Plan: | Uitbreiding Kurenpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0870.04BP1007UitbrKrnpd-VA01 |
Waterbeheer en watertoets
De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Op basis van het Besluit op de ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders. In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.
Het waterbeheer is in handen van het Waterschap Rivierenland. Ten behoeve van het bestemmingsplan is deze waterparagraaf in het kader van de watertoets op 10 juli 2009 mondeling overlegd met de waterbeheerder. Naar aanleiding van dit contact heeft het Waterschap verzocht om een aanvullend onderzoek betreffende de kwel in het plangebied.
Figuur 4.1. Inrichtingsplan 2009, zoals getoetst in kwelberekening (centrale plas is in het huidige inrichtingsplan vervallen)
Op grond van de kwelberekening (Witteveen + Bos, jan 2010) blijkt dat de grote centrale plas, die in 2009 nog een onderdeel vormde van het ontwerp (zie figuur 4.1), in het uitbreidingsterrein bij een hoogwatergolf te veel kwel veroorzaakt. In het overleg met het Waterschap op 28 januari 2010 werd door het Waterschap aangegeven dat het niet aanleggen van de plas de enige oplossing is. Eventuele noodzakelijke waterberging zal plaatsvinden in de vorm van een wadi. Het inrichtingsplan voor het uitbreidingsterrein is aangepast. De volgende elementen zijn van belang:
Beleid duurzaam waterbeheer
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een "goede ecologische toestand" (GET), en voor sterk veranderde / kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Nationaal Beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water(NBW-Actueel) ondertekend. Het betreft een actualisatie van het oorspronkelijke NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. In de actualisatie uit 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.
Provinciaal Beleid
De provincie verzorgt de planvorming voor het beleidsveld water op regionaal niveau. In het Waterhuishoudingsplan van Noord-Brabant (oorspronkelijk beleid voor de periode 2003-2006, maar geldig tot eind 2009) is de deelfunctie "water in bebouwd gebied" toegekend aan het plangebied en omgeving voor de huidige situatie. In het waterhuishoudingsplan zijn enkele algemene uitgangspunten genoemd waarmee bij de inrichting van het plangebied rekening moet worden gehouden:
Inmiddels is het Provinciaal Waterplan 2010-2015 in ontwerp vastgesteld.
Waterbeheerplan 2010-2015, Werken aan een veilig en schoon rivierenland
heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren is in het plan vastgelegd. Het waterschap wil het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben op basis van de huidige klimaatscenario's. De primaire waterkeringen zijn dan op orde, dat wil zeggen dat ze voldoen aan de dan geldende normen. Het bergend vermogen van het watersysteem in het landelijk gebied is zodanig vergroot, dat slechts bij zeer uitzonderlijke regenval wateroverlast optreedt. Daarnaast stelt het waterschap zich tot doel dat in 2027 de KRW-doelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2010 tot en met 2015 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten gaat het waterschap in de planperiode verder op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afvalwaterketen. Tenslotte wil het waterschap de watercondities voor de natte natuur, zoals Natura 2000-gebieden en verdroogde gebieden, verbeteren en de waterkwaliteit in wateren met aquatische natuurwaarden beschermen en waar mogelijk verbeteren.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Werkendam richt zich op de kernen en niet op het landelijk gebied. In het waterplan zijn drie doelstellingen genoemd; meer ruimte voor de opvang van regenwater, schoon en gezond open water en meer natuurvriendelijke oevers. Alle plannen en maatregelen die nodig zijn, staan in het waterplan. Het waterschap en de gemeente gaan dit plan in de periode 2008-2015 samen uitvoeren.
Huidige situatie
Het plangebied ligt in het landelijk gebied, ten zuidwesten van de kern Hank. Momenteel wordt het gebied gebruikt als akkerland.
Bodem en grondwater
De hoogte van het maaiveld van het plangebied bedraagt circa NAP +0,5 m en de bodem bestaat uit lichte klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature meer dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Figuur 4.2. Legger kurenpolder
Figuur 4.3. Watergangen, stroomrichtingen en poelen
Bestaand watersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groote Polder. In het betreffende peilgebied wordt een zomerpeil van NAP-1.00 m en een winterpeil van NAP -1.30m gehandhaafd. Zowel langs de oost-, zuidzijde en centraal in het plangebied zijn A-watergangen (donkerblauw op figuur) beschermingszone 5 meter. Overige watergangen (B- en C-watergangen) kennen een beschermingszone van respectievelijk 1 en 0 m. Binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan. De plas heeft een functie als waterberging en watert af in noordelijke richting (peilgebied 0.50/-1.00). Op korte afstand van het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde een waterkering (dijk rond de Aakvlaai). De keurzones zijn buiten het plangebied gelegen.
Kwel
Als gevolg van de aanwezigheid van een zandbaan in het plangebied is er sprake van kwel vanuit de rivier. Deze kwel is plaatselijk 3 – 5 mm per dag (donderblauw in figuur 4.4).
Figuur 4.4. Kwel in een natte periode (Bron: Waterschap Rivierenland)
Riolering
Het plangebied is momenteel ongerioleerd. Het bestaande deel van de Kurenpolder is aangesloten op een gescheiden riool.
Toekomstige situatie
Watersysteem
Het watersysteem wordt ten opzichte van de huidige situatie niet gewijzigd. De afwateringsrichting blijft dus gehandhaafd. De huidige b-watergang centraal op het terrein wordt gedept. Daarnaast worden, net als in het voorgaande plan de a-sloten plaatselijk verbreed. In tabel 4.1 wordt een overzicht gegeven van de veranderingen in oppervlakten.
Waterberging
Toename verharding
De agrarische gronden in het plangebied worden omgevormd naar een terrein met verblijfsrecreatie. Er worden 128 standplaatsen (voor chalets, stacaravans e.d.) gerealiseerd, gecombineerd met ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, wandelpaden, groen en water. Bij de standplaatsen van 300 m² wordt er vanuit gegaan dat de verharding (chalets en terras) maximaal 100 m² zal bedragen. Bij de standplaatsen van 220 m² is dit maximaal 75 m². Het verhard oppervlak neemt toe met circa 19.090 m², zie tabel 4.2.
Noodzakelijke oppervlakte nieuw water
Bij een toename aan verharding dient per hectare verharding ter compensatie 664 m³ waterberging gerealiseerd te worden, zijnde 1.267 m³. De bergingscapaciteit is 1,0 meter per m² het is derhalve noodzakelijk om 1.267 m² nieuw open water aan te leggen.
Figuur 4.5. Wijzigingen in het watersysteem
Tabel 4.1. Veranderingen in oppervlakte water
oppervlakte (m²) | saldo (m²) | ||
gedempt water | 824 (alleen de b-watergang) | ||
nieuw water | 757 + 887= 1.644 | ||
reeds eerder gemaakt nieuw water | 174 + 1.685= 1.859 | ||
+ 2.679 |
Tabel 4.2. Bergingsbehoefte van het plan
oppervlakte (m²) | bergingsbehoefte | ||
nieuwe verharding (hoofdweg en velden) | 6.728 | ||
parkeren | 1.512 | ||
standplaatsen | 110x100=11.000 18x75=1.350 |
||
totaal | 20.590 -1.500 m² =19.090 | ||
noodzakelijke oppervlakte nieuw water (bergingscapaciteit 0,3m3 per m²) | (19.090*436)*0,3= | 2.774 |
Extra bergingscapaciteit
De extra waterberging wordt gerealiseerd door de nieuwe watergangen. Omgerekend naar een oppervlakte met een bergingscapaciteit van 0,3 meter per m2, komt dit overeen met 2.774 m2, zie tabel 4.3. Per saldo is er 95m² waterberging noodzakelijk. Dit kan worden gerealiseerd in de vorm van een wadi.
Tabel 4.3. Saldo bergingsbehoefte en bergingscapaciteit van het plan
oppervlakte (m²) berging 0,3m per m² | saldo (m²) | ||
Bergingsbehoefte | 2.774 | ||
Saldo | 2.679 | ||
-95 |
Materiaalgebruik
De nieuwe chalets worden gerealiseerd uit duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks uitloogbare materialen gebruikt worden, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging te voorkomen.
Riolering
Afstromend hemelwater van schone oppervlakken wordt gescheiden van het afvalwater en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Op die manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Afvalwater wordt via het rioolstelsel in de omgeving afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Beheer en onderhoud
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het waterschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het vergraven en dempen van watergangen.
Bij de verbrede sloot aan de noordoostzijde zijn de randen openbaar en is de afstand tot standplaatsen minimaal 5 meter. Bij de zuidelijke sloot en de sloot langs de Aakvlaaiweg dient het beheer vanaf de andere zijde plaats te vinden.
Bij éénzijdig onderhoud is aan één kant een onderhoudspad van 5 m nodig aan de andere kant een onderhoudspad van 1 m.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater met de status van A-watergang bestemd als "Water".
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De aanpassingen van de waterhuishouding voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.