direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Sleeuwijk: Brede School
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In 2011 is het bestemmingsplan 'Eikenlaan Transvaal De Es' opgesteld voor het plangebied aan de Esdoornlaan/Notenlaan. Dit bestemmingsplan had als doel om, na sloop van het winkelgebied De Es, woningen te realiseren. Het voornemen is veranderd: binnen het gebied wordt een Brede School mogelijk gemaakt. Deze Brede School omvat 2 scholen, kinderopvang, bibliotheek en een sportzaal/gymzaal. De bibliotheek en sportzaal zijn openbaar, de sportzaal zal ook 's avonds open zijn. Om de ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk te maken moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is groter dan alleen het gebied waar de Brede School is voorzien. In feite bestaat het plangebied uit het park dat omsloten wordt door de Esdoornlaan (zuid), Notenlaan (west) en Vijfmorgen (Noord). De oostelijke plangrens wordt gevormd door de bebouwing gelegen aan het voornoemde park.

In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01_0001.jpg"  
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: maps.google.nl)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment zijn het bestemmingsplan 'Eikenlaan Transvaal De Es' (vastgesteld door de gemeenteraad op 24 mei 2011) en het bestemmingsplan 'Kern Sleeuwijk' (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 mei 2012) vigerend ter plaatse van het voorliggende plangebied. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Maatschappelijk' en 'Woongebied'. Tot slot geldt er een dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

1.4 Opzet van de toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met bijlagen waarin relevante onderzoeksresultaten zijn opgenomen en de resultaten van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Beschrijving bestaande situatie', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan zal verslag worden gedaan van inspraak en (voor)overleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven en hoe deze verankerd is in het bestemmingplan. Ingegaan wordt onder andere op de historische ontwikkeling, landschappelijke en stedenbouwkundige aspecten, de verkeersstructuur, de cultuurhistorische waarden en de functionele opzet.

2.2 Historische ontwikkeling

Sleeuwijk maakt historisch deel uit van het Land van Altena en werd gedurende een lange periode bestuurd vanuit Woudrichem. Sinds 1815 maakte Sleeuwijk deelt uit van de gemeente De Werken en Sleeuwijk. In 1950 ging de toen 4218 inwoners tellende gemeente op in de gemeente Werkendam.

Uit de rechtsbronnen van Woudrichem blijkt dat Sleeuwijk al in 1307 bestond. Haar ontwikkeling dankt het dorp aan de ligging langs de belangrijke verbinding naar het verderop gelegen veer, dat eeuwenlang de zuidelijke oever van de Waal met Gorinchem verbond. De oudste vermelding van het 'vere tote Sleewijc' dateert uit 1327 uit een afschrift van de Leenkamer Holland, en daarmee is het één van de oudste veren van Nederland. Archeologische bewoningssporen zijn nauwelijks bekend, met uitzondering van sporen van vroeg-middeleeuwse bewoning bij de Roef. Het dorp bestaat grotendeels uit 20e-eeuwse woonwijken. De oudste bebouwing is te vinden langs het Hoekeinde en de Rijksstraatweg.

In 1589 werd de kerk van Sleeuwijk verwoest toen de dijk van de Boven-Merwede werd doorgestoken. Later werd deze kerk weer hersteld. In 1594 werd in opdracht van Willem van Oranje, de Muggenschans gebouwd, alsmede Fort De Werken, op de plaats waar later Fort Altena zou komen. Deze schans werd sinds het begin van het Twaalfjarig Bestand, 1609, niet meer gebruikt. Tot in de 2e helft van de 20e eeuw was de schans nog enigzins zichtbaar. Thans is de schans niet meer zichtbaar.

2.3 Beschrijving planlocatie

Het plangebied is centraal in de kern Sleeuwijk gelegen. Het plangebied was in gebruik als hoofdwinkelgebied van de kern. Binnen het gebied lagen diverse winkels en horeca. Deze gronden liggen nu braak. Het noordelijke deel van het plangebied is onderdeel van het park.

Aan het plangebied grenzen diverse woongebieden. Ook zijn er maatschappelijke functies die grenzen aan het plangebied: ten oosten van het plangebied ligt een kerk en ten noorden een basisschool en jeugdhonk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Brabant zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma’s Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS inclusief Natura 2000-gebieden;
  • buisleidingennetwerk ruimtelijk mogelijk maken;
  • onderzoek naar goederenvervoer over het spoor;
  • hoofdenergienetwerk (380 KV) over de grens;
  • voorkeursgebieden grootschalige windenergie Westelijk Noord-Brabant.


Doorwerking plangebied
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, betreft een beperkte herstructurering c.q. inbreiding in de bebouwde kom van Sleeuwijk (gemeente Werkendam). De bouw van de nieuwe Brede School ter vervanging van het bestaande winkelcenturm is passend binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, betreft de bouw van de nieuwe Brede School ter vervanging van het bestaande winkelcentrum. Er is sprake van bestaand stedelijk gebied en voor het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Geconstateerd kan worden dat onderhavig bestemmingsplan niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In verband met wijzigingsplanwijzigingen/uitgebreide omgevingsvergunning is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing tegenwoordig gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ geïntroduceerd (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht toegepast moet worden bij wijzigingsplannen of projectafwijkingsbesluiten die een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maken. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt, is in art. 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Bij de toepassing van de Ladder dienen de volgende treden doorlopen te worden:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Trede 1: de voorliggende ontwikkeling betreft de samenvoeging van een aantal functies (onderwijs en Kinderdagverblijf) die op hun huidige locatie geamoveerd worden. Er is dus in feite sprake van een vervangingsvraag volgend uit een bestaande behoefte.

Trede 2: uit trede 1 blijkt dat er een actuele (regionale) behoefte is aan de Brede School. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, in een deel van Sleeuwijk waar voorheen een winkelcentrum was gelegen. Er is dus ook sprake van herstructurering van een voormalig bebouw gebied.

Trede 3: aan deze trede hoeft niet te worden getoetst aan gezien de toets aan trede 1 en trede 2 positief is doorlopen.

3.2 Provinciaal

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

In de structuurvisie RO benoemt de provincie haar provinciale ruimtelijke belangen en de wijze waarop zij deze behartigt. De structuurvisie is opgebouwd uit een ‘Deel A Visie en sturing’, waarin de ruimtelijke visie, de belangen en de sturingsfilosofie is opgenomen. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen.

  • 1. Regionale contrasten;
  • 2. Een multifunctioneel landelijk gebied;
  • 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • 4. Een betere waterveiligheid door preventie;
  • 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • 6. Ruimte voor duurzame energie;
  • 7. Concentratie van verstedelijking;
  • 8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
  • 9. Groene geledingszones tussen steden;
  • 10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • 11. Economische kennisclusters;
  • 12. (inter)nationale bereikbaarheid;
  • 13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken, ontwikkelen, beschermen en stimuleren.

In ‘Deel B Structuren en beleid’ staat op welke wijze de provincie stuurt op de functies in Noord-Brabant. Daarvoor zijn vier ruimtelijke structuren opgesteld: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als ‘Kernen in het landelijk gebied’.

Stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant.

De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. de provincie onderscheidt de volgende twee gebieden:

  • Stedelijk concentratiegebied;
  • Kernen in het landelijk gebied.


Ladder voor duurzame verstedelijking
Om het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang te bezien met de mogelijkheden voor inbreiden en herstructurering, heeft het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie gebruikt deze ladder voor haar afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik. Dit geldt zowel op strategisch niveau (programmering en locatieafweging) als op operationeel niveau, zoals bij ruimtelijke besluiten en uitgifte. Voor die gevallen waar het hanteren van de ladder leidt tot de keuze voor uitbreiding van verstedelijkingsruimte zijn in de Verordening ruimte zoekgebieden voor verstedelijking aangegeven.

Kernen in het landelijk gebied
In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Het stedelijk gebied 'aan de randen' van de provincie, krijgt te maken met een afnemende groei van de woningbehoefte en op termijn zelfs (een beperkte mate van) krimp. Deze afnemende woningbehoefte biedt kansen voor verbetering van de kwaliteit, door gerichte ingrepen als verdunning en vergroening. Het is daarbij wel belangrijk om concurrentie tussen gemeenten en regio's, overproductie en leegstand te voorkomen. Het belang van regionale afspraken neemt daardoor toe.

Doorwerking in het plangebied
Sleeuwijk ligt in de zone aangeduid als Kernen in het landelijk gebied. De Brede School wordt in de kern zelf wordt gerealiseerd. In paragraaf 3.1.3. is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toets is positief doorlopen. De voorliggende ontwikkeling is niet in strijdt met de ambities uit de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Verordening ruimte

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, en de Verordening is per 19 maart 2014 in werking getreden. In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels voor:

  • stedelijke ontwikkeling;
  • cultuurhistorie;
  • agrarische ontwikkeling en windturbines;
  • water;
  • natuur en landschap.

De verordening wijst het gebied waarin het plangebied zich bevindt aan als ‘Bestaand stedelijk gebied, kernen in het landelijk gebied’.

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (art. 3.1)

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
    • a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
    • b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
  • 2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
    • a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
    • b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
    • c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.
  • 3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:
    • a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de water-huishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waar-den en de landschappelijke waarden;
    • b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

Bestaand stedelijk gebied (Art. 4)
4.1 Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

  • a. stedelijk concentratiegebied;
  • b. kernen in landelijk gebied.


4.2 Stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Doorwerking in het plangebied
Het onderhavige plan, de sloop van bestaande bebouwing ten behoeve van de Brede School past binnen het provinciaal beleid en regelgeving zoals gesteld onder artikel 4 van de Verordening Ruimte en in het bijzonder artikel 4.2. Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Met deze structuurvisie Land van Heusden en Altena leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. In de structuurvisie wordt voor alle vijf beleidsvelden (wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit) steeds vier vormen van gemeentelijke regie onderscheiden. Het gaat dan om ruimtelijke ontwikkelingen die de gemeenten tot hun basisverantwoordelijkheid rekenen (moeten), ontwikkelingen die hun ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn maar waarbij de gemeenten zo goed mogelijk kansen willen benutten (kunnen) en tenslotte ontwikkelingen die de gemeenten willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden aantasten (voorkomen).

Met betrekking tot voorzieningen vinden de gemeenten dat de volgende basisfuncties beschikbaar blijven voor de inwoners van het Land van Heusden en Altena:

  • a. Onderwijs- en onderwijsgerelateerde voorzieningen:
    • 1. Primair onderwijs, inclusief bewegingsonderwijs.
  • b. Bibliotheek;
  • c. Maatschappelijke voorzieningen:
    • 1. Ontmoetingsruimtes;
    • 2. Jeugdwerk;
  • d. Sportvoorzieningen;
  • e. Locaties voor en inrichting van speelruimte;
  • f. Zorgvoorzieningen.


Doorwerking plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een aantal basisvoorzieningen binnen een Brede School. Dit betreffen onderwijsfuncties, een bibliotheek en een sportzaal/gymzaal. Het kinderdagverblijf is een voorziening die ook van maatschappelijke waarde is. De voorgenomen Brede School geeft invulling aan het beleid van de gemeente Werkendam.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Groenstructuurplan

In het Groenstructuurplan (GSP) is het ruimtelijk beleid voor het openbaar groen vastgelegd. Het GSP geeft inzicht in de kwaliteit van het openbaar groen en geeft aan waar verbeteringen nodig zijn. Het GSP is een beleidsplan voor een periode van 10 jaar en is in 2009 vastgesteld. Het beleidskader voor het GSP is afgeleid van het GSP uit 1998. Op hoofdlijnen is dit beleid voortgezet en in onderliggend GSP overgenomen. Per kern is aangegeven wat de kwaliteit binnen het betreffende gebied is en waar eventuele verbeteringen liggen. Voor Sleeuwijk is de groenstructuur hieronder afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01_0002.jpg"  
Figuur 3.1. Groenstructuurplan  

Doorwerking plangebied
Langs het plangebied c.q. grenzen aan het plangebied loopt een hoofdstructuur gestrooide bomen. Ook is er een bijzondere plek met bomen(groep) aangewezen. De bestemmingen die in het voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen laten de aanleg van bomen toe. Hiermee kan de gemeente invulling geven aan het groenstructuurplan. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan is er nog geen concrete uitwerking bekend van de buitenruimte. Wel staat vast dat de bomenrij aan de Notenlaan blijft staan. Ook zal er een zone komen tussen de school en de Notenlaan (en een deel van het schoolplein) waar groene elementen worden aangebracht, dit wordt nog nader uitgewerkt.

3.4.2 Waterplan Werkendam 2008-2015

Om de samenwerking op het aspect water vorm te geven hebben de gemeente en het Waterschap Rivierenland gezamenlijk een waterplan ontwikkeld voor de kernen van de gemeente Werkendam. Dit betreft het Waterplan Werkendam 2008-2015 en is in november 2007 vastgesteld door de raad van de gemeente Werkendam. Ook is er een Uitvoeringsprogramma Waterplan 2008-2015 vastgesteld.

Centraal staat het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem dat voldoet aan de Europese en landelijke normen. Dit watersysteem is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. Er zijn concrete afspraken gemaakt over de stedelijke wateropgave en de vereiste inspanningen om het watersysteem vóór 2015 op orde te brengen en te houden. Subdoelstellingen zijn:

  • Het afstemmen van waterbeleid binnen en buiten de gemeente, zodat de stedelijke wateropgaven gerealiseerd worden de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.
  • Het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn van water; daartoe worden bij de uitvoering van het plan waar mogelijk bewoners betrokken.
  • Het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging en de doorwerking daarvan in de ruimtelijke ordening en (meerjaren)begrotingen van beide partijen. Kosteneffectiviteit en laagst mogelijke kosten zijn hierbij voorwaarden.

In het waterplan wordt aangegeven dat het verbreden van de watergang Transvaal een actiepunt is. Het verbreden van de watergang dient om het ontvangend open water waarop de riooloverstort uitkomt te vergroten, om het effect ervan te verminderen en te voorkomen dat het overstortwater op de oever komt. Het extra wateroppervlak draagt bovendien bij aan waterberging.

Doorwerking plangebied
De watergang langs de Transvaal is nog niet verbreed. Het verbreden van deze watergang heeft geen gevolgen voor het plangebied.

3.4.3 Rioleringsplan Werkendam 2010-2014

In het gemeentelijk Rioleringsplan Werkendam 2010-2014 is beschreven op welke wijze in de komende jaren invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het plan beschrijft de visie op een duurzame stedelijke waterhuishouding en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren.

Het plan bevat zowel een strategie voor de lange termijn als een maatregelenprogramma voor de periode 2010-2014. In het plan is opgenomen dat er een regenwaterriool wordt aangelegd om het her in te richten winkelcentrum af te koppelen van het gemengde stelsel. Dit afkoppelen heeft twee doelen, het beperken van de vuiluitworp uit het rioolstelsel naar het oppervlaktewater (basisinspanning) en het verminderen van de kans op wateroverlast.


Doorwerking plangebied
Op grond van het Rioleringsplan Werkendam zal het regenwaterriool moeten worden afgekoppeld. De uitwerking hiervan vindt plaats buiten het bestemmingsplan om.

3.4.4 Welstandsnota

Uit de welstandsnota van de gemeente Werkendam blijkt dat het plangebied binnen het gebied T4 ligt: op zichzelf staande bebouwing. Hiervoor geldt een welstandstoets.

Doorwerking plangebied

De welstandstoets zal worden uitgevoerd op het moment dat het gebouw ontwerp gereed is.

3.4.5 Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016

Het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer is opgenomen in de Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016. De kadernota is enerzijds een strategisch document op hoofdlijnen, waarin de algemene koers op het gebied van verkeer is vastgesteld. Tevens bevat het document een concreet werkprogramma met maatregelen die in de planperiode zullen worden genomen. Het uitgangspunt voor de visie is duurzame mobiliteit, waarbij het zoeken naar een balans tussen veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid centraal staat. De kadernota gaat uit van de volgende vier invalshoeken:

  • verkeersveiligheid: zowel objectief als subjectief;
  • leefbaarheid: zowel objectief als subjectief;
  • bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen en doelgroepen;
  • communicatie: draagvlak creëren voor beleid bij publieke en private partijen.

Het doel is om voor de periode van 2007 tot 2016 een bijdrage te leveren aan het optimaliseren van leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid, door duurzame basisvoorzieningen en maatregelen aan te leggen voor alle doelgroepen en vervoerswijzen. Binnen de bebouwde kom ligt de nadruk meer op leefbaarheid en veiligheid dan op autobereikbaarheid. Onderdeel van het verkeersbeleid is het inrichten van de wegen conform Duurzaam Veilig.

Doorwerking plangebied
De Esdoornlaan ten zuiden van de Brede School wordt heringericht. Met deze herinrichting kan nadere invulling worden gegeven aan de kadernota. Dit betreft echter een uitvoeringsaspect wat verder niet aan de orde komt in een bestemmingsplan.

3.4.6 Accommodatiebeleid en Integraal Huisvestingsplan

Blijkens het accommodatiebeleid kiest de gemeente Werkendam voor maatwerk per kern. Uit het beleid blijkt dat de gemeente in Sleeuwijk een accommodatie voor ogen heeft, bestaande uit twee scholen en een gymzaal. Deze ontwikkeling zou in 2015 moeten worden gerealiseerd.

In het Integraal Huisvestingsplan 2013 - 2016 staat beschreven hoe de gemeente Werkendam haar verantwoordelijkheid ten aanzien van onderwijshuisvesting invult. Ook is in deze nota een overzicht opgenomen met betrekking tot de ontwikkeling van de leerlingenaantallen in Sleeuwijk, deze worden ook in de volgende figuur 3.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01_0003.jpg"  
Figuur 3.2. Ontwikkeling leerlingenaantallen Sleeuwijk  

Verder blijkt uit het Integraal Huisvestingsplan het voornemen om in het centrum van Sleeuwijk een integraal kindcentrum te bouwen. Binnen dat centrum zijn dan twee scholen, een peuterspeelzaal, bibliotheek, kinderopvang, buitenschoolse opvang en een gymzaal voorzien.

Doorwerking plangebied
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de ambitie uit het accommodatiebeleid en het Integraal Huisvestingsplan 2013 - 2016 mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan een aantal milieu- en waarde aspecten. Per aspect wordt beschreven hoe deze zich verhoudt tot de Brede School.

4.2 Vormvrije m.e.r-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden: dan is het opstellen van een MER nodig.

4.2.1 Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. De ontwikkeling maakt in elk geval geen deel uit van lijst C.

Drempelwaarden Lijst D
In het plangebied wordt de bouw van een Brede School mogelijk gemaakt. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare (activiteit D11.2. Bijlage bij het Besluit m.e.r.). De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit mer.

Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebied, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Milieugevolgen
In volgende paragraven van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op flora en fauna. Ook daaruit blijken geen nadelige gevolgen.

Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

4.2.2 Conclusie

Het milieubelang is in bovenstaand advies in het plan voldoende afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r. beoordeling is niet nodig.

4.3 Geluid

4.3.1 Beoordelingskader

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan/wijzigingsplan is het conform de Wet geluidhinder (WGH) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen die deel uitmaken van een 30km/h gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).

4.3.2 Onderzoek

Het plangebied ligt niet in een zone van een geluidsgezoneerde weg, de wegen in de omgeving van het plangebied hebben een maximum snelheid van 30 km/h. Op grond van de Wet geluidhinder kan worden gesteld dat er om die reden akoestisch onderzoek niet hoeft te worden uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel nader te worden gemotiveerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt.

In het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Eikenlaan Transvaal De Es' is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek is het akoestisch klimaat berekend om te beoordelen of er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor woningen. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een overschrijding van 4-9 db ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het akoestisch klimaat wordt beoordeeld van tamelijk slecht tot en met goed. Het onderzoek is in 2010 uitgevoerd in principe representatief voor de situatie met de Brede School.

Alhoewel er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan gesteld worden dat het akoestisch klimaat voldoet voor een functie waar alleen overdag mensen in verblijven. Daarnaast kunnen er bouwtechnische maatregelen worden genomen waarmee de binnenbelasting afneemt (bijvoorbeeld extra geluidwerend glas, een dove gevel e.d.).

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering. Wel zijn er mogelijkheden om in de fase van de bouwtechnische uitwerking maatregelen te nemen ten behoeve van het akoestisch binnenklimaat.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beoordelingskader

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In de Regeling NIBM is voor woningbouwprojecten vastgelegd wanneer ze NIBM zijn:

  • woningbouwontwikkeling met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen of
  • twee ontsluitingswegen en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen.


De ontwikkeling van een Brede School is qua omvang vele malen kleiner dan de ontwikkelingen die volgens de Regeling NIBM 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van de verkeersgeneratie (zie paragraaf 4.10) is de NIBM-tool ingevuld (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01_0004.jpg"  
Figuur 4.1 NIBM-tool  

Uit de NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

4.4.2 Conclusie

Gezien het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling.

 

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beoordelingskader

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico’s bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om de kans dat derden (omwonenden) dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt en langs routes of buisleidingtracés waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom zones ingesteld waarbinnen de risico's moeten worden onderzochten getoetst bij toekomstige bebouwing.

4.5.2 Onderzoek

Inrichtingen
Het plangebied ligt volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) niet binnen de invloedsgebieden van bedrijven of inrichtingen met een veiligheidsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01_0005.jpg"  
Figuur 4.2 Externe veiligheid, plangebied groen omcirkeld (bron: www.risicokaart.nl)  

Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op minimaal 760 meter afstand van het plangebied. Hiermee valt de ontwikkeling buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.

Transport gevaarlijk stoffen
Over de wegen in de nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. De dichtstbijzijnde weg waar dergelijk transport over plaats vindt is de A27. Deze ligt op meer dan 800 meter afstand van het plangebied. Hiermee vormt deze transportroute geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Plaatsgebonden risico
Omdat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 is waar het plangebied binnen ligt, hoeft er geen rekening te worden gehouden met plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Voorheen, in de situatie met het winkelcentrum was er sprake van een gebied dat een hoge personendichtheid kende. Met de ontwikkeling van de Brede School blijft hier sprake van, waarbij er een verschil is. Namelijk dat bij de Brede School groepen mensen langdurig verblijven in het pand, tevens is er sprake van een groot aantal kleine kinderen. Daarbij is het aspect zelfredzaamheid van belang.

Gezien het feit dat er geen risicovolle inrichtingen in het gebied zijn gelegen alsmede er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt, vormt het aspect groepsrisico geen belemmering. Omdat er sprake is van een Brede School waar kleine kinderen aanwezig zijn is het aspect zelfredzaamheid van belang. Kinderen zijn immers beperkt zelfredzaam.

4.5.3 Conclusie

Gezien het bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Bodem

Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

In het kader van het bestemmingsplan 'Eikenlaan Transvaal De Es' is bodemonderzoek uitgevoerd. Dit betreft verkennend bodemonderzoek (2008) en een aanvullend verkennend bodemonderzoek (2010). Deze onderzoeken hadden als doel te beoordelen of de bodem geschikt was voor het beoogde gebruik (wonen). Deze onderzoeken hebben ook betrekking op het plangebied van de Brede School. In het navolgende de samenvatting van het meest recente onderzoek uit 2010.

Resultaten grond
De ondergrond is zeer plaatselijk licht verontreinigd met zink. De oorzaak van het licht verhoogde gehalte aan zink is niet eenduidig te verklaren. De aangetoonde gehalten liggen onder de gebiedsspecifieke achtergrondwaarde.

De gemeten gehalten van de overige geanalyseerde parameters uit het NEN-pakket zijn kleiner dan de achtergrondwaarden. In de overige onder- en bovengrondmonsters zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten.

Resultaten grondwater
Van de onderzochte parameters van het NEN-pakket overschrijdt barium de streefwaarde voor grondwater. De oorzaak van het verhoogde gehalte van barium is naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van een verhoogde achtergrondwaarde ten gevolge van diffuse bodemverontreiniging. De betreffende metalen worden regionaal vaker zonder aanwijsbare bron in het grondwater aangetoond.

Consequenties
De resultaten van het onderzoek wijken niet significant af van het beeld van het verkennend bodemonderzoek uit 2008 voor de gehele planlocatie. Bij het onderzoek zijn ten hoogste enkele lichte verontreinigingen in de bodem aangetoond. De hypothese ‘onverdacht’ dient hierdoor formeel te worden verworpen. De resultaten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Op basis van de resultaten van het verrichte bodemonderzoek zijn er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.

Aanbevelingen en opmerkingen
Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn (APO4). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de restricties en voorwaarden van de bodemkwaliteitskaart. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.

Conclusie
Op grond van het bodemonderzoek uit 2010 kan worden geconcludeerd de bodem geschikt is bevonden voor wonen. Dit betekent dat de bodem ook geschikt is voor maatschappelijke functies.

4.7 Water

4.7.1 Waterbeleid

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.

Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 – 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

De Ministers van Infrastructuur en Milieu (IenM) en Economische Zaken (EZ) hebben het voornemen om het Nationaal Waterplan te wijzigen door hierin de deltabeslissingen en bijbehorende gebiedsgerichte voorkeursstrategieën vast te leggen. Het voornemen hiertoe heeft inmiddels ter visie gelegen zodat ten tijde van het vaststellen van voorliggend plan het huidige Nationaal Waterplan geldt.

Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerplan 2010-2014 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland' beschrijft het waterbeleid van het Waterschap Rivierenland. In het plan wordt ingegaan op de taken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

In de Keur van het waterschap worden de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen beschreven. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan een watervergunning worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

4.7.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie

IIn het plangebied was tot en met 2014 in totaal circa 4.360 m2 aan verharding aanwezig (1.905 m2 bebouwing en 2.455 m2 straatverharding). In 2014 is een groot deel van deze verharding reeds gesloopt. Het jeugdhonk en de skatebaan met een totale oppervlakte van 660 m2 zijn nog niet gesloopt. De verharding die tot 2014 aanwezig was, mag in zijn geheel meegerekend worden voor de watertoets, ofwel 4.360 m2 . De mogelijkheid om te bouwen en te verharden is juridisch-planologisch vastgelegd in het onherroepelijke bestemmingsplan Eikenlaan Transvaal De Es.

4.7.3 Toekomstige situatie

Het regenwater van het gebouw waar de Brede School in wordt gevestigd en de verharding er omheen zal worden aangesloten op een aan te leggen regenwaterriool. Het afvalwater wordt aangesloten op het in het omliggende gebied aanwezige gemengde rioolstelsel. Met de bouw van de Brede School zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt.

Verharding
Op basis van het voorlopige programma is er circa 2.900 m2 aan bebouwing nodig (footprint). Daarnaast wordt er circa 3.200 m2 aan buitenterrein aangelegd. In totaal is er sprake van circa 6.100 m2 aan verharding. De toename aan verharding komt dus neer op 6.100 - 4.360 = 1.740 m2 . Daarnaast wordt er een stuk groenvoorziening (ten noorden van de kerk) verhard ten behoeve van parkeren, deze verharding betreft circa 800 m2 . In totaal is er sprake van een toename van circa 2.540 m2 aan verharding.

Ten zuiden van het plangebied ligt een braak liggend stuk grond wat tot en met 2014 bebouwd was. Dit gebied wordt medio 2017 herontwikkeld, de invulling daarvan is nog niet definitief. Het betreft een gebied van circa 5.200 m2 grond wat nagenoeg volledig bebouwd was. Ook de locatie van de huidige school (ten noorden van de Kerk) wordt na 2018 herontwikkeld. Als gevolg daarvan verdwijnt er nog meer verharding dan dat er voor terug komt.

De gemeente Werkendam wil in overleg met het Waterschap Rivierenland nagaan of er een vorm van een verhardingbank kan worden gecreëerd voor dit hele gebied. Het grote oppervlak aan verharding wat aan de zuidzijde van het plangebied afgelopen zomer verwijderd is, kan de toename van het verhard oppervlak voor de brede school compenseren. Het grote oppervlak aan verharding dat ten zuiden van het plangebied in 2014 gesloopt is, compenseert de toename van verhard oppervlak bij de Brede School. De toename van verhard oppervlak in het plangebied bij de Brede School is 2.540 m2. De afname van verhard oppervlak in het gebied ten zuiden van het plangebied is 5.200 m2. Indien niet meer dan 2.660 m2 (5.200-2.540) verhard wordt in het gebied ten zuiden van het plangebied, neemt het verhard oppervlak als totaal over de twee gebieden niet toe. Mocht eventueel wel meer dan 2.660 m2 verhard worden in het gebied ten zuiden van het plangebied, dan kan dit mogelijk via de verhardingsbank verrekend worden met de afname van verhard oppervlak bij de locatie van de huidige school ten noorden van de kerk. In principe is in totaal een toename tot 500 m2 niet compensatieplichtig.

De wijze waarop de compensatie van verharding plaatsvindt zal in de Watervergunning worden vastgelegd.

4.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de Brede School.

4.8 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een natuurtoets1 is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd.

4.8.1 Natuurtoets

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de EHS is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. In het plangebied is geen EHS-gebied aanwezig. Er komt wel EHS voor in de omgeving van het plangebied, echter buiten de invloedsfeer van de ontwikkeling. Er is van directe aantasting van de EHS dan ook geen sprake. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan (EHS).
Er is geen natuurgebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebied) in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Vanwege de ligging van het plangebied in het stedelijke gebied en de omvang van de ontwikkeling kunnen effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Beschermde soorten
In het plangebied zijn geen beschermde flora- of fauna soorten aangetroffen. Uit de bureaustudie is ge- bleken dat in de omgeving van het plangebied beschermde flora- en fauna is waargenomen. Het plangebied voldoet echter niet aan de habitatseisen van deze soorten. De aanwezigheid van beschermde flora- en faunasoorten in het plangebied is dan ook uitgesloten.

In tabel 7.1 zijn de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventuele noodzaak voor een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangegeven.

Broedvogels
Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) en indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt (zie tevens figuur 4.3).

Amfibieën
Hoewel niet waarschijnlijk kan de aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied niet geheel worden uitgesloten, hiervoor wordt preventieve maatregelen voorgesteld. Deze staan in figuur 4.3 afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01_0006.jpg"  
Figuur 4.3 Flora en fauna adviezen  


Aanbevelingen
In de natuurtoets worden enkele aanbevelingen gedaan welke kunnen worden meegenomen in de verdere detaillering van het gebouwontwerp, terreininrichting en gedurende de bouwwerkzaamheden.

4.8.2 Conclusie

Uit de natuurtoets blijkt dat beschermde flora- en fauna tijdens het veldbezoek niet zijn aangetroffen in het plangebied en ook niet woden verwacht. Vervolgonderzoek is dan ook niet aan de orde. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Beoordelingskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Met invoering van de wet hebben gemeenten een archeologische zorgplicht. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Wanneer er in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden.

Het gemeentelijk archeologisch beleid is neergelegd in de Nota Archeologie en de Erfgoedverordening. In de Nota Archeologie is een categorisering opgenomen die de archeologische waarde duidt. De Erfgoedverordening voorziet in regelingen met betrekking tot monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurhistorisch waardevolle objecten. Voor cultuurhistorie geldt de Modernisering Monumentenzorg 2012, Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant en de gemeentelijke cultuurhistorische kaart.

4.9.2 Onderzoek

Archeologie
Volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Werkendam heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat archeologisch onderzoek alleen nodig is bij MER-plichtige projecten, projecten vallend onder de Wro, de Wet Milieubeheer of de Tracewet. Voor de Brede School is dan ook geen archeologisch onderzoek nodig.

Cultuurhistorie
In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt gemeld dat er in het plangebied geen monumenten liggen. Ook maakt het geen deel uit van een beschermd dorpsgebied, ligt het niet in de nabijheid van een dergelijk gebied en is er geen sprake van waardevolle stedenbouwkundige patronen. Zo blijkt uit de cultuurhistorie kaart van de gemeente Werkendam.

Uit de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied in een zone ligt die is aangeduid als 'provinciaal belang cultuurhistorie'. Het plangebied ligt in het Land van Heusen en Altena en maakt deel uit van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. Het gaat om erfgoed dat belangrijk is voor de regionale identiteit. Vanuit provinciaal oogpunt is dit beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie vormt geen belemmering.

4.9.3 Conclusie

Archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Hetzelfde geldt voor cultuurhistorie. Ten aanzien van archeologie blijft de archeologische meldingsplicht (art. 53 Monumentenwet 1988 van krach). Wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, moet dit gemeld worden bij het bevoegd gezag.

4.10 Verkeer en parkeren

Verkeersaantrekkende werking
Op het moment van het opstellen van het bestemmingsplan voor de Brede School is het plangebied ongebruikt. Echter, de sloop heeft zeer recentelijk plaats gevonden. Bij het berekenen van de verkeersaantrekkende werking is het dan ook redelijk om niet alleen uit te gaan een toevoeging, maar ook van amovering van functies. In de berekeningen wordt dan ook uitgegaan van een saldering tussen de bestaande verkeersaantrekkende werking en de nieuwe.

De berekening zijn gemaakt met behulp van de verkeersgeneratietool van de CROW. In deze tool zijn de verschillende functies ingevoerd die met de Brede School worden mogelijk gemaakt. Dit betreffen dan de twee scholen en het kinderdagverblijf, de gymzaal wordt beschouwd als onlosmakelijk deel van de scholen en heeft geen solitaire verkeersaantrekkende werking. De rekenbladen zijn als bijlage toegevoegd.

Tabel: verkeersaantrekkende werking oude situatie  
  Verkeersgeneratie (autoritten per openingsdag)  
Winkelcentrum (circa 1.600 m2)   1.426 (maatgevende maand)  
  1.035 (gemiddelde openingsdag)  

Tabel: verkeersaantrekkende werking nieuwe situatie  
  Verkeersgeneratie (autoritten per openingsdag)  
Brede School:    
- kinderdagverblijf   688  
- basisonderwijs   85  
Totaal   773  

Tabel: vergelijking oude en nieuwe situatie  
  Verkeersgeneratie (autoritten per openingsdag)  
  maatgevende maand   gemiddelde openingsdag  
Winkelcentrum   1.426   1.035  
Brede School   773   773  
Saldo   653 minder autoritten   262 minder autoritten  

Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat het aantal autoritten afneemt als gevolg van de ontwikkeling. De realisatie van de Brede School heeft dan ook een positieve ontwikkeling op de verkeersstromen in het plangebied en haar omgeving. Daarbij komt nog dat op de weekenddagen de Brede School helemaal geen verkeer genereert, waar dan juist in de situatie met het winkelcentrum sprake was van een piek. Ook neemt het aantal vrachtwagenbewegingen af richting het plangebied omdat de Brede School niet om, met het voormalige winkelcentrum, vergelijkbare laad- en losactiviteiten vraagt.

Parkeren
Om inzichtelijk te maken wat de parkeervraag is van de Brede School is er een parkeerberekening uitgevoerd. Deze berekening is gebaseerd op de normen die de gemeente Werkendam hanteert. Omdat de berekening complex van aard is volgen hierna alleen de resultaten. De onderliggende berekening is als bijlage toegevoegd. Bij de berekening is ook rekening gehouden met dubbelgebruik, bijvoorbeeld: de scholen hebben geen parkeervraag op zaterdagmiddag waardoor deze door andere functies gebruikt kunnen worden. Ook is er rekening gehouden met de zogenaamde Kiss & Ride: dit is een kortparkeervoorziening dichtbij een basisschool. Deze zijn bedoeld om schoolkinderen dichtbij de ingang tot het gebouw af te kunnen zetten of op te halen. De uiteindelijke parkeerbehoefte is bepaald op 101,8 parkeerplaatsen (de maximale parkeerbehoefte). Deze wordt deels binnen het plangebied opgelost. Een deel van de te realiseren parkeerplaatsen komt buiten het plangebied te liggen (aan de zuidzijde van het plangebied). Dit komt omdat de plangrens van het bestemmingsplan in het midden van de nieuwe weg (her in te richten Esdoornlaan) komt te liggen.

4.11 Milieuhinderlijke bedrijvigheid

4.11.1 Beoordelingskader

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG’. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstanden lijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstanden lijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstanden lijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd. Onder gemengd gebied is een gebied een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

4.11.2 Doorwerking naar plan

De te realiseren Brede School ligt in een omgeving waar verschillende functies in zijn gelegen. Het gaat om verschillende woongebieden, nieuwbouwwoningen die ten zuiden van het plangebied van de Brede School worden gerealiseerd en een aantal maatschappelijke voorzieningen (een kerk en een bestaande school). Om die reden kan worden gemotiveerd dat er sprake is van een gemengd gebied.

De richtafstand voor de Brede School die wordt gehanteerd wanneer sprake is van gemengd gebied, bedraagt 10 meter (SBI code, 852, 8531). Er wordt gemeten vanaf de bestemmingsgrens omdat de speelplaats van de Brede School buiten het bouwvlak ligt.

De omliggende functies vormen vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de Brede School. De toets spitst zich dan op de vraag of de Brede School een belemmering vormt voor de omliggende gevoelige functies: de woningen. De woningen die het dichtst bij het terrein van de toekomstige Brede School zijn gelegen, liggen op een afstand van circa 14 meter of meer. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand voor gemengd gebied. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de Brede School in hoofdzaak gebruikt wordt op weekdagen en niet in de vakanties/ weekenden. De school is alleen geopend gedurende werktijden. De sportzaal/gymzaal is in feite een integraal onderdeel van de school en heeft daarmee ook een richtafstand van 10 meter. Deze zaal is in tegenstelling tot de school ook 's avonds toegankelijk. Omdat er aan de richtafstand wordt voldaan vormt dit geen belemmering.

4.11.3 Conclusie

Concluderend wordt gesteld dat vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering er geen belemmeringen zijn voor de voortgang van de woningbouwontwikkeling.

4.12 Brandveiligheid

4.12.1 Regelgeving

De gemeente Werkendam heeft met de het Brandweercluster Land van Heusden en Altena afgesproken het toetsingskader dat het cluster hanteert in het bestemmingsplan op te nemen.

  • 1. Bereikbaarheid brandweer via de openbare weg.

Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR)

Een door de brandweer te gebruiken toegang van de gebouwen moet tot op een afstand van maximaal 40 meter te benaderen zijn met brandweervoertuigen. Een opstelplaats voor een blusvoertuig moet een minimale breedte hebben van 4 meter en een minimale lengte van 10 meter.

De rijloper naar een opstelplaats of een bluswatervoorziening moet:

  • a. een vrije breedte hebben van ten minste 4,5 meter en over een breedte van ten minste 3,25 meter zijn verhard, en over een breedte van ten minste 4,5 meter een vrije hoogte hebben van ten minste 4,2 meter;
  • b. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en een asbelasting van ten minste 100 kN;
  • c. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
  • d. alleen bochten hebben met een straal c.q. een draaicirkel of rijcurve die afgestemd is op vrachtauto’s.

De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft in haar vooroverlegreactie laten weten dat bovenstaand aandachtspunten voor de uitvoering mee moeten worden genomen. Er zijn geen nadere voorwaarden van toepassing.

  • 2. Bluswatervoorziening

Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR)

  • Primaire bluswatervoorziening

Op een afstand van maximaal 40 meter van een door de brandweer te gebruiken toegang van een gebouw moet een ondergrondse brandkraan aanwezig zijn. De capaciteit van de brandkraan dient minimaal 60m3 per uur te bedragen bij gelijktijdig gebruik van twee brandkranen.

  • Secundaire bluswatervoorziening

Binnen een straal van 225 meter en binnen een afstand van 320 meter over de weg dient voor het gebouw en de woningen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een geboorde put, een brandput, een voor de brandweer te bereiken open water of een reservoir. De capaciteit van de secundaire bluswatervoorziening dient ten minste 90 m3 per uur te bedragen. Deze capaciteit moet gedurende ten minste 5 uur kunnen worden geleverd.

De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft in haar vooroverlegreactie het volgende aangegeven: er is primaire bluswatervoorziening aanwezig in de Esdoornlaan (100 mm leiding), in de Notenlaan (150 mm leiding) en in de Tienhont (100 mm leiding). Secundaire bluswatervoorziening is aanwezig nabij de Eikenlaan 9afstand circa 250 meter over de weg). Er zijn geen nadere voorwaarden van toepassing.

  • 3. Brandweerzorgnorm

Regelgeving: Wet op de Veiligheidsregio’s (Dekkingsplan en Specialismespreidingsplan juli 2011 Brandweer Midden- en West Brabant).

De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft in haar vooroverlegreactie aangegeven dat opkomsttijd voor het plangebied circa 5 minuten bedraagt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de maximale opkomsttijd 8 minuten. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

4.12.2 Doorwerking naar plangebied

De punten uit het toetsingskader zullen worden betrokken in de nadere inrichting en het ontwerp van de Brede School en bij de civiel technische uitwerking van het gebied.

4.13 Kabels en leidingen

Er is een Klick melding uitgevoerd. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied een aantal kabels en leidingen liggen. Dit betreffen geen hoofdtransportleidingen of leidingen van dien aard die een planologische bescherming vergen. De bestaande bebouwing is inmiddels gesloopt, mogelijk dat hierbij ook al kabels en leidingen zijn verlegd. Er wordt geadviseerd om voorafgaand aan de feitelijke bouwwerkzaamheden een actuele Klick melding uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Beoogde situatie

Het stedenbouwkundige concept vormt een waarborg voor een goede en harmonische ruimtelijke inpassing van de nieuwe gebouwen van de Brede School. Het te vormen gebouwencomplex dient zich zoveel mogelijk kleinschalig te presenteren om daarmee aansluiting te krijgen bij de omliggende woonbebouwing. Het gebouwde programma dient om die reden, bij voorkeur, ondergebracht te worden in een aantal kleinere onderling verbonden bouwvolumes. Langs de noordzijde van de Esdoornlaan is een voorkeur voor een gevarieerd patroon van open ruimten en gevelvlakken met een beperkte lengte. De langere gevelvlakken zijn of dwars op de Esdoornlaan geplaatst of zijn gericht naar de ruime maat van de centrale groenzone.

Wat mede sturend is voor de ligging van de Brede School is de bereikbaarheid van de locatie voor het gemotoriseerde verkeer. Het brengen en afhalen van de kinderen dient bij voorkeur niet met de auto te gebeuren maar in de praktijk worden andere eisen gesteld. Een adequaat parkeeraanbod bij de realisering van onderwijsvoorzieningen is met name van belang voor het vrijwaren van de bestaande woonomgeving van hinder van autoverkeer. De Esdoornlaan is in het gemeentelijke bereikbaarheidsplan aangewezen als belangrijkste verbindingsroute tussen het westelijke en oostelijke gedeelte van de bestaande bebouwde kom.

Het functionele programma van de Brede School kent nog enkele variaties en onzekere punten die invloed kunnen hebben op de definitieve omvang van de nieuwbouw. Vanuit de locatie bezien wordt gedacht aan een bebouwing in die voor een deel bestaat uit 2 bouwlagen. Voor een beperkt deel is een derde bouwlaag mogelijk. Hiermee wordt goed aangesloten bij het bestaande bebouwingspatroon van de directe omgeving en biedt ook voldoende aanknopingspunten voor de nieuwe woonbebouwing aan de zuidzijde van de Esdoornlaan.

Aan de westzijde van de locatie is nu nog sprake van een kleine uitloper van de centrale groenzone. In de afweging van kwaliteiten waaronder uitzicht en meer intrinsieke groenwaarden is gekozen voor versterken van het centrale deel van het groengebied ten noorden van de lijn Transvaal/Smalle Vliet. Daarnaast zal het schoolplein groene accenten krijgen. Een visuele relatie vanuit de Esdoornlaan in noordelijke richting (Parkzone) is in de toekomstige ruimtelijke uitwerking van belang. Daarom wordt tussen de Notenlaan en het nieuwe gebouwencomplex een ruime open zone gehandhaafd, met dien verstande dat de bestaande bomenrij aan de Notenlaan wordt gehandhaafd. De kwaliteit van het uitzicht vanuit de bungalows aan de Notenlaan kan voor een deel worden gewaarborgd door een zorgvuldige inrichting van het schoolplein aan de westzijde van de locatie.

5.2 Stedenbouwkundig plan

In het voorliggende stedenbouwkundig concept wordt het gebouwencomplexje van de NH-Kerk gehandhaafd en vormt met de nieuwe bebouwing van de Brede School een relatief smal straatje aan de oostzijde van de locatie. Daarmee krijgt met name het kerkgebouw een andere oriëntatie ten opzichte van de openbare ruimte.

Tussen de Notenlaan en de Tienhont wordt aan de Esdoornlaan een inrichting voorzien waarbij de nadruk komt te liggen op het faciliteren van een ruim aanbod aan parkeermogelijkheden. Essentieel is dat de maatvoering van het dwarsprofiel en van de parkeerplaatsen ruim van opzet wordt zonder dat dit leidt tot een autoroute die uitnodigt tot hard rijden. Het beoogde inrichtingsklimaat wordt weergegeven op de naastgelegen pagina. Te zien is het patroon van gestoken parkeerplaatsen afgewisseld met laanbomen in ruime plantvakken. Direct achter de vakken is een loopstrook gereserveerd terwijl op regelmatige afstanden beveiligde oversteken zijn gedacht. De parkeerplaatsen zullen buiten schooltijd tevens dienen als parkeeraanbod voor de tegenover de school geprojecteerde woningen. Mocht dit aantal niet nodig zijn dan kan te zijner tijd het aantal plaatsen aan de zuidzijde van de straat worden verminderd bijvoorbeeld door meer laanbomen in te passen. Aan het begin van de Tienhont en rond de huidige NH-Kerk blijft in principe nog een aantal parkeerplaatsen beschikbaar. Ten noorden van de kerk komen er ook parkeerplaatsen. Ook hier kan de definitieve inrichting nog enige tijd worden uitgesteld zodat het mogelijk is de inrichting op termijn te evalueren en over te gaan op aan de werkelijke parkeerbehoefte. Belangrijk voor het functioneren van het parkeergebied is een duidelijke en centrale entree van het schoolterrein aan de Esdoornlaan. Dit voorkomt parkeren op niet gewenste locaties in de bestaande woonomgeving. Overigens is het goed mogelijk na het passeren van de centrale toegang tot het schoolterrein te verwijzen naar verschillende ingangen van delen van de Brede School.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1113KSBredeSch-VA01_0007.png"  
Figuur 5.1. Stedenbouwkundig concept  

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met regels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de juridische bestemmingsplanmethodiek uiteengezet zoals gebruikt zal worden voor het bestemmingsplan ‘Kern Sleeuwijk: Brede School’.

6.2 Planregels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik etc. Vanaf de ontwerpfase van het bestemmingsplan zal de verbeelding gecodeerd zijn.

Daarnaast wordt qua systematiek aangesloten bij het bestemmingsplan "Kern Sleeuwijk".

6.3 Bestemmingen

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De verbeelding voor het bestemmingsplan ‘Kern Sleeuwijk: Brede School’ is digitaal beschikbaar. De regels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

In de regels is gekozen voor een uitgebreide opsomming in de bestemmingsomschrijving van zaken die binnen een bestemming worden toegestaan. Voorzieningen die opgenomen zijn in de bestemmingsomschrijving zijn vanzelfsprekend gerelateerd aan de betreffende bestemming.

Op de verbeelding staat aangeduid wat de bouwmogelijkheden zijn. In de matrixen zijn de maximale bouwhoogtes en/ of goothoogtes ter plaatse weergegeven.

6.3.1 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, evenementen, en (dag)recreatief medegebruik. Daarnaast is een verharde speelvoorziening specifiek aangeduid.

Gebouwen mogen niet worden gebouwd, maar met een omgevingsvergunning kan van dit verbod worden afgeweken voor gebouwen voor beheer en onderhoud.

6.3.2 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve, (para)medische en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg, onderwijs, jeugd- en kinderopvang en een bibliotheek. Tevens is een sportzaal/gymzaal met bijbehorend faciliteiten toegestaan.

Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken. Het bevoegd gezag kan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een omgevingsvergunning verlenen voor een afwijkende situering voor de bouw van bijbehorende bouwwerken en voor het bouwen van een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen vanuit medisch-sociale noodzaak.

6.3.3 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeer-, verblijf- en parkeervoorzieningen, gericht op verblijf en afwikkeling van het doorgaande verkeer en evenementen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Voor het bouwen van deze gebouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

6.3.4 Leiding - Riool

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het riool, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.

Op deze gronden mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van het beheer en onderhoud van de rioolpersleiding en ter vervanging en vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemmingen ter plaatse, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de leiding en alvorens de beheerder van de leiding is gehoord.

Ter bescherming van de leiding is voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Krachtens de Wet ruimtelijke ordening, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van een Brede School in Sleeuwijk. Aangezien hiermee sprake is van één van de zaken genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is kostenverhaal verplicht. De gemeente bouwt de nieuwe Brede School en blijft eigenaar van de grond en van het nieuwe gebouw. In het kader van dit bestemmingsplan is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk, omdat het verhaal van de exploitatiekosten anderszins verzekerd is. Immers de gronden van het plangebied zijn, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, in eigendom van de gemeente.

Financiële haalbaarheid
De dekking van de projectkosten is voorzien in de gemeentelijke begroting. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg

8.1 Overleg met overlegpartners

Overleg is nodig om te komen tot goede bestemmingsplannenn om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren.

Het overleg wordt gevoerd met de besturen van de betrokken gemeenten, het Waterschap Rivierenland en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro). De volgende partijen hebben een vooroverlegreacties gegeven:

  • Regioarcheoloog;
  • Brandweer Midden- en West-Brabant;
  • Waterschap Rivierenland en
  • Provincie Noord-Brabant.

In bijlage 4 is de Nota van inspraak en vooroverlegreacties terug te vinden. Daarin zijn de reacties samengevat en van een antwoord voorzien. Ook is aangeven waar het bestemmingsplan wordt aangepast.

8.2 Overleg met omwonenden en andere belangstellenden

Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kern Sleeuwijk: Brede School' heeft vanaf 8 januari 2015 voor een periode van 3 weken ter visie gelegen. Er zijn twee inspraakreacties ingediend.

  • Notenlaan 96 (namens de bewoners van de Notenlaan 96, 98, 100, 102 en 104);
  • Hervormde gemeente Sleeuwijk.

In bijlage 4 is de Nota van inspraak en vooroverlegreacties terug te vinden. Daarin zijn de reacties samengevat en van een antwoord voorzien. Ook is aangeven waar het bestemmingsplan wordt aangepast.

Vaststellingsprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan “Kern Sleeuwijk: Brede school” heeft vanaf 20 maart 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode stond voor een ieder de mogelijkheid open om hun zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad kenbaar te maken. Hierop is 1 reactie binnengekomen. Deze reactie is samengevat en voorzien van een antwoord (zie Nota van zienswijzen, bijlage 5).