direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veen, herziening Bagijnhof 64
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0738.BPW6001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Aalburg is voornemens een deel van de gronden van de gemeentewerf en naastgelegen verharding te herontwikkelen en aan te bieden als ruimte voor nieuwe bedrijven. Dit voornemen vormt een stap in het proces van revitalisering van het bestaande bedrijventerrein Bagijnhof. Deze modernisering is onderdeel van een bredere ontwikkeling die is ingezet met de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem in samenwerking met de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij N.V. (BOM)/ Brabantse Herstructureringsmaatschappij voor Bedrijventerreinen BV (BHB).

De grondslag voor de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen wordt gevonden in de samenwerking van de Land van Heusden en Altena gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem in het Regionaal Bedrijventerrein (RBT) te Werkendam. Door deelname aan de ontwikkeling RBT krijgt iedere deelnemende gemeenten de mogelijkheid om nog een eigen terrein te ontwikkelen. Voor de gemeente Aalburg is dit Veensesteeg Noord. Gekoppeld aan de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein is het herstructureren van bestaande bedrijventerreinen in de samenwerkingsgemeenten. Gebleken is dat Bagijnhof in aanmerking komt voor een revitalisatie.

Om de locatie geschikter te maken voor herverkaveling zal eerst het bestaande bestemmingsplan aangepast worden. Door vooruit te lopen op de algehele actualisatie van het bestemmingsplan wordt eventuele tijdvertraging voorkomen en de opbrengst van de verkoop van de bedrijfskavel wordt gebruikt voor de financiering van de revitalisatie. Met voorliggend plan wordt voor het toekomstige adres Bagijnhof 64 een juridische regeling geboden voor deze ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie betreft het zuidwestelijke deel van de gemeentewerf. Deze werf is gelegen op het bedrijventerrein 'Bagijnhof', aan de westkant van de gemeente Veen. Achter op het terrein ligt een B-watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BPW6001-VG01_0001.jpg"

Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Google maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan “Veen”. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 februari 2002 en door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk goedgekeurd op 24 september 2002. Dit bestemmingsplan is tevens tweemaal herzien. Geen van deze herzieningen is relevant in het kader van onderhavig plan.

In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied al voor een groot deel de bestemming 'bedrijven' (artikel 7). Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80 % en de maximale milieucategorie bedraagt 3.

Voorliggend bestemmingsplan vervangt, voor zover dit het plangebied betreft, dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BPW6001-VG01_0002.jpg"

Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Reden voor dit nieuwe bestemmingsplan is het faciliteren van de herverkaveling zodat geld gegeneerd wordt voor de revitalisering het gehele bedrijventerrein. De kavel past niet binnen de planregels van het bestemmingsplan 'Veen'. De kavel is aan de zuidzijde ruimer dan de bedrijvenbestemming.

1.3.2 Sectorplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen'

Voor de gemeente Aalburg is het bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’ (hierna Sectorplan) opgesteld. Het Sectorplan geeft een regeling voor die onderwerpen die in aanmerking komen voor dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding. Denk hierbij aan archeologie, (gas)leidingen, molenbiotopen, veiligheidszones bij dijken, bebouwingsvrije zones bij watergangen. Al deze aspecten zijn in één bestemmingsplan voor het gehele gemeentelijke grondgebied geregeld. Dit bestemmingsplan blijft naast voorliggend bestemmingsplan gelden. Voor onderhavig bestemmingsplan is er geen dubbelbestemming of gebiedsaanduiding van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BPW6001-VG01_0003.jpg"

Afbeelding - Uitsnede sectorplan (bron: ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de
bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de voorwaarden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven.

De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Voorts staat in de toelichting beschreven hoe het plan zich verhoudt tot geldend beleid en hoe met relevante omgevingsaspecten is omgegaan.

In voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader. De milieuhygiënische en planologische aspecten worden beschreven in hoofdstuk 4. Tot slot wordt in de hoofdstukken 5 en 6 respectievelijk de opzet van het bestemmingsplannen en de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is dit deel van de gemeentewerf een grotendeels verharde hoek met begroeiing. Een ander deel vormt een toegang tot de achtergelegen bedrijfshal en is in gebruik als langparkeerplaats voor vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BPW6001-VG01_0004.jpg"

Afbeelding - Bestaande situatie plangebied (bron: Google)

2.2 Toekomstige situatie

Het plan geeft de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijfsruimte. De kavel met bebouwingsmogelijkheden die ontstaat sluit aan op de bestaande structuur. Hierdoor verbetert de ruimtelijke situatie. De ontsluiting blijft gehandhaafd voor het bedrijf aan de Bagijnhof 66. Langs deze straat wordt een parkeervoorziening voor vrachtwagens gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.

De SVIR bevat een kaart waarop de nationale ruimtelijke hoofdstructuur is weergegeven. De kaart bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Op de kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid.

Voor dit plan is, als onderdeel van een herstructurering van een bedrijventerrein, vooral het beleid ter vergroting van de concurrentiekracht van Nederland van belang. Het doel van dit nationaal belang is de ontwikkeling van een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en goede internationale bereikbaarheid te realiseren. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de programmering van deze verstedelijkingsopgaven in combinatie met het versterken van het vestigingsklimaat.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking is getreden. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen. Het voorliggend initiatief is niet van invloed op de opgenomen nationale belangen. Aanvullende maatregelen hoeven derhalve niet getroffen te worden.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 oktober 2010 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld en deze is op 1 januari 2011 in werking getreden. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken,die verwoord is als ‘samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Ten aanzien van bedrijvigheid wil de provincie de veroudering van werklocaties voorkomen door bedrijventerreinen kwalitatief 'up to date' te houden, en de herstructurering van de verouderde terreinen te bevorderen. Een deel van de ruimtebehoefte kan gerealiseerd worden door herstructurering van verouderde werklocaties en intensivering van het ruimtegebruik op bestaande en nieuw aan te leggen werklocaties. Daarbij wil de provincie dat gemeenten terughoudend omgaan met de transformatie van verouderde bedrijventerreinen naar woningbouwlocaties.

3.2.2 Verordening Ruimte 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. Provinciale Staten hebben op 11 mei 2012 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 vastgesteld. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. Momenteel is de provincie bezig met een herziening van de verordening. De Ontwerpverordening ruimte 2014 is op 2 juli 2013 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Het beleid ten aanzien van bedrijventerreinen is is het ontwerp ongewijzigd.

De regels van de Verordening Ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied. Het streven naar zuinig ruimtegebruik is dan ook een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte. Met het accent dat in het ruimtelijk beleid wordt gelegd op zuinig ruimtegebruik wordt de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afgeremd en blijft de omvang van het landelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de betreffende gemeente. De Verordening ruimte vereist dat zowel in de stedelijke als in de landelijke regio's de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren.

Ten aanzien van bestaande bedrijventerreinen wordt vanuit de provincie een sterk accent gelegd op een meer duurzame inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Duurzaam ingerichte bedrijventerreinen en kantorenlocaties zijn een onlosmakelijk onderdeel van het provinciaal beleid dat zorgvuldig ruimtegebruik centraal stelt. In overeenstemming met de Telosbenadering verstaat de provincie in dit verband onder duurzaamheid dat zuinig met de ruimte wordt omgegaan, dat de inrichting van het bedrijventerrein bijdraagt aan onze milieudoelstellingen, dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan het aanzien (beeldkwaliteit) en dat de economische kwaliteit van het terrein optimaal is.

Zuinig ruimtegebruik betekent ruimtelijk gezien dat de ruimte op bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties beter wordt benut, in het bijzonder door intensief en meervoudig ruimtegebruik. Mede daarom zet de provincie sterk in op de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen en kantorenlocaties.

In de verordening zijn daarom regels opgenomen die bewerkstelligen dat genoemde aspecten van zuinig ruimtegebruik uitdrukkelijk aan bod komen in de herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van te herontwikkelen bedrijventerreinen en kantorenlocaties.

Voor de bestemmingsplanwijziging is vooral van belang om te beoordelen of geen sprake is van oneigenlijk ruimtegebruik. Onder oneigenlijk ruimtegebruik wordt in de provinciale verordening verstaan:

  • 1. bedrijfswoningen;
  • 2. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
  • 3. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m².

Gesteld kan worden dat onderhavig bestemmingsplan passend is binnen het provinciaal beleid.

3.2.3 StructuurvisiePlus Land van Heusden en Altena

In de StructuurvisiePlus Land van Heusden en Altena is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de komende jaren vastgelegd. In de StructuurvisiePlus worden de volgende doelen nagestreefd:

  • aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • vernieuwing en afstemming van het ruimtelijke beleid van de gemeenten, het waterschap en de provincie;
  • het verkrijgen van een breed draagvlak door een breed, open en interactief planproces.


In het land van Heusden en Altena speelt een aantal belangrijke ruimtelijke vraagstukken. De StructuurvisiePlus geeft een oplossingsrichting voor deze vraagstukken:

  • door middel van één regionale oplossing ruimte bieden voor eigen streekgebonden bedrijven. Accepteer dat grote en niet-streekgebonden bedrijven uitwijken naar de stedelijke regio’s;
  • zorg dat bewoners uit de afzonderlijke kernen hun woonwensen kunnen realiseren en zorg dat de beschikbaarheid van voorzieningen daarop wordt afgestemd;
  • vitaal en aantrekkelijk landelijk gebied met ruimte voor zowel vitale landbouw als recreatie;
  • water als ordenend principe.


In de StructuurvisiePlus van het Land van Heusden en Altena zijn kwaliteitsbeelden van de kernen van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem opgenomen. Daarnaast is voor elke kern een uitwerking opgenomen. In het kwaliteitsbeeld ligt het plangebied in het stedelijk gebied.

3.2.4 Detailhandelsvisie Land van Heusden en Altena

In maart 2011 is beleid geformuleerd voor de detailhandel in het Land van Heusden en Altena, waaronder de volumineuze en grootschalige detailhandel. Dit beleid is vervat in de Detailhandelsvisie Land van Heusden en Altena, die op 28 juni 2011 is vastgesteld. De gemeente streeft naar het op verantwoorde wijze faciliteren van dynamiek in de detailhandel en het versterken van de huidige fijnmazige detailhandelsstructuur. Er wordt dus niet gekozen voor een regionaal cluster. Hierbij is ook aangegeven welke winkelgebieden perspectiefrijk zijn, wanneer wordt gekeken naar koopgedrag en verzorgingsfunctie. Voor volumineuze en grootschalige detailhandel is, in lijn met de fijnmazige detailhandelsstructuur gekozen voor verscheidene locaties van kleinere omvang.

Woonboulevards met bekende winkelformules zijn reeds aanwezig in de omringende grotere plaatsen (Oosterhout, Gorinchem, Waalwijk en Zaltbommel).

In dit verband wordt voorgesteld om detailhandel alleen toe te staan op de volgende bedrijventerreinen:

  • de Bruine Kilhaven in Werkendam;
  • de Rietdijk te Giessen;
  • de Sluis te Dussen;
  • de Perzikstraat te Wijk en Aalburg;
  • het bedrijventerrein de Bagijnhof in Veen.


Al geruime tijd is het gemeenten toegestaan om een aantal branches die vanwege hun aard, omvang van de goederen en/of verkeersaantrekkende werking niet passen in de bestaande winkelcentra, zich buiten deze winkelcentra, maar wel in –of direct aansluitend aan- het bebouwde gebeid te laten vestigen (geen weidewinkels). In concreto wordt in de regiovisie voor de Regio West-Brabant aangegeven welke branches hiervoor in aanmerking komen. Het gaat om:

  • detailhandel in auto’s, motoren, boten, caravans en tenten (beide laatste in combinatie met kampeerartikelen);
  • de gehele woninginrichtingbranche (meubelen, vloerbedekking, woningtextiel, verlichting, babywoonwinkels);
  • detailhandel in automaterialen (in relatie met inbouw);
  • detailhandel in keukens, badkamers, sanitair, tegels;
  • bouwmarkten en andere all-round doe het zelfzaken;
  • tuincentra (inclusief dierenbenodigdheden en –voeding en woondecoratie);
  • detailhandel in (zeer) volumineuze artikelen zoals zonwering, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen,
  • zwembaden, tuinbeelden, haarden en kachels, grafzerken, (paarden)trailers, aanhangwagens etc;
  • brand- en explosiegevaarlijke stoffen, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen.


Er is nog een categorie winkels die overwegend doelgericht bezocht wordt en waarvan de meerwaarde voor centrumgebieden relatief beperkt is. Het gaat hierbij met name om winkels op het gebied van elektronica (bruin- en witgoedzaken), rijwielen of dierenbenodigdheden.

Bij deze winkels hebben de gevoerde artikelen deels ook een volumineus karakter. Het mogelijk maken van perifere vestiging van deze winkels op de aangegeven bedrijventerreinen, zal echter ten koste gaan van de hoofdwinkelcentra en de overige wat grotere dorpscentra: het aanbod wordt (nog) minder compleet en de kans op uitbreiding van aanbod buiten het specifieke boodschappenaanbod wordt heel klein.

Om deze reden wordt een brancheverbreding voor de perifere locaties niet voorgestaan. Slechts bij hoge uitzondering zouden initiatieven op dit gebied na zorgvuldige toetsing gehonoreerd kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan het uitplaatsen van zaken die op de huidige locaties overlast bezorgen of absoluut geen fysieke uitbreidingsruimte hebben.

In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om alleen ondergeschikte detailhandel mogelijk te maken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Parkeernota

Voor het bedrijventerrein wordt uitgegaan van de parkeernormen die zijn vastgelegd in de Parkeernotitie Aalburg, Werkendam en Woudrichem van 23 februari 2011. Hierin is het volgende aangegeven. Voor het plangebied zijn de normen in de gemarkeerde kolom van toepassing.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten behandeld. De nieuwe ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied zijn in voorliggend bestemmingsplan vastgelegd. Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader belicht. Wanneer door middel van een bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zijn voorzover relevant diverse onderzoeken noodzakelijk. In onderstaande wordt op de verschillende thema's ingegaan.

4.1 Bodem

Ten behoeve van de functiewijziging en de voorziene uitgifte van de grond is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek "Verkennend bodemonderzoek Bagijnhof 60, Veen" (het plangebied) is van 31 januari 2013 en is bijgevoegd in bijlage 1.

De conclusies van het verkennend onderzoek luiden als volgt:

  • In het ophoogzand onder de stelconplatenvloer van het zuidelijk deel van de gemeentewerf zijn cobalt en PCB in gehalten boven de AW 2000 aangetroffen. De oorzaak van de PCB-verhoging is niet bekend. Opgemerkt wordt dat beide parameters in 2004 (eerder bodemonderzoek) nog niet in het standaard NEN 5740 pakket waren opgenomen. De verhogingen hebben geen gevolgen voor de bedrijfsbestemming;
  • In de kleiige bodemlaag onder het ophoogzand op het zuidelijk terreindeel zijn cadmium, lood en PAK licht verhoogd aangetroffen. De aangetroffen gehalten komen redelijk overeen met de resultaten uit het onderzoek van 2004;
  • De kleiige ondergrond is geheel schoon voor alle parameters uit het NEN 5740-pakket. ook deze resultaten komen overeen met die van het onderzoek uit 2004;
  • In het separaat bemonsterde asfaltsplit, dat als dunne laag in boring 4 is aangetroffen, is een PAK-gehalte aangetroffen dat zodanig is dat asfaltsplit als teerhoudend asfalt dient te worden aangemerkt. Bij herinrichting van het terrein dient deze laag zeer nauwkeurig apart ontgraven te worden om de kwaliteit van het onderliggende zand niet negatief te beïnvloeden;
  • In het grondwater zijn de gehalten aan barium, xyleen, naftaleen en minerale olie boven de streefwaarden aangetroffen. Voor barium is een lichte verhoging standaard het geval. De oorzaak van de overige lichte verhogingen is niet bekend. Deze verhoogde gehalten hebben geen consequenties.

Op grond van de resultaten van het bodemonderzoek vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanprocedure. Dit met in achtneming van onderstaande aandachtspunten:

  • Bij herinrichting van het zuidelijk deel van de gemeentewerf dient de hier aanwezige asfaltsplitlaag danwel eventuele andere verhardingsmaterialen (niet zijnde grond) nauwkeurig separaat ontgraven en afgevoerd te worden (naar een erkende verwerker);
  • In geval van afvoer van eventueel overtollige licht verontreinigde grond of zand naar elders dient men qua kosten rekening te houden met de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit. Het bemonsterde ophoogzand van de gemeentewerf zou met de nu verkregen resultaten bij toetsing aan dit besluit beschouwd moeten worden als grond voor industrie vanwege het licht verhoogde PCB-gehalte.

Per brief van 16 juli 2012 is de gemeente per brief geadviseerd over een aanvullend bodemonderzoek. Deze brief is bijgevoegd in bijlage 2. Geconcludeerd is dat op grond van het bodemonderzoek kan worden gesteld dat de bodemopbouw in de zes sleuven overeenkomt met de resultaten uit het bodemonderzoek van Bakker Advies Waalwijk van 31 januari 2012 (zie bijlage 1). In één van de sleuven is echter asbest aangetroffen. De concentratie asbest bedraagt minder dan 100 mg/kg. Formeel is er daarom geen sprake van een verontreiniging met asbest.

Ondanks dat de bodem op basis van het indicatieve onderzoek niet verontreinigd is met asbest zal men bij het opnieuw inrichting van de locatie bedacht moeten zijn op het voorkomen van asbest.

4.2 Water

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding. In het kader hiervan is een watertoets opgesteld. Deze paragraaf is mede tot stand gekomen door het doorlopen van de digitale watertoets. Deze toets is bijgevoegd in bijlage 3.

4.2.1 Beleid en regelgeving

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. De doelen van het waterschap voor de periode van 2010 tot 2015 staan beschreven in het waterbeheerplan

‘Werken aan een veilig en schoon rivierenland’, waarbij een indeling is gemaakt in de volgende aspecten:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave;
  • het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar ‘Rivierenland’. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden.

Het beleid van de gemeente Aalburg voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Tot dit doel is het waterplan Aalburg opgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied. Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op andere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Nieuwe rioolstelsels van enige omvang dienen als verbeterd gescheiden te worden uitgevoerd. Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van ‘schoon’ afvoerend oppervlak, waar mogelijk, geïnfiltreerd te worden. Voor de hierna beschreven onderzoekslocatie zijn de informatie en maatregelen vanuit het waterbeheerplan ‘Werken aan een veilig en schoon rivierenland’ en het waterplan Aalburg gebruikt bij het opstellen van de waterparagraaf.

4.2.2 Locatiestudie

Het bedrijfsperceel ligt op een bestaand bedrijventerrein. Naast het bedrijfsperceel wordt een nieuw bedrijventerrein gerealiseerd en hiervoor is een waterhuishoudingsplan opgesteld. Bij nieuwbouw op onderhavig bedrijfsperceel wordt aangesloten bij de uitgangspunten zoals genoemd in het waterhuishoudingsplan.

  • Bij de realisatie van het bedrijventerrein mag geen nadelig effect op de waterhuishouding ontstaan. De zomer- en winterpeilen mogen niet zonder nader onderzoek c.q. onderbouwing worden gewijzigd.
  • De afvoer van de bestaande bedrijven aan de Veensesteeg moet worden gewaarborgd. Uitgangspunt is dat de B-watergang aan de westzijde van het plangebied behouden blijft aangezien het een belangrijke afvoerende functie richting de A-watergang heeft.

Watertoets

Het uit te geven terrein heeft een oppervlakte van circa 1.430 m2 en de aan te leggen verbindingsweg aan de zuidzijde heeft een oppervlakte van circa 660 m2. In de huidige situatie is het terrein nagenoeg volledig verhard. Alleen achter de opstelplaats van de vrachtwagens bevindt zich een grasveldje van circa 400 m2. Deze zal in de toekomstige situatie verdwijnen.

Ten behoeve van de voorziene ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd via www.watertoets.nl (zie ook bijlage 3). Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies. Voor het ruimtelijk plan is geen compenserende waterberging nodig.

Binnen het plangebied ligt een B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. B-watergangen hebben een belangrijke water aan- en afvoerfunctie alsmede een belangrijke bergingsfunctie. Voor werkzaamheden bij een B-watergang (inclusief 1 meter beschermingzone aan weerszijden) is een watervergunning van het waterschap nodig. Het dempen van B-watergangen is niet toegestaan.

De standaardafmetingen van een nieuwe B-watergang zijn:

  • 0,50 meter waterdiepte
  • 1 meter beschermingszone aan weerszijden (niet bestemmen op plankaart)
  • Talud 1:2

Naar aanleiding van de digitale watertoets adviseert het waterschap positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met bovengenoemde aandachtspunten (indien van toepassing). Middels een aanduiding 'water' is de bestaande B-watergang opgenomen in dit bestemmingsplan. Vanaf de insteek van deze watergang is door middel van een bouwvlak een zone van 5 meter aangehouden dat gevrijwaard blijft van bebouwing. Op deze wijze is de mogelijkheid tot onderhoud gewaarborgd.

Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland. Het ruimtelijk plan kan nader worden uitgewerkt tot op het niveau van een aanvraag watervergunning of melding (indien van toepassing). Voorwaarde hierbij is dat het op te stellen bestemmingsplan niet conflicteert met deze nadere uitwerking.
Voor de uitvoering van het plan kan, afhankelijk van de bovengenoemde aandachtspunten, een watervergunning of melding bij het waterschap vereist zijn. In deze watervergunning of melding kunnen nadere technische eisen aan het plan gesteld worden.

4.3 Geluid

Industrielawaai

Het bedrijventerrein Bagijnhof is geen gezoneerd bedrijventerrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Ook in de omgeving is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein. Nieuwe geluidszoneringsplichtige bedrijven worden niet toegestaan.

Verkeerslawaai

In de nabije omgeving van het bedrijfsperceel ligt één bedrijfswoning. Deze woning ligt op voldoende afstand van het bedrijfsperceel. Een eventuele toename van de verkeersbewegingen zorgt niet voor extra belemmeringen. Aangezien om grote delen van het perceel reeds een bedrijvenbestemming ligt, is het onwaarschijnlijk dat de verkeerstoename stijgt. Vooruitlopend op de algehele herziening van het gehele bedrijventerrein worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe bedrijfswoningen mogelijk gemaakt.

Conclusie

Vanwege industrie- en/of wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Dit plan

In het kader van het naastliggend bestemmingsplan Bedrijventerrein Veensesteeg Noord is een berekening uitgevoerd of de in dat plan geplande ontwikkelingen een verandering betekenen. Uit de berekeningen blijkt dat de verwachting is dat er in de toekomst geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zal plaatsvinden. Voor dit bedrijfsperceel kan hierbij worden aangesloten aangezien de verkeerstoename minimaal zal zijn.


Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BPW6001-VG01_0005.jpg"

Uitsnede www.risicokaart.nl (het plangebied is in het blauw weergegeven)

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart van de provincie Brabant blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de omgeving van een Bevi-bedrijf. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven Het plangebied ligt wel binnen de veiligheidsafstanden van bestaande stationaire risicobronnen, waarop het Bevi niet van toepassing is. Er zijn wel twee propaantanks in en nabij het plangebied gelegen (zie afbeelding risicokaart, Veensesteeg 6). Het betreft propaantanks van 5 m³. Zoals aangegeven in het brandweeradvies van 23 januari 2012 voor het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veensesteeg Noord is hiervoor geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het plangebied is gelegen buiten de toetsingszones van 200 meter vanaf rijkswegen, spoorwegen en de Maas. Hierdoor is er geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Leidingen

Uit de risicokaart van de provincie Noord Brabant blijkt dat het plangebied ook niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Explosieven

In mei 2012 is in het kader van het bestemmingsplan Veensesteeg Noord onderzoek verricht naar de trefkans op explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. De resultaten van dit onderzoek laten zich als volgt samenvatten: De bij Saricon bekende gegevens uit het lopende vooronderzoek explosieven voor de gehele gemeente Aalburg (kenmerk 11S115) bieden onvoldoende aanleiding afwerpmunitie (vliegtuigbommen) in de drie gebieden te verwachten. Wel is er voor grote gedeeltes van alle onderzochte gebieden aanleiding om verschoten geschutmunitie aan te treffen; alle onderzochte gebieden zijn getroffen door geallieerde beschietingen.

Conclusie

Het initiatief ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen. De aanwezigheid van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog kan middels oppervlaktedetectie worden bepaald, voorafgaand aan werkzaamheden. Op het gebied van externe veiligheid zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten voor de beoogde ontwikkeling.

Op het bedrijventerrein zelf wordt bedrijvigheid in de milieucategorie tot en met 3 toegestaan. Bevi-inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen en leidingen met een risicozone maken geen deel uit van het bedrijventerrein.

4.6 Flora en fauna

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • 1. gebiedsbescherming;
  • 2. soortenbescherming.


Ad 1: Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • 1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • 2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • 3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Ad 2: Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is. In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

Dit plan

Het plangebied is niet gelegen binnen of naast een Natura 2000-gebied. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen of in de buurt van EHS-gebied. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen weidevogel- en ganzenfoerageergebieden aanwezig. Zodoende kan ten aanzien van de gebiedsbescherming aangegeven worden dat wijzigingen in het plangebied geen negatieve invloeden hebben op de hiervoor genoemde gebieden.

Ten aanzien van de soortenbescherming wordt er van uit gegaan dat zich op het perceel geen ecologische waarden bevinden.

Conclusie

Aangezien het plangebied op voldoende afstand van beschermde gebieden ligt en er naar waarschijnlijkheid geen beschermde soorten zijn aangetroffen, vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Archeologie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in ruimtelijke plannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden te worden gewaarborgd.

Sinds 2007 is in Nederland tevens de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.

Er is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

Volgens de gemeentelijke archeologiekaart is het -plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BPW6001-VG01_0006.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied staat in rood kader aangegeven

De ligging in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde brengt met zich mee dat alleen archeologisch onderzoek nodig is, indien sprake is van een ontwikkelingen die MER-plichtig zijn. In dit geval is hiervan geen sprake.

Conclusie

Voor het plangebied is geen archeologisch onderzoek nodig aangezien de voorziene ontwikkeling niet MER-plichtig is. Het aspect cultuurhistorie vormt eveneens geen belemmering voor het bouwplan aangezien zich op en nabij het perceel geen industrieel erfgoed bevindt.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

In en rond het bedrijventerrein wordt zowel gewoond als gewerkt. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan problemen geven. Daarom wordt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijvigheid in de nabijheid van woningen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (geactualiseerde uitgave 2009). In deze uitgave is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de richtafstanden tussen bedrijfstypen en het omgevingstype waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Er worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.


Dit plan

Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn op het bedrijfsperceel bedrijven toegestaan tot maximaal milieucategorie 3.1. In dit bestemmingsplan is deze categorie 3.1 overgenomen. Op basis van de meest recente publicatie Bedrijven en Milieuzonering uit 2009, valt deze categorie samen met een grootste afstand van 30 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Binnen deze afstand zijn geen woningen of andere gevoelige bestemmingen gelegen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.9 Kabels en leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de provinciale risicokaart geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Voor aanvang van de bouwen graafwerkzaamheden dient door de initiatiefnemer een KLIC-melding te worden gedaan om de exacte ligging van lokale kabels en leidingen te bepalen.

Conclusie

Vanwege kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.10 Brandveiligheid

Het aspect brandveiligheid stelt voorwaarden aan de afstand tussen gebouwen op een bedrijventerrein. In geval van calamiteiten is het van groot belang dat de bereikbaarheid en de ontsluiting op het bedrijventerrein goed zijn. Door de brandweer is in het kader van het naastliggende bestemmingsplan Veensesteeg Noord aangegeven dat geen brandwerende maatregelen aan de bebouwing hoeven te worden genomen, als deze op een minimale afstand van 5m uit de zijdelingse perceelsgrens is gesitueerd. Aangenomen wordt dat deze eis ook geldt ten aanzien van onderliggend bestemmingsplan.

In de omgevingsvergunningverlening wordt, waar dit nodig is, de activiteit brandveilig gebruik getoetst. In geval van calamiteit dienen er 2 ontsluitingsroutes aanwezig te zijn. Doordat het terrein door de U-vormige weg Bagijnhof ontsloten wordt, wordt hierin voorzien.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Verder is aangesloten bij het gemeentelijke Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Aalburg.

5.2 Wijze van bestemmen

Bedrijventerrein

Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven met bijbehorende bouwwerken, en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding. Met een aanduiding is aangegeven welke categorieën bedrijven zijn toegestaan. In dit geval is de maximale milieucategorie 3.1. Ondergeschikte productiegebonden detailhandel, en opslag en uitstalling zijn toegestaan.

Het bebouwingspercentage is aangeduid, namelijk 80%. Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd en de maximale bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding. Aanvullende maatvoerings- en situeringseisen zijn opgenomen in de bouwregels. Bedrijfswoningen zijn uitgesloten.

Met een omgevingsvergunning kunnen andere bedrijven worden toegestaan en grootschalige detailhandel in de genoemde branches. Deze laatste afwijkingsbevoegdheid sluit aan op de Detailhandelsvisie Land van Heusden en Altena.

De bestaande B-watergang aan de westzijde is aangeduid middels de aanduiding 'water'. Het bouwvlak voor het bedrijf is zodanig gelegd dat ruimte overblijft voor het onderhoud van de watergang.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor de afwikkeling van het verkeer met met bijhorende verblijfsruimte. Tevens zijn binnen deze bestemming ook andere voorzieningen toegstaan als wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen, evenementen en straatmeubilair. Verder zijn binnen deze bestemming waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

In dit bestemmingsplan zullen binnen deze bestemming parkeervoorzieningen gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente is eigenaar van de gronden. Bij de verkoop van de kavel wordt een overeenkomst gesloten waarbij afspraken worden gemaakt over het kostenverhaal. Het opstellen van een exploitatieplan kan achterwege blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant. Gedurende de terinzagelegging is geen reactie ontvangen van de provincie.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 november 2013 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.