Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Kasteellaan 3
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0738.BP8004-GV02

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

De Herziening Bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Kasteellaan 3', van de gemeente Aalburg.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0738.BP8004-GV02 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar -ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.5 afwijken

afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.6 agrarisch bedrijf

bedrijf dat gericht is op be-/verwerking/vergisting van eigen mest afkomstig van het eigen bedrijf.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.10 bestaand

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bewoning

het verblijf of gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf, voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bodemingreep

grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden,
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijk of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en vliering.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

1.20 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving.

1.21 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.22 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.25 ecologische verbindingszone

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.26 erfbeplanting

visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.27 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbeceus op één dag begrepen.

1.28 extensief recreatie

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, gezien het beperkte aantal recreanten per tijdseenheid en oppervlakte-eenheid. Het gaat om bijvoorbeeld wandelen, fietsen, vissen en skeeleren.

1.29 extensiveringsgebied

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

1.30 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 groenvoorziening

voorziening voor de inrichting, het onderhoud en het beheer van flora en fauna, zoals boomgeleiders, wortelkratten, bloembakken, drainage- en sproeisystemen, faunatunnels, nestkastjes en dergelijke.

1.33 groothandelsbedrijf

een bedrijf dat bedrijfsmatig goederen te koop aanbiedt, verkoopt en/of levert aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.34 grondverzet

alle werkzaamheden waarbij zand, grind of grond worden verplaatst, aangevoerd of afgevoerd.

1.35 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 inrichting

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.37 kampeermiddel

een tent een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.38 kleinschalig kamperen

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.

1.39 loonwerkbedrijf

een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan (agrarische) bedrijven met behulp van (agrarische) werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van (agrarische) werktuigen of apparatuur, waarbij loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbe-/verwerking en/of mestvergisting/co-vergisting. Mestopslag is enkel ondersteunend aan de toegestane bedrijfsmatige activiteiten toegestaan, zoals bijvoorbeeld mesthandel.

1.40 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen.

1.41 mestbassin

een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest.

1.42 mestbewerking

De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking of scheiding van mest.

1.43 mestvergisting/co-vergisting

bij het vergisten van mest zetten de van nature aanwezige bacteriën de organische stof om in brandbaar biogas. In geval van co-vergisting worden daar co-substraten aan toegevoegd die het rendement van het vergistingsproces sterk doen toenemen.

1.44 monumentale waarde:

waarden van zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.45 onevenredige aantasting

de situatie dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afbreuk van bestaande ruimtelijke belangen en waarden, die redelijkerwijs niet in verhouding staat tot de ruimtelijke belangen en waarden van de ontwikkeling.

1.46 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
  1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.47 paardenbak:

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.48 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.49 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.51 tussenproduct

product dat een tussenstadium in een proces vormt; product dat nog verder verwerkt moet worden tot eindproduct; derivaat; ook wel halfproduct genoemd.

1.52 verbeelding

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.53 verwevingsgebied

een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

1.54 voorgevel

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien meerdere gevels naar het openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen gevel.

1.55 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn waarin de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan voor zover gelegen binnen het bouwvlak.

1.56 vrijwaringszone

gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen en/of gebruik ten behoeve van een goed functioneren van bijvoorbeeld een weg.

1.57 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.58 wonen

het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.

1.59 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken

2.1 bebouwingspercentage

het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.

2.2 dakkapel en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de bouwhoogte van een windturbine

vanaf de bovenkant van de fundering tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de dakhelling

de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend.

2.8 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk

en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.13 diepte

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep waarbij de diepte bij toepassing van begrip ‘peil’ onder c gemeten dient te worden per te onderscheiden vlak van 10m².

2.14 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt.

2.15 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.16 bebouwde oppervlakte

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, gemeten op een meter boven de gemiddelde grondslag van het aansluitende afgewerkte terrein.

2.17 peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk dat in of op het water worden gebouwd, de hoogte van het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. voor schepen: de waterspiegel;
  4. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 14.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m hoog, met dien verstande dat tunnels die niet langer dan acht maanden in elk kalenderjaar voorkomen maximaal 3 m hoog mogen zijn.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor bouwwerken;
  2. het gebruik van gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor – niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins en silo’s;
  3. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw, tenzij sprake is van bij dit plan toegestaan agrarisch natuurbeheer;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de in bijlage 1 de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 5’ is tevens een loon- en grondverzetbedrijf toegestaan met milieucategorie 3.1 en de handel en transport van meststoffen inclusief de vrachtwagens (logistiek) en de stallingervan, kantoor, loonwerkactiviteiten, opslag van meststoffen, werkplaats, reinigings- en tankplaats van de voertuigen;
  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 6’ is tevens mestbewerking van mest van maximaal 120.000 ton per jaar toegestaan met milieucategorie 3.2, mits;
    1. de opslag en bewerking van tussenproducten niet in de open lucht plaatsvindt;
    2. de aanvoer van dikke fractie is uitgesloten;
    3. de geuremissies, zoals aangegeven in de onderstaande tabel, niet worden overschreden:
Adres
X- coör.
Y- coör.
98 percentiel
99,99 percentiel
1
Kasteellaan 1
128.735
415.780
0,41566
4,8496
2
Dorpsstraat 1
128.591
415.722
0,20407
1,41103
3
Laan 2
128.738
415.691
0,21316
4,02299
4
Ridder van de Merwedelaan 1
128.858
415.679
0,26471
1,60746
  1. de fijn stofemissies, zoals aangegeven in de onderstaande tabel, niet worden overschreden (kolom 4):
1
2
3
4
5
6
7
zeezout-correctie
verrekend in resultaten
X
Y
Totaal
bron
GCN
N50-tot
N50-GCN
zeezout
(ug/m3)
Kasteellaan 1
128735
415780
22.20
1.43
20.8
13.29
9.28
2
2
Dorpsstraat 1
128591
415722
21.66
0.89
20.8
11.89
9.28
2
2
Laan 2
128738
415691
21.64
0.87
20.8
10.88
9.28
2
2
Hoek 1
128858
415679
21.53
0.77
20.8
10.58
9.28
2
2
  1. de geluidbelasting, zoals in de onderstaande tabel, niet worden overschreden:
Rekenpunt
Dag
Avond
Nacht
Letmaal
dB(A)
LAr,LT
LAmax
LAr,LT
LAmax
LAr,LT
LAmax
dB(A)
dB(A)
dB(A)
dB(A)
dB(A)
dB(A)
t 01
Toetspunt woning Kasteellaan 1 - Oost
45,3
59,7
39,1
62,4
35,2
60,4
45,3
t 02
Toetspunt woning Kasteellaan 1 – Zuid
39,7
49,6
33,3
46,4
29,5
41,6
39,7
t 03
Toetspunt woning Kasteellaan 1 - Noord
41,7
60,9
38,0
63,6
34,2
61,0
41,8
t 04
Toetspunt Meeuwensesteeg 1
35,5
47,0
33,3
47,2
24,6
45,1
37,8
t 05
Toetspunt Laan 4
33,6
50,8
29,6
51,5
24,8
49,3
33,6
t 06
Toetspunt Laan 2
36,0
52,1
30,6
53,0
26,4
50,3
36,0
t 07
Toetspunt Hoek 14
35,2
51,9
31,2
53,1
27,5
49,4
36,2
t 08
Toetspunt Hoek 12
34,5
51,2
31,1
52,1
27,3
48,9
36,0
t 09
Toetspunt Hoek 10
34,4
52,9
32,4
53,7
28,1
49,7
36,9
t 10
Toetspunt Meeuwensesteeg 3
33,6
47,3
31,7
49,1
22,3
41,4
36,3
Voor de exacte ligging van de toetspunten wordt verwezen naar het Akoestisch onderzoek van Drieweg Advies van Oktober 2015 (Bijlage 9 van de toelichting).
  1. Gebruik van de gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ conform de bestemming alleen is toegestaan indien sprake is van de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het landschappelijke inrichtingsplan, dat als bijlage 2 bij de regels van het bestemmingsplan is gevoegd.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - mestbassin’ is uitsluitend een mestbassin toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is uitsluitend één bedrijfswoning toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' is uitsluitend een rijksmonument toegestaan;
  5. aan huis verbonden beroepen.
 
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 14.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Gebouwen
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is uitsluitend één bedrijfswoning toegestaan;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  5. de oppervlakte, inclusief van overkappingen, mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' is aangegeven.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m.
4.2.3 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent hoofdgebouwen
 
Indien op de verbeelding de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen, mag een bedrijfswoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)' is aangegeven;
  5. de inhoud mag niet meer bedragen dan 4.450 m3.
  6. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is geen uitbreiding van de bebouwing toegestaan.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. risicovolle bedrijven zoals bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijven;
  2. geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  3. inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  4. de opslag en verwerking van tussenproducten mag niet in de openlucht plaatsvinden;
  5. buitenopslag voor het bedrijf met aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf -5’ is toegestaan, alleen niet aan de openbaar zichtbare zijde van het bedrijf;
  6. mestvergisting en/of co-vergisting.
4.3.2 Aan huis gebonden beroepen
Een aan huis verbonden beroep moet voldoen aan de volgende regels:
  1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van in totaal 60 m²;
  2. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
  3. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 14.1;
  4. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als onderschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.4.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf, maximaal milieucategorie 2 , dan ter plaatse is toegestaan met een omgevingsvergunning.
4.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
a. de functie past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied;
b. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
c. de activiteit leidt niet tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
d. de activiteit leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
e. de activiteit leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorfunctie met baliefunctie;
f. de activiteit leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
g. de activiteit leidt niet tot een grootschalige ontwikkeling;
h. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij bijlage 1 staat van bedrijfsactiviteiten mede betrokken wordt;
i. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden niet onevenredig geschaad;
j. voldaan wordt aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 14.1;
k. door initiatiefnemer wordt een zekerheidstelling afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
l. de afwijking wordt voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  2. extensief recreatief medegebruik.
 
met bijbehorende wegen en paden, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. lawaaisporten;
  3. verblijfsrecreatie;
  4. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
  5. het diepwoelen en diepploegen van de bodem vanaf 50 cm diepte.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Ter plaatse van de bestemming ‘Natuur' geldt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een omgevingsvergunningsplichtig werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
5.4.2 Uitzonderingen
In afwijking van het hiervoor bepaalde is geen vergunning nodig voor bodemingrepen die:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  3. worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.
5.4.3 Toetsing aan waarden
De in 5.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden als opgenomen in 5.1.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;
  2. wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen zoals jongeren, evenementen en straatmeubilair;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
 
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bouwwerk tot maximaal 100 m² of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk tot maximaal 100 m²;
  3. de bouw van een bouwwerk, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt;
  1. maximaal 4 m;
  2. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  3. maximaal 6 m voor overige bouwwerken.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  3. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bruggen met bijhorende verkeersfunctie.

7.2 Bouwregels

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m voor overige bouwwerken waaronder bruggen, tenzij anders is aangeduid.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

 
De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  2. de ruimte tussen bouwwerken.

9.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw

Aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval net zo hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.

9.3 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

9.4 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlakten en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

9.5 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

  1. In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzageleging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing;
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  5. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  6. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woning;
  7. een gebruik van gronden als paardenbak.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

 

11.1 Afwijken van regels

Het bevoegd gezag kan afwijken middels een omgevingsvergunning van de regels ten behoeve van:
  1. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    1. waarvan het vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en
    2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  2. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per locatie en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  4. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen met maximaal 10%;
  5. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  6. het bouwen van hekwerken tot maximaal 2 m hoog in combinatie met de vergunning;

11.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  5. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  6. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

11.3 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone –verwevingsgebied’ zijn de gronden gelegen binnen het verwevingsgebied.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen mits dit niet leidt tot vergroting van het bouwperceel groter dan 1,5 hectaren.

12.2 Wijziging naar ‘Water’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ te wijzigen middels een omgevingsvergunning in de bestemming ‘Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water en/of waternatuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijziging kan uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en waterbeleid.
  2. De wijziging vindt plaats nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden.

12.3 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  5. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma, indien het gaat om woningbouw;
  6. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  7. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
  8. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

12.4 Voorwaarden voor wijziging

Wijzigen als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts, mits:
  1. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  2. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Artikel 13 Algemene procedureregels

  

13.1 Wijzigingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

13.2 Procedure voor nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

14.1.1 Wonen
Voor wat betreft de functie wonen moet per woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per woning is hiervoor minimaal 1,8 parkeerplaatsen te realiseren, waarvan 1 parkeerplaats op eigen terrein bij vrijstaande en twee-aan-een woningen.
14.1.2 Niet-Wonen
Voor wat betreft functies anders dan wonen moet, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in de publicatie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW, publicatie 317, oktober 2012)” opgenomen normen.
14.1.3 Parkeren
De in artikel 14.1.1 en artikel 14.1.2 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
14.1.4 Laden en lossen
Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW, publicatie 317, oktober 2012)” opgenomen normen.
14.1.5 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 14.1.1, artikel 14.1.2, artikel 14.1.3 en artikel 14.1.4 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en / of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke-functionele structuur te waarborgen.
14.1.6 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 14.1.1, artikel 14.1.2, artikel 14.1.3 en artikel 14.1.4:
  1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
14.1.7 Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen
Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' van toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

 

15.1 Overgansrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Kasteellaan 3'.