direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied: uitbreiding Schellevis Beton
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Schellevis Beton B.V. aan de Loswal 11 te Dussen heeft de afgelopen jaren een stabiele groei doorgemaakt en wil de bestaande bedrijfslocatie uitbreiden. Uitbreiding van de bedrijfslocatie is noodzakelijk omdat het bedrijf in de huidige vorm te weinig capaciteit heeft en de logistiek suboptimaal is. Hierdoor verloopt de productie minder efficiënt, zeker nu met de ingebruikname van de langshaven aan de Bergsche Maas een snelle aanvoer van grondstoffen geborgd is.

Schellevis Beton B.V. is gebonden aan de huidige locatie en heeft recent grote investeringen in die locatie gedaan (aanleg langshaven aan de Bergsche Maas). Om die reden zoekt het bedrijf naar mogelijkheden voor uitbreiding op de bestaande locatie. Met de uitbreiding wordt een productielijn toegevoegd aan de huidige productiehal. Daarvoor ligt de uitbreiding van het bedrijf parallel aan de huidige productielijnen voor de hand. Op eigen terrein is daar geen ruimte voor in verband met de logistiek van aan- en afvoer van (half)producten en fabricaten. Het toevoegen van een productielijn aan de zuidoostkant van de huidige productiehal is derhalve noodzakelijk. Ten behoeve van de uitbreiding zal op de bestaande bedrijfsgronden een deel van de bebouwing komen te vervallen en zullen er nieuwe gebouwen gerealiseerd worden (deels) op gronden die nog niet zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten.

Tevens bezit het bedrijf de woningen aan de Oude Kerkstraat 12, 14 en 16. De woningen aan de Oude Kerkstraat 12 en 14 vormen samen een twee-onder-een-kapwoning. De woning aan de Oude Kerkstraat 16 is een voormalige boerderij. Dit bestemmingsplan maakt de sloop van de woning aan de Oude Kerkstraat 16 mogelijk zodat de bedrijfslocatie van Schellevis Beton B.V. uitgebreid kan worden. Medio 2017 heeft de sloop van de woning aan de Oude Kerkstraat 16 plaatsgevonden. De locatie van de voormalige woning is nu begroeid met gras. De twee-onder-een-kapwoning wordt gerenoveerd of gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om op de locatie van de bestaande twee-onder-een-kapwoning drie woningen te realiseren als vervanging voor de te slopen woning aan de Oude Kerkstraat 16. De drie woningen worden ingepast in de contour van de bestaande twee-onder-een-kapwoning zodat de bebouwingsstructuur van de Oude Kerkstraat in tact blijft.

Het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied: Loswal Schellevis Beton” staat uitvoering van het initiatief niet toe. De uitbreiding van het bedrijf is deels voorzien op gronden die de bestemming 'Agrarisch' hebben en de regels voor die gronden staan de bouw van bedrijfsopstallen zoals Schellevis Beton B.V. die wil realiseren niet toe. Voor zover de nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen op gronden met de bestemming “Bedrijf” komen te staan, overschrijden zij (gedeeltelijk) de toegestane maximale goot- en bouwhoogte. Daarnaast mogen ter plaatse van de bestaande twee-onder-een-kapwoning aan de Oude Kerkstraat 12/14 in de huidige situatie slechts twee woningen aanwezig zijn in plaats van de gewenste drie woningen. Om de realisatie van het initiatief mogelijk te maken is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

Rond het industrieterrein ligt een geluidscontour. Met de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. is het tevens nodig de geluidscontour te herzien. Ook hier voorziet dit bestemmingsplan in.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit de bestaande bedrijfslocatie van Schellevis Beton B.V. en de gronden met een woonbestemming en een agrarische bestemming tussen de bedrijfslocatie en de Oude Kerkstraat. Ook de gronden met een agrarische bestemming aan de zuidoostzijde van de bestaande bedrijfslocatie van Schellevis Beton B.V. maken deel uit van het plangebied omdat daar de uitbreiding van het bedrijf en de landschappelijke inpassing van de bedrijfsuitbreiding voorzien is.

De ligging van het bedrijf Schellevis Beton B.V. is weergegeven in figuur 1.1. Figuur 1.2 geeft de begrenzing van het plangebied van deze herziening weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Indicatieve ligging van Schellevis Beton B.V., tussen de kern Dussen (bovenzijde figuur) en het Noorderafwateringskanaal (onderzijde figuur) (Antea Group, 2016, copyright Esri Nederland en het Kadaster)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Indicatieve ligging van het plangebied (Antea Group, 2017)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment dat deze wijziging vastgesteld wordt, is in het plangebied het bestemmingsplan "Buitengebied: Loswal Schellevis Beton" van toepassing. Dat bestemmingsplan is op 26 maart 2013 vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen:

  • 'Agrarisch';
  • 'Bedrijventerrein';
  • 'Groen';
  • 'Water'
  • 'Wonen'.

Daarnaast kent het vigerende bestemmingsplan ook de volgende dubbelbestemmingen aan het plangebied toe:

  • 'Waarde - Archeologie -1';
  • 'Waarde - Archeologie - 2';
  • 'Waarde - Cultuurhistorie'.

1.4 Opzet van de toelichting

Het volgende hoofdstuk beschrijft het gebied waar het plangebied in ligt. In dat hoofdstuk wordt ook de beschrijving van het plangebied uit de voorgaande paragraaf aangevuld. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 gaat in op het beleid dat van toepassing is op het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Hoofdstuk 5 beschrijft en analyseert de planologische aspecten en milieuaspecten die van toepassing zijn op het initiatief en op basis van die analyse worden randvoorwaarden gesteld. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Tot slot licht hoofdstuk 8 toe hoe andere bestuursorganen, omwonenden en overige belangstellenden gereageerd hebben op het initiatief en welke gevolgen deze reacties hebben gehad voor de planvorming.

Bij deze toelichting hoort een aantal bijlagen. Waar nodig wordt in de toelichting naar deze bijlagen verwezen.

Naast de toelichting bestaat dit bestemmingsplan uit twee andere delen:

  • 1. Verbeelding: geeft de bestemmingen in het plangebied weer.
  • 2. Regels: beschrijven de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de bestemmingen die de verbeelding weergeeft.

Gezamenlijk vormen de verbeelding en de regels het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan. Deze toelichting is niet juridisch bindend. De toelichting is een beschrijving en verantwoording van de keuzen die in het planvormingsproces en bij het maken van de verbeelding en regels gemaakt worden.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied bevindt zich in de gemeente Werkendam in de kern Dussen. Ten zuiden van de kern Dussen ligt de provinciale weg N283. Die weg snijdt Dussen af van de Bergsche Maas en het aan die rivier gelegen bedrijventerrein 'Loswal'. Het plangebied bevindt zich op dat bedrijventerrein.

De Bergsche Maas is een gegraven rivier. De rivier is omstreeks 1904 voltooid en is met name gegraven om de vele overstromingen die in de 19e eeuw plaatsvonden tegen te gaan.

2.2 Beschrijving plangebied

Het plangebied beslaat de huidige locatie van de betonwarenfabriek Schellevis Beton B.V. en de gronden waarop het bedrijf een uitbreiding van de betonwarenfabriek wil realiseren. Een tweede onderdeel van het plangebied zijn de bestaande woonkavels aan de Oude Kerkstraat 12 en 14 en de boerderij aan de Oude Kerkstraat 16. De woningen op deze kavels wil de initiatiefnemer slopen (Oude Kerkstraat 16) en behouden dan wel slopen en in oorspronkelijke vorm terugbouwen (Oude Kerkstraat 12 en 14, met ruimte om hier een derde woning aan de bestaande twee-onder-een-kapwoning toe te voegen). Een uitsnede van de verbeelding bij het vigerende bestemmingsplan (“Buitengebied: Loswal, Schellevis Beton”) met daarop de bestemmingen van de gronden die in dit bestemmingsplan betrokken worden is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Uitsnede vigerend bestemmingsplan met locatie te renoveren/te vervangen woningen en bedrijfsuitbreiding (ruimtelijkeplannen, 2016, bewerking Antea Group)

De huidige locatie van Schellevis Beton B.V. is gelegen op het gezoneerde industrieterrein de 'Loswal'. Het industrieterrein wordt aan de noordzijde begrensd door de N283 en aan de zuidzijde door de Bergsche Maas. Aan de oostzijde ligt de Oude Kerkstraat. Deze weg leidt naar de veerpont over de Bergsche Maas. Aan deze weg liggen enkele burgerwoningen en een horecagelegenheid. De westzijde van het industrieterrein wordt begrensd door de toegangsweg die net als het industrieterrein 'Loswal' heet. Aan die weg liggen enkele agrarische bedrijven en het westelijk deel van het bedrijventerrein 'Loswal', waar lichte industrie gevestigd is. De Loswal is een doodlopende weg die eindigt bij de insteekhaven gelegen aan Bergsche Maas. Dit bestemmingsplan voorziet niet in het wijzigen van de infrastructuur in het plangebied.

Aansluitend aan het bedrijventerrein is aan de Oude Kerkstraat 6 de horecagelegenheid 'Partycentrum De Rietpluim' gelegen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Achtergrond

Op 19 januari 2016 heeft Schellevis Beton twee varianten voor de uitbreiding van het bedrijf bij de gemeente Werkendam ingediend. Eén van de varianten ging daarbij uit van de sloop en herbouw van drie woningen aan de Oude Kerkstraat en de andere variant ging uit de sloop van de woningen en de aanplant van afschermend groen op die locatie. De werkgroep RO van de gemeente Werkendam heeft een positief advies uitgebracht over de variant waarbij de woningen aan de Oude Kerkstraat gesloopt en in nieuwe vorm teruggebouwd worden. Behoud van de woningen is van belang om de karakteristiek van het van oudsher aanwezige bebouwingslint langs de Oude Kerkstraat te versterken. Begin 2017 is een nieuw plan aan de gemeente voorgelegd waarin de boerderij aan de Oude Kerkstraat 16 gesloopt wordt en de twee-onder-een-kapwoning aan de Oude Kerkstraat 12/14 behouden blijft (door renovatie of door vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie). De werkgroep RO heeft op 16 februari 2017 een positief advies uitgebracht over dit laatste plan. Dat plan is gebruikt als basis voor dit bestemmingsplan. Op basis van het laatst ingediende plan is vervolgens een variant ontwikkeld die uitgaat van de sloop van de boerderij aan de Oude Kerkstraat 16 (de sloop heeft inmiddels plaatsgevonden). Na de sloop van dat pand wordt in de bestaande twee-onder-een-kapwoning (door renovatie of sloop en vervangende nieuwbouw) een extra woning toegevoegd. De contour van het bestaande pand blijft daarbij in tact. Doordat de contour van het bestaande pand in tact blijft, wordt de bebouwingsstructuur van het lint van de Oude Kerkstraat niet wezenlijk gewijzigd. Op 30 maart 2017 is de Werkgroep RO akkoord gegaan met het initiatief tot het realiseren van drie woningen binnen de projectie van de woningen aan de Oude Kerkstraat 12 en 14. De Werkgroep RO noemt parkeren als aandachtspunt in dit initiatief.

In het najaar van 2017 heeft de initiatiefnemer agrarische gronden aan de oostzijde van de uit te breiden bedrijfsbebouwing gekocht. Deze gronden zullen worden gebruikt voor de landschappelijke inpassing van de bedrijfsuitbreiding. Paragraaf 4.2.2 licht het plan voor de landschappelijke inpassing toe. Tevens wordt op deze gronden waterberging gerealiseerd. De waterberging wordt behandeld door paragraaf 5.7.

3.2 Beoogde locatie

De beoogde locatie bestaat uit het bestaande bedrijfsperceel van Schellevis Beton B.V., de bestaande woonpercelen aan de Oude Kerkstraat (nummers 12, 14 en 16) en een deel van het agrarisch gebied ten oosten van het bestaande bedrijfsperceel van Schellevis Beton B.V. Figuur 3.1 laat de beoogde locatie en directe omgeving zien en licht toe wat er op de verschillende delen van de locatie gaat gebeuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0004.png"

Figuur 3.1 Deelgebieden uitbreiding Schellevis Beton B.V. (Antea Group, 2017, copyright Esri Nederland en het Kadaster)

3.3 Stedenbouwkundig plan

Het plan bestaat uit het slopen en vervangen (daarbij ook vergroten) van een bestaande loods op het bedrijfsperceel van Schellevis Beton B.V. en het uitbreiden van het perceel van Schellevis Beton B.V. om de bouw van een extra loods (oppervlakte circa 2.000 vierkante meter) mogelijk te maken. Daarnaast bestaat het plan uit het slopen van de woning aan de Oude Kerkstraat 16. De twee-onder-een-kapwoning aan de Oude Kerkstraat 12/14 blijft behouden. De woning wordt gerenoveerd of gesloopt en op dezelfde locatie vervangen door een gelijkaardige woning. In de toekomstige situatie biedt dat object ruimte aan drie woningen, als vervanging van Oude Kerkstraat 16. De woningen komen buiten de geluidcontour van Schellevis Beton B.V. te liggen. Het parkeren voor de drie toekomstige woningen wordt op het eigen terrein georganiseerd. Figuur 3.2 geeft de toekomstige situatie in het plangebied weer.

Figuur 3.2 toont ook welke gevolgen het initiatief heeft voor de bestaande situatie in het plangebied. Na uitvoering van het initiatief komen de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Water' en 'Wonen' voor in het plangebied. De oppervlakte van de bestemming 'Bedrijventerrein' is in de beoogde situatie circa vier hectare en de oppervlakte van de bestemming 'Wonen' blijft nagenoeg gelijk aan de oppervlakte van de huidige woonbestemming voor de woningen aan de Oude Kerkstraat 12 en 14 (zie ook figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0005.png"

Figuur 3.2 Bestemmingen in het plangebied na uitvoering van het initiatief (Antea Group, 2017, Copyright Esri Nederland en het Kadaster)

Na uitbreiding van het Schellevis Beton B.V. ontstaat een rechte en daarmee 'logische' afronding van het industrieterrein 'Loswal'. Het verkavelingspatroon dat daarmee ontstaat, heeft dezelfde oriëntatie als het verkavelingspatroon in het gebied tussen de N283 en de Oude Kerkstraat. De oriëntatie van het verkavelingspatroon dat ontstaat door de afronding van het industrieterrein 'Loswal' is ook gelijk aan het verkavelingspatroon in het gebied ter hoogte van de kruising van de Oude Kerkstraat en de Diebracht.

De voorziene uitbreiding van Schellevis Beton is gelegen in een gebied dat door het vigerend bestemmingsplan omschreven wordt als 'eerste aanwaspolders'. Het gebied tussen de N283 en de Oude Kerkstraat wordt door het bestemmingsplan dat op dat gebied van toepassing is omschreven als 'kommenlandschap'. En het gebied ter hoogte van de kruising van de Oude Kerkstraat en de Diebracht wordt door datzelfde bestemmingsplan omschreven als 'stroomgordel'. Hoewel er dus sprake is van drie verschillende landschapsvormen heeft herverkaveling ervoor gezorgd dat de verkavelingsstructuur van deze landschapsvormen vergelijkbaar is geworden (hoewel de verkavelingsstructuur in deze gebieden zowel voor als na de ruilverkaveling overwegend noordoost-zuidwest georiënteerd was). Met uitbreiding van Schellevis Beton B.V. wordt dan ook voorzien in een afronding van het industrieterrein 'Loswal' die past in de verkavelingsstructuur van de omgeving.

In de huidige situatie ligt om het bestaande bedrijfsperceel van Schellevis Beton B.V. een groenzone. Na uitbreiding van het bedrijfsperceel in oostelijke richting wordt aan de rand van het bedrijfsperceel ook een groenzone aangelegd. Op die manier wordt het uitgebreide bedrijf nog beter ingepast in het landschap. Ook tussen de te renoveren/nieuw te bouwen woningen en het bedrijf wordt een groenzone aangelegd, die groenzone bestaat uit een hoogstamfruitboomgaard. De bestaande groenzone behoudt de bestemming 'Groen'. De aan te leggen groenzone krijgt de bestemming 'Groen'. Daarmee ontstaat een doorlopende groenzone. Naast de landschappelijke inpassing vindt ook de waterberging plaats in de groenzone. Voor de combinatie van de landschappelijke inpassing en de waterberging is een integraal plan gemaakt. Paragraaf 4.2.2 licht dit plan toe.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De SVIR biedt een nieuw en integraal kader voor het rijksbeleid over de ruimte en mobiliteit.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlands werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd (zie verder paragraaf 5.14). Dat betekent: eerst onderzoeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.

De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant, de regio Land van Heusen en Altena, het Waterschap Rivierenland en de gemeente Werkendam.

Conclusie

Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor die ontwikkeling vindt de afweging decentraal plaats.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ook wel AMvB Ruimte genoemd) stelt het Rijk regels die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Rijk regels over stelt zijn beperkt. De onderwerpen zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna afgekort tot Barro) genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen. Geen van de in onderwerpen die genoemd worden in het Barro hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

Het Barro heeft geen betrekking op het onderhavig bestemmingplan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening is een nadere uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening. Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt hoe ruimtelijke plannen tot stand moeten komen en welke overheidslaag waarvoor verantwoordelijk is. De bepalingen in het Besluit ruimtelijke ordening hebben onder andere betrekking op structuurvisies, bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is een motiveringsplicht opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, de ladder voor duurzame verstedelijking. Per 1 juli 2017 is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd omdat er in de praktijk enkele knelpunten in de toepassing van de ladder ervaren worden. De meeste knelpunten hebben betrekking op de begrippen die in de huidige ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd worden, de toepassing van de ladder bij flexibele bestemmingsplannen, onderzoekslasten en regionale afstemming.

De doelen van de ladder worden echter onderschreven. Dus ook in de gewijzigde ladder staan een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten, duurzaam ruimtegebruik en het tegengaan van overprogrammering centraal.

Betekenis wijziging ladder voor duurzame verstedelijking

Uit de wijziging van het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening kan afgeleid worden dat het in de gewijzigde ladder voor duurzame verstelijking gaat om het aantonen van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in plaats van om het aantonen van de actuele regionale behoefte. In de gewijzigde versie van de ladder ontstaat een onderscheid tussen de toetsing van de behoefte en de reikwijdte waarin die behoefte afgestemd moet worden (een voorgenomen ontwikkeling die uitsluitend gevolgen heeft voor een gemeente hoeft niet in regionaal verband afgestemd te worden). De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling vragen immers niet altijd om afstemming in regionaal verband.

De wijziging van het derde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening betekent dat de ladder voor duurzame verstedelijking het ook mogelijk maakt om toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking door te schuiven naar een wijzigings- of uitwerkingsplan. In het moederplan kan dan volstaan worden met een meer globale toetsing.

De begrippen “nieuwe stedelijke ontwikkeling” en “bestaand stedelijk gebied” worden door de wijziging van de ladder niet gewijzigd omdat zij inmiddels uitgekristalliseerd zijn in jurisprudentie.

Met deze wijzigingen wordt de ladder voor duurzame verstedelijking teruggebracht naar de essentie. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is bepalen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte vervult en indien nodig motiveren waarom de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat een uitgebreide toepassing van de ladder alleen nog maar plaats hoeft te vinden bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied en dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd moeten worden.

In de nieuwe vorm richt de ladder voor duurzame verstedelijking zich op het aantonen van het nut en de noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling, in plaats van op het aantonen van de actuele regionale behoefte. Dit omdat dat laatste begrip leidde tot allerlei interpretatieverschillen. Een andere reden is dat een stedelijke ontwikkeling niet altijd om regionale afstemming vraagt.

Conclusie

Toetsing van het initiatief dat in dit bestemmingsplan beschreven wordt aan de vereisten die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt, is noodzakelijk. De toetsing vindt plaats in paragraaf 5.14.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) in werking getreden, nadat provinciale staten de structuurvisie op 7 februari hebben vastgesteld. De SVRO schetst de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtsreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wro biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De provincie stuurt door middel van vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. In deze structuren worden de belangrijkste, maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Hiermee wil de provincie een gevarieerd en aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat ontwikkelen waarin een kennisinnovatieve economie centraal staat voor een duurzaam Noord-Brabant. Het principe van 'behoud en ontwikkeling' staat hierin centraal. De SVRO merkt het plangebied aan als onderdeel van de volgende structuren:

  • kernen in het landelijk gebied;
  • accentgebied agrarische ontwikkeling;
  • cultuurhistorisch landschap (Langstraat).

De ligging van het plangebied in deze structuren is weergegeven in figuren 4.1 en 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0006.png"

Figuur 4.1 Uitsnede uit de kaart 'Gebiedsgericht werken' uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, de zwarte cirkel geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer, de rode ovalen geven weer waar bedrijfsbebouwing gerealiseerd moet worden en de blauwe ovaal geeft de indicatieve locatie van de woningbouw weer (provincie Noord-Brabant, 2016), bewerking Antea Group)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0007.png"

Figuur 4.2 Uitsnede uit de kaart 'Structurenkaart' uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, de betekenis van de cirkel en ovalen is gelijk aan figuur 4.2 (provincie Noord-Brabant, 2016)

Cultuurhistorisch landschap

Cultuurhistorische landschappen zijn gebieden met een concentratie van samenhangende cultuurhistorische waarden. Om de samenhang tussen de cultuurhistorische elementen te benadrukken is het van belang om deze landschappen, waar mogelijk, verder te ontwikkelen en de belevingswaarde van het landschap te vergroten. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de provincie Noord-Brabant. Een deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het cultuurhistorisch landschap van de Langstraat (zie figuur 4.1).

Kernen in landelijk gebied

De kernen in het landelijk gebied dienen om, al dan niet in combinatie met het benutten van zoekgebieden voor verstedelijking in die kernen, de lokale behoefte aan verstedelijking op te vangen. In regionaal verband moeten gemeenten afspraken maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. Het plangebied ligt deels in de structuur 'kernen in landelijk gebied' en deels buiten die structuur. Verstedelijking in kernen in landelijk gebied is gericht op ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen. Die ontwikkeling moet gericht zijn op de eigen behoefte van een kern.

Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking moet voldaan worden aan het principe van zuinig ruimtegebruik. In de kernen in het landelijk gebied stuurt de provincie Noord-Brabant op het concentreren van verstedelijking. Ten aanzien van zuinig ruimtegebruik en het concentreren van verstedelijking geldt dat Schellevis Beton B.V. gesitueerd is op een bedrijventerrein dat in het verleden is ontwikkeld om alle bedrijvigheid die van oudsher in Dussen aanwezig was en niet meer in de kern paste en nieuwe plek te bieden. Hiermee werd al voorzien in zuinig ruimtegebruik (concentratie van bedrijven op een plek in plaats van hen te verspreiden over Dussen en omgeving). Het voorgenomen initiatief komt het principe van zuinig ruimtegebruik en concentratie ten goede omdat een bestaande locatie uitgebreid wordt in plaats van het ontwikkelen van een nieuwe locatie.

Accentgebied agrarische ontwikkeling

In het accentgebied agrarische ontwikkeling staat het bieden van ruimte en kansen om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken centraal. Het plangebied ligt in een accentgebied agrarische ontwikkeling dat in de SVRO omschreven wordt als een onderdeel van het jonge zeekleigebied. Dit gebied heeft een open karakter en wordt voornamelijk gebruikt door de akkerbouw en de (grondgebonden) rundveehouderij.

In het accentgebied agrarische ontwikkeling is de provincie Noord-Brabant terughoudend in het toestaan van de verdere ontwikkeling van niet-agrarische functies. Ontwikkeling van functies als wonen en werken is in beginsel alleen mogelijk op vrijkomende locaties.

Conclusie

De uitbreiding van de bestaande locatie van Schellevis Beton B.V. is noodzakelijk om de opslagcapaciteit voor gereed product uit te breiden zodat de productie efficiënter kan verlopen. Met het initiatief tot bedrijfsuitbreiding op de bestaande locatie neemt de initiatiefnemer de principes van duurzaam ruimtegebruik en concentratie zoals die in de SVRO worden beschreven in acht. Daarmee past het initiatief in het beleid ten aanzien van kernen in landelijk gebied zoals dat in de SVRO beschreven wordt.

Het initiatief vraagt echter wel om een nadere afweging ten aanzien van de structuren 'kernen in landelijk gebied', 'cultuurhistorisch landschap' en het 'accentgebied agrarische ontwikkeling'. De volgende paragraaf gaat nader op die afweging in.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

In hun vergadering van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 vastgesteld. Vervolgens is deze op 18 maart 2014 door Gedeputeerde Staten gewijzigd. De Verordening ruimte 2014 is met ingang van 19 maart 2014 in werking getreden. In hun vergadering van 10 juli 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Op 15 juli 2015 is deze opnieuw vastgestelde verordening in werking getreden. Een geconsolideerde versie van de Verordening ruimte is op 1 januari 2018 gepubliceerd als de Verordening ruimte Noord-Brabant.

De onderwerpen die in de verordening staan, zijn afgeleid uit eerdergenoemde structuurvisie. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkeling;
  • natuurgebieden en andere waardevolle gebieden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder het waarborgen van zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In de structuurvisie is beschreven welke belangen de provincie Noord-Brabant wil behartigen en hoe zij dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Door middel van structuren en aanduidingen worden regels aan gebieden toegekend. In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn daarnaast regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen.

De Verordening ruimte 2014 kent drie structuren aan het plangebied toe:

  • Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied (zie figuur 4.3).
  • Cultuurhistorisch vlak (zie figuur 4.4).
  • Gemengd landelijk gebied (zie figuur 4.5).

Kernen in landelijk gebied

Het deel van het plangebied dat in de huidige situatie in gebruik is door Schellevis Beton B.V. is in de Verordening ruimte Noord-Brabant aangewezen als 'bestaand stedelijk gebied, kernen in landelijk gebied' (zie figuur 4.3). Dat betekent dat de sloop en terugbouw van één van de bestaande loodsen op het terrein van Schellevis Beton B.V. (bovenste rode ovaal op figuur 4.3 ) plaatsvindt in het bestaand stedelijk gebied. Dat figuur laat ook zien dat het deel van het plangebied waar de woningen aan de Oude Kerkstraat 12, 14 en 16 staan, ook is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. In het bestaand stedelijk gebied kan een gemeente, binnen de kaders die de provincie stelt, voorzien in verstedelijking. De provinciale kaders kunnen bestaan uit eisen die ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik reguleren.

Figuur 4.4 laat verder zien dat de uitbreiding van de loods aan de zuidzijde van het perceel van Schellevis Beton B.V. (onderste cirkel op figuur 4.3) voorzien is buiten het bestaand stedelijk gebied. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken hebben gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant op 5 juni 2018 besloten de gronden waarop de uitbreiding van de bedrijfsbestemming voorzien is aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee is de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. mogelijk geworden. Figuur 4.4 geeft weer welk gebied na het besluit van gedeputeerde staten ook onderdeel van het bestaand stedelijk gebied uit gaat maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0008.png"

Figuur 4.3 Ligging van het plangebied in de structuur 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied' (oranje vlak) uit de Verordening ruimte Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant, de zwarte cirkel geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer, de rode ovalen geven weer waar bedrijfsbebouwing gerealiseerd zal worden en de blauwe ovaal geeft de indicatieve locatie van de woningbouw weer (provincie Noord-Brabant, 2017), bewerking Antea Group)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0009.png"

Figuur 4.4 Uitbreiding bestaand stedelijk gebied (oranje vlak) conform het besluit van gedeputeerde staten van 5 juni 2018

Cultuurhistorisch vlak

Figuur 4.5 laat zien dat de uitbreiding van de loods aan de zuidzijde van het perceel van Schellevis Beton (onderste rode ovaal op dat figuur) voorzien is in een cultuurhistorisch vlak. Dit cultuurhistorisch vlak is het cultuurhistorisch vlak van de Bergsche Maas. Plannen, projecten en handelingen in een dergelijk vlak zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke cultuurhistorische kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Paragraaf 5.10 gaat in op de kenmerken en betekenis van het cultuurhistorisch vlak voor het initiatief dat dit bestemmingsplan beschrijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0010.png"

Figuur 4.5 Ligging van het plangebied in de structuur 'cultuurhistorisch vlak' (roze vlak) uit de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant, de betekenis van de cirkel en ovalen is gelijk aan figuur 4.3 (provincie Noord-Brabant, 2017)

Gemengd landelijk gebied

Met behulp van de structuur 'gemengd landelijk gebied' streeft de provincie Noord-Brabant naar de ontwikkeling en instandhouding van gebieden waar een gemengde plattelandseconomie of een in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd. Bestemmingen in deze gebieden moeten passen bij een gemengde plattelandseconomie dan wel bij een in hoofdzaak agrarische economie.

Uitbreiding van Schellevis Beton B.V. in het deel van het plangebied dat aangewezen is als 'gemengd landelijk gebied' (zie figuur 4.6) is in beginsel niet mogelijk omdat Schellevis Beton B.V. een bedrijf in milieucategorie 5.2 is, terwijl uitbreiding van een bedrijf in het gemengd landelijk gebied niet mag leiden tot een bedrijf in milieucategorie 3 of hoger. In dit geval is dus een herbegrenzing van de structuur 'gemengd landelijk gebied' noodzakelijk. Het initiatief tot uitbreiding van Schellevis Beton B.V. voorziet in een beperkte afronding van het bestaand stedelijk gebied. Voor die afronding wordt een wijziging van de Verordening ruimte Noord-Brabant aangevraagd. Die aanvraag maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0011.png"

Figuur 4.6 Ligging van het plangebied in de structuur 'gemengd landelijk gebied' (gele vlak) uit de Verordening ruimte Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant , de betekenis van de cirkel en ovalen is gelijk aan figuur 4.3 (provincie Noord-Brabant, 2017)

Conclusie

De uitbreiding van de loods op het zuidelijke deel van het terrein van Schellevis Beton B.V. (een stedelijke ontwikkeling) is voorzien buiten het in de Verordening Ruimte aangewezen bestaand stedelijk gebied. Stedelijke ontwikkelingen mogen niet plaatsvinden buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarbij komt dat de uitbreiding voorzien is in een in de Verordening Ruimte aangewezen cultuurhistorisch vlak alsmede het gemengd landelijk gebied. In het cultuurhistorisch vlak mogen de wezenlijke kenmerken van de cultuurhistorische waarden niet aangetast worden. En in het gemengd landelijk gebied is in dit geval geen ruimte voor de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. omdat het leidt tot vestiging van een te hoge milieucategorie.

Op bovengenoemde punten is de voorgenomen ontwikkeling strijdig met de Verordening ruimte Noord-Brabant. Om die reden is bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant een verzoek tot wijziging van de structuren 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied', 'cultuurhistorisch vlak' en 'gemengd landelijk gebied' ingediend.

Conform artikel 38.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant is het conceptverzoek tezamen met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd voor zienswijzen. Tegen dit verzoek tot herbegrenzing kunnen separaat zienswijzen worden ingediend en deze worden tezamen met het verzoek en het gemeentelijk standpunt ten aanzien van deze zienswijzen aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant verzonden. Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld nadat gedeputeerde staten hebben besloten tot wijziging van de begrenzing. Tegen het bestemmingsplan en het verzoek tot wijziging van de bedoelde structuren zijn geen zienswijzen ingediend. Het college van gedeputeerde staten heeft vervolgens ingestemd met de het verzoek tot wijziging. Er is daarmee geen sprake meer van strijdigheid met de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Kwaliteitsverbetering landschap en landschappelijke inpassing

In artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant heeft de provincie Noord-Brabant het principe van 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' geïntroduceerd. Naast bovengenoemd principe is ook artikel 3.1 over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van toepassing op het plangebied, omdat er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Om te voldoen aan artikelen 3.1 en 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant is onderscheid gemaakt in de reguliere inpassing van de ontwikkeling (21 knotwilgen) en de kwaliteitsverbetering van het landschap (overige inpassingsmaatregelen). De reguliere inpassing van de ontwikkeling is niet meegenomen in de berekening voor de benodigde kwaliteitsinvestering.

Artikel 3.2 Verordening Ruimte

Gemeenten zijn op basis van artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant verplicht om een kwaliteitsbeeld voor het landschap te definiëren, ook wel de 'rood-met-groenkoppeling' genoemd. Dit principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden (met name in het buitengebied), mits deze tevens gepaard gaat met maatregelen die de kwaliteit van het landschap (in brede zin) versterken. Met andere woorden: 'voor wat (bouwen), hoort wat (tegenprestatie)'.

Kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. In totaal wordt er 4.768 m² 'gemengd landelijk gebied' omgevormd tot 'bestaand stedelijk gebied'.

Kwaliteitsverbetering wordt niet alleen bereikt met een traditionele groene inpassing van het initiatief. De aanleg van (cultuurhistorische) landschapselementen, het terugbrengen of behouden van ontginningsstructuren, het realiseren van nieuwe natuur, ecologische verbindingszones of landschapsversterkende maatregelen van waterstructuren dragen ook bij aan de kwaliteit van het landschap. Dit geldt ook voor sloop van bebouwing, het verbeteren van de recreatieve ontsluiting van een gebied en het behoud of herstel van cultuurhistorische waarden.

In ieder geval moet kwaliteitsverbetering altijd resulteren in fysieke en zichtbare verbetering van het landschap. Ook wanneer een storting wordt gedaan, moet dit uiteindelijk resulteren in fysieke maatregelen in het buitengebied. Investeringen die geen fysieke kwaliteitsverbetering opleveren, kunnen niet worden aangewend als kwaliteitsverbetering, zoals (asbest)sanering, duurzaamheid en dierenwelzijn.

Versterken cultuurhistorische waarde

Een deel van de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. is gelegen op gronden met de aanduiding 'cultuurhistorisch vlak' (zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening ruimte Noord-Brabant). Om de cultuurhistorische waarden van deze gronden te vergroten worden ter hoogte van de Oude Kerkstraat hoogstamfruitbomen aangeplant.

Doordat hoogstamfruitbomen een bijdrage leveren aan de ruimtelijke afwisseling hebben zij een landschappelijke waarde. Hoogstamfruitbomen geven het landschap een zekere beslotenheid en zijn karakteristieke elementen in het landschap. Zeker in het voorjaar, als de bomen in bloei staan, zijn hoogstamfruitbomen blikvangers en bepalend voor de sfeer in het landschap. Ook vertellen boomgaarden iets over de agrarische geschiedenis van het landschap. De aanplant van hoogstamfruitbomen versterkt daarmee de cultuurhistorische waarde van de Oude Kerkstraat en is daarnaast een landschapsversterkende maatregel die goed past in de omgeving van het plangebied.

Regionaal afsprakenkader

De gemeente Werkendam volgt het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' (vastgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant van 18 december 2014) waarin de uitgangspunten voor de toepassing van deze regeling zijn vastgelegd. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan beschrijft, is een zogenaamde categorie-3-ontwikkeling waarbij de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering wordt genormeerd in geld op basis van forfaitaire bedragen.

Het minimale bedrag dat geïnvesteerd moet worden in de kwaliteitsverbetering van het landschap bedraagt € 73.405,88 (zie tabel 4.1). In totaal wordt € 75.046,56 geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van het landschap (zie tabel 4.2). Met deze investering wordt voorzien in een groenzone tussen bedrijfsgebouwen van Schellevis Beton B.V. en de Oude Kerkstraat (met hoogstamfruitbomen en notenbomen) een een groenzone met plasdras-situatie op de gronden ten oosten van de bedrijfsgebouwen. De specificatie van de investering in de landschappelijke kwaliteit is opgenomen in bijlage 1. Die bijlage bevat ook een dwarsdoorsnede van de groenzone ten oosten van de bedrijfsgebouwen.

Tabel 4.1 Berekening benodigde kwaliteitsverbetering

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0012.png"

Tabel 4.2 Investering kwaliteitsverbetering landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0014.png"

Ten oosten van de bedrijfsgebouwen van Schellevis Beton B.V. zijn in de huidige situatie 21 knotwilgen aanwezig. Deze knotwilgen worden herplant in de nieuwe groenzone (langs de oever van de watergang). De herplant van de 21 knotwilgen is bij de berekening van de kwaliteitsinvestering buiten beschouwing gelaten omdat er sprake is van compensatie van de bestaande groenzone. Hierdoor kunnen de knotwilgen niet beschouwd worden als een nieuw landschapselement.

Met de inrichtingsmaatregelen wordt voldaan aan de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap zoals vastgelegd in artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant en het 'afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. De voorgestelde inrichtingsmaatregelen zijn een specifieke maatwerkoplossing voor de te realiseren kwaliteitsverbetering van het landschap.

De locatie van de reeds gesloopte woning aan de Oude Kerkstraat 16 is na de sloop ingezaaid met gras. Op de locatie van deze woning worden in het kader van de investering in de kwaliteit van het landschap hoogstamfruitbomen en notenbomen aangeplant.

De aanleg en instandhouding van deze voorzieningen voor de kwaliteitsverbetering van het landschap en de landschappelijke inpassing van Schellevis Beton B.V. zijn verankerd in de regels van dit bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting en een bepaling over strijdig gebruik. Gezamenlijk stellen deze regels dat het gebruik van de uitbreiding van de productiehal en het gebruik van de nieuwe werkplaats aan de noordzijde van het bedrijf niet toegestaan is als het nemen van de hier beschreven maatregelen niet binnen de gestelde tijd heeft plaatsgevonden. Tevens stellen deze bepalingen dat het gebruik van de opstallen alleen toegestaan is, als de hoogstamfruitboomgaard, de notenbomen en de groenzone de elzensingels en groene gevels in stand worden gehouden.

4.2.3 Provinciaal milieu- en waterplan 2016-2021

Het Provinciaal milieu- en waterplan 2016-2021 beschrijft hoe de provincie Noord-Brabant in de periode tot en met 2021 wil werken aan het in stand houden en verder ontwikkelen van een veilig en gezond milieu. Het integraal benaderen van alle onderwerpen in de fysieke leefomgeving die invloed hebben op veiligheid en gezondheid staat hierbij centraal. Daarmee loopt het milieu- en waterplan vooruit op de Omgevingswet die naar verwachting aan het begin van het volgende decennium van kracht wordt.

Het plangebied maakt onderdeel uit van twee structuren die in het Provinciaal milieu- en waterplan aangewezen zijn: 'water voor het gemengd landelijk gebied' en 'water in bebouwd gebied' (zie figuur 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0015.png"

Figuur 4.7 Uitsnede uit de kaart 'gezondheid - 1' van het Provinciaal milieu- en waterplan 2016-2021 van de provincie Noord-Brabant, de betekenis van de cirkel en ovalen is gelijk aan figuur 4.3 (provincie Noord-Brabant, 2016)

Water voor het gemengd landelijk gebied

Van deze structuur komt de ruimtelijke begrenzing overeen met de begrenzing van de structuur 'gemengd landelijk gebied' uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant. Het waterbeheer in het gemengd landelijk gebied richt zich op een goede waterhuishouding ten bate van een duurzame en concurrerende landbouw. Verplichtingen die de Kaderichtlijn Water stelt aan het waterbeheer in deze gebieden moeten nageleefd worden. Ook coördinatie met maatregelen voor Natura 2000-gebieden en de zogenoemde natte natuurparels is een vereiste. Voor het overige geldt geen specifiek beschermingsregime ten aanzien van waterbeheer in deze gebieden.

Water in bebouwd gebied

De ruimtelijke begrenzing van deze structuur komt overeen met de aanduiding 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied' uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant. Het waterbeheer in deze gebieden moet bijdragen aan een goed functionerend watersysteem.

Conclusie

De vereisten die het Provinciaal milieu- en waterplan stelt aan het waterbeheer worden in acht genomen bij het onderzoek naar het aspect water in paragraaf 5.7. In hoofdstuk 5 wordt de voorgenomen ontwikkeling op verschillende milieuthema's getoetst.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Gezamenlijk hebben de gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem de Structuurvisie Land van Heusden en Altena opgesteld. Deze structuurvisie is op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Werkendam vastgesteld. In de structuurvisie leggen de gemeenten het door hen gewenste ruimtelijk beleid voor de periode tot en met 2025 vast.

Een belangrijk uitgangspunt voor de opzet van de structuurvisie vormt de sturingsfilosofie die de gemeenten voor de planperiode in de ruimtelijke ordening willen hanteren. De gemeenten onderscheiden vijf beleidsvelden die in hun onderlinge samenhang in deze structuurvisie langskomen:

  • 1. wonen;
  • 2. voorzieningen;
  • 3. economie;
  • 4. omgeving;
  • 5. eigenheid, verkeer en mobiliteit.

Voor deze beleidsvormen worden steeds vier vormen van gemeentelijke regie onderscheiden. Het gaat dan om ruimtelijke ontwikkelingen die de gemeenten tot hun basisverantwoordelijkheid rekenen (moeten), ontwikkelingen die hun ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn maar waarbij de gemeenten zo goed mogelijk kansen willen benutten (kunnen) en tot slot ontwikkelingen die de gemeenten willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden aantasten (voorkomen).

Voor de voorgenomen uitbreiding van Schellevis Beton B.V., de sloop van de bestaande woning aan de Oude Kerkstraat 16 en de renovatie dan wel sloop en vervangende nieuwbouw van de woningen aan de Oude Kerkstraat 12, 14 en 16 zijn de beleidsvelden 'wonen' en 'economie' van belang.

Wonen

Krimp van de bevolking is in het Land van Heusden en Altena niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten zien dat de bevolking krimpt noch groeit. Die prognoses laten ook zien dat er een verschuiving in leeftijdscategorieën op gaat treden. Het aantal jongeren neemt af en het aantal ouderen neemt toe. Die verschuiving vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. Zo neemt bijvoorbeeld het aantal één- en tweepersoonshuishoudens toe en dit vraagt om woningen die geschikt zijn voor dergelijke huishoudens. Verder geldt dat voor iedere doelgroep passende woonruimte moet worden geboden (al dan niet in combinatie met extramurale zorg).

Gelet op de ontwikkelingen die in de voorgaande alinea beschreven worden, zet de structuurvisie in op:

  • Het ontwikkelen en in stand houden van woonomgevingen die jonge huishoudens verleiden om in het Land van Heusden en Altena of in de eigen kern te blijven wonen.
  • Het realiseren van woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een woning en een woonomgeving die bij hen past.

Deze ambities zorgen ervoor dat de kwaliteit van de woningvoorraad en het differentiëren van de woningvoorraad belangrijker worden dan de kwantiteit van de woningvoorraad. Hoewel de gemeenten geen primaire verantwoordelijkheid hebben in het realiseren van een passende voorraad, willen en zullen zij wel een actieve rol spelen. Dit door geschikte planologische en juridische kaders voor transformatie of toevoegingen aan de voorraad mogelijk te maken.

De te slopen en te vervangen woning aan de Oude Kerkstraat 16 en de te renoveren dan wel te vervangen woningen aan de Oude Kerkstraat 12 en 14 zijn relatief verouderde woningen. De renovatie of de bouw van nieuwe woningen biedt de mogelijkheid om in het ontwerp van de woningen al rekening te houden met het zogenoemde levensloopbestendig bouwen. Op die manier kan op een eenvoudige, goedkope en coherente wijze invulling worden gegeven aan de ambitie om woningen te bouwen waar de bewoners nog lang kunnen blijven wonen.

Economie

De basis voor het wonen en leven in het Land van Heusden en Altena wordt voor een belangrijk deel gevormd door economische activiteiten. Economische activiteiten zorgen voor werkgelegenheid en investeringen in de regio. Ondernemers moeten in staat worden gesteld om deze investeringen te doen. Het economisch beleid is in de structuurvisie uitgewerkt in vier beleidsvormen:

  • 1. Verbeteren van de arbeidsparticipatie.
  • 2. Regionale ruimte voor de doorontwikkeling van bedrijven.
  • 3. Ondernemers in staat stellen om te kunnen blijven ondernemen.
  • 4. Voorkomen dat ondernemers naar een locatie buiten de regio verplaatsen.

De ontwikkeling van niet-agrarische bedrijven, zoals Schellevis Beton B.V., dient in beginsel plaats te vinden op bestaande bedrijventerrein of nieuwe bedrijven die speciaal bedoeld zijn voor niet-agrarische bedrijvigheid. Verdere ontwikkeling van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied mag alleen in beperkte vorm plaatsvinden.

Veel ondernemers in het Land van Heusden en Altena hebben een sterke band met de kern waar zij gevestigd zijn. Dat ook Schellevis Beton B.V. binding heeft met de kern Dussen blijkt onder andere uit de investeringen die het bedrijf de laatste jaren heeft gedaan (onder andere de realisatie van de langshaven). Om werkgelegenheid voor het Land van Heusen en Altena en de binding van ondernemers met de regio te behouden, zet de structuurvisie in op het waar mogelijk faciliteren van de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. De uitbreiding van het bedrijf moet daarbij wel afgewogen worden tegen maatschappelijke en ruimtelijke belangen. Daar waar mogelijk zullen bedrijven in ieder geval in staat worden gesteld om zich verder te ontwikkelen, al dan niet op de bestaande locatie. Gemeenten kunnen daarbij aangeven of zij medewerking aan het initiatief willen verlenen en zo ja, onder welke voorwaarden deze medewerking verleend wordt.

Voor de (verdere) ontwikkeling van een bedrijf buiten het bestaand bedrijventerrein hanteren bedrijven de volgende afwegingen:

  • Doorontwikkeling van een bedrijf binnen de kernen wordt beoordeeld op de effecten op de woon- en leefkwaliteit van de omgeving en op de effecten op de ruimtelijke kwaliteiten.
  • Een bedrijfsontwikkeling binnen een kern wordt daarnaast beoordeeld op de mate waarin op deze locatie, voor de ondernemer ook naar de toekomst toe, bedrijfsontwikkelruimte mogelijk is.
  • Het initiatief moet zelf streven naar hydrologisch neutraal bouwen en milieuhygiënisch inpasbaar zijn.

Hoofdstuk 5 bevat de toetsing van het voornemen aan de relevante milieu- en ruimtelijke eisen. Dat hoofdstuk gaat ook in op de milieuhygiënische inpassing van het bedrijf en de wijze waarop de voorgenomen ontwikkeling met het aspect water omgaat.

Doorontwikkeling van een bestaande niet-agrarische bedrijfsactiviteit in het buitengebied is in beginsel beperkt tot een eenmalige uitbreiding van 15%. Een uitbreiding van meer dan 15% wordt uitsluitend overwogen indien:

  • Verplaatsing naar een bedrijventerrein in het Land van Heusden en Altena, ten gevolge van specifieke bedrijfscondities, niet mogelijk is.
  • De aard van het bedrijf, uit een oogpunt van de regionale economie, voor het Land van Heusden en Altena een zeer belangrijke meerwaarde biedt.
  • De uitbreiding gepaard gaat met een structurele ruimtelijke en milieutechnische inpassing in de omgeving zodat er een duurzaam ruimtelijk kwalitatief totaalbeeld ontstaat. Het bedrijf is afhankelijk van het water (de Bergsche Maas) in verband met het transport van grondstoffen en dergelijke.

De voorziene uitbreiding van Schellevis Beton B.V. is groter dan 15%. Verplaatsing van Schellevis Beton B.V. naar een bedrijventerrein is gelet op de investeringen die het bedrijf gedaan heeft in onder andere de langshaven niet opportuun. Uitbreiding van het bedrijf in het omringend agrarisch gebied zal gepaard gaan met een investering in de kwaliteit van het landschap en een landschappelijke inpassing van het bedrijf. Daarmee wordt voldaan aan deze beleidseis.

Conclusie

Bij de bouw van de woningen wordt rekening gehouden met het levensloopbestendig maken van woningen. Toetsing van het voornemen aan milieu- en ruimtelijke eisen laat zien dat het initiatief inpasbaar is in de omgeving en daarom buiten een bestaand bedrijventerrein plaats kan vinden. Uitbreiding van Schellevis Beton B.V. gaat daarnaast gepaard met een investering in de landschappelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing van de uitbreiding. Al met al valt te concluderen dat het initiatief voldoet aan het beleid zoals de Structuurvisie Land van Heusden en Altena dat formuleert.

4.3.2 Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena

De Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena uit december 2015 heeft de gemeente Werkendam in samenwerking met de gemeenten Aalburg en Woudrichem opgesteld. Ook de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie heeft betrekking op de periode 2016-2019.

De woonvisie beschrijft de bouwstenen voor het wonen in brede zin in het Land van Heusden en Altena. De woonvisie benoemt tien richtinggevende principes. Deze principes werkt de woonvisie verder uit tot acht handelingsperspectieven. Deze richtinggevende principes en handelingsperspectieven vormen de basis voor de prestatieafspraken tussen de drie gemeenten in het Land van Heusden en Altena en de betrokken woningcorporaties en de huurdersorganisaties.

De bevolking in het Land van Heusden en Altena vergrijst. Daardoor wijzigt de huishoudensstructuur en daarmee wijzigt weer de vraag naar woningen die geschikt zijn voor huishoudens die bestaan uit een persoon of twee personen. Circa 2/3 van het aantal huishoudens in het Land van Heusen en Altena bestaat in 2030 uit een of twee personen. Dit vraagt om andere woonvormen en meer goedkopere woningen.

In de woonvisie beschrijven de partijen die de visie opgesteld hebben dat zij minder zelf gaan bepalen waar wat gebouwd wordt en ontwikkelingen meer overlaten aan burgers en de markt. Burgers en marktpartijen worden uitgenodigd om met initiatieven te komen, die initiatieven worden vervolgens getoetst en toegelaten/bijgesteld door de opstellers van de woonvisie.

Het voornemen tot sloop en vervanging van een woning en renovatie dan wel sloop en vervangende nieuwbouw van twee andere woningen is een privaat initiatief. Het initiatief heeft betrekking op het opknappen of vervangen van bestaande woningen (zie ook paragraaf 5.14). Bij de renovatie of vervanging kunnen deze woningen direct geschikt worden gemaakt voor levensloopbestendig wonen/bewoning door zowel een gezin als een kleiner huishouden.

Conclusie

Het beleid uit de Regionale woonvisie Land van Heusen en Altena wordt in acht genomen bij de planvorming voor de woningen aan de Oude Kerkstraat 12, 14 en 16. Het beleid zoals geformuleerd in de woonvisie verzet zich daarmee niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Koers houden, kansen benutten is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Rivierenland voor de periode 2016-2021. Het waterbeheerprogramma geeft richting aan het aan het waterbeheer in het hele rivierengebied voor de periode 2016-2021. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma wordt meebewogen met veranderingen en worden kansen benut die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft de doelen die het waterschap wil bereiken en de wijze waarop die doelen bereikt moeten worden.

Een van de speerpunten in het waterbeheerprogramma is het ontwikkelen van een klimaatbestendig watersysteem. Een onderdeel van dit speerpunt is het tegengaan van de overlast die veroorzaakt wordt door extreme neerslag.

Het waterschap wil nauw samenwerken met de andere partijen die (mede) verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke ordening en het waterbeheer in het beheergebied van het waterschap.

Het waterbeheerprogramma beschrijft dat de watertoets een belangrijk instrument blijft. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een watertoets uitgevoerd. Zie daarvoor paragraaf 5.7. Die paragraaf maakt duidelijk hoe dit bestemmingsplan omgaat met het aspect water.

Conclusie

Uit paragraaf 5.7 kan worden afgeleid dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het beleid zoals dat geformuleerd is in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 van het Waterschap Rivierenland.

4.3.4 Legger waterkeringen

Op de zogenoemde Legger van het Waterschap Rivierenland staan alle oppervlaktewateren en dijken aangegeven die in beheer zijn bij het waterschap en waarop de Keur van toepassing is. Figuur 4.8 bevat een uitsnede van de Leggerkaart met daarop het plangebied. De uitbreiding van Schellevis Beton B.V. is voorzien op een locatie waar in de huidige situatie een B-watergang, een C-watergang en een duiker (in de B-watergang) liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0016.png"

Figuur 4.8 Uitsnede van de Legger van Waterschap Rivierenland, de rode ovaal geeft de globale ligging van het plangebied weer (Waterschap Rivierenland, 2016, bewerking Antea Group)

De watertoets in paragraaf 5.7 beschrijft de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor de bovengenoemde B-watergang, C-watergang en duiker. Die paragraaf beschrijft ook hoe met deze gevolgen om wordt gegaan.

Conclusie

De delen van de watergangen die gedempt worden, zullen in het plangebied gecompenseerd worden door het realiseren van een watergang en waterberging op de gronden ten oosten van de nieuwe bedrijfsbebouwing (zie verder paragraaf 5.7). Door de voorgenomen demping, komt ook de bestaande duiker in het plangebied te vervallen. Schellevis Beton B.V. zal een nieuwe duiker (diameter 600 millimeter, lengte 120 meter) aanleggen als compensatie voor het laten vervallen van de bestaande duiker.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Met elkaar – voor elkaar, coalitieakkoord 2014-2018

In het coalitieakkoord formuleert het bestuur van de gemeente Werkendam de doelstellingen voor de periode 2014-2018. Een van de doelstellingen in het coalitieakkoord is het voeren van beleid om de woningmarkt en –bouw uit het slop te krijgen. Het gemeentebestuur wil daarbij ruimte bieden aan creatieve manieren en kleinschalige initiatieven zoals de bouw van (goedkope) starterswoningen en levensloopbestendige woningen. Het gemeentebestuur verwacht bij het uitvoeren van dit beleid steun te krijgen van derden zoals aannemers en projectontwikkelaars.

Over de voorgenomen uitbreiding van Schellevis Beton B.V. (of bedrijfsuitbreiding in het algemeen) doet het coalitieakkoord geen uitspraken.

Conclusie

Het voornemen tot de sloop en vervanging van een woning aan de Oude Kerkstraat en de renovatie dan wel sloop en vervangende nieuwbouw van twee andere woningen aan de Oude Kerkstraat, is een kleinschalig initiatief tot woningbouw dat door een private partij gefinancierd wordt. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is er in het plangebied sprake van de aanwezigheid van maximaal drie woningen. Een dergelijk initiatief levert een bijdrage aan de ambitie van het gemeentebestuur om op een creatieve wijze de woningmarkt en –bouw een positieve impuls te geven.

4.4.2 Beleidsvisie externe veiligheid

In 2010 heeft de gemeente Werkendam een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Een belangrijke reden voor de gemeente Werkendam om een integrale visie op externe veiligheid te formuleren is de verantwoordingsplicht groepsrisico. Voor elk besluit dat betrekking heeft op ruimtelijke ordening in een invloedsgebied van een risicobron dient deze wettelijke verantwoordingsplicht te worden ingevuld. Met een beleidsvisie kan de invulling van de verantwoordingsplicht worden gestroomlijnd en kan vermeden worden dat besluiten op een ad-hocwijze worden genomen. Hiermee ontstaat eenduidigheid in beleid.

De beleidsvisie externe veiligheid beschrijft het algemene beleidskader dat voor een aantal gebieden verder is uitgewerkt. Bij de ontwikkeling van gebieden/activiteiten die gevolgen voor de externe veiligheid kunnen hebben, geeft de visie richting en structuur aan de ambities en de "spelregels" die vanuit externe veiligheid gelden. Per initiatief dient vanuit deze ambities en "spelregels" het aspect externe veiligheid verder uitgewerkt te worden. De mate van detaillering hangt hierbij af van de impact van het initiatief op externe veiligheid. De consequenties voor het plangebied ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 5.4.

Conclusie

Gelet op paragraaf 5.4 kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling opwerpt.

4.4.3 Groenstructuurplan Dussen

In 2009 heeft de gemeente Werkendam het Groenstructuurplan 2009 vastgesteld. In het groenstructuurplan wordt vastgelegd hoe bossen, bomen, struiken, gras een extra bijdrage kunnen leveren aan sfeer, de aanblik en het gebruik van woonwijken. Een deel van het Groenstructuurplan 2009 gaat over de kern Dussen.

De kwaliteiten van de natuur in Dussen bestaan onder andere uit de doorgaande boom- en bermstructuren langs de Dussen, Rijksweg en de omringende dijken. Het groen loopt bij de komgrens fraai door in het buitengebied. Dussen heeft waardevolle, te behouden boskernen. Kansen voor natuurvriendelijke oevers liggen vanwege het krappe historische profiel niet langs de Dussen. De weg 'Loswal' (de weg aan de westzijde van Schellevis Beton B.V.) is in het groenstructuurplan aangewezen als weg waarvan het beheer van de naastgelegen berm op een natuurlijke wijze plaatsvindt. Het groenstructuurplan voorziet ook dat de watergang naast de 'Loswal' natuurlijke oevers krijgt.

Conclusie

In het bestemmingsplan worden de beeldbepalende groenstructuren waar nodig vastgelegd. Daarmee neemt dit bestemmingsplan het beleid zoals dat in het Groenstructuurplan 2009 geformuleerd is, in acht.

4.4.4 Welstandsnota

De gemeente Werkendam heeft op 29 maart 2011 nieuw welstandbeleid vastgesteld. In het nieuwe beleid heeft de gemeente ervoor gekozen om een indeling te maken in gebieden met een welstandtoets en welstandsvrije gebieden. Per bebouwingstype is bepaald of in een gebied een welstandstoets plaats dient te vinden of dat een gebied niet wordt getoetst op welstand. Per gebied waarin een welstandstoets plaatsvindt is een set met welstandscriteria opgesteld. Voor de overige bebouwingstypen kan worden volstaan met een korte beschrijving en een motivering waarom hier een welstandstoets achterwege kan blijven.

Figuur 4.9 laat zien dat het plangebied deels in een welstandsvrije zone ligt. Echter, deels ligt het plangebied ook in een zone waar toetsing aan de welstandseisen verplicht is. Zo moet het uiterlijk van de nieuw te bouwen woningen (indien niet gekozen wordt voor renovatie) voldoen aan de welstandseisen voor dijkbebouwing. Het uiterlijk van de nieuw te bouwen loods aan de zuidzijde van het perceel van Schellevis Beton B.V. (onderste rode ovaal op figuur 4.9) moet ook getoetst worden aan de welstandseisen die van toepassing zijn op dijkbebouwing.


afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0017.png"

Figuur 4.9 Uitsnede uit de kaart met welstandsplichtige en -vrije gebieden bij de welstandsnota van de gemeente Werkendam, de betekenis van de cirkel en ovalen is gelijk aan figuur 4.4 (gemeente Werkendam, 2011, bewerking Antea Group)

Enkele hoofdpunten van het welstandsbeleid van de gemeente Werkendam worden in de navolgende zinnen opgesomd. Nieuwe bebouwing dient aan te sluiten op de karakteristiek(en) van omliggende historische bebouwing. Nieuwe bebouwing mag het continue dijkprofiel ook niet doorbreken en slechts een geringe mate van herhaling van dezelfde panden is toegestaan. Ook geldt dat nieuwe bedrijfsgebouwen achter het bestaande hoofdgebouw gerealiseerd moeten worden. Bij de planvorming en de uitwerking van de architectonische ontwerpen voor de woningen en bedrijfsbebouwing worden de welstandseisen als uitgangspunt genomen.

Conclusie

De welstandseisen worden als uitgangspunt voor het ontwerp van de nieuw op te richten bebouwing gebruikt. Daarmee wordt het welstandsbeleid gerespecteerd en vertaald naar dit initiatief zonder dat dit belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan opwerpt.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk toetst het initiatief aan de milieuaspecten en planologische aspecten die relevant zijn voor het initiatief. Waar nodig worden de resultaten van de toetsing aan deze aspecten vertaald naar randvoorwaarden voor het initiatief.

5.2 Geluid

Beleid en regelgeving

Wettelijk kader wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. Sinds 1 januari 2007 geldt de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd.

Uitzonderingen op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven. De zonebreedte bij een binnenstedelijke weg bedraagt 200 meter gemeten vanuit het hart van de weg. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Dit wil zeggen dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van een woning, vanwege de weg, ten hoogste 48 dB mag bedragen. De waarde wordt berekend op basis van Lden (day, evening en night), ofwel op basis van de gemiddelde geluidsbelasting op een gevel gedurende 24 uur uitgedrukt in dB (= decibel). Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar voorzien worden.

Indien de gemeten waarden de grenswaarde van 48 dB overschrijden, dient er een hogere grenswaarde aangevraagd te worden bij het college van burgemeester en wethouders. Een hogere waarde kan in binnenstedelijk gebied worden aangevraagd tot een hoogte van maximaal 63 dB. Als deze waarde wordt overschreden, dan kan een project slechts worden gerealiseerd door het toepassen van 'dove gevels'.

Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Activiteiten (zoals gevestigde bedrijvigheid en dergelijke) zijn op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit) individueel gebonden aan geluidvoorschriften. Elke activiteit dient te worden getoetst aan de voorschriften die in dit besluit zijn opgenomen.

De geluidvoorschriften uit het genoemde besluit gelden voor iedere activiteit afzonderlijk. De woonomgeving zal echter in de praktijk de gezamenlijke geluidbelasting ondervinden. Bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient daarom rekening te worden gehouden met het tegelijk kunnen plaatsvinden van geluidproductie van diverse activiteiten (cumulatie).

Daarnaast is het aan te bevelen om voor de beoordeling in het kader van de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening te houden met de aard van de woonomgeving. De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998) is hiervoor een instrument. In genoemde Handreiking wordt voor een 'woonwijk in de stad' een richtwaarde aangegeven van 50 dB(A) etmaalwaarde voor de gemiddelde geluidbelasting (beoordelingsniveau op basis van het langtijdgemiddelde). Daarnaast wordt aanbevolen om te streven naar het voorkomen van maximale geluidniveaus die 10 dB hoger zijn dan de gemiddelde geluidbelasting.

Onderzoek

Rondom het industrieterrein 'Loswal' ligt een geluidscontour. Die contour is van oudsher zo ontstaan. Tegenwoordig is die contour alleen nog noodzakelijk voor Schellevis Beton B.V., dat houdt in dat de contour mogelijk aan de noordzijde verkleind kan worden. Dit bestemmingsplan maakt ook aanpassing van die contour mogelijk. Uitgangspunt is dat woningen aan de Oude Kerkstraat, net als in de huidige situatie, buiten de geluidscontour liggen.

Om de voorgenomen uitbreiding van Schellevis Beton B.V., de sloop van de woning aan de Oude Kerkstraat 16 en het realiseren van drie woningen op de huidige locatie van de woningen aan de Oude Kerkstraat 12 en 14 mogelijk te maken, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Schellevis Beton B.V. heeft als hoofdactiviteit de productie van beton en de verwerking tot betonelementen.

Het akoestisch onderzoek geeft inzicht in de wijze waarop het bedrijf ingepast kan worden in de eisen die het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt. Omdat het bedrijf gelegen is op een geluidgezoneerd industrieterrein, is tevens gekeken naar de inpasbaarheid van de beoogde veranderingen in relatie tot de planologisch vastgestelde geluidzone. Hiertoe is de geluidbelasting bepaald op een aantal beoordelingspunten in de omgeving van het bedrijf.

Geluid vanwege Schellevis Beton

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)

Uit de resultaten blijkt dat voor de woningen aan de Oude Kerkstraat aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Uit de navolgende alinea's blijkt dat de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. vraagt om het aanpassen van de bestaande geluidzone. In een separate Wabo-procedure zal de bestaande situatie - eventueel door middel van maatwerkvoorschriften - opnieuw aangevraagd worden.

Maximaal geluidniveau (LAmax)

Uit de resultaten blijkt dat in de dag-, avond- en nachtperiode op alle berekeningspunten op de drie nieuwe wooneenheden aan de Oude Kerkstraat 12/14 wordt voldaan aan de maximale grenswaarde zoals gesteld in het Activiteitenbesluit.

Geluid vanwege industrieterrein Loswal

Voorstel gewijzigde zone

Uit de 50 dB(A)-etmaalwaardecontour vanwege alle inrichtingen op het industrieterrein (inclusief de voorgenomen veranderingen bij Schellevis Beton B.V.) blijkt dat het om een beperkte uitbreiding gaat ten opzichte van de nu planologisch vastgestelde geluidzone. Ter hoogte van Schellevis Beton B.V. ligt de 50 dB(A)-etmaalwaardecontour aan de oostzijde buiten de vastgestelde geluidzone. Daar waar de 50 dB(A)-etmaalwaardecontour buiten de vastgestelde geluidzone ligt, zijn geen woningen en of andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Ter hoogte van de bestaande en de drie nieuwe wooneenheden in het bestaande pand aan de Oude Kerkstraat 12 en 14 is voor wat betreft de geluidbelasting vanwege het industrieterrein sprake van een vergelijkbaar woonklimaat ten opzichte van de huidige situatie. Daarom wordt voorgesteld om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken door de geluidzone aan te passen.

Voor het maken van een voorstel van de nieuwe zone is als uitgangspunt gehanteerd dat de zone het gehele industrieterrein omvat en dat woningen buiten de zone zijn gelegen. Figuur 5.1 bevat een visualisatie van de bestaande en de nieuwe geluidzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0018.png"

Figuur 5.1 Huidige zone (blauw kader), voorstel nieuwe geluidzone (roze kader), 50 dB(A)-etmaalwaardecontour (groen kader) geluidbelasting industrieterrein Loswal te Dussen inclusief uitbreiding Schellevis Beton B.V.

Geluidbelasting op omliggende woningen

Uit de resultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van alle bedrijven op het industrieterrein op omliggende woningen in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste 47, 40 of 39 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voor de bestaande en nieuw te bouwen woningen aan de grenswaarden uit het de Wet Geluidhinder.

Uit de resultaten blijkt dat voor het maximaal geluidniveau in de dag-, avond- en nachtperiode op alle berekeningspunten kan worden voldaan aan de maximale grenswaarde zoals gesteld in de Wet Geluidhinder.

Wegverkeerslawaai

Het projectgebied ligt langs de 30 km/uurweg Oude Kerkstraat. Conform de Wet geluidhinder zijn 30 km/uurwegen niet geluidsgezoneerd. Een toetsing aan de Wet geluidhinder hoeft derhalve niet plaats te vinden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er desondanks een zorgvuldige afweging gemaakt te worden. Gezien het feit dat de Oude Kerkstraat een geasfalteerde weg betreft met betrekkelijk weinig (bestemmings)verkeer, is er sprake van relatief lage geluidbelasting. Daarnaast worden de drie nieuwe woningen gesitueerd op het bestaande woonblok van Oude Kerkstraat 12 en 14. Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. In een separate Wabo-procedure zal de bestaande situatie - eventueel door middel van maatwerkvoorschriften - opnieuw aangevraagd worden.

5.3 Luchtkwaliteit

Beleid en regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden.
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende grenswaarden weergegeven.

Tabel 5.1 Vastgestelde grenswaarden (concentraties in µg/m3) (Antea Group, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0019.png"

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2 5) in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m3) in Nederland nergens meer dan 18 keer per jaar wordt overschreden. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor en uit metingen over de afgelopen 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.

Fijn stof (PM2 5)

Vanaf 1 januari 2015 moet aannemelijk worden gemaakt dat voldaan wordt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5 (25 µg/m3 ). PM10- en PM2.5-concentraties zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2.5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2.5 zal worden voldaan. Het risico dat een overschrijding optreedt voor PM2.5 op een locatie waar wel aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, is dan ook verwaarloosbaar klein.

Overige luchtverontreinigende stoffen

Voor de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen), geldt dat deze grenswaarden niet worden overschreden en de concentraties vertonen eveneens een dalende trend. Het is dan ook aannemelijk dat een overschrijding van de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden, als gevolg van een besluit, redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Er is onder andere voorgeschreven waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden en er zijn enkele standaardrekenmethoden voorgeschreven. Ook is voorgeschreven dat gebruik gemaakt dient te worden van de generieke invoergegevens die jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de grootschalige achtergrondconcentraties en de emissiefactoren voor het wegverkeer.

Toepasbaarheidsbeginsel en significante blootstelling

In artikel 5.19 van de Wet milieubeheer is vastgesteld op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats hoeft te vinden. Dit zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel beschrijft dat de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden op locaties:

  • Locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is.
  • Terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen van toepassing zijn. Het gaat hier om bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen waar ARBO-regels gelden.
  • De rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.

Op locaties waar de luchtkwaliteit beoordeeld dient te worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium zoals dat is opgenomen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het gaat om blootstelling gedurende een periode die, in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur), significant is. Dit betekent bijvoorbeeld dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld (onder meer bij woningen) getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen uitbreiding van Schellevis Beton B.V. heeft Antea Group een onderzoek uitgevoerd waarin de concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn onderzocht, in beeld zijn gebracht en zijn beoordeeld. In dat onderzoek zijn de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10), het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 en het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 berekend. De jaargemiddelde concentraties zijn berekend op diverse locaties in en rond het plangebied (zie figuur 5.2), zowel bij woningen als langs de relevante wegen. Door de combinatie van beoordelingspunten langs de ontsluitende wegen en bij de woningen in de omgeving wordt een representatief beeld verkregen van de luchtkwaliteit rondom het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0020.png"

Figuur 5.2 Beoordelingspunten in luchtkwaliteitsonderzoek

Stikstof

De berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide bevinden zich ruim onder de wettelijk bepaalde grenswaarden voor stikstofdioxide.

De grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide mag maximaal 18 keer per jaar worden overschreden. Uit de berekeningen blijkt dat deze grenswaarde in geen van de onderzochte situaties meer dan 18 keer wordt overschreden.

Fijn stof (PM10)

De berekende jaargemiddelde concentraties fijn stof bevinden zich ruim onder de wettelijk bepaalde grenswaarde. De grenswaarde voor fijn stof mag wettelijk gezien 35 keer per jaar overschreden worden. Berekend is dat de grenswaarde voor fijn stof als gevolg van het initiatief niet meer dan negen keer overschreden wordt.

Ultrafijn stof (PM2,5)

De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. PM2,5 is een deelverzameling van PM10 en beide zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 zal worden voldaan

Uit de berekeningen volgt dat de jaargemiddelde concentraties PM10 op alle beoordelingspunten lager zijn dan 25 µg/m3. Aangezien deze concentraties PM10 al lager zijn dan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (en PM2,5 een deelverzameling is van PM10), zullen de jaargemiddelde concentraties PM2,5 de grenswaarde voor deze stof niet overschrijden.

Overige luchtverontreinigende stoffen

Voor een beoordeling van de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor in de Wet milieubeheer grenswaarden zijn opgenomen, geldt dat het aannemelijk is dat de grenswaarden voor die stoffen niet worden overschreden. Hierbij wordt opgemerkt dat niet verwacht wordt dat de bedrijfsactiviteiten die het plan mogelijk maken een relevante bijdrage leveren aan de concentraties van deze overige luchtverontreinigende stoffen.

Conclusie

Op alle in het onderzoek opgenomen beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen die opgenomen zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er kan eveneens worden geconcludeerd dat, geredeneerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening. Het volledige onderzoek naar luchtkwaliteit is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes, zoals spoorwegen of buisleidingen. Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Beleid en regelgeving

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve (zie figuur 5.3). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat naast de rekenkundige omvang van het groepsrisico, tevens rekening moet worden gehouden met risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0021.png"

Figuur 5.3 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport (Antea Group, 2016)

In december 2017 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2017 voor de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem vastgesteld. Dit document actualiseert het beleid op het gebied van externe veiligheid dat iedere gemeente afzonderlijk vastgesteld had. Op de signaleringskaart die bij de beleidsvisie hoort is aangegeven dat in het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Nabij het plangebied is een risicobron gelegen in de vorm van opslag van gevaarlijke stoffen (zie onder), maar het invloedsgebied van de risicobron reikt niet tot in het plangebied. Het plangebied ligt ook buiten de zones waar een verantwoording van het groepsrisico verplicht is.

Onderzoek

In de buurt van het plangebied zijn enkele risicobronnen aanwezig:

  • 1. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de provinciale weg (N283). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd.
  • 2. Ten noordwesten van het plangebied: ADAgro BV waar een PGS-15-loods vergund is.
  • 3. Ten noordwesten van het plangebied: LPG-tankstation de Sluis.
  • 4. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een potentiële risicobron namelijk de Bergsche Maas. Hoewel deze route niet is opgenomen in het basisnet wordt de Bergsche Maas voor de binnenvaart gebruikt en kan het zo zijn dat deze route wordt gebruikt voor het vervoer van (lage hoeveelheden) gevaarlijke stoffen.

Beschouwing risicobronnen

Provinciale weg (N283)

De N283 bevindt zich op 175 meter van het plangebied. De N283 is niet opgenomen in het basisnet en heeft dan ook geen PR-contour. Er zijn daarom geen knelpunten met het plaatsgebonden risico. Over de weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Omdat de route voor vervoer van gevaarlijke stoffen zich binnen 200 meter van het plangebied bevindt moet er conform artikel 8 van het Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden.

Adagro B.V.

De PGS-15-loods bevindt zich op 150 meter van het plangebied. De loods heeft een plaatsgebonden risico contour van 20 meter. Er zijn dan ook geen knelpunten te verwachten met het plaatsgebonden risico. Het is niet waarschijnlijk dat het invloedsgebied van de PGS-15 reikt tot aan het plangebied. De risicobron heeft daarmee geen invloed op het plangebied.

LPG-tankstation de Sluis

Het LPG-tankstation bevindt zich op ruim 250 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van LPG tankstations is wettelijk vastgesteld op 150 meter. De risicobron heeft daarmee geen invloed op het plangebied.

Bergsche Maas

De Bergsche Maas bevindt zich op 155 meter van het plangebied. Hoewel er geen actuele vervoersgegevens over de Bergsche Maas bekend zijn, werden in het verleden gevaarlijke stoffen over deze vaarweg vervoerd. Omdat de Bergsche Maas niet is opgenomen in het basisnet heeft het geen plaatsgebonden risicocontour, er treedt vanwege de plaatsgebonden risicocontour dan ook geen knelpunt op. Omdat de route voor vervoer van gevaarlijke stoffen zich binnen 200 meter van het plangebied bevindt moet er conform artikel 8 van het Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden.

Populatieverandering en hoogte van het groepsrisico

Het nieuwe bestemmingsplan maakt een uitbreiding van het bedrijf Schellevis Beton B.V. mogelijk. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan de sloop van 1 woning en de toevoeging van 1 woning aan een bestaande twee-onder-een-kapwoning in het plangebied mogelijk (het aantal woningen blijft daarmee gelijk). Vanuit kengetallen van de handreiking verantwoording groepsrisico (hierna HVG) kan geconcludeerd worden dat de populatie in het gebied zal toenemen. Er wordt immers van uitgegaan dat er 40 personen aanwezig zijn per hectare bedrijfsgrond. De uitbreiding bedraagt circa 2.000 m2 en kan er dus van worden uitgegaan dat er zich in de nieuwe situatie 8 mensen meer dan voorheen binnen het plangebied bevinden.

Omdat het plangebied zich op respectievelijk 155 meter en 175 meter bevindt van transportroutes waar met een lage frequentie gevaarlijke stoffen worden vervoerd, moet er worden gesteld dat er sprake is van een zeer laag of geen substantieel groepsrisico. De toename van de populatie met 8 personen heeft dan ook geen effect op de waarde van het groepsrisico. Voor de verantwoording kan daarom aangesloten worden bij de standaardverantwoording van het groepsrisico van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant opgenomen in bijlage 4.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid werpt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op.

5.5 Brandveiligheid

Beleid en regelgeving

De gemeente moet erop toezien dat eigenaren/gebruikers ervoor zorgen dat de brandveiligheid in hun objecten voldoet aan de wettelijke vereisten. Eisen ten aanzien van brandveiligheid worden primair gesteld in het Bouwbesluit 2012.

Bereikbaarheid

In het Bouwbesluit 2012 en het Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid is bepaald dat een door de brandweer te gebruiken toegang tot de gebouwen tot op een afstand van maximaal 40 meter te benaderen moet zijn met brandweervoertuigen. Een opstelplaats voor een blusvoertuig moet een minimale breedte hebben van 4 meter en een minimale lengte van 10 meter.

De rijloper naar een opstelplaats of een bluswatervoorziening moet:

  • a. Een vrije breedte hebben van ten minste 4,5 meter en over een breedte van ten minste 3,25 meter zijn verhard, en over een breedte van ten minste 4,5 meter een vrije hoogte hebben van ten minste 4,2 meter.
  • b. Zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en een asbelasting van ten minste 100 kN; en
  • c. Op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
  • d. Alleen bochten hebben met een straal, een draaicirkel of rijcurve die afgestemd is op vrachtauto's.

Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit en het Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid bepalen ook dat op een afstand van maximaal 40 meter van een door de brandweer te gebruiken toegang tot een gebouw een ondergrondse brandkraan aanwezig moet zijn. Die brandkraan fungeert als primaire blusvoorziening en moet een capaciteit hebben van minimaal 60 m3 per uur bij gelijktijdig gebruik van twee brandkranen.

Binnen een straal van 225 meter en binnen een afstand van 320 meter over de weg dient voor het gebouw en de woningen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een geboorde put, een brandput, een voor de brandweer te bereiken open water of een reservoir. De capaciteit van de secundaire bluswatervoorziening dient ten minste 90 m3 per uur te bedragen. Deze capaciteit moet gedurende ten minste 5 uur kunnen worden geleverd.

De eisen met betrekking tot bereikbaareid en bluswatervoorziening zijn uitgangspunten waar een ruimtelijk plan in de basis aan moet voldoen. Het Bouwbesluit biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid gemotiveerd van deze uitgangspunten af te wijken.

Onderzoek

Het aspect brandveiligheid heeft, mede gelet op de wettelijke eisen die aan het aspect gesteld worden, een belangrijke rol gehad in de ontwerpen van de nieuw te bouwen loodsen en de te behouden/te vervangen woningen. Ook is het aspect brandveiligheid verwerkt in de terreininrichting voor het voor het uit te breiden deel van Schellevis Beton B.V. Bij het vormgeven van de nieuwe situatie is rekening gehouden met de bestaande situatie, zodat deze elkaar ten aanzien van brandveiligheid kunnen versterken.

De nieuw te bouwen loodsen en de te behouden of nieuw te bouwen woningen zijn bereikbaar voor hulpdiensten en nabij de Bergsche Maas is een opstelplaats voor blusvoertuigen gerealiseerd. In en om het plangebied zijn tevens voldoende keermogelijkheden voor voertuigen. De wegen nabij het plangebied variëren in breedte van 3,5 tot en met 3,6 meter en samen met de obstakelvrije berm bedraagt de totale beschikbare breedte rondom een weg circa 6,8 meter. Daarmee zijn de wegen voldoende breed voor de voertuigen van de hulpdiensten.

Uit de Bergsche Maas en het Noorderafwateringskanaal kan bluswater worden geput (ook omdat nabij Bergsche Maas is een opstelplaats gerealiseerd). Het plangebied is bereikbaar voor hulpdiensten en in het plangebied is voldoende bluswater aanwezig.

Conclusie

Het aspect brandveiligheid is als uitgangspunt in de planvorming voor het initiatief tot bedrijfsuitbreiding en de renovatie dan wel sloop en vervangende nieuwbouw van de woningen gebruikt en vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is de regionale brandweer gevraagd om advies uit te brengen over het voorontwerpbestemmingsplan. Het advies is betrokken in het ontwerpbestemmingsplan.

5.6 Bodem

Beleid en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 indirect geregeld dat een bodemonderzoek verricht moet worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Een initiatiefnemer moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden.

Het bodemonderzoek is opgebouwd uit verschillende fasen. In eerste instantie wordt een BIS-toets (BodemInformatieSysteem) uitgevoerd, waarbij historische gegevens over de bodem worden geanalyseerd. Uitgangspunten hierbij zijn in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, historische informatie over voormalige bedrijvigheid en gedempte sloten en de huidige potentieel bodembedreigende activiteiten. De BIS-toets wordt verder aangevuld met vooronderzoek om uitsluitsel te geven of de potentieel bodembedreigende activiteiten geleid (kunnen) hebben tot bodemverontreiniging. Als een verontreiniging aannemelijk is, wordt door middel van een verkennend bodemonderzoek bepaald of de verontreiniging ernstig is.

Op grond van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er gebouwd wordt op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers van de bodem. Dit wordt voorkomen door het uitvoeren van een bodemonderzoek.

Onderzoek

Voor het initiatief is een verkennend bodem- en waterbodemonderzoek ter plaatse van de Loswal in Dussen uitgevoerd. De veldwerkzaamheden voor dit onderzoek zijn in het najaar van 2016 uitgevoerd door Antea Group. Het verkennend bodem- en waterbodemonderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.


Grond

Uit het verkenend bodem- en waterbodemonderzoek blijkt dat de bodem tot circa drie meter onder het maaiveld overwegend bestaat uit klei. Plaatselijk worden in de ondergrond zandige lagen aangetroffen.

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt ook dat verspreid over het plangebied in de bodem diverse bijmengingen aangetroffen zijn. Deze bijmeningingen bestaan onder andere uit puin, baksteen, beton en kolengruis in diverse gradaties. Onder de verharding is fundatiemateriaal aangetroffen dat bestaat uit volledig puin of repac.

In zowel de zintuiglijk schone boven- en ondergrond, als de grond met bodemvreemde bijmengingen, zijn gehalten aan diverse parameters aangetroffen die de achtergrondwaarden overschrijden. De interventiewaarden worden, ook na uitsplitsing van een mengmonster op zink, niet overschreden. Onderstaande alinea's lichten de onderzoeksresultaten nader toe.

Terreindeel ten oosten van de loods aan de Loswal 11

In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten zink aangetoond.

Weg met halfverharding

In het mengmonster zijn licht (overschrijding van de achtergrondwaarde) verhoogde gehalten zink en PAK aangetoond. De overig onderzochte parameters overschrijden de achtergrondwaarde niet.

Overig terrein

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten lood, PAK en minerale olie aangetoond. In het bovengrond-mengmonster MM1 is een matig verhoogd gehalte zink aangetoond. Na uitsplitsing blijkt dat in de deelmonsters maximaal licht verhoogde gehalten zink zijn aangetroffen. De overig onderzochte parameters overschrijden de achtergrondwaarde niet.

In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten kobalt, nikkel, koper, lood, zink en minerale olie aangetoond. Ter plaatse van boring 3 (traject 0,5 -1,0 m-mv) is een matig verhoogd gehalte PAK aangetoond. De overig onderzochte parameters overschrijden de achtergrondwaarde niet.

Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit volgt dat de grond overwegend voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde, met een lokale uitschieter naar de kwaliteitsklasse Industrie (ter plaatse van gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein').

Grondwater

In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties aan barium, nikkel, zink en xylenen gemeten. De concentraties voor deze stoffen overschrijden de streefwaarden. De streefwaarden voor overige stoffen worden niet overschreden.

Asbest

Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden zijn matig tot sterke bijmengingen aan bodemvreemde materialen en lokaal ook asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Dergelijke bijmengingen zijn verdacht op de aanwezigheid van asbest. In de onderzochte monsters is analytisch geen asbest aangetoond. Het onderzochte fundatiemateriaal en asbest-verdacht plaatmateriaal bevatte geen asbest.

Fundatie

Het aangetroffen fundatiemateriaal is indicatief onderzocht als een niet-vormgegeven bouwstof. Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat de het materiaal deels wel en deels niet toepasbaar is.

Waterbodem

Uit het verkennend waterbodemonderzoek blijkt dat de in de beide watergangen slib is aangetroffen. Gezien de lengte is onderscheid gemaakt in twee onderzoeksvakken:

  • 1. noordelijke waterloop;
  • 2. zuidelijke waterloop.

Noordelijke waterloop

De kwaliteit van het slib is voldoende om het materiaal te verspreiden over het aangrenzend perceel. Het slib is toe te passen in de bodem van oppervlaktewateren en op de landbodem. Alle waarden voldoen aan de achtergrondwaarden, zodat de waterbodemkwaliteit geen belemmering vormt om de watergang te dempen.

Zuidelijke waterloop

De kwaliteit van het slib is voldoende om het materiaal te verspreiden over het aangrenzend perceel. Het slib is niet toe te passen op de landbodem. Alle waarden voldoen aan de achtergrondwaarden met uitzondering van minerale olie. Er is een verhoogde concentratie minerale olie gemeten, die concentratie overschrijdt de interventiewaarde niet. Gelet op de toekomstige functie van het terrein (industrie) vormt de kwaliteit van de waterbodem geen belemmering voor de demping van de watergang.

Aanvullend verkennend bodemonderzoek

Uit een aanvullend verkennend bodemonderzoek (bijlage 6) dat uitgevoerd is voor de gronden met de bestemming 'Groen' en 'Water' aan de oostzijde van het plangebied blijkt dat er de gronden niet verdacht zijn op bodembelastende activiteiten. In de bodem is ook geen asbesthoudend materiaal aanwezig. In zowel de grond als het grondwater zijn licht verhoogte concentraties van bodemverontreinigende elementen aangetroffen. Deze concentraties overschrijden de interventiewaarde niet. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van de locatie. De boven- en ondergrond van het onderzoeksgebied aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen dan wel Achtergrondwaarden (AW2000).

Conclusie

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek naar de bodem, omdat de gemeten concentraties bodemvervuilende stoffen kleiner zijn dan de bijbehorende interventiewaarden. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het terrein (industrie). Ter plaatse van de woningen aan de Oude Kerkstraat voldoet de grond aan de eisen die gesteld worden aan de functieklasse Wonen.

Op basis van de onderzoeksgegevens is aanvullend waterbodemonderzoek niet noodzakelijk voor de uitvoering van het initiatief.

Uit het verkennend bodem- en waterbodemonderzoek blijkt dat het uitvoeringsaspect (water)bodem geen belemmeringen voor de uitvoering van het initiatief opwerpt.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij het bouwrijp maken en/of bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. De aannemer moet bij eventueel hergebruik van de grond beoordelen of hergebruik mogelijk is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

N.B. Tijdens het uitvoeren van het bodemonderzoek was op de onderzoekslocatie nog bebouwing aanwezig is. Als de oude bebouwing wordt gesloopt wordt de toplaag (tot 1 meter beneden het maaiveld) van de locatie van de gesloopte bebouwing verdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Geadviseerd wordt na sloop de toplaag nogmaals volgens NEN 5740 te onderzoeken. Voor start van de werkzaamheden moet dit bodemonderzoek ter goedkeuring aan de gemeente Werkendam overgelegd worden.

5.7 Water

Beleid en regelgeving

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een van de ordenende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, tekort aan waterkwantiteit, verdroging, et cetera te voorkomen.

Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is dit geregeld in artikelen 3.1.1. en 3.1.6.

Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete en gebiedspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd.

Onderzoek

Europees beleid

In 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld waarin communautaire maatregelen zijn opgenomen betreffende water. Het doel van deze richtlijn is een integrale benadering van het waterbeheer. Dit betekent dat de interne samenhang tussen oppervlaktewater en grondwater, zowel waar het kwaliteits- als kwantiteitsaspecten betreft, als uitgangspunten genomen worden. Daarnaast betekent de integrale benadering dat diverse beleidsterreinen, waaronder de ruimtelijke ordening, door de richtlijn worden bestreken.

Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-stillprincipe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Rijksbeleid en wetgeving

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het in 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een robuust en toekomstbestendig waterbeheer. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 richt zich op bescherming tegen overstromingen, voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en het ontwikkelen van een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft het kabinet aan dat het streeft naar een integrale benadering door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, recreatie, cultureel erfgoed en economie zoveel mogelijk in samenhang met de wateropgave aan te pakken.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) uit 2008 onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden.

Watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de watertoets. De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht en vastgelegd. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, structuurplannen en ook ruimtelijke onderbouwingen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen.

De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

De Waterwet bevordert doelmatig, integraal waterbeheer en levert een bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

De Waterwet bevat nieuwe eisen aan het watersysteem en verplichtingen voor de waterbeheerders. Maar de Waterwet regelt niet alles zelf. Voor bepaalde onderwerpen wordt een nadere invulling gegeven aan de regelgeving via algemene maatregelen van bestuur (zoals het 'waterbesluit' en het 'besluit kwaliteitseisen en monitoring water') of in verordeningen van provincies en hoogheemraadschappen (zoals leggers, de keur en peilbesluiten). Uitgangspunt van de Waterwet is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. Zodoende is vooraf voor iedereen duidelijk wat wel en wat niet kan. Voor deze activiteiten is dan geen vergunning meer nodig. De Wvo-vergunning voor lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater (onder andere riooloverstorten) zijn hiermee verdwenen.

Voor overige bijzondere activiteiten die niet onder de algemene regels vallen is één integrale watervergunning geïntroduceerd, die de verschillende vergunningen uit eerdere wetgeving vervangt. Het officiële loket voor aanvraag van de watervergunning is ondergebracht bij de gemeente. Als ook een omgevingsvergunning nodig is, kan die samen met de watervergunning, bij hetzelfde loket worden aangevraagd. De gemeente zorgt vervolgens voor doorzending naar de juiste bevoegde instanties (Rijk, provincie of waterschap). De watervergunning kan ook rechtstreeks bij de bevoegde instanties worden aangevraagd. De bevoegde instanties zijn verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving van de Waterwet.

Wet gemeentelijke watertaken

Deze wet is onderdeel van de Waterwet. In deze wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:

  • Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater.
  • Het nemen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen transporteren van stedelijk afvalwater.

Provinciaal beleid

Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) is de strategische basis voor het Noord-Brabantse waterbeleid en -beheer voor de korte en de lange termijn. Het beleid houdt rekening met Europese, landelijke, provinciale en regionale doelen, duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met talloze belanghebbende (water)partijen in Noord-Brabant.

Verordening water en Verordening ruimte Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Op 15 juli is een geconsolideerde versie van de verordening in werking getreden als de Verordening ruimte Noord-Brabant. In de Verordening ruimte Noord-Brabant staan regels waar een gemeente rekening mee moet houden bij het in procedure brengen van bestemmingsplannen. In de Verordening water zijn regels opgenomen voor het waterbeheer. Op de kaart 'Water' uit de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden opgenomen.

Beleid Waterschap Rivierenland

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel 'Koers houden, kansen benutten'. In dit programma staat hoe het waterschap het rivierengebied wil beschermen tegen overstromingen, hoe er gezorgd wordt voor voldoende en schoon water en hoe afvalwater effectief gezuiverd kan worden. Een aantal speerpunten uit het beleid is:

  • Veel dijkverbeteringen.
  • Innovatie bij de zuivering van afvalwater.
  • Klimaatbestendig watersysteem.

Keur Waterschap 2014

Een van de instrumenten van het waterschap om haar taken uit te oefenen is de Keur. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder Keurontheffing geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een ontheffing bij het waterschap moet worden gevraagd.

Beleid van de gemeente Werkendam

Voor het water heeft de gemeente binnen de bebouwde omgeving de zorgplicht voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater. Daarnaast is zij verantwoordelijk voor het beheer van de overige, niet primaire watergangen welke tot haar eigendom behoren.

De gemeente Werkendam heeft haar ambities met betrekking tot de watertaken verwoord in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014 (vGRP).

Huidige situatie

De locatie van Schellevis Beton B.V. heeft een oppervlakte van 3,1 hectare. De maaiveldhoogte varieert tussen de 0,5 en de 1 meter boven NAP (zie figuur 5.4). De maaiveldhoogte van de gronden waar de waterberging voorzien is, ligt op circa 0,5 meter boven NAP. Dichter bij het Noordelijk Afwateringskanaal neemt de maaiveldhoogte iets toe, tot ongeveer 0,75 meter boven NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0022.png"

Figuur 5.4 Maaiveldhoogten plangebied, in rood bestaand terrein en in blauw de uitbreiding

Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied maakt deel uit van een groot peilgebied, LHA300. In dit peilgebied is een zomerpeil van NAP -1,20 meter en een winterpeil van NAP -1,25 meter van toepassing. De afvoerrichting in het peilvak is in oostelijke richting, naar gemaal Hagoort waar het oppervlaktewater in de Bergsche Maas wordt gepompt.

Vanaf het plangebied verloopt de waterafvoer via een B-watergang en vervolgens via een A-watergang. Door middel van een duiker kruist de A-watergang de Oude Kerkstraat, waarna het water eerst in noordelijke en vervolgens in oostelijke richting afgevoerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0023.png"

Figuur 5.5 Watersysteem nabij het plangebied (links op de afbeelding)

Veiligheid (waterkering)

Ten zuiden van het plangebied stroomt de Bergsche Maas. Het achterland van de Bergsche Maas wordt beschermd door een primaire waterkering. Rond deze waterkering zijn kern- en beschermingszones vastgesteld. Binnen deze kern- en beschermingszones gelden geboden en verboden die bedoeld zijn om de dijken sterk en veilig te houden. Voor werkzaamheden in de zones waar ge- en verboden gelden, is een vergunning nodig.

Het meest zuidelijke deel van het plangebied valt in de zogenoemde buitenbeschermingszone (zie figuur 5.6). Voor (bouw)werken in deze zone is een vergunning van het waterschap vereist. Dit betekent dat het waterschap toetst of de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. voldoet aan de eisen die het waterschap stelt aan (bouw)werken in en op primaire waterkeringen en de bijbehorende beschermingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0024.png"

Figuur 5.6 Beschermingszones waterschap, in rood bestaand terrein en in blauw de uitbreiding

Toename verharding

De nieuwe verharding beslaat een oppervlakte van 11.500 m2. Voor de uitbreiding wordt een deel van de bestaande verharding (3.800 m2) gesloopt. De toename van de verharding bedraagt dus 7.700 m2.

Op basis van de vuistregel van Waterschap Rivierenland dat bij uitbreiding van verharding er 436 m3 aan nieuwe waterberging moet worden gerealiseerd per hectare nieuwe verharding, wordt geconstateerd dat 337 m3 compensatie moet worden aangelegd.

Compensatie demping oppervlaktewater

Op het uitbreidingsterrein is een stukje C-watergang en een stukje B-watergang aanwezig. Deze watergangen worden gedempt en vervangen door een duiker (diameter 600 millimeter, lengte 120 meter) en moeten daarom grotendeels worden gecompenseerd. De oppervlakte van de watergangen is opgemeten en bedraagt 300 m2 op het zomerpeil. De beschikbare waterberging in de watergangen is dus 90 m3 (peilstijging 0,3 meter). De beschikbare waterberging in de duiker is ongeveer 15 m3. Er moet dus nog 75 m3 waterberging worden gerealiseerd.

Met de vervanging van de watergang door een duiker wordt de afwatering van de percelen gehandhaafd.

Uitwerking waterberging

De noodzakelijke waterberging vindt plaats op gronden in de bestemming 'Water' dan wel 'Groen'. Aan de waterbergingsopgave kan worden voldaan door een sloot aan te leggen met een lengte van circa 180 meter, vanaf de buitenbeschermingszone tot de Oude Kerkstraat. Deze sloot wordt een B-watergang.

Om de toename van de kwel zoveel mogelijk te beperken, is het profiel onder het winterpeil zo beperkt mogelijk uitgevoerd. Dit houdt in: een bodembreedte van 0,5 meter, een waterdiepte onder winterpeil van 0,5 meter, en taluds 1:1. Ten bate van de waterberging wordt vervolgens aan een zijde van de sloot een verbreding aan te leggen. Dit wordt een plasdraszone.

De plasdraszone is uitgewerkt in het plan voor de landschappelijke inpassing van het plangebied (zie paragraaf 4.2.2). Figuur 5.7 toont een dwarsdoorsnede van de watergang met plasdraszone. Met de in de figuur aangegeven afmetingen wordt aan de vereiste watercompensatie van 1.370 m2 voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0025.png"

Figuur 5.7 Ruimtebeslag en principeprofiel van de nieuwe watergang en de waterberging

Figuur 5.8 geeft een indicatie van het profiel van de huidige (te dempen) watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0026.png"

Figuur 5.8 profiel huidige watergang

Voor de compensatie van de waterberging is de zomersituatie van toepassing, met een waterpeil van NAP -1,20 meter. De benodigde berging is 1.370 m2. Bij een beschikbare lengte van 180 meter betekent dit dat de breedte van de waterloop op de waterlijn 7,6 meter moet zijn. De breedte van de waterloop op de waterlijn moet dus 7,6 m zijn. Bij verder voortzetten van taluds 1:1 is de breedte op insteek (maaiveld circa 0,5 meter boven NAP) 11 meter.

De watergang wordt een B-watergang. Het beheer en onderhoud (onder meer maaien) moet dus door de eigenaar worden uitgevoerd. Dit houdt in dat er een schouwpad van 1 meter breedte aan weerszijden van de watergang moet zijn.

Verder wordt aanbevolen om aan weerszijden van de watergang een strook van enkele meters breedte beschikbaar te houden voor de uitvoering van het onderhoud. Een alternatief kan zijn om het onderhoud vanaf de plas-draszone uit te voeren. Het ruimtebeslag is dan 11,0 meter op maaiveld plus aan weerszijden 1 meter schouwpad.

Uit berekeningen van de kwel (zie bijlage 7) blijkt dat bij de hiervoor beschreven inrichting van de watergang, die de invloed op kwel zoveel mogelijk beperkt, er geen rekening hoeft te worden gehouden met een compensatie van extra kwel.

Conclusie

In de regels van dit bestemmingsplan wordt de aanleg van een watergang en waterberging zoals beschreven in de watertoets planologisch-juridisch mogelijk gemaakt en geborgd. Dit bestemmingsplan bevat namelijk voorwaardelijke bepalingen die stellen dat de watergang en waterberging aangelegd moeten zijn voor de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. in gebruik mag worden genomen.

Tevens wordt rekening gehouden met het uitvoeren dan wel aanbrengen van overige maatregelen en voorzieningen ten bate van water (onder andere het plaatsen van een duiker). Vanuit het aspect water geredeneerd, is het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar.

Een concept van de watertoets is tijdens het wettelijk vooroveleg voorgelegd aan Waterschap Rivierenland. De volledige watertoets is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

5.8 Flora en fauna

Beleid en regelgeving

Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet natuurbescherming kent twee dimensies: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor wat betreft gebiedsbescherming verandert er niet veel. De bescherming van Natura 2000-gebieden wordt overgenomen, maar behelst niet meer dan wat strikt noodzakelijk is volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn. Er zijn ook geen mogelijkheden voor provincies om zwaardere eisen te stellen. Buiten de Natura 2000-gebieden kan een provincie wel verdergaande bescherming bewerkstellingen door daarover in verordeningen regels te stellen.

Bij de soortenbescherming blijven de verboden behouden. De lijst met beschermde soorten wijzigt echter. De indeling in beschermingsniveaus verdwijnt. Er komen drie regimes voor beschermde soorten: de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen en 'andere soorten'. Dit betekent dat bij nieuwe projecten deels met andere soorten rekening gehouden moet worden dan voorheen. Een aantal nu nog beschermde soorten, vooral vaatplanten en zeevissen, wordt – afgezien van de algemene zorgplicht – straks niet meer beschermd.

Met de nieuwe wet wordt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning bij de gemeente meteen getoetst wat de gevolgen voor de natuur zijn. Het is echter nog steeds mogelijk om de natuurvergunning/ontheffing rechtstreeks bij het bevoegd gezag, de provincie waar de activiteit plaatsvindt, aan te vragen. Voor activiteiten van nationaal belang geldt het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) nog steeds als bevoegd gezag. Voor activiteiten waar een omgevingsvergunning nodig blijft, moet die binnen 13 (+7) weken worden verleend.

In de praktijk blijven bij plannen en projecten ecologische onderzoeken, toetsingen aan de wet en de vergunning- of ontheffingsplicht nodig. In de natuurtoets bij dit bestemmingsplan is het voornemen getoetst aan de eind 2016 vigerende wetgeving. Tevens is gekeken naar het voorkomen van, en de effecten op, een aantal 'nieuwe' beschermde soorten en Tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waar onder het huidige recht nog vrijstelling voor geldt maar waar de vrijstelling bij inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming vervallen is (dit verschilt per provincie). De resultaten van deze analyse zijn in deze paragraaf opgenomen in tekstblokken.

Onderzoek

Soorten

Op basis van de natuurtoets (bijlage 8) kan niet op voorhand worden uitgesloten dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen. Ook kan niet op voorhand worden uitgesloten dat beschermde soorten geen hinder ondervinden van activiteiten die in het kader van de voorgenomen ontwikkeling verricht gaan worden.

Mogelijk bieden de oude boerderij (recent gesloopt) en de bestaande twee-onder-een-kap woning geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen en gierzwaluwen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast, leidt dit tot een overtreding van de wetgeving. Daarom is het nemen van maatregelen noodzakelijk.

Die woningen zijn mogelijk ook geschikte nestlocaties voor de gierzwaluw. Nesten van de gierzwaluw zijn jaarrond beschermd. Indien verblijfplaatsen van de gierzwaluw worden aangetast, leidt dit tot een overtreding van wetgeving en dienen maatregelen te worden genomen.

Gelet op de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en gierzwaluwen in het plangebied is in de periode van mei tot en met september 2016 nader onderzoek (bijlage 9) uitgevoerd om uitsluitsel te geven over de aanwezigheid van deze twee soorten. Uit het nader onderzoek blijkt dat de gierzwaluw niet aangetroffen is in het plangebied. Voor wat betreft deze soort zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de Wet natuurbescherming aan de orde.

Tijdens het nader onderzoek zijn vijf vleermuissoorten waargenomen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis). Tevens is één zwaar beschermde zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen in een te slopen gebouw, derhalve is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Voor 1 april 2017 zijn nestkasten voor vleermuizen opgehangen. Daardoor kan vanaf 1 juli de loods waar de (verblijfsplaats van) de vleermuis aangetroffen was worden gesloopt.

Vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis worden beschermd door de Wet natuurbescherming. Voor verstoring van dergelijke verblijfplaatsen moeten tijdig (van te voren in de actieve periode) soortspecifieke maatregelen worden uitgevoerd en moet een ontheffing bij de provincie Noord-Brabant worden aangevraagd. Wanneer de ontheffing in het bezit is van de initiatiefnemer en voldaan is aan de opgelegde voorwaarden kunnen de werkzaamheden binnen de invloedsfeer van de verblijfplaatsen hun doorgang vinden.

In aanvulling op het bovenstaande geldt dat rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van (algemene) broedvogels in het plangebied. Tijdens het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half juli) mogen deze soorten niet verstoord worden. Verstoring van deze soorten kan voorkomen worden door werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te laten vinden.

Gebieden

Natuurnetwerk Nederland

In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Er is geen sprake van externe werking op het nabijgelegen Natuurnetwerk Nederland (zie ook bijlage 10). De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Het opstellen van een plan om aantasting van het Natuurnetwerk Nederland te compenseren is daarmee niet aan de orde.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand (circa 1,9 kilometer) tot het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' kunnen effecten op Natura 2000 worden uitgesloten. Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn daarmee niet noodzakelijk.

Wet natuurbescherming
Onder de Wet natuurbescherming zijn bepaalde zeevissen, zoetwatervissen (bittervoorn, kleine modderkuiper en rivierdonderpad), dagvlinders en florasoorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellensoorten en florasoorten blijft bij inwerkingtreding wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal huidige Tabel 1-soorten geen vrijstelling meer. In Noord-Brabant geldt geen vrijstelling meer voor de kleine marterachtigen (bunzing, wezel en hermelijn).

Voorkomen 'nieuwe soorten'
Nieuwe vlinder- en libellensoorten
De 'nieuwe' vlinder- en libellensoorten die staan vermeld op de lijst 'onderdeel A' behorend bij de Wet natuurbescherming hebben allemaal zeer specifieke, en unieke, biotoopeisen. Dergelijke unieke biotopen komen niet voor binnen het plangebied. Het voorkomen van deze soorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten.

Nieuwe plantensoorten
De 'nieuwe' plantensoorten wat betreft de soorten die staan vermeld op de conventie van Bern bijlage 1 hebben alle zeer specifieke standplaatsfactoren. Dergelijke standplaatsfactoren komen niet voor binnen het voedselrijke plangebied. Het voorkomen van deze soorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten.

De 'nieuwe' plantensoorten die staan vermeld op de lijst 'onderdeel B' behorend bij de Wet natuurbescherming hebben uiteenlopende standplaatsfactoren. Het plangebied is gelegen in een voedselrijke agrarische omgeving. Het voorkomen van 'nieuwe' plantensoorten die staan vermeld op de lijst 'onderdeel B' worden niet verwacht.

Kleine marterachtigen
Uit NDFF-gegevens blijkt dat de wezel is waargenomen op een afstand van circa 2 kilometer ten oosten van het plangebied. Omdat de hermelijn en bunzing niet in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen, worden de soorten niet verwacht. Kleine marterachtigen kunnen in een grote verscheidenheid aan habitats voorkomen. In het plangebied vormt de struweelbeplanting geschikte schuilmogelijkheden voor de kleine marterachtigen.

Het voedselaanbod binnen het plangebied is echter beperkt door het industriële karakter van het plangebied en het ontbreken van (hooi)schuren. Het sporadisch voorkomen van wezel kan niet worden uitgesloten. Het plangebied vormt echter geen optimaal leefgebied. Naar verwachting komt de soort voor in het bosrijke gebied ten oosten van het plangebied.

Effectbeoordeling 'nieuwe soorten'
Nieuwe vlinder- en libellensoorten
Het voorkomen van nieuw beschermde vlinder- en libellensoorten kan worden uitgesloten. Effecten op deze soorten kunnen ook worden uitgesloten.

Nieuwe plantensoorten
Het voorkomen van nieuw beschermde plantensoorten kan worden uitgesloten. Effecten op deze soorten kunnen ook worden uitgesloten.

Kleine marterachtigen
Omdat in de NDFF waarnemingen bekend zijn van de wezel op circa 2 kilometer afstand van het plangebied en omdat de wezel voorkomt in een grote verscheidenheid aan habitats kan het voorkomen van de wezel binnen het plangebied niet worden uitgesloten. Het plangebied vormt echter geen optimaal leefgebied.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt in het voorjaar van 2017 gestart met de werkzaamheden. Dit vormt een aantasting van potentieel leefgebied. De wezel heeft echter een groot leefgebied (tot 25 hectare) waarbij de soort gebruik maakt van verschillende rustplaatsen. Omdat het leefgebied niet optimaal geschikt en de wezel een groot leefgebied heeft kan worden uitgesloten dat de potentiële aantasting een negatief effect heeft op de soort.

Verwachte gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling
Vleermuizen
De bescherming van vleermuizen in de Wet natuurbescherming blijft grotendeels gelijk aan de bescherming in het kader van de Flora- en faunawet. De conclusies uit de natuurtoets wijzigen niet.

Kleine marterachtigen
Het sporadisch voorkomen van de wezel kan niet worden uitgesloten. Effecten op het leefgebied van de soort zijn echter uitgesloten. Tevens geldt in de provincie Noord-Brabant voor de kleine marterachtigen een overgangsregeling tot 1 juli 2017. Dit houdt in dat tot 1 juli 2017 nog steeds (net als onder de Flora- en faunawet) vrijstelling geldt voor deze soorten. De werkzaamheden vinden voornamelijk plaats voorafgaand aan 1 juli 2017. Na 1 juli 2017 vormt het plangebied, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, tijdelijk geen geschikt leefgebied voor de soort.

Gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling
Met inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming wijzigt het toetsingskader ten opzichte van de bestaande Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet. De wijziging in het toetsingskader leidt echter niet tot andere conclusies in dit bestemmingsplan.  

Conclusie

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is op 10 maart 2017 een ontheffing voor het uitvoeren van werkzaamheden nabij een zomerrustplaats van de gewone dwergvleermuis aangevraagd bij de provincie Noord-Brabant. Op 18 mei 2017 heeft de provincie Noord-Brabant besloten dat er geen sprake is van overtreding van de bepalingen uit de Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat de werkzaamheden zonder ontheffing plaats kunnen vinden.

5.9 Archeologie

Beleid en regelgeving

Het Verdrag van Valletta (16 april 1992 van de Raad voor Europa), ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed in de breedste zin van het woord te behouden, te beschermen en te delen met het publiek. Het gaat in archeologische zin daarbij bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Het verdrag van Valletta is in 1998 uitgewerkt in interimbeleid dat vervolgens in 2007 is ingebed in de Monumentenwet 1988 door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (het van kracht worden van deze wet is voorzien voor het begin van het volgende decennium) is vervolgens ter vervanging van de Monumentenwet 1988 per 1 juli 2016 de Erfgoedwet in werking getreden. Die delen uit de Monumentenwet en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die niet in de Erfgoedwet zijn opgenomen, gaan later op in de Omgevingswet (die naar verwachting in 2021 van kracht wordt).

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe wegen te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.

Onderzoek

Om de mogelijke consequenties van de uitvoering van het initiatief op archeologische waarden te bepalen is in 2016 door Antea Group een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in een deel van het bestemmingsplangebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (zie ook figuur 5.9).

Het plangebied ligt op de gemeentelijke archeologische beleidskaart deels in beleidscategorie 'hoge archeologische verwachting' en deels in beleidscategorie 'lage archeologische verwachting'. In de eerstgenoemde categorie dient onderzoek uitgevoerd te worden indien de bodemingrepen een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan en de bodem dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld zullen verstoren. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,2 hectare en komt daarmee boven de vrijstellingsgrens uit, het bestemmingsplangebied is echter nog groter. Voor de categorie lage archeologische verwachting is geen onderzoek verplicht gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0027.png"

Figuur 5.9 Ligging van het gebied waar borgingen zijn gedaan (rood omkaderd) in gebied met de dubbelbestemming archeologie (ruimtelijkeplannen, 2016, bewerking Antea Group)

Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Late-IJzertijd tot en met de Vroege-Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Dit is gebaseerd op de datering van de stroomgordel van Hank, waarop het plangebied zich bevindt en de aanwezigheid van bebouwing en infrastructuren op historische kaarten. De verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Midden-Neolithicum is onbekend, maar het kan in principe mogelijk zijn dat deze resten hier voorkomen. Deze bevinden zich dan echter wel zeer diep, meer dan 4 meter onder het maaiveld. De aanwezigheid van archeologische resten uit de Late-IJzertijd tot en met de Vroege-Middeleeuwen is echter sterk afhankelijk van het feit of de bodem in het plangebied verstoord is door de Sint Elisabethsvloeden, dan wel door de huidige bebouwing.

Tijdens het archeologisch onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van vindplaatsen in het plangebied. Een archeologische laag is nergens aangetroffen. De top van de oeverafzettingen is hoogstwaarschijnlijk geërodeerd door de middeleeuwse overstromingen en de bijbehorende afzettingen. De boringen die zijn gestaakt bevatten op het niveau waarop ze zijn gestaakt recent puin.

Aanvullend bureau- en inventariserend veldonderzoek

Uit aanvullend bureau- en inventariserend veldonderzoek (bijlage 12) blijkt dat voor de bestemming 'Groen' en de bestemming 'Water' aan de oostzijde van het plangebied geldt dat er geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen aangetroffen zijn.

Conclusie

De resultaten van het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek geven aanleiding om de gehele zone die voorzien is van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te verwijderen.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

De uitgevoerde bureau- en inventariserende veldonderzoeken die voor dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd, zijn als bijlagen 11 en 12 bij deze toelichting gevoegd.

5.10 Cultuurhistorie

Beleid en regelgeving

Beleid dat betrekking heeft op cultuurhistorie is overwegend gericht op het behoud van bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten. Hierbij zijn vooral de Erfgoedwet, de gemeentelijke Monumentenverordening, de gemeentelijke erfgoedkaart en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

Onderzoek

De voorgenomen uitbreiding van Schellevis Beton B.V. gaat niet ten koste van Werelderfgoed, rijksmonumenten, beschermde stads- of dorpsgezichten of gemeentelijke monumenten.

De voorgenomen uitbreiding ligt deels in het provinciaal aangeduid cultuurhistorisch vlak Bergsche Maas. De aantasting is in oppervlak echter relatief gezien zeer beperkt. De gronden die benodigd zijn voor de ontwikkeling én gelegen zijn in het cultuurhistorisch vlak hebben een oppervlakte van circa. 2.000 m2. Het gehele cultuurhistorisch vlak van de Bergsche Maas heeft een totaaloppervlak van circa 13 km2 (zie ook figuur 5.10). Bovendien gaat het ruimtebeslag in het cultuurhistorisch waardevol vlak niet ten koste van de kernwaarden van het cultuurhistorisch vlak, zoals genoemd in bijlage 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0028.png"

Figuur 5.10 Ligging uitbreiding Schellevis Beton in cultuurhistorisch waardevol vlak Bergsche Maas (provincie Noord-Brabant, 2016)

In of nabij het plangebied voor de voorgenomen uitbreiding liggen geen gemeentemonumenten. Ten noorden van het plangebied is Oude Kerkstraat 3 (dijkwoning) per 28 augustus 2014 gemeentelijk aangewezen (in de Erfgoedverordening 2011 als Oude Kerkstraat 3 in Dussen, sectie S nr. 541, dijkwoning) als cultuurhistorisch waardevol, langs de Loswal ligt een duiker die op de gemeentelijke erfgoedkaart aangewezen is als cultuurhistorisch waardevol (zie figuur 5.11).

De Oude Kerkstraat is door de gemeente op de erfgoedkaart (figuur 5.11) aangeduid als historische kern en planologisch beschermd door een dubbelbestemming. De cultuurhistorische waarde bestaat uit de oude Maasdijk, waarop de Oude Kerkstraat is gelegen in samenhang met de eraan liggende bebouwing. De Oude Kerkstraat, de Loswal en het Noorderafwateringskanaal zijn gemeentelijk aangeduid als waardevolle lijnelementen. Door de bestaande twee-onder-een-kapwoning aan de Oude Kerkstraat 12/14 uit te breiden tot een drie-onder-een-kapwoning binnen de bestaande contour van de woning, wordt de verschijningsvorm van dit lint niet aangetast.

Het gebied waar de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. voorzien is, is door de erfgoedkaart aangewezen als 'eerste aanwaspolder'. Deze gebieden zijn geschikt voor gevarieerde ontwikkelingen mits deze ontwikkelingen het microreliëf in de polder niet aantasten of laten vervlakken. De ontwikkeling leidt niet tot aantasting of vervlakking van het microreliëf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0029.png"

Figuur 5.11 Historische kern Oude Kerkstraat uit erfgoedkaart gemeente Werkendam (RAAP, 2010)

De ontwikkeling van Schellevis Beton heeft geen effect op de cultuurhistorische waarden van de Bergsche Maas, het Noorderafwateringskanaal, de Oude Maasdijk/Oude Kerkstraat, de omliggende dijken, karakteristieke percelering, de oude Maasmeanders en de samenhang tussen al deze waarden (zie ook figuur 5.12 voor een impressie van het gebied waarin de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. voorzien is).

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0030.png"

Figuur 5.12 Impressie gebied van de voorgenomen uitbreiding (Antea Group, 2016)

De voorgenomen uitbreiding gaat niet ten koste van het gemeentelijk aangeduide historisch lint/provinciaal aangeduide cultuurhistorisch waardevolle lijn Oude Kerkstraat. De sloop en eventuele herbouw van panden langs de Oude Kerkstraat gaat niet ten koste van rijksmonumentale en/of gemeentelijke waarden en de karakteristieke dijkstructuur. De sloop en herbouw biedt kansen voor structuurversterking van het historisch lint. De boerderij die buiten het lint staat wordt namelijk gesloopt. De twee-onder-een-kapwoning aan de Oude Kerkstraat 12/14 behoudt de huidige locatie en vorm. Op die manier wordt het lint nog herkenbaarder gemaakt. De dijk zelf wordt niet aangepast.

De voorgenomen uitbreiding gaat niet of nauwelijks ten koste van overige, niet beschermde cultuurhistorische waarden. Het ruimtebeslag vindt plaats in een uiterwaard zonder bijzondere of specifieke cultuurhistorische waarden (percelering, elementen). De hoofdstructuur van het gebied blijft intact. Wel gaat uitbreiding ten koste van een sloot, een relict van een vroegere perceelsscheiding. Het betreft echter geen bijzondere en/of beschermde cultuurhistorische waarde. De sloot wordt vervangen door een nieuwe watergang die onderdeel uitmaakt van het plan voor de landschappelijke inpassing van de bedrijfsuitbreiding (zie ook paragraaf 4.2.2). De landschappelijke inpassing van de bedrijfsuitbreiding wordt ook aangewend om de cultuurhistorische en landschappelijke waarden te versterken.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie werpt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan op. Bijlage 13 bevat meer informatie over het aspect cultuurhistorie.

5.11 Verkeer

Beleid en regelgeving

Bij het opstellen van bestemmingsplan is het noodzakelijk om te analyseren of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot extra verkeersgeneratie om zo eventuele nadelige effecten op de leefbaarheid te voorkomen.

Onderzoek

De sloop van een woning en het renoveren dan wel op dezelfde locatie vervangen van de bestaande woningen leidt niet tot meer verkeersbewegingen. In de huidige situatie zijn de woningen immers al aanwezig. De parkeervoorzieningen voor de woningen worden op eigen terrein aangelegd.

Omdat dit bestemmingsplan de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. mogelijk maakt, blijft de wegenstructuur in de omgeving van het plangebied ongewijzigd. De uitbreiding van het bedrijf en de bouw van twee nieuwe loodsen (waarbij één nieuw te bouwen loods een bestaande loods vervangt) heeft als doel om op opslagcapaciteit voor gereed product en de productiecapaciteit te vergroten. Door de opslagcapaciteit te vergroten kan het productieproces efficiënter gemaakt worden. Ook dit leidt nauwelijks tot extra verkeersbewegingen. Wel geldt dat er vaker grondstoffen en (half)fabricaten via het water aan- en afgevoerd gaan worden. De toename van vervoer van half(fabricaten) door middel van vrachtauto's is marginaal en leidt niet tot negatieve effecten op het plangebied en omgeving. De verkeersgeneratie in de toekomstige situatie past in hetgeen in de huidige situatie al vergund is aan Schellevis Beton B.V.

De ontsluitingen van de bedrijfslocatie op de Oude Kerkstraat zijn calamiteitenontsluitingen. De afwikkeling van het transport van en naar de bedrijfslocatie vindt plaats via de 'Loswal'. De bedrijfslocatie is via een weg over een brug en een weg over een duiker ontsloten op de 'Loswal', die ontsluitingen blijven ook in de beoogde situatie in stand en in gebruik. De woningen worden ontsloten via de Oude Kerkstraat.

Uit het bovenstaande volgt dat er geen sprake is van negatieve effecten op de omgeving als gevolg van een toegenomen verkeersgeneratie.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het aspect verkeer.

5.12 Milieuhinderlijke bedrijvigheid

Beleid en regelgeving

Door middel van de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen die hinder veroorzaken moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer, of vallen onder één van de AMvB's van de Wet milieubeheer. In aanvulling op de milieuvergunningen worden ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving.

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit omgevingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van milieucategorieën. Deze categorieën zorgen ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden.

Voor de milieuzonering in dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals die ook in het vigerend bestemmingsplan opgenomen is (zie bijlage 1 bij de regels)'. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangende wijze in relatie tot de aanwezige woonbebouwing goed te regelen. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde en landelijke gebieden. Een overschrijding van de wettelijke norm (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is niet toelaatbaar. Het plangebied kan gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied.

Tabel 5.4 Milieucategorieën en richtafstanden (VNG, 2009)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0031.png"

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Volgens de VNG-systematiek ligt het plangebied in een gemengd gebied. Dergelijke gebieden worden gekenmerkt door een sterke tot matige functiemenging, direct naast woningen komen andere functies zoals kleine bedrijven en sportaccommodaties voor. Ook lintbebouwing met agrarische en overige bedrijvigheid in het buitengebied wordt als gemengd gebied geclassificeerd.

Schellevis Beton B.V. is een betonwarenfabrikant waar met behulp van triltafels betonwaren geproduceerd worden. Op basis van de VNG-catalogus vallen deze bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën zoals aangegeven door tabel 5.5.

Tabel 5.5 Uitsnede VNG-catalogus (VNG, 2009)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.05BP1132BgSchelBet-VA01_0032.png"

De productiecapaciteit van Schellevis betreft conform de milieuvergunning uit 2004 maximaal 75.000 ton op jaarbasis. Op korte termijn wordt de productiecapaciteit uitgebreid naar maximaal 115.000 ton op jaarbasis zonder fysieke wijzigingen in het productieproces.

De productiecapaciteit van 115.000 ton leidt tot een dagproductie van circa 300 ton/dag, waardoor het bedrijf op basis van de VNG-uitgave als milieucategorie 5.2 wordt gezien. Het deel van het bedrijf waar de betonwaren geproduceerd worden valt in milieucategorie 5.2. De milieubelasting die het bedrijf echter veroorzaakt is, op basis van eerder onderzoek naar een uitbreiding van Schellevis Beton B.V. in 2013, vergelijkbaar met een bedrijf in milieucategorie 4.1

De aard van de uitbreiding richt zich op het creëren van een extra deel aan de productiehal. Voor dit bedrijfsonderdeel is mogelijk geluid- en stofhinder te verwachten. Dit deel van de uitbreiding is gelegen op meer dan de 100 meter afstand (die benoemd wordt in de VNG-uitgave) van de woningen. Daarnaast heeft de ontwikkeling het creëren van meer mogelijkheden van interne opslag van gereed product ten doel. Hierdoor zullen er minder activiteiten op het buitenterrein plaatsvinden.

Rondom de bedrijfslocatie van Schellevis Beton B.V. ligt een geluidzone. De geluidzone is de beperkende factor qua akoestiek. De VNG-richtafstand voor akoestiek komt te vervallen omdat de geluidzone een goed woon- en leefklimaat in de woningen buiten de geluidzone garandeert. Het akoestisch onderzoek wijst uit dat de voorgenomen uitbreiding van Schellevis Beton B.V. er niet voor zorgt dat de omliggende woningen in de geluidzone komen te liggen.

Schellevis Beton B.V. heeft een omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. De vergunning kent de verplichting om de zogenoemde best beschikbare technieken toe te passen. Het bedrijf beschikt over filterende afscheidingen op locaties waar stof vrij kan komen. De emissie van stof op het bedrijf wordt door de omgevingsvergunning sterk beperkt. Omdat Schellevis Beton B.V. in gemengd gebied gelegen is, geldt dat de hindercontour voor stof 100 meter bedraagt.

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek (zie bijlage 3 bij deze toelichting en de paragraaf over externe veiligheid in deze toelichting, blijkt dat deze aspecten niet leiden tot onacceptabele milieuhinder.

Conclusie

De uitbreiding van Schellevis Beton B.V. die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, leidt niet tot een onacceptabele milieubelasting op de omgeving van het bedrijf. Het aspect milieuhinderlijke bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Indien zich in de toekomst op de locatie een nieuw bedrijf zich vestigt, dan zal het bestemmingsplan maximaal milieucategorie 4.1 toestaan. Een uitzondering hierop is wanneer een bedrijf voor de productie van betonwaren zich op deze locatie wil vestigen. Deze bedrijfscategorie is ook dan toegestaan op onderhavige locatie. Overige bedrijfsactiviteiten met een hogere milieucategorie dan categorie 4.1 worden op basis van het bestemmingsplan niet toegestaan.

5.13 Kabels en leidingen

Beleid en regelgeving

Het opstellen van een bestemmingsplan vraagt om een onderzoek naar de aanwezigheid van kabels en leidingen die beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. Deze paragraaf bevat dat onderzoek.

Onderzoek

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die van zodanig belang zijn dat zij in het bestemmingsplan betrokken moeten worden, dan wel afzonderlijk bestemd moeten worden in dit bestemmingsplan.

KLIC-melding

Naast onderzoek naar planologisch relevante kabels en leidingen, is in oktober 2016 ook een KLIC-melding voor het plangebied uitgevoerd. KLIC is het Kabel- en Leidinginformatiecentrum en heeft tot doel het nemen en bevorderen van maatregelen waardoor schade aan kabels en leidingen door uitvoering van werkzaamheden in het werkgebied van deelnemers kan worden voorkomen. Uit de KLIC-melding blijkt dat er in het plangebied en omgeving een aantal leidingen aanwezig is. Het gaat om gasleidingen, elektriciteitsleidingen, riolering, waterleidingen, kabels voor datatransport en een zogenoemde weesleiding (leiding waarvan de eigenaar onbekend is en waar de gemeente verantwoordelijk voor is). De informatie uit de KLIC-melding wordt betrokken bij de aanvraag van de noodzakelijke vergunningen voor de uitvoering van het initiatief en bij de uitvoering van het initiatief zelf. De aanwezige kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.14 Ladder voor duurzame verstedelijking

Beleid en regelgeving

De ladder voor duurzame verstedelijking bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw en de uitbreiding van een bedrijf) mogelijk maakt, in moet gaan op twee vragen (zie ook paragraaf 4.1.3):

  • 1. Vervult de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte?
  • 2. Is een deel van de behoefte op te vangen in het bestaand stedelijk gebied?

Onderzoek

Onderstaande alinea's gaan allereerst in op de actuele regionale behoefte (trede 1) en vervolgens op het bestaand stedelijk gebied (trede 2). Indien nodig wordt daarna ingegaan op de derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Behoefte

In dit bestemmingsplan bestaat het aantonen van de behoefte uit twee componenten:

  • 1. Aantonen van de behoefte aan woningen.
  • 2. Aantonen van de behoefte aan bedrijfsuitbreiding.

Behoefte aan woningen

Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraken ECLI:NL:RVS:2013:2471, ECLI:NL:RVS:2014:3223, ECLI:NL:RVS:2014:2077 en ECLI:NL:RVS:2014:4720) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 1 tot 8 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie en dus niet hoeven te worden gezien als 'stedelijke ontwikkeling'. Dat betekent dat het niet noodzakelijk is om het voornemen tot de bouw van drie woningen (door renovatie of vervangende nieuwbouw van de bestaande twee-onder-een-kapwoning in het plangebied) te toetsen aan de vereisten die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt. De woningen zijn al aanwezig. Er is dus geen sprake van een toevoeging van woningen en de bovengenoemde ondergrens van acht woningen wordt ook niet overschreden.

Behoefte aan bedrijfsuitbreiding

De bestaande bedrijfskavel met een oppervlakte van circa drie hectare wordt met circa 9.000 vierkante meter uitgebreid. Dat betekent dat de bestaande bedrijfsbestemming met circa 30% vergroot wordt. Die uitbreiding vindt plaats op gronden die onder het regime van het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' hebben. Met een besluit van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant zijn de gronden waarop de uitbreiding van de bedrijfsbestemming voorzien is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. De bestaande bedrijfsbestemming was reeds aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Circa 80% van de uitbreiding van de bedrijfsbestemming zal worden bebouwd met twee nieuwe loodsen. De uitbreiding van de kavel en de bouw van de loodsen is noodzakelijk om meer gereed product op te kunnen slaan en de productieprocessen van de initiatiefnemer, Schellevis Beton B.V., zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. De initiatiefnemer is gebonden aan de huidige locatie en heeft recente grote investeringen in die locatie gedaan. Uitbreiding in zuidoostelijke richting is de enige realistische optie voor uitbreiding van Schellevis Beton B.V. Er is dus behoefte aan de uitbreiding van de kavel en de bouw van twee nieuwe loodsen. De huidige bedrijfsprocessen en de organisatie van logistiek op het terrein van Schellevis Beton B.V. noodzaken tot realisatie van een extra productielijn aan de noordoostzijde naast de bestaande productielijn. Omvorming van alle bedrijfsprocessen en de organisatie van de logistiek brengt namelijk onrealistisch hoge investeringen met zich mee.

Conclusie

Op basis van de inhoud van deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een behoefte aan de drie woningen. Daarbij gaat het om renovatie of vervanging van bestaande woningen, er is dus geen sprake van toevoegingen aan de woningvoorraad. Tevens is er behoefte aan de uitbreiding van het bedrijf. De initiatiefnemer wil zijn bedrijf uitbreiden om meer gereed product op te kunnen slaan en om efficiënter te kunnen produceren.

Met het besluit van gedeputeerde staten van 5 juni is het volledige plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel geworden van het bestaand stedelijk gebied. Het initiatief past daarmee in de kaders die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.

5.15 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en regelgeving

In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan voor de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. en de renovatie/vervanging van drie woningen dient conform de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

De renovatie/vervanging van de drie woningen behelst de activiteit D11.2 uit het Besluit m.e.r. Het gaat namelijk om "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

De uitbreiding van Schellevis Beton B.V. is aan te merken als een activiteit D11.3 uit het Besluit m.e.r. Die activiteit heeft betrekking op de "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein".

Het doel van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om te analyseren in hoeverre sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kan het bevoegd gezag besluiten een m.e.r.-procedure op te starten. Als de milieugevolgen beperkt zijn of hier in het plan goed mee om kan worden gegaan, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie. De vormvrije m.e.r.- beoordeling is dan afgerond en vormt dan een bijlage bij dit bestemmingsplan.

Onderzoek

De vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 14) is gebaseerd op de onderzoeken en toetsen die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan. Aanvullende informatie over een bepaald onderdeel van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. en de renovatie/vervanging van de drie woningen niet leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De milieugevolgen zijn beoordeeld op:

  • een toename van verkeer;
  • een toename van emissies van geluid, stikstof en fijnstof;
  • een toename van de verharding en grondroering;
  • beïnvloeding van natuurlijke waarden;
  • verhoogd risico op ongevallen.

Conclusie

De in het plangebied voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Ruimtelijk plan

Uit de beschrijving van het beleid (hoofdstuk 4) en de randvoorwaarden (hoofdstuk 5) komen kaders voort die bepalend zijn voor de ruimtelijke ordening van het plangebied. Het mogelijk maken van de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. staat centraal in de nieuwe ruimtelijke ordening van het plangebied. De locatie van Schellevis Beton B.V. wordt aan de oostzijde uitgebreid. Ook op de huidige bedrijfslocatie van Schellevis Beton B.V. en in het gebied met woon- en agrarische bebouwing aan de Oude Kerkstraat vinden wijzigingen plaats. Om die reden zijn de volledige bedrijfslocatie van Schellevis Beton B.V. en de gronden tussen die bedrijfslocatie en de Oude Kerkstraat in dit bestemmingsplan betrokken. De langshaven van Schellevis Beton B.V. maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan. Op en om die langshaven vinden geen wijzigingen plaats. Uitgangspunt voor de bestemmingen is dat deze zoveel mogelijk aansluiten bij de vigerende bestemmingen. Op de juridische regeling van het plan wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

6.2 Juridische regeling

Deze paragraaf beschrijft de juridische regeling van het bestemmingsplan "Buitengebied: uitbreiding Schellevis Beton". De juridische regeling bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten daarom gezamenlijk geraadpleegd en gelezen worden.

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding staan verder diverse aanduidingen. Die aanduidingen vergroten de leesbaarheid van de kaart (door bijvoorbeeld de bestaande bebouwing weer te geven), of hebben betrekking op wat er wel of niet toegestaan is in een bepaalde bestemming. Zo bevat de verbeelding bijvoorbeeld een aanduiding met de maximale goot- en bouwhoogte. Deze aanduiding sluit aan op het architectonisch ontwerp voor de uitbreiding van Schellevis Beton B.V. en mag niet worden overschreden.

Op de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied: uitbreiding Schellevis Beton" is aan de percelen in het plangebied een bestemming toegekend. In de regels zijn deze bestemmingen verder uitgewerkt met behulp van bepalingen. Op de verbeelding komen vier verschillende bestemmingen voor:

6.2.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende bepalingen (artikel 1 en artikel 2). Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregelingen (artikel 3 tot en met artikel 6). In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels (artikel 7 tot en met artikel 11) opgenomen. Verder is in hoofdstuk 4 het overgangsrecht (artikel 12) en de slotregel (artikel 13) opgenomen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen; de in de regels gebezigde begrippen worden in dit artikel omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 

Wijze van meten; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De meeste bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels.

In dit bestemmingsplan zijn volgende bestemmingen opgenomen:

Bedrijventerrein(artikel 3);

Groen(artikel 4);

Water (artikel 5);

Wonen(artikel 6);

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7

Antidubbeltelregel; in deze bepaling is geregeld dat gronden die reeds bij een verleende bouwvergunning zijn meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning of het doen van een mededeling in aanmerking mag worden genomen.

Artikel 8

Algemene bouwregels; geven aan welke bestaande afwijkende maatvoering en overschrijding van bouwgrenzen toegestaan zijn met het oog op het bedoelde gebruik in het bestemmingsplan.

Artikel 9

Algemene gebruiksregels; geven aan welk gebruik strijdig is met het bedoelde gebruik in het bestemmingsplan.

Artikel 10

Algemene aanduidingsregels; bevattten alle aanduidingen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 11

Algemene afwijkingsregels; hierin zijn alle afwijkingsbevoegdheden opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12

Overgangsrecht; hierin is bepaald wat onder het overgangsrecht valt. Dit geldt voor gebruik en bouwen.

Artikel 13

Slotregel; dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer betaalt de kosten voor het bestemmingsplan en de realisatie van het initiatief. Met de initiatiefnemer wordt daarnaast een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van een anterieure overeenkomst worden de kosten verhaald door de gemeente op initiatiefnemer, onderdeel hiervan is een verhaalovereenkomst planschade. Op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan op te stellen. Doordat echter een anterieure overeenkomst wordt afgesloten zijn de kosten van de grondexploitatie conform artikel 6.12 lid 2 Wro 'anderszins verzekerd'. De verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan vervalt hiermee. De economische haalbaarheid van het plan is gewaarborgd. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar en is derhalve geen exploitatieplan opgesteld.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst door het plan voor te leggen aan verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is eenieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen.

Onderstaande paragrafen beschrijven hoe de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst is en op welke wijze dit heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

8.1 Vooroverleg en inspraak voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied: uitbreiding Schellevis Beton" heeft in de zomer van 2017 gedurende drie weken ter inzage gelegen. Eenieder kon toen reageren op het plan. In die periode heeft conform artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening ook vooroverleg over het plan plaatsgevonden. Deze paragraaf licht de resultaten van het vooroverleg en de inspraak toe.

8.1.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied: uitbreiding Schellevis Beton" voorgelegd aan de volgende instanties:

  • 1. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 2. Provincie Noord-Brabant;
  • 3. Waterschap Rivierenland;
  • 4. Intergemeentelijke Brandweer Land van Heusden en Altena;
  • 5. Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant;
  • 6. Regioarcheoloog;
  • 7. Altenatuur.

De provincie Noord-Brabant, het Waterschap Rivierenland en de regioarcheoloog hebben een vooroverlegreactie over het plan gegeven. De reacties uit het vooroverleg zijn verwerkt in de 'Nota van inspraakreacties en reacties wettelijk vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied: uitbreiding Schellevis Beton". De desbetreffende nota is als bijlage 15 bij het bestemmingsplan gevoegd.

8.1.2 Inspraak

In de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag is een inspraakreactie ingediend door de heer/mevrouw C. Esen. De inspraakreactie is beantwoord in de 'Nota van inspraakreacties en reacties wettelijk vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied: uitbreiding Schellevis Beton". De desbetreffende nota is als bijlage 15 bij het bestemmingsplan gevoegd.

8.2 Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, tezamen met het verzoek om herbegrenzing van de Verordening Ruimte, tervisie gelegen van 15 februari 2018 tot en met 29 maart 2018. Tegen het bestemmingsplan en het verzoek zijn geen zienswijzen ingediend.