowel uit oogpunt van een goed woon- en leefklimaat als uit oogpunt van de bedrijfsvoering van de veehouderij.

Conclusie

In het plan wordt, met het oog op de geurhindersituatie, een voorziening getroffen ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat enerzijds en de belangen van de veehouderij anderzijds. Ondanks deze voorziening blijft een acceptabele invulling van het woonperceel mogelijk, hetzij bij recht, hetzij na verleende (binnenplanse) afwijking. Dat betekent dat de getroffen voorziening niet wezenlijk van invloed is op de aanvaardbaarheid dan wel uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Om die reden kan het plan uit oogpunt van geurhinder aanvaardbaar worden geacht.

5.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. De term ‘externe veiligheid’ wordt gehanteerd omdat het risico van derden (omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het besluit regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico (PR) vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Op grond van beide risico's kunnen gemeenten veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij bijvoorbeeld woningen staan, zijn maatregelen nodig om toch aan de veiligheidsafstanden te voldoen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico, afgekort PR, is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Groepsrisico

Het groepsrisico, afgekort met GR, drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het gebied rondom de inrichting. De waarde geeft aan wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1.000 doden vallen voldoende klein is, en geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico.

Situatie plangebied

Op de provinciale risicokaart is te zien welke risicovolle bedrijven (LPG-stations, chemische bedrijven of bijvoorbeeld een vuurwerkopslag), transportroutes of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied liggen. Onderstaand is de risicokaart weergegeven voor de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201702-VSG1_0009.jpg"

Afbeelding 5.1 risicokaart Noord-Brabant

Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat met betrekking tot:

Inrichtingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied zich tot het plangebied uitstrekt.

Transport over de weg, het water en het spoor

In de omgeving van het plangebied lopen geen wegen die een route voor gevaarlijke stoffen betreffen. Daarnaast is er in de omgeving van het plangebied ook geen sprake van vervoer van gevaarlijk stoffen over water/per spoor. In het plangebied ligt derhalve geen risicocontour als gevolg van een vervoersstroom.

Buisleidingen

In en nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn. Een nader onderzoek op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt op basis van de gegevens van de risicokaart geen belemmering voor ontwikkeling van het voorgenomen plan.

5.7 Bodem

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

Er is onderzoek verricht naar de kwaliteit van de bodem en waterbodem in het plangebied. Onderzocht is in hoeverre binnen het plangebied verontreinigende stoffen in de grond of in het freatisch grondwater boven de streef- of achtergrondwaarden aanwezig zijn. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in het rapport "Verkennend (water)bodemonderzoek Plangebied 'Bronkhorst' te Andel" (Inpijn-Blokpoel, 12 maart 2014, documentnummer 12P00126-ADV-01). Bijlage 4 Verkennend (water)bodemonderzoek van de toelichting bevat de complete rapportage, waarvan de essentie hierna is vermeld.

Het onderzoek betreft twee deelonderzoeken: een verkennend landbodemonderzoek volgens NEN 5740 en een waterbodemonderzoek volgens NEN 5720.

Gebleken is dat het criterium voor nader onderzoek voor barium in het grondwater van de peilbuis B01 (deellocatie 1) wordt overschreden. Binnen de gemeente Woudrichem worden echter vaker verhoogde gehalten met zware metalen, waaronder barium, aangetoond. Formeel dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het voorkomen van barium in het grondwater. Gezien de afwezigheid van humane risico's behoeft de aangetroffen kwaliteit niet direct een belemmering te vormen voor de voorgenomen herontwikkeling.

Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit, behoudens de geconstateerde matige verhoging aan barium in het grondwater, aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering behoeft te vormen voor de geplande herontwikkeling van de locatie.

De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan tot slot wel consequenties hebben bij eventuele grondafvoer; de vrijkomende grond is buiten het perceel niet noodzakelijkerwijs multifunctioneel toepasbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.

Overweging

De gemeente Woudrichem overweegt op basis van het hiervoor vermelde rapport dat voor vaststelling van het bestemmingsplan de (water)bodemkwaliteit voldoende inzichtelijk is gemaakt. De aangetroffen kwaliteit wordt aanvaardbaar geacht voor het toekennen van woonbestemmingen (en andere daarbij behorende bestemmingen). Van een saneringssituatie is niet gebleken en evenmin van het nemen van (andere) maatregelen welke de haalbaarheid of uitvoerbaarheid van het plan zouden kunnen belemmeren. Op dit punt kan het plan uitvoerbaar wordt geacht. Dit neemt overigens niet weg dat voor vergunningverlening en in het kader van grondverzet mogelijk nog aanvullend onderzoek vereist is.

5.8 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Voor de ontwikkeling van woningbouw in de fasen A, B en C van Bronkhorst 1 is omstreeks 2010 een uitgebreid waterhuishoudingsplan opgesteld. Dit waterhuishoudingsplan is tot stand gekomen in nauw overleg met het Waterschap Rivierenland, dat het plan op 20 september 2010 heeft goedgekeurd. De goedkeuringsbrief is opgenomen in Bijlage 3 Correspondentie watertoets 2010 / 2016 + waterbergingstoets fase 2 2015 van deze toelichting. Het waterhuishoudingsplan is separaat beschikbaar. In deze paragraaf is een beknopte samenvatting opgenomen van dat plan.

Hemelwaterafvoer

Het hemelwater, afkomstig van wegen en daken, wordt ondergronds (via kolken en een buizensysteem) afgevoerd naar een aantal grote wadi's binnen het plangebied. Deze wadi's fungeren enerzijds als filterende voorziening en anderzijds als retentiebekken voor tijdelijke berging. Hierdoor kan het hemelwater worden gezuiverd voordat het definitief wordt geloosd op het oppervlaktewater.

Eén wadi annex greppel wordt aangelegd op de grens met de bestaande kavels aan de Hoofdgraaf. Door ophoging van het plangebied kunnen deze kavels namelijk niet meer bovengronds afwateren. De aanleg van deze wadi annex greppel heeft bovendien een positief effect op de grondwaterstand ter plaatse.

De bovenstaande beschrijving geeft de werking van het systeem op hoofdlijnen weer. Lokaal worden specfieke maatregelen voorzien, teneinde ieder deel van het nieuwe woongebied en iedere bestaande kavel binnen de invloedssfeer van dat systeem, te voorzien van een adequate hemelwaterafvoer.

Het bestemmingsplan faciliteert de aanleg van het hemelwaterafvoersysteem (en trouwens ook het hierna te beschrijven vuilwatersysteem) door binnen iedere bestemming waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk te maken. Daarnaast wordt aan gronden waarop een wadi is beoogd een passende bestemming toegekend, waarop geen of slechts in zeer beperkte mate bebouwing mogelijk is.

Vuilwatersysteem

Binnen het plangebied wordt een op zichzelf staand vuilwaterafvoersysteem aangelegd. De reden hiervan is dat wanneer aangesloten wordt op het bestaande rioolsysteem van Andel, de afvoer altijd binnen de invloedssfeer komt te liggen van een overstort.

Bij het ontwerp van het afvoersysteem wordt het plangebied in twee deelgebieden verdeeld, omdat het plangebied wordt doorsneden door een relatief diepe centrale watergang. Daarnaast wordt ook in het Bronkhorstlaantje een vuilwaterriolering aangelegd.

Het vuilwater uit het plangebied wordt verzameld in afzonderlijke pompputten. Het water uit de nieuwe woongebieden wordt verpompt naar het gemaal aan de Albert Schweizerlaan. Daartoe wordt een persleiding aangelegd, die via het Bronkhorstlaantje, de begraafplaats en het park ten zuiden van Jasmijn, Kamperfoelie en Vuurdoor richting het gemaal zal lopen.

Daarnaast worden enkele technische aanpassingen voorzien ten aanzien van bestaande overstorten en worden binnen het watersystemen enkele koppelingen aangebracht of afgesloten.

Nieuwe watergangen in het plangebied

In het plangebied worden, met het oog op een goede afwatering en handhaving van de (grond-) waterkwaliteit enkele nieuwe watergangen aangelegd. De dimensionering van de watergangen is op de verbeelding vastgelegd. Daarmee zijn de watergangen planologisch gewaarborgd. De technische uitwerking c.q. constructie, feitelijke aanleg en het onderhoud van de watergangen wordt nader geregeld via de watervergunning.

Bij de dimensionering van de watergangen is rekening gehouden met de bestaande watergangen, waarbij tevens rekening is gehouden met het plan Notenhoff, ten noorden van de planlocatie. Dit plan watert namelijk ook af op de hiervoor bedoelde watergangen, reden waarom die ontwikkeling ook bij de berekeningen is betrokken.

Daarnaast is goed gekeken naar de effecten op de grondwaterhuishouding ter plaatse van de woningen aan de Hoofdgraaf (zuid-oostzijde en hoek Neer-Andelseweg). Dit heeft geleid tot lokale aanpassingen van het waterpeil. De maatregelen hiervoor blijven beperkt tot het aanpassen van een duiker en het aanleggen van een extra peilgebied.

Tussen de zuidelijke wadi en de kavels aan de noordzijde van het Bronkhorstlaantje wordt een greppel aangelegd, bedoeld voor oppervlaktewaterafvoer van de kavels langs het genoemde laantje. Momenteel wateren deze kavels af op het lager gelegen bestaande maaiveld in het plangebied of op de beduikerde watergang onder de kavels. Door de aanleg van de wadi met aan de zuidzijde een kade is afwatering naar het bestaande maaiveld niet meer mogelijk. De aanleg van de genoemde greppel zorgt ervoor dat een goede afwatering desondanks gegarandeerd kan worden.

Overige aspecten

In het waterhuishoudkundig plan is rekening gehouden met een bodemzettingsanalyse, die voor dit plangebied is uitgevoerd. Deze analyse is uitgevoerd, omdat het plangebied een lage ligging en een hoge grondwaterstand kent, en de ondergrond bestaat uit samendrukbare lagen. De resultaten van de zettingsanalyse zijn met name van belang voor de wijze waarop de riolering moet worden aangelegd.

Door het dempen van enkele bestaande watergangen en greppels in het plangebied zal de grondwaterstand stijgen, waardoor de aanleg van drainage nodig is om te voorkomen dat de grondwaterstand te hoog wordt.

Eén en ander is in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wel van belang, maar heeft geen consequenties voor de verbeelding en de regels.

Tot slot is gekeken of het plangebied samenvalt met belangrijke beschermingszones of vrijwaringszones, bijvoorbeeld langs rivieren of langs bestaande leidingen. Dat blijkt niet het geval te zijn.

Aanvullen onderzoek en overleg

Gelet op de lange voorbereiding van dit plan heeft eind 2015 en begin 2016 aanvullend overleg met het waterschap Rivierenland plaatsgevonden. Daarbij stond met name de vraag centraal of ook voor fase 2 van het plan (nog) voldoende waterbergingsmogelijkheden aanwezig zijn. Deze vraag is positief beantwoord door middel van een nader onderzoek (Bureau Boot, 21 oktober 2015). Na terugkoppeling van dit onderzoek heeft het waterschap een akkoord afgegeven op dit onderzoek. Samen met het eerder in 2010 afgegeven akkoord op het onderhavige plan, kan worden geconcludeerd dat de watertoets voldoende actueel is en met succes is doorlopen. Alle relevante stukken zijn eveneens in Bijlage 3 van deze toelichting opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat het plan uit oogpunt van een goede waterhuishouding aanvaardbaar is.

5.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

5.9.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming is in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de soortenbescherming in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

5.9.2 Natura2000 en EHS

Op ruime afstand van het plangebied (1,5 km) liggen de Natura2000-gebieden Biesbosch en Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem. De ingrepen zijn relatief kleinschalig en vinden plaats in kleinschalig landbouwgebied aan de rand van de kom van Andel. Eventuele effecten van tijdelijke bemaling zullen niet verder reiken dan een straal van 100 meter rond het plangebied. De opzet en inrichting van het watersysteem in de woonwijk is zodanig dat dit geen effecten heeft op de grond- en oppervlaktewaterhuishouding in omliggende natuurgebieden. Het is niet aannemelijk dat deze werkzaamheden een negatieve invloed hebben op genoemde Natura2000-gebieden.

Daarnaast is beoordeeld of er sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan. Omdat een verkeerstoename leidt tot een toename van de emissie van stikstof, is op voorhand niet uit te sluiten dat de depositie van stikstof toeneemt op daarvoor gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden, waarvoor op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.

Onderzocht is of negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen die gelden ten aanzien van stikstofgevoelige habitattypen in onder Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen gebieden aan de orde zijn. Hiertoe is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator, het onder de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voorgeschreven rekeninstrument. De resultaten van het onderzoek alsmede de output van de AERIUS Calculator zijn opgenomen in Bijlage 9 Stikstofonderzoek van deze toelichting.

Op grond van de uitgevoerde AERIUS-berekening is een negatief effect uitgesloten, omdat er nergens in een nabijgelegen Natura 2000-gebied een drempelwaarde wordt overschreden als gevolg van verkeerstoenames op het aansluitend wegennet en de gebruiksfase van de (maximaal) 97 nieuwbouwwoningen. De berekening laat zien dat geen sprake is van een toename van de depositie op enig Natura 2000-gebied waar instandhoudingsdoelstellingen gelden voor stikstofgevoelige instandhoudingsdoelstellingen. Daarmee kan zekerheid worden gegeven dat hetgeen bestemmingsplan Bronkhorst maximaal mogelijk maakt niet leidt tot significant negatieve effecten op onder de Natuurbeschermingswet 1998 geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen. Verder zal er geen sprake zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dan ook dat Natuurbeschermingswet 1998, voor zover het "Verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht" betreft, vaststelling van bestemmingsplan Bronkhorst niet in de weg staat.

EHS

De werkzaamheden vinden plaats buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het plan hoeft, wanneer dit niet in de EHS plaatsvindt, niet formeel getoetst te worden. Echter, de provincie Noord-Brabant kan in haar beleid daar van afwijken wanneer er sprake is van een verstorend effect. Gezien de afstand van 500 meter of meer zijn er geen verstorende effecten te verwachten op de wezenlijke kenmerken van de EHS als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan.

5.9.3 Quickscan Flora en Fauna

In het kader van de Flora- en faunawet is het nodig om te beoordelen of er in het plangebied beschermde soorten voorkomen. Daarom is een quickscan Flora en fauna uitgevoerd. De quickscan is opgenomen in Bijlage 5 Quickscan flora en fauna Bronkhorst Woudrichem.

Ten aanzien van de soortenbescherming is een bureaustudie uitgevoerd naar het mogelijk voorkomen van beschermde soorten. Daarnaast is op 13 februari 2013 een oriënterend veldbezoek uitgevoerd, waarbij gericht gekeken is naar de aanwezigheid van natuurwaarden en sporen van dieren.

Het gebied bestaat uit een kleinschalige mix van houtsingels, vervallen boomgaarden, enkele tuinen en enkele reeds bouwrijp gemaakte terreinen. In het plangebied zijn verschillende sloten en waterlopen aanwezig. Plaatselijk is er sprake van het opwellen van ijzerrijke kwel. Al met al heeft het plangebied een rustige en deels natuurlijke uitstraling. In de bosschages waren veel vogels aanwezig. Tabel 5.2 geeft de mogelijke aanwezige beschermde soorten in het plangebied weer:

Tabel 5.2 Overzicht mogelijke aanwezige zwaarder beschermde soorten in het plangebied

Soortgroep   Tabel 2+3 en/of Bijlage IV-soorten  
Vaatplanten   Nee  
Zoogdieren   Ja; één of meer vleermuissoorten (tabel 3) maken mogelijk gebruik van het plangebied als foerageergebied en/of vliegroute. Mogelijk is er sprake van vaste paar- en verblijfplaatsen in een schuur (net buiten plangebied) en een oude es (in plangebied) die deels hol is. Daarnaast algemene soorten van tabel 1.  
Reptielen & amfibieën   Nee, alleen algemene amfibiesoorten van tabel 1.  
Vissen   Ja, kleine modderkruiper (tabel 2), bittervoorn (tabel 3) en grote modderkuiper (tabel 3) komen waarschijnlijk voor in de waterlopen in en om het plangebied.  
Broedvogels   Ja, algemene soorten kunnen in theorie gebruik maken van het plangebied. Ook vervult het plangebied mogelijk de functie van foerageergebied voor steenuil, kerkuil, huismus en gierzwaluw (cat. 1 t/m 3 jaarrond beschermde nesten).  
Ongewervelden   Nee.  

Conclusie

Uit de resultaten van de quickscan Flora en fauna kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Het plangebied vormt mogelijk (onderdeel van het) leefgebied van strenger beschermde soorten, te weten vleermuizen (tabel 3), bittervoorn (tabel 3), kleine modderkuiper (tabel 2), grote modderkuiper (tabel 3), kerkuil en steenuil (beiden tabel 3).
  • Er zijn een drietal aanvullende onderzoeken nodig omdat negatieve effecten - en daarmee gepaard gaande overtreding van verbodsbepalingen - op streng beschermde soorten van tabel 2 en 3 niet uitgesloten zijn.
    • 1. Er is aanvullend onderzoek nodig naar het voorkomen van bittervoorn, kleine modderkuiper en grote modderkruiper in het plangebied, middels een eenmalige maar grondige visbemonstering van te dempen/aan te passen waterlopen.
    • 2. Er is aanvullend onderzoek nodig naar aanwezigheid van vliegroutes, foerageergebied en vaste paar- en verblijfplaatsen van vleermuizen, conform het meest recente vleermuisprotocol (2012).
    • 3. Tot slot is aanvullend onderzoek vereist naar aanwezigheid van steenuil en kerkuil in de schuur aan de Laag-Andelseweg. Indien een van deze soorten aanwezig is moet bepaald worden of het plangebied van belang is als leef- en foerageergebied.
  • Indien één of meer soorten van tabel 3 aanwezig zijn in het plangebied, is een ontheffing op de Flora- en faunawet nodig.
  • De wettelijke zorgplicht is relevant in dit project; het is in het kader van een nader te kiezen goedgekeurde gedragscode noodzakelijk om deze uit te werken in een beknopt ecologisch werkprotocol (geschreven door een erkend ecoloog), opdat aangetoond kan worden dat er tijdens en na de werkzaamheden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zijn overtreden.
5.9.4 Visinventarisatie

Uit de resultaten van de quickscan Flora en Fauna bleek dat er nog nader onderzoek moest plaatsvinden naar het voorkomen van bittervoorn, kleine modderkruiper en grote modderkruiper. De volledige inventarisatie is opgenomen in Bijlage 6 Visinventarisatie.

Bij de uitgebreide schepnetbemonstering zijn de kleine watersalamander, drie- en tiendoornig stekelbaarsje en enkele groene kikkers aangetroffen. Daarnaast is toch nog een exemplaar van de kleine modderkruiper aangetroffen in het zuidwesten van het plangebied. De in de quickscan verwachte strenger beschermde soorten bittervoorn en grote modderkruiper zijn niet aangetroffen in de wateren in het plangebied.

Aanbevelingen

Er is een strenger beschermde soort aangetroffen in het plangebied, namelijk de kleine modderkruiper. Voor de overige soorten van tabel 1 gelden ook voorschriften in het kader van de zorgplicht die geldt voor tabel 1-soorten en overige (ook niet-beschermde) in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. Met inachtneming van onderstaande maatregelen wordt voldaan aan de zorgplicht en gunstige staat van instandhouding van de kleine modderkruiper.

  • Er is geen ontheffing op de Flora- en faunawet nodig, mits de zuidwestelijke waterloop in huidige vorm en kwaliteit in stand blijft, conform verwachting.
  • Uitvoering van werkzaamheden in voor vissen en amfibieën geschikte waterlopen vindt bij voorkeur plaats na het voortplantingsseizoen en voor de winterrust van vissen en amfibieën;
  • Werk altijd buiten de voortplantingsperiode van vissen, deze loopt globaal van begin april t/m eind juli.
  • Werk bij voorkeur buiten de winterrustperiode, ongeveer vanaf medio november tot en met eind maart.
  • Werkzaamheden in waterlopen met vissen worden dusdanig uitgevoerd dat vissen kunnen vluchten richting ander open water, dat eveneens geschikt is voor vissen.
  • Nieuw te realiseren watergangen die aantakken op bestaande visgeschikte watergangen, worden in beginsel altijd in den droge gerealiseerd en na realisatie aangetakt op bestaande waterlopen.

Conclusie

De zuidwestelijke waterloop blijft in zijn huidige vorm en kwaliteit in stand. Er is dus geen ontheffing op de Flora- en faunawet nodig. Voorwaarden hierbij zijn dat de sloot niet mag droogvallen en er geen afvalwater op deze sloot geloosd mag worden.

5.9.5 Vleermuizeninventarisatie

Uit de resultaten van de quickscan Flora en Fauna bleek dat er nog nader onderzoek moest plaatsvinden naar de aanwezigheid van vliegroutes, foerageergebied en vaste paar- en verblijfplaatsen van vleermuizen. De volledige inventarisatie is opgenomen in Bijlage 7 Vleermuizeninventarisatie.

Conclusie

Er hebben verschillende inventarisatierondes plaatsgevonden. Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De gewone dwergvleermuis en de laatvlieger zijn waargenomen in het plangebied. Daarnaast is mogelijk één langsvliegende watervleermuis gehoord. Het studiegebied voorziet echter niet in vaste zomerverblijfplaatsen, paarplaatsen, kraamplaatsen, en winterverblijfplaatsen van deze vleermuizen.
  • Er zijn geen aanwijzingen dat het plangebied van belang is als foerageergebied voor vleermuizen. Er zijn slechts enkele kort foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Korte verblijftijd en weinig individuen wijzen erop dat het plangebied onbelangrijk is als foerageergebied.
  • Er zijn geen indicaties voor aanwezigheid van een belangrijke vliegroute voor vleermuizen. Wel is er een extensief gebruikte vliegroute vastgesteld. Het plangebied lijkt een onderdeel te zijn van een (extensief gebruikte) vliegroute voor enkele individuen van de gewone dwergvleermuis (ca. 5 stuks), die overdag in de bebouwde kom van Andel hun verblijfplaats hebben. De beoogde nieuwbouw in het plangebied zal deze extensieve vliegroute dan ook niet in gevaar brengen. De gewone dwergvleermuis is namelijk flexibel en weinig kieskeurig. Deze soort vliegt ook over woonwijken met laagbouw en tuinen, of langs de randen van wijken (huizenrijen). De dwergvleermuizen kunnen uitwijken naar de bomenrijen langs de Neer-Andelseweg, die eveneens uit Canadese populieren bestaan. De laatvlieger en (vermoedelijke) watervleermuis zullen gezien hun eenmalige signalering, niet structureel gebruik maken van het plangebied als vliegroute. Daarnaast zijn er langs de Afgedamde Maas, ten noordoosten van Andel, waarschijnlijk nog geschiktere leef- en foerageergebieden aanwezig voor onder andere de gewone dwergvleermuis.
  • Omdat de nieuwbouwplannen geen wezenlijke effecten hebben op bestaande vleermuispopulaties en hun leefgebied, is er geen ontheffing op de Flora- en faunawet nodig. Daarnaast zijn er, buiten de wettelijke zorgplicht, geen aanvullende maatregelen nodig tijdens de realisatiefase ten aanzien van vleermuizen.
5.9.6 Uileninventarisatie

Uit de resultaten van de quickscan Flora en Fauna bleek dat er nog nader onderzoek moest plaatsvinden naar de aanwezigheid van de steenuil en kerkuil in de schuur aan de Laag-Andelseweg. De volledige inventarisatie is opgenomen in Bijlage 8 Uileninventarisatie.

Conclusie

Op basis van gegevens en gebiedskennis van de regionale Uilenwerkgroep alsmede constateringen op basis van de vleermuisinventarisatie, kan met voldoende zekerheid aangenomen worden dat het plangebied en aangrenzende (voor uilen geschikte) opstallen niet gebruikt worden als broedgelegenheid. Ook kan gesteld worden dat het plangebied niet van belang is als jacht- en foerageergebied van steenuil en kerkuil.

Ook voor andere vogels met jaarrond beschermde nesten geldt dat het plangebied niet van bijzonder belang is. Er worden bijvoorbeeld geen gebouwen gesloopt met daarin nesten van huismussen of zwaluwen. Herinrichting van het plangebied zal daarom niet leiden tot negatieve effecten op vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest.

5.10 Archeologie

Kader

Naar aanleiding van de bestemmingsplanprocedure voor Bronkhorst I heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 10 Karterend booronderzoek Bronkhorst 1 te Andel. Het onderzoek is uitgevoerd op grond van de volgende overwegingen.

De exacte diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 30 cm beneden maaiveld verwacht kan worden. Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is op basis van het Verdrag van Malta, waaruit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 is voortgevloeid, voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2.1.

De bevoegde overheid, de gemeente Woudrichem, heeft een specifiek archeologisch beleid vastgesteld en beschikt over een Archeologische Beleidskaart. Volgens het vigerende beleid dient voor het plangebied een bureauonderzoek opgesteld te worden in de vroegste fase van de planvorming.

Bij het onderzoek is verder gebruik gemaakt van eerdere onderzoeken binnen het plangebied in 2004 en 2007.

Resultaten archeologisch onderzoek

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied geldt een onbekende verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum, een lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum en een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de bronstijd tot en met de nieuwe tijd.

De ondergrond van het plangebied bestaat uit rivierafzettingen, die zijn afgezet door een aantal voorlopers van de Maas. Tijdens het neolithicum was de stroomgordel van Andel actief. Van deze stroomgordel zijn tijdens het booronderzoek in 2004 in het grootste deel van het plangebied beddingafzettingen aangetroffen. Alleen in het zuidelijkste deel van het plangebied zijn ze niet aangetroffen in de bovenste 4 m van de ondergrond. De beddingafzettingen zijn afgedekt door een kleipakket, die door de uitvoerders van het onderzoek in 2004 zijn geïnterpreteerd als oeverafzettingen. Binnen het pakket oeverafzettingen zijn twee laklagen aangetroffen, waarin op twee plaatsen houtskool is aangetroffen. De bodem die binnen het plangebied verwacht wordt is een poldervaaggrond. Tijdens het onderzoek in 2004 is vastgesteld dat deze bodem lokaal is verstoord tot circa 80 cm beneden maaiveld.

Op grond van de aanwezigheid van de beddingafzettingen van de stroomgordel van Andel, de aanwezigheid van laklagen in het afdekkende pakket oeverafzettingen en de vondst van verschillende fragmenten aardewerk tijdens het onderzoek in 2004 kunnen er binnen het plangebied archeologische vindplaatsen worden verwacht.

De beddingafzettingen zijn in 2004 aangetroffen op een diepte variërend van 1,3 en 2,8 m beneden maaiveld. De laklagen werden op een diepte van circa 110 cm beneden maaiveld aangetroffen. Op de top van de beddingafzettingen en op de laklagen kunnen sporen van bewoning aanwezig zijn. Op de beddingafzettingen uit de periode bronstijd tot en met de vroege ijzertijd en op de laklagen uit de periode midden-ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen. Resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kunnen vanaf het maaiveld voorkomen.

Gezien de voorgenomen graafwerkzaamheden ten behoeve van de woningbouw en de aanleg van ondergrondse infrastructuur worden eventueel archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

Aanbevelingen vanuit het verkennend onderzoek

Op grond van de resultaten van het onderzoek van BILAN uit 2007 werd door de bevoegde overheid een karterend booronderzoek geadviseerd voor het hele plangebied. De actualisatie van het bureauonderzoek geeft geen aanleiding om hier van af te zien.

Voorafgaand aan het karterend booronderzoek dient een Plan van Aanpak te worden opgesteld, waarin de vraagstelling en de werkwijze van het onderzoek is verwoord. Dit Plan van Aanpak moet voor aanvang van het veldonderzoek worden getoetst door de bevoegde overheid, de gemeente Woudrichem.

Resultaten karterend booronderzoek

Het volledige karterend booronderzoek is opgenomen in Bijlage 10 Karterend booronderzoek Bronkhorst 1 te Andel. Hieronder zijn de resultaten opgenomen.

Aan het plangebied was op grond van het bureauonderzoek een hoge verwachting toegekend voor archeologische resten uit de bronstijd tot en met de nieuwe tijd. Resten uit de bronstijd tot en met de vroege ijzertijd werden verwacht in of op de afzettingen van de stroomgordel van Biesheuvel-Hamer. Deze afzettingen zijn in de boringen ook aangetroffen.

In een aantal boringen is aan de vermoedelijk top van deze afzettingen ook een humeuze laag aangetroffen. In deze afzettingen zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats uit deze periode. De kans dat er binnen het plangebied een vindplaats uit deze periode aanwezig is wordt klein geacht. Daarom kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek de hoge verwachting voor deze periode naar laag worden bijgesteld.

Resten uit de periode midden-ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen werden op grond van het bureauonderzoek verwacht in afzettingen de stroomgordel van de Alm. Tijdens het veldonderzoek zijn deze afzettingen niet aangetroffen/onderscheiden. Uit de boringen lijkt op (de humeuze top van) de afzettingen van de stroomgordel van Biesheuvel Hamer komklei van de Afgedamde Maas te liggen, die zijn afgezet in de late middeleeuwen. Dit zou betekenen dat eventuele archeologische resten uit de periode midden-ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen op de top van de afzettingen van de stroomgordel van Biesheuvel-Hamer te verwachten zijn. Op dit niveau zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans dat er binnen het plangebied een vindplaats uit deze periode aanwezig is wordt klein geacht. Daarom kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek de hoge verwachting voor deze periode naar laag worden bijgesteld.

Resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd konden worden verwacht vanaf het (oorspronkelijke) maaiveld. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen indicatoren aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats uit deze periode. De kans dat er binnen het plangebied een vindplaats uit deze periode aanwezig is wordt klein geacht. Daarom kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek de hoge verwachting voor deze periode naar laag worden bijgesteld.

Aanbeveling op grond van het veldonderzoek

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Conclusie

Voor het plangebied kan geconcludeerd worden dat de archeologische verwachting laag is en dat er geen aantasting van bestaande waarden vanwege de werkzaamheden zal plaatsvinden.

5.11 Kabels en leidingen

Voor zover bekend liggen in en nabij het plangebied geen kabels en/of leidingen die een

ruimtelijke doorwerking in dit bestemmingsplan behoeven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP 2012). De toepassing van de SVBP is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan

6.2 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begrippen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming Agrarisch is opgenomen voor fase C van het gebied Bronkhorst I. Qua bestemming is aangesloten op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Woudrichem, zoals dat op 21 juni 2011 is vastgesteld. De gronden zijn bestemd voor (onbebouwd) agrarisch gebied. Daarmee geldt ook voor deze gronden een passend juridisch-planologisch kader.

Artikel 4 Groen

De tot 'Groen' bestemde gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Bij de bestemming behorende voorzieningen zijn onder andere straatmeubilair en voet- en fietspaden. Gebouwen binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedoeld voor nutsvoorzieningen. De maximale bouwhoogte van deze gebouwen mag 3 meter bedragen met een oppervlak van maximaal 20 m2.

Artikel 5 Tuin

Deze bestemming is toegekend aan tuinen aan de weg Bronkhorst en voor een perceel achter de Hoofdgraaf. Binnen deze bestemming mogen alleen gebouwen voor berging en opslag worden gebouwd en uitsluitend binnen een bouwvlak. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter.

Artikel 6 Verkeer

De besteming 'Verkeer' is bedoeld voor de erftoegangswegen en de voet- en fietspaden binnen het plangebied. Parkeerplaatsen en verblijfsgebieden zijn apart aangeduid. Gebouwen binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedoeld voor nutsvoorzieningen. De maximale bouwhoogte van deze gebouwen mag 3,5 meter bedragen met een oppervlak van maximaal 20 m2.

De bestemming is voorts opgenomen met het oog op het doortrekken van de reeds gedeeltelijk aangelegde erftoegangsweg. Op deze manier is het (tijdelijk) doortrekken van deze weg richting de Neer-Andelseweg mogelijk (inclusief het gebruik van deze gronden als bouwweg en/of calamiteitenroute voor de fasen A en B).

Artikel 7 Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan waterlopen, waterpartijen en waterberging binnen het plangebied. Tevens zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen en extensief recreatief gebruik. Op of in deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd. Voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 8 Wonen - 1

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn vrijstaande en halfvrijstaande woningen toegestaan. Voor de percelen zonder bouwvlak geldt een vast aantal wooneenheden per aanduidingsvlak (aanduiding 'aantal wooneenheden'). In deze bestemming (en andere woonbestemmingen) is daarnaast geregeld dat het totaal aantal woningen niet meer dan 161 mag bedragen. Deze bepaling is opgenomen gelet op de flexibiliteitsbepalingen in de regels die - in beperkte mate - uitwisseling of wijziging van aantallen of typen woningen tussen / in bestemmingen mogelijk maken.

Het grondoppervlak van een hoofdgebouw mag maximaal 80 m2 bedragen en een bouwperceel mag voor maximaal 50% worden gebouwd. Indien een perceel voorzien is van een bouwvlak dient het hoofdgebouw binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Waar dit niet het geval is gelden aanvullende bouwregels.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag de afstand tot de voorste perceelsgrens 10 m bedragen. Daarnaast geldt voor hoekpercelen de verplichting om de woning tweezijdig op de openbare ruimte te oriënteren.

Om enige flexibiliteit in het plan te houden kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bebouwingstypologie, waarmee ook aaneengesloten woningen binnen de bestemming Wonen - 1 kunnen worden toegelaten, voor zover dit ruimtelijk adequaat inpasbaar is in de (beoogde) stedenbouwkundige structuur en het plaatselijk straatbeeld én er sprake blijft van variatie en afwisseling in woningtypologiën. Daarnaast kan per aanduidingsvlak beperkt van het aangeduide aantal woningen worden afgeweken, met maximaal één of twee woningen. Daarbij mag de beoogde ruimtelijke structuur, overwegend bestaande uit een informele afwisseling van de toegelaten typen, niet onaanvaardbaar worden aangetast.

Artikel 9 Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' is bedoeld voor aaneengesloten woningen. Indien een perceel is voorzien van een bouwvlak dient het hoofdgebouw daarbinnen te worden gebouwd. Voor percelen die niet zijn voorzien van een bouwvlak gelden aanvullende regels.

Voor deze percelen geldt dat niet meer woningen (binnen het betreffende aanduidingsvlak) zijn toegestaan dan is aangeduid. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag wel afwijken van dit aantal, maar de afwijking mag - per aanduidingsvlak - maximaal één of twee woningen bedragen. Daarbij mag de beoogde ruimtelijke structuur, overwegend bestaande uit aaneengesloten blokken, niet onaanvaardbaar worden aangetast.

Artikel 10 Wonen - 3

Binnen de bestemming 'Wonen - 3' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd. Het totale aantal woningen binnen deze bestemming mag maximaal 15 bedragen. De maximale bouwhoogte van gebouwen is 15 meter en er mogen maximaal 4 bouwlagen worden gebouwd. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen, indien marktomstandigheden daartoe aanleiding geven, de bestemming worden gewijzigd in Wonen - 1 en 4 grondgebonden woningen worden gerealiseerd in plaats van 15 gestapelde woningen.

Artikel 11 Wonen - 4

Binnen de bestemming 'Wonen - 4' zijn bij recht aaneengebouwde, geliberaliseerde huurwoningen voor middenhuur toegestaan. De gebruiks- en bebouwingsregels zijn grotendeels gelijk aan die van de bestemming Wonen - 2. Via een wijzigingsbevoegdheid kan, indien marktomstandigheden daartoe aanleiding geven, de bestemming worden gewijzigd in Wonen - 1. Daarbij mag het bij recht binnen de bestemming toelaatbare aantal woningen niet toenemen.

Artikel 12 Wonen - 5

Binnen de bestemming 'Wonen - 5' zijn bij recht aaneengebouwde sociale huurwoningen (rug-aan-rug) toegestaan. De gebruiks- en bebouwingsregels zijn grotendeels gelijk aan die van de bestemming Wonen - 2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Deze bepaling heeft betrekking op de wijze waarop, in het kader van een bouwaanvraag, wordt bezien welke gronden mogen worden bebouwd.

Artikel 14 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels regelen dat als een bestaand gebouw groter is dan de maximale toegestane goot- en bouwhoogtes, oppervlaktes en volumes, de maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar mogen worden beschouwd. In dit artikel is tevens bepaald dat het totaal aantal woningen binnen de bestemmingen Wonen - 1, Wonen - 2, Wonen - 3, Wonen - 4 en Wonen - 5 maximaal 161 mag bedragen.

Tevens wordt in de algemene bouwregels geregeld dat ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten wanneer de overschrijding van de bouw of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

Voor parkeren geldt dat dit dient te worden voorzien op eigen terrein en conform de parkeernormen van de gemeente Woudrichem.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels regelen welke vormen van gebruik van onbebouwde gronden en gebouwen in ieder geval moeten worden aangemerkt als een verboden gebruik.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

Artikel 17 Algemene procedureregels

Indien gebruik gemaakt wordt van een nadere eisenregeling, is hier aangegeven dat de procedure als genoemd in afdeling 3.4 Awb van toepassing is.

Artikel 18 Overige regels

Indien er wordt verwezen naar een wet of een wettelijke regeling, dan geldt deze regeling zoals die luidt en van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

De overgangsregels bevat de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen.

Artikel 20 Slotregel

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald

6.3 Handhaving

De gemeente Woudrichem heeft, samen met de gemeenten Werkendam en Aalburg, een integraal handhavingsbeleidsplan vastgesteld. Hierbij is aangesloten bij de uitgangspunten die zijn vastgelegd in de “Bestuursovereenkomst Handhaving "Omgevingsrecht Provincie Noord-Brabant”, de hieronder liggende strategie “Zo handhaven we in Brabant” en het bestuursconvenant “Samenwerken in het Land van Heusden en Altena”.

In het integraal handhavingsbeleidsplan worden deze visie, uitgangspunten en achtergronden vertaald naar concrete doelen en strategieën. Hierbij is het de bedoeling om dit integraal handhavingsbeleidsplan tot uitvoering te brengen aan de hand van een jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma waarin de concrete toezicht- en handhavingactiviteiten worden beschreven.

Bovendien wordt in het integrale handhavingsbeleidsplan op basis van de bepaalde visie en de gestelde

prioriteiten invulling gegeven aan de wijze waarop de gemeente haar toezicht- en handhavingstaken wenst in te vullen. Hiertoe is een nalevingstrategie opgesteld, die uitgewerkt is in een aantal beleidsstrategieën, te weten de Toezichtstrategie, de Sanctiestrategie, de Gedoogstrategie en de Preventiestrategie.

Het handhaven van bestemmingsplannen maakt onderdeel uit van het handhavingsbeleid zoals hiervoor is beschreven. Het volledige handhavingsbeleid, inclusief het prioriteitenoverzicht, is na te lezen op de website van de gemeente Woudrichem.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Eigendomssituatie

Een groot gedeelte (circa 70%) van de te ontwikkelen gronden binnen het plangebied zijn reeds in eigendom van de gemeente Woudrichem. De overige circa 30% is in particulier eigendom, verdeeld over acht particuliere eigenaren.

 

Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van Bronkhorst I is, rekening houdend met de hiervoor genoemde eigendomssituatie, een grondexploitatieberekening opgesteld. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van de wijk Bronkhorst I financieel haalbaar is. De ontwikkeling van de wijk vindt plaats voor rekening en risico van de gemeente Woudrichem.

Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 en 2 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (art. 6.2.1 Bro). Het gaat dan onder meer om de bouw van een of meer woningen.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Een exploitatieplan is evenmin noodzakelijk wanneer realisering van het bouwplan geen kosten voor de gemeente met zich meebrengt.

Omdat dit bestemmingsplan een directe (nieuwe) bouwtitel geeft voor bouwplannen voor woningen, leidt dit in beginsel tot verplichting voor de gemeente om een exploitatieplan op te stellen. De gemeente Woudrichem verzekert het kostenverhaal echter op andere wijze, namelijk door het sluiten van één of meer anterieure overeenkomsten. Om die reden wordt geen exploitatieplan vastgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de totstandkoming van de ruimtelijke structuur en beeldkwaliteit van Bronkhorst I, rond 2005, is de bevolking van Andel betrokken via een interactieve 'beginspraak' procedure. In de periode daarna hebben bewoners zich kunnen uitspreken tijdens de vrijstellingsprocedure voor fase A van de woningbouwlocatie. Tot slot heeft de gemeente zich door de jaren heen een goed beeld kunnen vormen van de wensen en opvattingen van de omwonenden van de locatie en hiermee bij de planvorming waar mogelijk rekening gehouden.

Het ontwerpbestemmingsplan Kom Andel - Bronkhorst I heeft in de periode van 5 januari 2018 tot en met donderdag 15 februari 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Aan iedereen is in deze periode de gelegenheid gegeven om op het plan te reageren in de vorm van een zienswijze. Hiertoe is op 4 januari 2018 een publicatie geplaatst in de Staatscourant, in het Altena Nieuws en op de gemeentelijke website. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

Als gevolg van correctie en voortschrijdend inzicht is er een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in de vastgestelde versie van het bestemmingsplan. Deze wijzigingen hebben niet geresulteerd in een wezenlijk ander bestemmingsplan, maar hebben wel geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De Notitie ambtshalve wijzigingen is opgenomen in Bijlage 11.

7.3 Fasering

Het oorspronkelijke plan is onderverdeeld in drie fasen: A, B en C (zie afbeelding 4.1). Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de realisatie van woningbouw in de fasen A en B alsmede in continuering van het huidige agrarisch gebruik in fase C.

Fase A is planologisch reeds eerder mogelijk gemaakt en is inmiddels grotendeels gerealiseerd. Binnen fase A moeten nog circa 5 van de circa 49 kavels verkocht worden. Fase B biedt ruimte aan circa 90 woningen en maakt eveneens deel uit van dit bestemmingsplan.

De realisatie van fase C wordt voorzien in de periode na 2026. Daarom wordt dit deelgebied in dit plan agrarisch bestemd, waarmee de huidige bestemming wordt gecontinueerd.