direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Werkendam: MFA Hooftlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Werkendam is voornemens de locatie De Kwinter (Hooftlanden 1 in Werkendam) te herontwikkeling. Deze herontwikkeling voorziet in de bouw van een multifunctionele accommodatie (verder: MFA). Omdat het vigerende bestemmingsplan 'Kern Werkendam' de ontwikkeling van een MFA, zoals beoogt, op deze locatie niet toestaat, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt aan de noord-, zuid- en westzijde begrensd door de weg Hooftlanden. De Vissersdijk vormt de oostelijke plangrens. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01_0001.jpg"  
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: maps.google.nl)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment is het bestemmingsplan 'Kern Werkendam' (onherroepelijk per 26 november 2011) vigerend ter plaatse van het voorliggende plangebied. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Groen', 'Water' en 'Horeca' met de functieaanduiding 'maatschappelijk'. Tot slot geldt er voor een klein stukje van het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1'.

1.4 Opzet van de toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met bijlagen waarin relevante onderzoeksresultaten zijn opgenomen en de resultaten van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Beschrijving bestaande situatie', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan zal verslag worden gedaan van inspraak en (voor)overleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven en hoe deze verankerd is in het bestemmingplan. Ingegaan wordt onder andere op de historische ontwikkeling, landschappelijke en stedenbouwkundige aspecten, de verkeersstructuur, de cultuurhistorische waarden en de functionele opzet.

2.2 Historische ontwikkeling

De eerste keer dat Werkendam als nederzetting wordt genoemd is in 1230. In die tijd werd de plaats nog Werkine genoemd. De kern ontleent haar naam aan het riviertje de Werken, destijds aangeduid als Wikene(munde).

De ligging aan het water heeft een bijzondere rol gespeeld in de geschiedenis van Werkendam. Veel van de bewoners van Werkendam hebben een werkrelatie met het water, of hadden deze. Daarnaast is Werkendam getroffen door de watersnoodsramp van 1953. Voor langere tijd kende Werkendam een veelvoud aan havens, deze zijn vanaf de 20e eeuw langzaamaan vrijwel allemaal gedempt.

Zoals zoveel kleinere kernen kende ook Werkendam na de Tweede Oorlog een periode van groei. Kenmerkende uitbreidingswijken uit de vorige eeuw maken nu een groot deel uit van de kern. Delen van Werkendam zijn echter nog herkenbaar als historische kern. Dit geldt niet voor het gedeelte waar het plangebied in ligt. Mogelijk dat er nog archeologische resten van de historische kern te vinden zijn binnen een klein deel van het plangebied (zie paragraaf 4.9).

2.3 Beschrijving planlocatie

Het plangebied ligt nabij het centrum van de kern Werkendam. Het pand dat binnen het plangebied aanwezig is wordt gebruik als partycentrum. Dit betekent dat er onder andere feesten en partijen worden georganiseerd. Verder liggen parkeer- en verkeersvoorzieningen binnen het plangebied. Aan de noord- en oostzijde ligt een groenzone en water in de vorm van waterberging. Aan het plangebied grenzen diverse woongebieden. Ten westen van het plangebied ligt een kerk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Brabant zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma’s Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS inclusief Natura 2000-gebieden;
  • buisleidingennetwerk ruimtelijk mogelijk maken;
  • onderzoek naar goederenvervoer over het spoor;
  • hoofdenergienetwerk (380 KV) over de grens;
  • voorkeursgebieden grootschalige windenergie Westelijk Noord-Brabant.


Doorwerking plangebied
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt betreft een beperkte herstructurering in de bebouwde kom van Werkendam (gemeente Werkendam). De bouw van de nieuwe MFA ter vervanging van het partycentrum is passend binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, betreft de bouw van de nieuwe MFA ter vervanging van het partycentrum. Er is sprake van bestaand stedelijk gebied en voor het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Geconstateerd kan worden dat onderhavig bestemmingsplan niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In verband met wijzigingsplanwijzigingen/uitgebreide omgevingsvergunning is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing tegenwoordig gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ geïntroduceerd (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht toegepast moet worden bij wijzigingsplannen of projectafwijkingsbesluiten die een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maken. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt, is in art. 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Bij de toepassing van de Ladder dienen de volgende treden doorlopen te worden:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Trede 1: de voorliggende ontwikkeling betreft de samenvoeging van een aantal functies (onderwijs, bibliotheek, gymzaal en kinderdagverblijf) die op hun huidige locatie geamoveerd worden. Er is dus in feite sprake van een vervangingsvraag volgend uit een bestaande behoefte.

Trede 2: uit trede 1 blijkt dat er een actuele (regionale) behoefte is aan de MFA. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, in een deel van Werkendam waar voorheen een partycentrum was gelegen. Er is dus ook sprake van herstructurering van een voormalig bebouw gebied.

Trede 3: aan deze trede hoeft niet te worden getoetst aan gezien de toets aan trede 1 en trede 2 positief is doorlopen.

3.2 Provinciaal

3.2.1 Structuurvisie 2010

In de structuurvisie RO benoemt de provincie haar provinciale ruimtelijke belangen en de wijze waarop zij deze behartigt. De structuurvisie is opgebouwd uit een ‘Deel A Visie en sturing’, waarin de ruimtelijke visie, de belangen en de sturingsfilosofie is opgenomen. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen.

  • 1. Regionale contrasten;
  • 2. Een multifunctioneel landelijk gebied;
  • 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • 4. Een betere waterveiligheid door preventie;
  • 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • 6. Ruimte voor duurzame energie;
  • 7. Concentratie van verstedelijking;
  • 8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
  • 9. Groene geledingszones tussen steden;
  • 10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • 11. Economische kennisclusters;
  • 12. (inter)nationale bereikbaarheid;
  • 13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken, ontwikkelen, beschermen en stimuleren.

In ‘Deel B Structuren en beleid’ staat op welke wijze de provincie stuurt op de functies in Noord-Brabant. Daarvoor zijn vier ruimtelijke structuren opgesteld: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als ‘Kernen in het landelijk gebied’.

Stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant.

De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. de provincie onderscheidt de volgende twee gebieden:

  • Stedelijk concentratiegebied;
  • Kernen in het landelijk gebied.


Ladder voor duurzame verstedelijking
Om het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang te bezien met de mogelijkheden voor inbreiden en herstructurering, heeft het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie gebruikt deze ladder voor haar afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik. Dit geldt zowel op strategisch niveau (programmering en locatieafweging) als op operationeel niveau, zoals bij ruimtelijke besluiten en uitgifte. Voor die gevallen waar het hanteren van de ladder leidt tot de keuze voor uitbreiding van verstedelijkingsruimte zijn in de Verordening ruimte zoekgebieden voor verstedelijking aangegeven.

Kernen in het landelijk gebied
In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Het stedelijk gebied 'aan de randen' van de provincie, krijgt te maken met een afnemende groei van de woningbehoefte en op termijn zelfs (een beperkte mate van) krimp. Deze afnemende woningbehoefte biedt kansen voor verbetering van de kwaliteit, door gerichte ingrepen als verdunning en vergroening. Het is daarbij wel belangrijk om concurrentie tussen gemeenten en regio's, overproductie en leegstand te voorkomen. Het belang van regionale afspraken neemt daardoor toe.

Doorwerking in het plangebied
Werkendam ligt in de zone aangeduid als Kernen in het landelijk gebied. De MFA wordt in de kern zelf gerealiseerd. In paragraaf 3.1.3. is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toets is positief doorlopen. De voorliggende ontwikkeling is niet in strijdt met de ambities uit de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Verordening ruimte

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, en de Verordening is per 19 maart 2014 in werking getreden. In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels voor:

  • stedelijke ontwikkeling;
  • cultuurhistorie;
  • agrarische ontwikkeling en windturbines;
  • water;
  • natuur en landschap.

De verordening wijst het gebied waarin het plangebied zich bevindt aan als ‘Bestaand stedelijk gebied, kernen in het landelijk gebied’.

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (art. 3.1)

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
    • a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
    • b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
  • 2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
    • a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
    • b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
    • c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.
  • 3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:
    • a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de water-huishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waar-den en de landschappelijke waarden;
    • b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

Bestaand stedelijk gebied (Art. 4)
4.1 Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

  • a. stedelijk concentratiegebied;
  • b. kernen in landelijk gebied.


4.2 Stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Doorwerking in het plangebied
Het onderhavige plan, de sloop van bestaande bebouwing ten behoeve van de MFA past binnen het provinciaal beleid en regelgeving zoals gesteld onder artikel 4 van de Verordening Ruimte en in het bijzonder artikel 4.2. Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Met deze structuurvisie Land van Heusden en Altena leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. In de structuurvisie wordt voor alle vijf beleidsvelden (wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit) steeds vier vormen van gemeentelijke regie onderscheiden. Het gaat dan om ruimtelijke ontwikkelingen die de gemeenten tot hun basisverantwoordelijkheid rekenen (moeten), ontwikkelingen die hun ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn maar waarbij de gemeenten zo goed mogelijk kansen willen benutten (kunnen) en tenslotte ontwikkelingen die de gemeenten willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden aantasten (voorkomen).

Met betrekking tot voorzieningen vinden de gemeenten dat de volgende basisfuncties beschikbaar blijven voor de inwoners van het Land van Heusden en Altena:

  • a. Onderwijs- en onderwijsgerelateerde voorzieningen:
    • 1. Primair onderwijs, inclusief bewegingsonderwijs.
  • b. Bibliotheek;
  • c. Maatschappelijke voorzieningen:
    • 1. Ontmoetingsruimtes;
    • 2. Jeugdwerk;
  • d. Sportvoorzieningen;
  • e. Locaties voor en inrichting van speelruimte;
  • f. Zorgvoorzieningen.


Doorwerking plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een aantal basisvoorzieningen binnen een MFA. Dit betreffen onderwijsfuncties, een kinderopvang, een bibliotheek en een sportzaal/gymzaal. Het kinderdagverblijf is een voorziening die ook van maatschappelijke waarde is. Het pand zal ook de (maatschappelijke) functie van dorpshuis krijgen. De voorgenomen MFA geeft invulling aan het beleid van de gemeente Werkendam.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Groenstructuurplan

In het Groenstructuurplan (GSP) is het ruimtelijk beleid voor het openbaar groen vastgelegd. Het GSP geeft inzicht in de kwaliteit van het openbaar groen en geeft aan waar verbeteringen nodig zijn. Het GSP is een beleidsplan voor een periode van 10 jaar en is in 2009 vastgesteld. Het beleidskader voor het GSP is afgeleid van het GSP uit 1998. Op hoofdlijnen is dit beleid voortgezet en in onderliggend GSP overgenomen. Per kern is aangegeven wat de kwaliteit binnen het betreffende gebied is en waar eventuele verbeteringen liggen. Voor Werkendam is de groenstructuur hieronder afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01_0002.jpg"  
Figuur 3.1. Groenstructuurplan  

Doorwerking plangebied
Aan de noord- en oostzijde is sprake van een neven groenstructuur. Deze zone is dan ook als 'Groen' bestemd, hiermee wordt geborgd dat daar alleen groen kan worden aangelegd.

3.4.2 Waterplan Werkendam 2008-2015

Om de samenwerking op het aspect water vorm te geven hebben de gemeente en het Waterschap Rivierenland gezamenlijk een waterplan ontwikkeld voor de kernen van de gemeente Werkendam. Dit betreft het Waterplan Werkendam 2008-2015 en is in november 2007 vastgesteld door de raad van de gemeente Werkendam. Ook is er een Uitvoeringsprogramma Waterplan 2008-2015 vastgesteld.

Centraal staat het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem dat voldoet aan de Europese en landelijke normen. Dit watersysteem is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. Er zijn concrete afspraken gemaakt over de stedelijke wateropgave en de vereiste inspanningen om het watersysteem op orde te brengen en te houden. Subdoelstellingen zijn:

  • Het afstemmen van waterbeleid binnen en buiten de gemeente, zodat de stedelijke wateropgaven gerealiseerd worden de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.
  • Het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn van water; daartoe worden bij de uitvoering van het plan waar mogelijk bewoners betrokken.
  • Het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging en de doorwerking daarvan in de ruimtelijke ordening en (meerjaren)begrotingen van beide partijen. Kosteneffectiviteit en laagst mogelijke kosten zijn hierbij voorwaarden.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om water van het begin af aan mee te nemen in de planvorming, om dat te waarborgen is een verplichte watertoets in het leven geroepen. Daarbij moet worden gedacht aan verschillende waterthema’s, zoals waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud. In het kader van het voorliggende plan wordt advies gevraagd aan de waterbeheerder. Hiertoe is een waterparagraaf opgeste ld (zie paragraaf 4.9).

De ambities voor Werkendam zijn met name gericht op het watersysteem in het binnendijkse deel van de kern. In het waterplan zijn maatregelen afgesproken om invulling te geven aan de wateropgave. Deze maatregelen zijn in de kern Werkendam inmiddels uitgevoerd middels het vergroten van delen van de singels in Werkendam. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat de waterhuishouding niet verslechterd, maar verbeterd. In de waterparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

Doorwerking plangebied
De aandachtspunten die genoemd worden, in het kader van de watertoets, worden behandeld in paragraaf 4.9. Het Waterschap Rivierenland wordt nog in de gelegenheid gesteld te reageren op het plan.

3.4.3 Gemeentelijk Rioleringsplan Werkendam 2010-2014

In het gemeentelijk Rioleringsplan Werkendam 2010-2014 is beschreven op welke wijze in de komende jaren invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het plan beschrijft de visie op een duurzame stedelijke waterhuishouding en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren.

In het Gemeentelijke Rioleringsplan staan geen rioolmaatregelen genoemd voor deze locatie. Wel zijn Waterplanmaatregelen uitgevoerd die een positieve invloed hebben op de locatie, zoals het vergroten van de singels in Werkendam.

Doorwerking plangebied
Op grond van het Rioleringsplan Werkendam zal het regenwaterriool moeten worden afgekoppeld. De uitwerking hiervan vindt plaats buiten het bestemmingsplan om.

3.4.4 Welstandsnota

Uit de welstandsnota van de gemeente Werkendam blijkt dat het plangebied binnen het gebied T4 ligt: op zichzelf staande bebouwing. Hiervoor geldt een welstandstoets.

Doorwerking plangebied
De welstandstoets zal worden uitgevoerd op het moment dat het gebouw ontwerp gereed is.

3.4.5 Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016

Het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer is opgenomen in de Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016. De kadernota is enerzijds een strategisch document op hoofdlijnen, waarin de algemene koers op het gebied van verkeer is vastgesteld. Tevens bevat het document een concreet werkprogramma met maatregelen die in de planperiode zullen worden genomen. Het uitgangspunt voor de visie is duurzame mobiliteit, waarbij het zoeken naar een balans tussen veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid centraal staat. De kadernota gaat uit van de volgende vier invalshoeken:

  • verkeersveiligheid: zowel objectief als subjectief;
  • leefbaarheid: zowel objectief als subjectief;
  • bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen en doelgroepen;
  • communicatie: draagvlak creëren voor beleid bij publieke en private partijen.

Het doel is om voor de periode van 2007 tot 2016 een bijdrage te leveren aan het optimaliseren van leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid, door duurzame basisvoorzieningen en maatregelen aan te leggen voor alle doelgroepen en vervoerswijzen. Binnen de bebouwde kom ligt de nadruk meer op leefbaarheid en veiligheid dan op autobereikbaarheid. Onderdeel van het verkeersbeleid is het inrichten van de wegen conform Duurzaam Veilig.

Doorwerking plangebied
In paragraaf 4.10 is ingegaan op de verkeersaantrekkende werking van de MFA. Ook is aangegeven wat de verkeersaantrekkende werking in de huidige situatie is. Per saldo is er sprake van een toename van 192 verkeersbewegingen, met dien verstande dat de wegen Hooftlanden/Sportlaan voldoende capaciteit hebben om de toename op te vangen. Er is wel sprake van een toename van verkeer op piekmomenten (zoals bij halen/brengen van kinderen). Om de verkeersveiligheid te waarborgen neemt de gemeente Werkendam maatregelen. Deze zijn aan omwonenden gepresenteerd.

3.4.6 Integraal Huisvestingsplan

Het huidige schoolgebouw Het Kompas is gevestigd aan de Raadhuislaan en bouwkundig gezien aan vervanging toe. In het Integraal Huisvestingsplan is nieuwbouw in 2017 gepland.

Enkele jaren geleden is de locatie Kwinter aangewezen als nieuwe vestigingslocatie. Deze locatie komt per 1 februari 2016 beschikbaar omdat het sociaal cultureel centrum dat thans op deze locatie is gevestigd om exploitatietechnische redenen wordt afgestoten. De locatie Kwinter is zeer geschikt voor nieuwbouw van de school: de locatie ligt op een opvallende en goed bereikbare plek in het centrum van het dorp.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht scholen en voorzieningen die gericht zijn op behoud en versterking van de leefbaarheid in kleine kernen te integreren in brede scholen.

Ter uitvoering van dit beleid werd besloten op de locatie Kwinter een multifunctionele accommodatie op te richten die voorziet in de huisvesting van twee basisscholen (Kompas en Sigmond), kinderopvang, gymzaal, bibliotheek en dorpshuisfunctie.

Doordat ook de Sigmondschool aansluit bij de brede school, wordt die vrijkomende ruimte ingezet voor huisvesting van een school voor speciaal onderwijs, De Akker, die thans in een tijdelijke, noodaccommodatie gehuisvest is. Het eindresultaat is dat langs de Hooftlanden vier onderwijsvoorzieningen gehuisvest zijn en een ‘onderwijsboulevard’ vormen.

Doorwerking plangebied
De ontwikkeling de Multifunctionele accommodatie Hooftlanden past binnen het gemeentelijke Integraal Huisvestingsplan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan een aantal milieu- en waarde aspecten. Per aspect wordt beschreven hoe deze zich verhoudt tot de MFA.

4.2 Vormvrije m.e.r-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden: dan is het opstellen van een MER nodig.

4.2.1 Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. De ontwikkeling maakt in elk geval geen deel uit van lijst C.

Drempelwaarden Lijst D
In het plangebied wordt de bouw van een MFA mogelijk gemaakt. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare (activiteit D11.2. Bijlage bij het Besluit m.e.r.). De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit mer.

Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebied, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Milieugevolgen
In volgende paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op flora en fauna. Ook daaruit blijken geen nadelige gevolgen.

Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

4.2.2 Conclusie

Het milieubelang is in bovenstaand advies in het plan voldoende afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r. beoordeling is niet nodig.

4.3 Geluid

4.3.1 Beoordelingskader

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan/wijzigingsplan is het conform de Wet geluidhinder (WGH) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen die deel uitmaken van een 30km/h gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).

4.3.2 Onderzoek

In het kader van de bestemmingsplan procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. Er moet worden aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Dit is van belang omdat er geluidsgevoelige functies in de MFA worden mogelijk gemaakt.

De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Sigmondstraat en de Van Randwijklaan. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. De wegen Hooftlanden en een deel van de Sportlaan zijn 30 km/uur-wegen en derhalve niet voorzien van een zone.

Het onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. Het onderzoek is gebaseerd op basisverkeersgegevens die geleverd zijn door de gemeente Werkendam. Deze zijn doorgerekend naar de situatie in 2026 inclusief plan. Volgens deze theoretische benadering ligt het aantal verkeersbewegingen circa 200/300 hoger. In het onderzoek is dus uitgegaan van een zwaarder model dan de praktijk zal uitwijzen. Hierdoor is het onderzoek voldoende representatief, ook in het geval er in de praktijk minder auto's over de wegen zullen rijden.

In de volgende alinea een samenvatting van de resultaten.

Geluidsbelasting op de MFA als gevolg van gezoneerde wegen
De geluidbelasting op de gevels van de MFA ten gevolge van het wegverkeer op de Sigmondstraat bedraagt ten hoogste 35 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van de MFA ten gevolge van het wegverkeer op de Van Randwijklaan bedraagt ten hoogste 34 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wetgeluidhinder wordt ruimschoots gerespecteerd.

Geluidsbelasting op de MFA als gevolg van 30 km/h wegen
De geluidbelasting op de gevels van de MFA ten gevolge van het wegverkeer op de Hooftlanden en de Sportlaan, beide 30 km/uur-wegen is ter plaatse van de zuidzijde van de MFA te classificeren als “goed”. Dit geldt ook voor het de zuidzijde ten gevolge van de Sportlaan. De geluidsbelasting op de noordzijde ten gevolge van de Hooftlanden wordt geclassificeerd als "matig".

Om de geluidbelasting ten gevolge van de beschouwde wegen ter plaatse van het plan te verlagen kunnen in theorie maatregelen worden getroffen. De maatregelen zijn als volgt:

  • Het terugdringen van de intensiteiten op de beschouwde wegen is niet realistisch gezien het feit dat de beschouwde wegen voornamelijk worden gebruikt door bestemmingsverkeer.
  • Het verlagen van de maximum snelheid op een weg die momenteel reeds is uitgevoerd en ingericht als 30 km/uur weg is onrealistisch.
  • Het toepassen van een stiller wegdektype is niet doeltreffend gezien het feit dat bij relatief lage snelheden het motorgeluid overheersend is ten opzichte van het rolgeluid (geluid vanwege de banden in combinatie met wegdektype). Het plaatsen van schermen of andere overdrachtsmaatregelen is gezien de situatie ter plaatse onrealistisch en ook niet gewenst.

Maatregelen in de overdracht stuiten dus overwegende bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard. Gezien het feit dat de Wet geluidhinder in onderhavige situatie niet van toepassing is, is het toepassen van maatregelen bij de ontvanger, in de vorm van dove gevels, niet aan de orde.

De hoogste geluidsbelasting ter plaatse van de noordzijde bedraagt 52 dB inclusief 5 dB aftrek overeenkomstig artikel 110g Wgh. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is in dit geval beperkt, namelijk 4 db. Als zou worden uitgegaan van de normen uit de Wet geluidhinder (voor gezoneerde wegen) zou het mogelijk zijn geweest een hogere waarde vast te stellen. En dat betekent dat het akoestisch klimaat aanvaardbaar kan worden geacht. Hogere waarden vast stellen kan echter niet omdat er sprake is van 30 km/h wegen (waar geen normen voor gelden).

Er is dus slechts sprake van een beperkte overschrijding, op 1 van de 4 meetpunten. Het akoestisch klimaat wordt verder als goed beoordeeld. De conclusie is dan ook dat de geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de niet gezoneerde wegen wordt aanvaardbaar geacht.

Bouwbesluit
De cumulatieve geluidbelasting, exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de wet geluidhinder, ten gevolge van alle wegen (zoneplichtig en niet zoneplichtig) in de directe omgeving van het plangebied Multifunctionele accommodatie Werkendam, bedraagt ten hoogste 58 dB.

De minimumeis aan de geluidswering van uitwendige scheidingsconstructies bedraagt 20 dB. Daarnaast moet er altijd sprake zijn van een binnenniveau van 33 dB. Bij een geluidsbelasting van meer dan 53 dB (33 + 20) moeten er extra maaregelen worden getroffen (deze kunnen worden bepaald bij de bouwtechnische uitwerking van het gebouwontwerp). Omdat de cumulatieve geluidbelasting 58 dB is, zal de geluidswering van uitwendige scheidingsconstructueis 58 - 33 = 25 dB moeten bedragen.

4.3.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden gesteld dat voor het aspect geluid ten gevolge van het wegverkeer er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bij de bouwtechnische uitwerking zal rekening moeten worden gehouden met de eis van 25 dB voor de uitwendige scheidingsconstructie.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beoordelingskader

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In de Regeling NIBM is voor woningbouwprojecten vastgelegd wanneer ze NIBM zijn:

  • woningbouwontwikkeling met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen of
  • twee ontsluitingswegen en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen.


De ontwikkeling van de MFA is qua omvang vele malen kleiner dan de ontwikkelingen die volgens de Regeling NIBM 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit. Uit paragraaf 4.10.1 blijkt dat voor de MFA sprake is van een toename van 193 verkeersbewegingen, op grond daarvan is de NIBM-tool ingevuld (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01_0003.jpg"  
Figuur 4.1 NIBM-tool  

Uit de NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

4.4.2 Conclusie

Gezien het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling.

 

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beoordelingskader

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om de kans dat derden (omwonenden) dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt en langs routes of buisleidingtracés waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom zones ingesteld waarbinnen de risico's moeten worden onderzochten getoetst bij toekomstige bebouwing.

4.5.2 Onderzoek

Inrichtingen
Het plangebied ligt volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) niet binnen de invloedsgebieden van bedrijven of inrichtingen met een veiligheidsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01_0004.jpg"  
Figuur 4.2 Externe veiligheid, plangebied groen omcirkeld (bron: www.risicokaart.nl)  

Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op minimaal 3.000 meter afstand van het plangebied. Hiermee valt de ontwikkeling buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.

Transport gevaarlijk stoffen
Over de wegen in de nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. De dichtstbijzijnde weg waar dergelijk transport over plaats vindt is de A15. Deze ligt op meer dan 2.600 meter afstand van het plangebied. Ook over de A27 vindt dergelijk transport plaats, deze weg ligt op meer dan 2.700 meter afstand. Hiermee vormt deze transportroutes geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Over de rivier De Merwede vindt transport van gevaarlijkse stoffen over water plaats. Deze rivier ligt op ruim 1.000 m2 afstand van het plangebied en vormt dan ook geen belemmering.

Plaatsgebonden risico
Omdat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 is waar het plangebied binnen ligt, hoeft er geen rekening te worden gehouden met plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Voorheen, in de situatie met het partycentrum was er al sprake van een situatie met een grote personendichtheid. Met de ontwikkeling van de MFA blijft hier sprake van, waarbij er een verschil is. Namelijk dat bij de MFA groepen mensen langdurig verblijven in het pand, tevens is er sprake van een groot aantal kleine kinderen.

Gezien het feit dat er geen risicovolle inrichtingen in het gebied zijn gelegen alsmede er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt, vormt het aspect groepsrisico geen belemmering. Omdat er sprake is van een MFA waar kleine kinderen aanwezig zijn is het aspect zelfredzaamheid van belang. Kinderen zijn immers beperkt zelfredzaam.

4.5.3 Conclusie

Gezien het bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Bodem

Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

4.6.1 Bodemonderzoek

Ten behoeve van de MFA is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Het bodemonderzoek betreft zowel een historisch als verkennend onderzoek. Hieruit is gebleken dat:

  • in zowel de bovengrond als in de ondergrond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarden.
  • Het grondwater is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met xylenen en naftaleen.
  • De onderzochte sliblaag is beoordeeld als klasse B slib.

Aan de resultaten van dit onderzoek zijn geen belemmeringen te ontlenen voor de voorgenomen bestemmingswijziging. De onderzochte bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde gebruiksfunctie.

In het grondwater is een bariumgehalte aangetroffen die de tussenwaarde overschrijdt, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid wordt veroorzaakt door natuurlijke oorzaken. Daar het grondwater niet gerekend wordt tot de actuele contactzone, is er geen sprake van direct contactrisico en is er op grond hiervan geen belemmering voor de realisering van bouwwerken met verblijfsruimten op onderhavige terrein. Indien er een wateronttrekking (bronnering) plaats zal vinden, dient men hierover in contact te treden met de waterkwaliteitsbeheerder inzake de lozing hiervan.

Verklaring ten aanzien van grondverzet
In de grond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen ten opzichte van de landelijke achtergrondwaarden. Indien mogelijk dient gewerkt te worden met een gesloten grondbalans. Wanneer er grond wordt afgevoerd van de locatie en toegepast wordt binnen de gemeente Werkendam, dan is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Het voornemen van een toepassing op een andere locatie binnen de gemeente dient gemeld te worden bij www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl of raadpleeg voor meer informatie onze website www.werkendam.nl (menu Verhuizen, (ver)bouwen, Bodeminformatie).

Wordt de vrijkomende grond niet binnen de gemeente Werkendam hergebruikt dan geldt het beleid van de desbetreffende gemeente waar de grond wordt toegepast.

Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.

4.7 Water

4.7.1 Waterbeleid

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.

Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 – 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

De Ministers van Infrastructuur en Milieu (IenM) en Economische Zaken (EZ) hebben het voornemen om het Nationaal Waterplan te wijzigen door hierin de deltabeslissingen en bijbehorende gebiedsgerichte voorkeursstrategieën vast te leggen. Het voornemen hiertoe heeft inmiddels ter visie gelegen zodat ten tijde van het vaststellen van voorliggend plan het huidige Nationaal Waterplan geldt.

Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerplan 2010-2014 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland' beschrijft het waterbeleid van het Waterschap Rivierenland. In het plan wordt ingegaan op de taken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

In de Keur van het waterschap worden de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen beschreven. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan een watervergunning worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

4.7.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie

In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig bebouwd en verhard. In totaal is er circa 9.526 m2 aan verharding aanwezig. Dit is inclusief de betonnen waterbakken. Alleen aan de noord- en oostzijde van het plangebied is groen te vinden. Het water dat binnen het plangebied aanwezig is betreft een kunstmatige waterpartij in een betonnen bak. Deze waterpartij heeft wel een verbinding met een kleine watergang ten noordwesten van het plangebied naast de kerk. De waterbak heeft een hoger waterpeil dan de singels om het Eiland ten zuiden van het plangebied. Het waterpeil wordt op peil gehouden door, door middel van een pompje water in te laten. Als het waterpeil stijgt, loopt het water over via een overloop in de singel rondom het Eiland. Het regenwater van de huidige bebouwing en verharding er om heen is aangesloten op een regenwaterriool dat afvoert naar de singel rondom het Eiland. Een klein deel van het regenwater stroomt oppervlakkig af in de waterbak. Dit betreft ook water vanaf de ten oosten van het plangebied gelegen Vissersdijk. Het afvalwater van de huidige Kwinter is aangesloten op het gemengde rioolstelsel van het rioolgebied Werkendam-west.

4.7.3 Toekomstige situatie

Afvalwater
Het afvalwater van de toekomstige MFA wordt net als in de huidige situatie aangesloten op het gemengde stelsel.

Regenwater
Met de bouw van de MFA worden geen uitlogende materialen gebruikt. Het regenwater van het gebouw en de omliggende verharding worden net als in de huidige situatie niet op het gemengde rioolstelsel aangesloten, maar op nog uit te zoeken wijze afgekoppeld.

Groen en water
De groenstrook wordt gehandhaafd. Voor de huidige waterbakken wordt een plan uitgewerkt door de architect. Mogelijk worden de waterbakken gedempt of overkluisd om extra ruimte te realiseren voor het buitenterrein. In het kader van de watertoets en het beleid van het waterschap dient de huidige beschikbare hoeveelheid waterbergingsruimte behouden te blijven waarbij het uitgangspunt is dat de waterberging in beginsel binnen het plangebied behouden moet blijven. De vorm waarin wordt dus uitgewerkt. De aanwezige waterberging wordt niet wegbestemd. Op de verbeelding is een aanduiding opgenomen ter plaatse van de waterberging. Indien de verharding toeneemt, dient de versnelde afvoer ten gevolge van de extra verharding gecompenseerd te worden door extra waterberging.

Een belangrijk aandachtspunt is de gevoeligheid voor wateroverlast van het naastgelegen gebied. Doelstelling is dan ook dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechterd ten gevolge van de ontwikkeling, maar verbeterd.

Een ander aandachtspunt bij de uitwerking van het plan is de afvoer van water vanaf de Vissersdijk dat nu oppervlakkig afstroomt in de waterbak. Bij overkluizen of dempen van de bak moet dit water op juiste wijze afgevangen en afgevoerd worden.

Een laatste aandachtspunt is de koppeling met de kleine watergang naast de kerk. Indien de waterbakken gedempt worden en de berging op andere wijze opgelost wordt, dient die watergang nog wel af te kunnen voeren.

4.7.4 Conclusie

Het aspect water hoeft geen belemmering te vormen, maar geeft wel de nodige aandachtspunten en randvoorwaarden voor het verdere ontwerp.

4.8 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een natuurtoets1 is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd.

4.8.1 Natuurtoets

Ten behoeve van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoegd. Deze is als bijlage 1 opgenomen. In de volgende alinea's volgt een samenvatting en conclusie van de natuurtoets.

Gebiedsbescherming
Er bevindt zich geen EHS-gebied binnen het plangebied. Van directe aantasting van de EHS is dan ook geen sprake. Ook kunnen significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS in de nabijheid van het plangebied worden uitgesloten. Vanuit dit oogpunt zijn er voor EHS geen belemmeringen.

Op een afstand van 1 kilometer van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied "Biesbosch". Vanwege de omvang, de aard en de ligging van de ontwikkeling in het stedelijke gebied worden geen negative effecten op het Natura 2000-gebied verwacht. Een nader onderzoek (Voortoets) vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.

Beschermde soorten
Binnen het plangebied wordt het bestaande gebouw gesloopt en mogelijk wordt de watergang gedempt. Uit de natuurtoets blijkt dat in het plangebied mogelijk vleermuizen voorkomen. In de watergang zijn vissen waargenomen. De aangetroffen vissoorten zijn niet wettelijk beschermd middels de Flora- en Faunawet; een ontheffing is voor deze soorten niet nodig.

In het plangebied is gezien de geschiktheid van het gebouw (stootvoegen, dakafwerking) de aanwezigheid van vleermuizen niet uit te sluiten. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld op Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn.

Nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen is in uitvoering om de effecten van de plannen inzichtelijk te krijgen. In tabel 7.1 zijn de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventuele noodzaak voor een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangegeven.

Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) en indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt.

In tabel 4.3 zijn de zwaarder beschermde soorten opgenomen die mogelijkerwijs in het plangebied voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01_0005.jpg"  
Figuur 4.3 Flora en fauna adviezen  

Aanbevelingen
In de natuurtoets worden enkele aanbevelingen gedaan welke kunnen worden meegenomen in de verdere detaillering van het gebouwontwerp, terreininrichting en gedurende de bouwwerkzaamheden.

Vleermuizenonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten van de hiervoor beschreven natuurtoets is een nader onderzoek vleermuis uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (2013). In het navolgende de resultaten van dit onderzoek, voor meer informatie wordt verwezen naar het onderzoek (bijlage 2).

In het plangebied De Kwinter zijn vijf veldbezoeken uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen. In totaal zijn drie soorten vleermuizen waargenomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. In het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen (zomer- en/of kraamverblijven) van vleermuizen aangetroffen. De waargenomen vleermuizen in het plangebied foerageren met name rondom de bomenrijen en watergang. Van duidelijke vliegroutes is geen sprake.

Foerageergebied is beschermd als het van essentieel belang is voor het in stand houden van een vaste rust- en verblijfplaats. Dit is het geval als bij het verdwijnen van het foerageergebied de verblijfplaats ook zou verdwijnen. Echter, het plangebied wordt niet intensief gebruikt als foerageergebied. Daarnaast is in de directe omgeving voldoende alternatief en vergelijkbaar foerageergebied aanwezig. Er wordt door het voornemen geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen aangetast.

In het plangebied is in augustus één baltsend mannetje van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Baltsende gewone dwergvleermuizen hebben geen vaste baltsplek, maar zijn veelal mobiel. Roepende mannetjes hebben dus in de nabijheid een territorium en paarverblijfplaats. Paarverblijfplaatsen behoren tot de vaste rust- en verblijfplaatsen en zijn volgens de Flora- en faunawet beschermd. Dergelijke paarverblijfplaatsen kunnen zich zowel binnen als buiten het plangebied bevinden. Binnen het plangebied zijn dergelijke verblijfplaatsen echter niet aangetroffen. Het is dan ook niet te verwachten dat de voorgenomen (sloop)werkzaamheden leiden tot een verstoring van een (beschermde) paarverblijfplaats.

In september 2015 heeft nog een veldbezoek plaatsgevonden dat met name gericht was op het vaststellen van zwermgedrag bij verblijfplaatsen en baltsende mannetjes. Deze avond zijn er in en nabij het plangebied drie foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen en twee baltsende mannetje van de gewone dwergvleermuis. (Paar)verblijfplaatsen zijn er niet gevonden ook is er geen zwermgedrag vastgesteld. De conclusie luidt dan ook dat er geen vast rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in De Kwinter in 2015 zijn aangetroffen.

4.8.2 Conclusie

Uit de natuurtoets 2014 en het nadere onderzoek in 2015 blijkt dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt en dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Beoordelingskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Met invoering van de wet hebben gemeenten een archeologische zorgplicht. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Wanneer er in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden.

4.9.2 Onderzoek

Archeologie
Volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem heeft het plangebied voor een heel klein deel de aanduiding 'historische kernen'. De beleidslijn die hierbij wordt gevolgd is behoud in situ of vroeg in de planfase rekening houden met archeologie en archeologisch onderzoek bij elke bodemingreep dieper dan 0.3 m –mv en groter dan 50 m² uitvoeren.

De regioarcheoloog heeft aangegeven dat, ten aanzien van archeologische resten, het gebied door de aanwezige bebouwing al ernstig is verstoord. Hierdoor is de kans op archeologische resten verwaarloosbaar. Dit betekent dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' niet hoeft te worden opgenomen.

Cultuurhistorie
Sinds 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg hiervan is het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) gewijzigd. Kort gezegd geldt nu voor cultuurhistorie wat al sinds 2007 voor archeologie geldt. Ook voor cultuurhistorie moet nu in elk bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het gaat daarbij niet alleen om cultuurhistorische objecten, ook historische geografie hoort hierbij.

Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van cultuurhistorische waarden waarmee rekening dient te worden gehouden is de erfgoedkaart van de gemeente Werkendam geraadpleegd. Daarnaast is op grond van de Verordening Ruimte ook de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd.

Op de gemeentelijke erfgoedkaart is te zien dat in het plangebied zelf geen monumenten liggen. Ook maakt het net geen deel uit van een beschermd dorpsgebied, het ligt er echter wel in de directe nabijheid van (Vissersdijk). Hiermee wordt rekening gehouden, de MFA voorziet immers niet in bebouwing op de Vissersdijk. Daarnaast blijkt uit de provinciale cultuurhistorische waardenkaart dat het plangebied in een zone ligt die is aangeduid als 'provinciaal belang cultuurhistorie'. Het plangebied ligt in het Land van Heusden en Altena en maakt deel uit van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie 2010. Het gaat om erfgoed dat belangrijk is voor de regionale identiteit. Vanuit provinciaal oogpunt is dit beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie vormt geen belemmering.

Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van aardkundige waarden waarmee rekening dient te worden gehouden, is de Aardkundige waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Deze kaart is eveneens via de Verordening ruimte een verplicht te raadplegen onderdeel. Op de kaart is te zien dat binnen het plangebied geen aardkundige waarden aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op aardkundige waarden.

4.9.3 Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering. Ten aanzien van archeologie blijft de archeologische meldingsplicht (art. 53 Monumentenwet 1988 van krach). Wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, moet dit gemeld worden bij het bevoegd gezag.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Verkeersgeneratie huidige planologische situatie
De huidige bestemming van het terrein is ‘horeca’. De capaciteit van de drie zalen gezamenlijk bedraagt 380 personen. Er is geen speciale categorie ‘feestzaal’ of vergaderruimte. Er zijn in de CRWO geen kencijfers voor restaurants, cafe’s, of congresgebouwen, wel voor discotheken: 39,2 auto-verkeersbewegingen per 100 m2 BVO. Praktijkcijfers elders geven aan dat bij een capaciteit van 380 personen een vloeroppervlakte van 380 m2 nodig is. De uit kencijfers gehaalde verkeersgeneratie (voor discotheken) van 39,2 bewegingen per 100 m2 op: (39,2/100) x 380 geeft 148,96 ritten, dus afgerond 75 auto’s (nagenoeg gelijk aan de huidige parkeercapaciteit).

Uitgaande van gemiddeld 2,15 personen (landelijke kencijfers) per auto zou dat betekenen dat bij een volle bezetting met 380 personen, volgens de verkeersgeneratie, 160 bezoekers met de auto komen en de overige 220 met de fiets of te voet. Dat is voor het huidige gebruik in de kern Werkendam aannemelijk. Bij een volledige bezetting geeft dat dus een verkeersgeneratie van 149 autoritten. Dit om een beeld te geven van een piekmoment. Het is niet bekend hoe vaak een volledige bezetting plaatsvindt en hoe de gemiddelde bezetting per weekdag is.

Conclusie huidige planologische situatie: 148,96 verplaatsingen per weekdag uitgaande van volledige bezetting eenmaal per dag.

Verkeersgeneratie toekomstige bestemming
De toekomstige verkeersgeneratie van auto’s wordt bepaald door de verschillende functies van het de bouwen MFA. Bij de berekening is uitgegaan van de effectieve ruimten, dus zonder berging, toiletten, etc. Het gemiddelde per weekdag van alle functies gezamenlijk is 342 verplaatsingen. Zie figuur 4.4. voor de onderverdeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01_0006.png"  
Figuuur 4.4. Verkeersgeneratie toekomstige bestemming  


Dit betekent dat voor de luchtkwaliteitsberekening uitgegaan moet worden van een toename van 193 verplaatsingen (342 toekomstig – 148,96 huidig) gemiddeld per dag. Uitgaande van een gelijke verdeling van/richting Sigmondstraat en van/richting Van Tienhoven van de Bogaardstraat betekent dat aan beide aangrenzende wegvakken een stijging van gemiddeld 97 auto’s per dag. Een deel hiervan bestaat uit verkeer dat nu al naar de Sigmondschool gaat en dus al gebruik maakt van Hooftlanden/Sportlaan. Het aantal verplaatsingen met de auto zal hierdoor minder toenemen dan hierboven berekend. Ook het aantal vrachtwagens zal naar verwachting dalen, de huidige Kwinter zal vaker bevoorraad worden dan het te bouwen MFA.

Op een weekdaggemiddelde van circa 3.100 voertuigen (verkeerstelling november 2014 en februari 2015) op de Hooftlanden/Sportlaan geeft dat geen noemenswaardige verhoging. In de praktijk is het effect van het huidige gebruik van de Kwinter op het resultaat van de verkeerstelling minimaal. De huidige Kwinter wordt namelijk aanzienlijk minder frequent gebruikt ten opzichte van jaren geleden. De toekomstige verkeersintensiteit wordt bepaald door de huidige intensiteit en de verwachte intensiteit van het MFA bij elkaar op te tellen: circa 3.100 + 342 = circa 3.442 voertuigen per weekdag. Deze toekomstige intensiteit voor de Hooftlanden en Sportlaan valt ruim binnen de maximale intensiteit voor een erftoegangsweg van 6.000 voertuigen per weekdag.

De Hooftlanden/Sportlaan wordt niet alleen door motorvoertuigen maar ook door fietsers en voetgangers gebruikt. In een dergelijke erftoegangsweg (30 km/u) is het gebruikelijk dat deze categorieën gezamenlijk de weg gebruiken. Er zijn geen structurele telcijfers bekend van het aantal fietsers en voetgangers. Wel is de drukste ochtendspits rond het ingaan van de scholen geobserveerd. Ter hoogte van de Vissersdijk passeerden ruim 100 fietsers en 30 voetgangers. Deze zijn voornamelijk op weg geweest richting Sigmondschool en Groenewegenschool en wellicht een paar kinderen richting het Kompas of elders.

Over de te verwachten generatie van fietsers en voetgangers is landelijk weinig bekend. Het percentage kinderen dat op de fiets naar school komt schommelt elders tussen 50 en 67 procent. Om een beeld te hebben van de toekomstige situatie is het aantal fietsen op een zonnige dag geteld. Bij het Kompas stonden 160 kinderfietsen en bij de Sigmondschool 80. Dit komt overeen met 240 fietsen op 425 leerlingen (huidige totaal van beide scholen) en dat komt met 56,47% overeen met de gemiddelde situaties elders.

In de nieuwe situatie zullen van de verwachte 397 leerlingen vermoedelijk 56 procent met de fiets komen, dat zijn 224 fietsers op de verschillende routes van en naar de huidige Kwinter. Een deel maakt nu al gebruik van Hooftlanden/Sportlaan, maar het geeft toch een flinke stijging van het aantal fietsers op, met name op de piekmomenten met het in- en uitgaan van de bestaande en te bouwen scholen.

Toekomstige verkeerssituatie
De verplaatsingen vanwege de huidige Kwinter en de toekomstige MFA vinden duidelijk op verschillende momenten plaats. De Kwinter wordt met name in de avonden en in het weekend gebruikt. De MFA-functies bibliotheek, sportzaal en dorpshuis naar verwachting ook. De bibliotheek zal overdag door schoolkinderen gebruikt worden en geen extra verkeer aantrekken daarmee. Het dorpshuis-gedeelte zal overdag nauwelijks gebruikt worden omdat deze ruimte ook door de Buitenschools Opvang mogelijk gebruikt kan worden, evenals de keukenruimte. De functies school en kinderdagverblijf/peuterspeelzaal leveren alleen op werkdagen autoverplaatsingen op. De theoretische gemiddelden per weekdag worden volgens richtlijnen met 1,4 gecorrigeerd naar een werkdaggemiddelde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.01BP1116KWMfaHooft-VA01_0007.png"  
Figuur 4.5. Toekomstige verkeersgeneratie.  

De piek in het aantal auto's ligt normaal gesproken bij het ingaan van de school. Tussen de middag blijven een aantal kinderen over en 's middags worden bij elkaar spelende kinderen gezamenlijk opgehaald of gaan naar de BSO. Verwachting is dat het bij de grootste piek om 100 verplaatsingen, dus 50 auto's die aan komen en weer vertrekken. Een deel passeert in de huidige situatie al het terrein van de Kwinter vanwege het wegbrengen of ophalen van kinderen op de Sigmondschool.

Verkeersveiligheid
Het aantal geregistreerde ongevallen is niet hoog: 14 ongevallen in de 12 voorgaande jaren, met name blikschade en een enkele gewonde. Het huidige snelheidsbeeld geeft geen buitengewoon hoge snelheden. Zoals op alle wegen wordt ook op de Hooftlanden/Sportlaan regelmatig te hard gereden, maar niet bovengemiddeld. De gemiddelde snelheid ligt op 30-32 km/u en de V85 (de snelheid die 85% van het verkeer maximaal rijdt, incidenten worden daarmee buiten beschouwing gelaten) is ongeveer 40 km/u. Dat geeft een normaal verkeersbeeld vergeleken met andere wegen, ook buiten de gemeente Werkendam.

Er is sprake van een flinke toename in aantallen auto's op een kort tijdsbestek. De drukste uren rondom schooltijden in de huidige situatie in de Hooftlanden/Sportlaan geven een verkeersbeeld van 250 – 280 auto’s in de huidige situatie blijkt uit de verkeerstelling. Echter is op het drukste moment van de week het uurtotaal tussen 350 en 410 (telpunt Hooftlanden en telpunt Sportlaan) op zaterdagmiddag. De capaciteit van de weg is gezien de observaties en dat er geen klachten bekend zijn, toereikend.

Wel geeft de combinatie van het toenemende autoverkeer en het aantal fietsers een verslechtering van de verkeersveiligheid. In de huidige situatie vinden al regelmatig bijna-ongevallen plaats. Voor de voetgangers wordt het met oversteken lastiger maar langs de Hooftlanden en Sportlaan veranderd er van hen niets. Wel wordt het oversteken lastiger door het toenemende verkeer, maar voldoet nog aan de stelregel dat onder 400 autobewegingen per uur een weg voldoende oversteekbaar is.

De gemeente Werkendam neemt voorbereidingen om de Hooftlanden/Sportlaan her in te richten in het kader van verkeersveiligheid. De omwonenden zijn hiervan inmiddels op de hoogte gesteld.

4.10.2 Parkeren

Er is een berekening uitgevoerd om de parkeerbehoefte in beeld te brengen. Deze is toegevoegd als bijlage bij de toelichting. Uit de parkeerbehoefte blijkt dat de minimale parkeerdruk neerkomt op 34,9 en de maximale parkeerdruk neerkomt op 81,1 parkeerplaatsen. Deze maximale parkeerdruk is in principe een theoretisch moment waarbij alle gebruikers en bezoekers van de MFA op hetzelfde moment een parkeerplaats zoeken. In de praktijk zal het eerder zo zijn dat de gymzaal geen aparte parkeervraag kent op het moment dat de school in gebruik is. Immers, dan staat de gymzaal in principe ten dienste van de school en niet voor anderen.

De kans dat alle functies tegelijkertijd een maximale parkeervraag kennen is daarom uitgesloten. Het is dan ook redelijk om uit te gaan van een gemiddelde parkeerdruk op basis van de gemiddeld richtlijn. Die komt uit op 58 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is in principe voorzien in de aanleg van 70 parkeerplaatsen. Dit aantal ligt tussen de gemiddelde parkeerdruk en de maximale parkeerdruk. Voor dit aantal van 70 parkeerplaatsen, ruim boven het gemiddelde, is gekozen om dat piekmomenten zich alleen voordoen bij slecht weer. Daarnaast is er alleen zondag sprake van dubbelgebruik door de bezoekers van de nabije kerk.

De gemeente Werkendam heeft de parkeerdurk in de praktijk geobserveerd. Hieruit bleek dat bij de bestaande schoollocaties 86 auto’s geparkeerd stonden. Hierbij is bekend dat een aantal auto’s bij de Sigmondschool van leerkrachten van de naastgelegen school de Akker zijn en bij beide scholen een aantal geparkeerde auto’s van omwonenden zijn. Met de scholen is dit beeld besproken en is vanuit de scholen aangegeven dat 70 parkeerplaatsen voldoende zal zijn.

4.10.3 Conclusie

De toename van het autoverkeer, fietsers en voetgangers als gevolg van de MFA vormt op zich geen belemmering. Wel is de combinatie van deze toenames tegelijkertijd rondom het in- en uitgaan van scholen aanleiding om maatregelen te onderzoeken om de verkeersstromen beter te scheiden of het doorgaande verkeer te minderen.

Het piekmoment van 81,1 parkeerplaatsen komt in de praktijk niet of nauwelijks voor, in paragraaf 4.10.2 is dit gemotiveerd. Met betrekking tot parkeren kan dan ook worden geconcludeerd dat de 70 parkeerplaatsen voldoende capaciteit bieden om de gemiddelde parkeerdruk van 58 parkeerplaatsen op te vangen.

4.11 Milieuhinderlijke bedrijvigheid

4.11.1 Beoordelingskader

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG’. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstanden lijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstanden lijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstanden lijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd. Onder gemengd gebied is een gebied een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

4.11.2 Doorwerking naar plan

De te realiseren MFA ligt in een omgeving waar verschillende functies in zijn gelegen. Het gaat om verschillende woongebieden die ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied zijn gelegen. Ten oosten van het plangebied een bedrijf. In het westen ligt een kerk. Het plangebied zelf heeft een horeca functie Om die reden kan worden gemotiveerd dat er sprake is van een gemengd gebied.

De richtafstand voor de MFA die wordt gehanteerd wanneer sprake is van gemengd gebied, bedraagt 10 meter (SBI code, 852, 8531). Er wordt gemeten vanaf de bestemmingsgrens omdat de speelplaats en parkeerplaats (SBI code 5221, richtafstand 10 meter) van de MFA buiten het bouwvlak ligt.

De omliggende functies vormen vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de MFA. De toets spitst zich dan op de vraag of de MFA een belemmering vormt voor de omliggende gevoelige functies: de woningen. De woningen die het dichtst bij het terrein van de toekomstige MFA zijn gelegen, liggen op een afstand van circa 20 meter of meer. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand voor gemengd gebied. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de MFA in hoofdzaak gebruikt wordt op weekdagen en niet in de vakanties/ weekenden. De school is alleen geopend gedurende werktijden.

Omdat er ook een sportzaal/ gymzaal (SBI code 931) wordt gerealiseerd is er tevens sprake van een richtafstand van 30 meter. De sportzaal/gymzaal is een integraal onderdeel van de school en wordt binnen datzelfde bouwvlak gebouwd. De afstand tussen het bouwvlak en de woning die hier het dichtst op ligt is circa 30 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

4.11.3 Conclusie

Concluderend wordt gesteld dat vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering er geen belemmeringen zijn voor de voortgang van de woningbouwontwikkeling.

4.12 Brandveiligheid

4.12.1 Regelgeving

De gemeente Werkendam heeft met de het Brandweercluster Land van Heusden en Altena afgesproken het toetsingskader dat het cluster hanteert in het bestemmingsplan op te nemen.

  • 1. Bereikbaarheid brandweer via de openbare weg.
    Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR).

    Een door de brandweer te gebruiken toegang van de gebouwen moet tot op een afstand van maximaal 40 meter te benaderen zijn met brandweervoertuigen. Een opstelplaats voor een blusvoertuig moet een minimale breedte hebben van 4 meter en een minimale lengte van 10 meter.

    De rijloper naar een opstelplaats of een bluswatervoorziening moet:
    • 1. een vrije breedte hebben van ten minste 4,5 meter en over een breedte van ten minste 3,25 meter zijn verhard, en over een breedte van ten minste 4,5 meter een vrije hoogte hebben van ten minste 4,2 meter;
    • 2. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en een asbelasting van ten minste 100 kN;
    • 3. op doeltreffende wijze kunnen afwateren;
    • 4. alleen bochten hebben met een straal c.q. een draaicirkel of rijcurve die afgestemd is op vrachtauto’s.

      Let op: dit betreffen uitgangspunten waar een ruimtelijk plan in de basis aan moet voldoen. Het Bouwbesluit geeft de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om hier gemotiveerd van af te wijken bij bijvoorbeeld gebouwen met een lage vuurbelasting of gebouwen waar geen mensen verblijven. Al deze situaties dienen apart beoordeeld te worden en er zal door de brandweer een oordeel/advies gegeven worden of de bereikbaarheid voor het soort gebouw toereikend is.

  • 2. Bluswatervoorziening
    Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR)
    • 1. Primaire bluswatervoorziening

Op een afstand van maximaal 40 meter van een door de brandweer te gebruiken toegang van een gebouw moet een ondergrondse brandkraan aanwezig zijn. De capaciteit van de brandkraan dient minimaal 60 m3 per uur te bedragen bij gelijktijdig gebruik van twee brandkranen.

    • 1. Secundaire bluswatervoorziening

Binnen een straal van 225 meter en binnen een afstand van 320 meter over de weg dient voor het gebouw en de woningen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een geboorde put, een brandput, een voor de brandweer te bereiken open water of een reservoir. De capaciteit van de secundaire bluswatervoorziening dient ten minste 90 m3 per uur te bedragen. Deze capaciteit moet gedurende ten minste 5 uur kunnen worden geleverd.

Let op: zoals ook voor de bereikbaarheid, betreffen dit eveneens de uitgangspunten waar een ruimtelijk plan in de basis aan moet voldoen. Het Bouwbesluit geeft de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om hier gemotiveerd van af te wijken bij bijvoorbeeld gebouwen met een lage vuurbelasting of gebouwen waar geen mensen verblijven. Al deze situaties dienen apart beoordeeld te worden en er zal door de brandweer een oordeel/adviesgegeven worden of de aanwezige bluswatervoorzieningen toereikend zijn.

  • 3. Brandweerzorgnorm.
    Regelgeving: Wet op de Veiligheidsregio’s (Dekkingsplan en Specialismespreidingsplan juli 2011 Brandweer Midden- en West Brabant).

    Voor (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen wordt gekeken naar de opkomsttijd van de eerste basisbrandweereenheid. In de genoemde regelgeving worden de wettelijk vastgestelde opkomsttijden per gebouwsoort aangegeven. Indien hier niet aan voldaan kan worden, dan worden door de brandweer aanvullende maatregelen geadviseerd om een gelijkwaardige veiligheid te behalen.
4.12.2 Doorwerking naar plangebied

De punten uit het toetsingskader zullen worden betrokken in de nadere inrichting en het ontwerp van de MFA en bij de civiel technische uitwerking van het gebied.

4.13 Kabels en leidingen

Er is een Klick melding uitgevoerd. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied een aantal kabels en leidingen liggen. Dit betreffen geen hoofdtransportleidingen of leidingen van dien aard die een planologische bescherming vergen. Er wordt geadviseerd om voorafgaand aan de feitelijke bouwwerkzaamheden een actuele Klick melding uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Beoogde situatie

De locatie van De Kwinter biedt mogelijkheden door de ruime opzet van de directe omgeving waardoor stapeling stedenbouwkundig tot een aanvaardbare vorm kan leiden. Stedenbouwkundig is een stapeling met een bouwhoogte van circa 8 - 9 meter in de ruime omgeving van de locatie (groen en omliggende wegen en parkeervoorzieningen) goed in te passen.

5.2 Stedenbouwkundig plan

5.2.1 Het concept

De gemeente Werkendam heeft in samenwerking met een stedenbouwkundig randvoorwaardenkader opgesteld waarbinnen de realisatie van de MFA gestalte moet krijgen. Met dit kader wordt zorg gedragen voor een goede ruimtelijke en functionele inpassing. In het kader zijn randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van de begrenzing van het kavel, de plaatsing van het gebouwvolume en de wijze waarop het gebouw kan worden opgebouwd in massa rekening houdend met een dorpse maat en schaal.

Verder vormt het kader een inrichtingsprincipe voor de parkeervoorzieningen (tevens haal-en-brengvoorziening). De beoogde MFA heeft een groter ruimtebeslag dan de huidige bebouwing binnen het plangebied. Dit betekent dat een goede inpassing vraagt om nadere ingrepen in de omgeving van de MFA. Het zou hierbij kunnen gaan om het dempen of overkluizen van één of twee watergangen (gelegen aan Hooftlanden en Vissersdijk).

Deze mogelijke oplossingen hebben wel gevolgen voor de ruimtelijke en functionele inpassing van het gebouw. Na demping/overkluizing kunnen Hooftlanden en Vissersdijk tevens toegang gaan verschaffen aan de locatie van de MFA.

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheden om een gebouw en inrichting te ontwerpen dat past binnen de ruimtelijke randvoorwaarden. De architect die de ontwerpen zal verzorgen zal dit binnen deze randvoorwaarden moeten doen. De kern van het stedenbouwkundig randvoorwaardenkader is als volgt:

  • Compacte gebouwmassa, waarbij het gebouw onderverdeeld kan zijn in meerdere gebouwvolumes;
  • Het gebouw heeft een bescheiden hoogte, in principe twee lagen met de mogelijkheid een derde laag toe te voegen, deze 3e laag ligt in het midden van het hoofdvolume. Deze toevoeging mag slechts beperkt toegepast worden, hiertoe is een aanduiding in het bestemmingsplan opgenomen.
  • De autobereikbaarheid van de MFA is gelegen aan de west- en zuidzijde van de erfontsluitingsweg (bereikbaar vanaf de Hooftlanden);
  • Aan de oostzijde van locatie van de MFA is langs de Vissersdijk een watergang aanwezig. Wanneer deze gehandhaafd blijft zal hier een adequate voorziening moeten worden getroffen waarmee de veiligheid (valbescherming) van de (school) kinderen gewaarborgd is.
5.2.2 Het programma

Het bestemmingsplan 'Kern Werkendam: MFA Hooftlanden' biedt de ruimte om maatschappelijke functies te realiseren. Het beoogde programma voor de MFA past binnen de kaders en regels van het bestemmingsplan. Het programma volgt uit het Programma van Eisen, multifunctionele accommodatie Werkendam. Men is voornemens om het volgende mogelijk te maken:

  • nieuwbouw voor 17 groepen;
  • ruimte voor 2 lokalen kinderopvang;
  • een sportzaal/gymzaal;
  • een dorpshuisfunctie;
  • een bibliotheek(functie).

Omdat op het moment van het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan er nog geen (bouwkundig)ontwerp is gemaakt, is er voor gekozen om het bestemmingsplan zo op te stellen dat de genoemde functies gerealiseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met regels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de juridische bestemmingsplanmethodiek uiteengezet zoals gebruikt zal worden voor het bestemmingsplan ‘Kern Werkendam: MFA Hooftlanden’.

6.2 Planregels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik etc. Vanaf de voorontwerpfase van het bestemmingsplan zal de verbeelding gecodeerd zijn.

Daarnaast wordt qua systematiek aangesloten bij het bestemmingsplan "Kern Werkendam".

6.3 Bestemmingen

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De verbeelding voor het bestemmingsplan ‘Kern Werkendam: MFA Hooftlanden’ is digitaal beschikbaar. De regels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

In de regels is gekozen voor een uitgebreide opsomming in de bestemmingsomschrijving van zaken die binnen een bestemming worden toegestaan. Voorzieningen die opgenomen zijn in de bestemmingsomschrijving zijn vanzelfsprekend gerelateerd aan de betreffende bestemming.

Op de verbeelding staat aangeduid wat de bouwmogelijkheden zijn. In de matrixen zijn de maximale bouwhoogtes en/ of goothoogtes ter plaatse weergegeven.

6.3.1 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en (dag)recreatief medegebruik. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

6.3.2 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve, (para)medische en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg, onderwijs, jeugd- en kinderopvang, dorpshuis en een bibliotheek. Tevens is een sportzaal/gymzaal met bijbehorend faciliteiten toegestaan.

Op de verbeelding is de aanduiding 'specifieke vorm van water - ondergrondse waterberging' opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen om te borgen dat de huidige waterberging ook ondergronds mogelijk is.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn twee soorten bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dit betreffen fietsenstallingen en bijgebouwen. Voor deze bijbehorende bouwwerken zijn specifieke zones en bouwregels opgenomen. Indien de zone fietsentalling en bijgebouw elkaar overlapt zijn beide toegestaan.

Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken.

6.3.3 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeer-, verblijf- en parkeervoorzieningen, gericht op verblijf en afwikkeling van het doorgaande verkeer. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Voor het bouwen van deze gebouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Krachtens de Wet ruimtelijke ordening, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van een MFA in Werkendam. Aangezien hiermee sprake is van één van de zaken genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is kostenverhaal verplicht. De gemeente bouwt de nieuwe MFA en blijft eigenaar van de grond en van het nieuwe gebouw. In het kader van dit bestemmingsplan is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk, omdat het verhaal van de exploitatiekosten anderszins verzekerd is. Immers de gronden van het plangebied zijn, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, in eigendom van de gemeente.

Financiële haalbaarheid
De dekking van de projectkosten is voorzien in de gemeentelijke begroting. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg

8.1 Overleg met overlegpartners

Overleg is nodig om te komen tot goede wijzigingsplannen en om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren.

Het overleg wordt gevoerd met de besturen van de betrokken gemeenten, het Waterschap Rivierenland en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro).

Er is één vooroverlegreactie ingediend, deze is samengevat en voorzien van een antwoord (zie bijlage 6 Nota van inspraakreacties en vooroverleg).

8.2 Overleg met omwonenden en andere belangstellenden

Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kern Werkendam: Multifunctionele accommodatie' heeft voor een periode van 4 weken ter visie gelegen. In bijlage 6 is de Nota van inspraakreacties en vooroverleg opgenomen, hierin zijn de inspraakreacties samengevat en van een antwoord voorzien.

Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaats vinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Deze periode liep van 5 juni 2015 tot en met donderdag 16 juli 2015. Belanghebbenden konden gedurende die periode een zienswijze indienen.

Er zijn geen zienswijzen ingediend, het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.