direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kern Wijk en Aalburg: Bloklandhof 37
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel, gelegen aan de Bloklandhof 37 kan ingevolge het geldende bestemmingsplan één vrijstaande woning gebouwd worden. Het doel van het plan is om twee-aaneengebouwde woningen te bouwen. Omdat dit niet past binnen het geldende bestemmingsplan, dient dit herzien te worden.

Om dit planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bloklandhof 37 in Wijk en Aalburg. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Aalburg, sectie F, perceel 4696. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 931 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceeloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Blijkens www.ruimtelijkeplannen.nl gelden op onderhavig perceel de volgende bestemmingsplannen: het “paraplubestemmingsplan wonen” en de bestemmingsplannen “Spijk en omgeving” en “Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen”.

Paraplubestemmingsplan wonen

Het paraplubestemmingsplan wonen is door de raad vastgesteld op 19 november 2019. Dit plan bevat geen relevante regels voor onderhavig initiatief.

Bestemmingsplan Spijk en omgeving

Het bestemmingsplan “Spijk en omgeving” is door de raad vastgesteld op 30 september 2014. Blijkens dit bestemmingsplan is aan het grootste deel van onderhavig perceel de bestemming “woongebied”. Voorts zijn aan dit perceel de enkelbestemmingen “tuin”, “verkeer” en voor een klein deel “wonen” toegekend. Tevens is de gebiedsaanduiding “wetgevingszone – afwijkingsgebied 1” toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De bestemming Woongebied

Deze gronden zijn – voor zover relevant - bestemd voor de woonfunctie en aan huis verbonden beroepen en bedrijven met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 22.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

Voor dit specifieke woongebied gelden de volgende maatvoeringseisen:

Hoofdgebouwen hebben een maximale bouwhoogte van 11 meter en een maximale goothoogte van 6 meter.

Het maximaal bebouwd oppervlakte voor hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 180 m2.

Het maximum aantal wooneenheden in het dit woongebied is 9.

Bestemmingsplan Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen

Het bestemmingsplan “Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen” is vastgesteld op 31 oktober 2017. Blijkens dit bestemmingsplan zijn voor onderhavig perceel de gebiedsaanduidingen “overige zone – algemene beleidsregels” en “veiligheidszone – explosieven” van toepassing”.

16.4.5. parkeernormen 

Dit artikel bepaalt dat voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Indien gemeentelijk parkeerbeleid ontbreekt, gelden de normen van het C.R.O.W.

Gebiedsaanduiding veiligheidszone – explosieven

De voormalige gemeente Aalburg was tijdens de Tweede Wereldoorlog in de winter van 1944 en het voorjaar van 1945 frontlinie. Om die reden is er in delen van de gemeente Aalburg een risico voor de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Om deze risico's in kaart te kunnen brengen heeft de gemeente een risicokaart laten opstellen door de firma Saricon.

Zowel de risicokaart als de wijze waarop de gemeente met de hierin genoemde risico's omgaat, vormen samen het beleid op het gebied van conventionele explosieven.

Op 24 januari 2018 is het nieuwe explosievenbeleid van de voormalige gemeente Aalburg in werking getreden. De nu vastgestelde wijziging houdt in dat de gemeente in gebieden waar mogelijk explosieven in de bodem zitten uit de Tweede Wereldoorlog bij bodemingrepen die voor het eerst plaatsvinden en vanaf 100 m3 bodemroering van tevoren onderzoek eist.

Het plangebied bevindt zich binnen de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – explosieven”. Het explosievenbeleid is derhalve van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0004.png"

Figuur 1.4: Protocol niet-gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Bron: www.aalburg.nl/regelgeving en beleid/niet-gesprongen-explosieven-beleid

Strijdigheid plan met vigerede planologische situatie

Het maximaal toegestane aantal wooneenheden bedraagt 9. Door voorliggend plan wordt dit aantal met één woning overschreden. Daarom is het plan in strijd met het bestemmingsplan "Spijk en omgeving".

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Kern Wijk en Aalburg: Bloklandhof 37' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Het perceel Bloklandhof 37 ligt braak. Aan de Bloklandhof bevinden zich nieuwbouwwoningen. Aan de noordzijde ligt een vijver. Aan de zuidzijde liggen de achtertuinen van de woningen aan de Wijksestraat. Ten oosten van het plangebied liggen twee-onder-een-kapwoningen met een aanbouw aan de zijgevel en een oprit. Deze woningen hebben een goothoogte van ca 6 m en een bouwhoogte van ca 9 m. Ten westen van het plangebied ligt een vrijstaande woning met eveneens een aanbouw aan de zijgevel en een oprit. Deze woning heeft een goothoogte van ca 3 m en een bouwhoogte van ca 7 m.

De Bloklandhof sluit via de Bloklandsingel aan op de Wijksestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0005.png"

Figuur 2.1: Uitsnede bovenaanzicht perceel. Bron: Google streetview

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0006.png"

Figuur 2.2: Bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Het plan maakt het mogelijk twee aaneengebouwde woningen te realiseren inclusief bijbehorende bouwwerken. Het gaat om duurzame, gasloze woningen. Door de noord-zuid oriëntatie en de platte daken van de bijgebouwen is er ruimte voor optimaal gebruik van zonnepanelen.

Tabel 2.1 Afmetingen gewenste situatie

  Linkerkavel   rechterkavel  
perceelsoppervlak   509 m²   423 m²  
Bebouwde oppervlakte   200 m²   144 m²  
Oppervlakte hoofdgebouw   97 m²   80 m2  
Goothoogte hoofdgebouw   6 m   3,38 m  
Nokhoogte hoofdgebouw   11 m   8,48 m  
Oppervlakte bijgebouw   104 m²   61 m2  
Bouwhoogte bijgebouw   3,24 m   3,24 m  

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0007.png"

Figuur 2.3.a. Nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0008.png" Figuur 2.3.b. Nieuwe situatie, plattegrond woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0009.png"

Figuur 2.3.c. Nieuwe situatie, voorgevel

Gezien het verschil van de woningen aan de linker- en rechterzijde van het plan is gezocht naar een toepassing van een soepele overgang, zonder een hoge kopgevel aan de rechterzijde met de buren te veroorzaken.

Hiervoor is dan ook het rechter deel van het plan voorzien van een hellend dak op de kop- en zijgevels en is het rechter deel voorzien van een lager gelegen hellend dak, waarmee een betere aansluiting wordt verkregen met beide zijden van het plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 2 woningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Hierin spreekt het provinciebestuur haar ambities uit op het gebied van ondermeer klimaat, energie en herstel en ontwikkeling van het landschap. In de Omgevingsvisie sluit de provincie wat betreft hoofdopgaven aan op de hoofdopgaven aan bij Rijksbeleid, Europese en mondiale doelstellingen, wat betreft de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie gaat uit van één basisopgave en 4 hoofdopgaven:

De basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

De hoofdopgaven:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Het is van belang om in de toekomst te moeten samenwerken om de Brabantse omgevingskwaliteit te bewaken en door te ontwikkelen. Daarbij is de ruimtelijke ordening dienend is aan maatschappelijke doelstellingen, of het nu gaat om het verkleinen van sociale verschillen, het verbeteren van de welvaart, of het gezonder, veiliger en duurzamer maken van de leefomgeving.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de gewenste ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie Noord-Brabant

3.2.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 is op 2 juli 2014 vastgesteld. Voor wat betreft het aspect ‘ruimtelijke kwaliteit’ zijn de uitgangspunten uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 nog steeds van belang. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant. Op de bij de structuurvisie behorende kaart wordt het plangebied aangeduid als ‘Landelijke kern’, binnen het 'stedelijk gebied’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0010.png"

Figuur 3.1: Kaart stedelijk gebied met aanduiding van ligging plangebied in 'Landelijke kern' uit Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014.

Overeenkomstig het structuurvisiebeleid wordt in het stedelijk gebied het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Daarbij is zuinig ruimtegebruik van groot belang: functiemenging, herstructurering en inbreiding vóór stedelijke uitbreidingen.

Conclusie

Voorliggende plano Wijk en Aalburg past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie. De projectlocatie is gelegen binnen het stedelijke gebied, waardoor extra verstedelijking in het buitengebied voorkomen wordt. Verder wordt met de realisatie van het plan geen locatiespecifieke kwaliteiten van het gebied aangetast.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 25 oktober 2019. In dit plan is de geconsolideerde versie van 1 maart 2020 toegepast. Deze versie is elektronisch bekend als NL.IMRO.9930.InterimOvrgc-0320. Het plangebied valt onder de (voor deze locatie relevante) regels “Duurzame stedelijke ontwikkeling” (art. 3.42).

Tabel 3.1 Toelichting hoe het plan voldoet aan regels voor "Duurzame stedelijke ontwikkeling"

Lid 1: een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:   Het plan ligt binnen stedelijk gebied  
De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 regionaal samenwerken;   Hieraan wordt voldaan  
Het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.   Hiervan zal voldaan worden. De nieuwe woningen zullen gasloos gebouwd worden en er is ruimte voor zonnepanelen.  
Lid 2: een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:    
bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;   Hiervan is sprake omdat een braakliggend stuk dat bestemd is als woongebied efficiënter wordt gebruikt.

Uit de onderzoeken blijkt dat er sprake is van een veilige en gezonde leefomgeving. Verwezen wordt naar hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten  
bevordert een zorgvuldig ruimtegebruik;   Hieraan wordt voldaan, zie het gestelde onder a.  
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;   Door de noord-zuid oriëntatie is er ruimte voor optimaal gebruik van zonnepanelen.  
houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;   Hieraan wordt voldaan  
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;   Omdat het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, is er sprake van een goede ontsluiting met openbaar vervoer (onder andere naar Den Bosch). Er is ruimte voor laadpalen voor elektrische auto's en voor het opwekken van elektriciteit.  
draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.   De nieuwe woningen bieden ruimte om een goede thuiswerkplek te creëren.  

Evenwichtige toedeling van functies: kwaliteitsverbetering van het landschap

In de Interim omgevingsverordening zijn in par. 3.1.2 regels opgenomen met als doel een evenwichtige toedeling van functies te waarborgen. Het plan creëert meerwaarde omdat een bestaand woongebied efficiënter wordt benut. Daardoor is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is niet in strijd met de Interim - Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

De voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben gezamenlijk de Structuurvisie Land van Heusden en Altena opgesteld. Deze is in 2013 door de gemeenteraad van Aalburg vastgesteld. Met deze structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025.

Het plangebied ligt binnen de aanduiding “stedelijk gebied”. De kaartuitsnede is in figuur 3.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0011.png"

Figuur 3.2: Structuurvisie Land van Heusden en Altena Bron ”Structuurvisie Land van Heusden en Altena”

Uit de structuurvisie is het volgende relevant: “Het moet voor iedereen fijn wonen zijn in het Land van Heusden en Altena. Een leefbare en fijne woonomgeving betekent een goede balans tussen vraag en aanbod voor wat betreft de woningvoorraad. Naast de kwantiteit is ook de kwaliteit van de woning, de directe woonomgeving en de dorpen van groot belang. In het land van Heusden en Altena gaat de kwaliteit van de woningvoorraad boven de kwantiteit en wordt de prioriteit gelegd op het aanbieden van een aantrekkelijke woonomgeving voor gezinnen met jonge kinderen. Bovendien wordt er prioriteit gegeven aan het mogelijk maken van woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase, of met een beperking, zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hen ook sociaal passende woonomgeving.“ Voorliggend plan voorziet met de bouw van een twee-onder-een-kap-woning in een balans tussen kwaliteit en kwantiteit. Gezien de stedenbouwkundige inpasbaarheid in het plangebied, past het plan goed binnen de directe woonomgeving en draagt daarmee bij aan een aantrekkelijke woonomgeving.

De woning wordt gebouwd aan een rustige straat in een rustige nieuwbouwwijk met relatief veel groen. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere scholen. De woning zal daarom gebouwd worden in een aantrekkelijke woonomgeving voor gezinnen.

Conclusie

Het plan voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie Land van Heusden en Altena.

3.3.2 Ontwerp omgevingsvisie Altena

Deze ontwerp-omgevingsvisie is vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Altena op 17 september 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0012.png"

Figuur 3.3: uitsnede omgevingsvisie Altena

Het plangebied gelegen binnen de aanduiding “bebouwing”. De bouw van de woning is aan te merken als een kleinschalig bouwproject. De groene ruimtes en de zichtlijnen rondom de Bloklandhof zullen door de woningen niet aangetast worden.

Conclusie

Gelet op het voorgaande past onderhavig plan binnen de ontwerp-omgevingsvisie. Hiermee voldoet het plan ook aan de toekomstige kaders gemeentelijke beleidskaders.

3.3.3 Woonvisie Land van Heusden en Altena

In de woonvisie wordt het volgende geconstateerd. Om de regio “dorps” te houden wordt ingestoken op organische ontwikkeling: kleine aantallen, veel zelfbouw en veel differentiatie. Met de ontwikkeling van een twee-onder-een-kap-woning in bestaand stedelijk gebied wordt een bijdrage geleverd aan deze ambities. Programmatisch is de ontwikkeling gewenst, omdat het plan een bijdrage levert aan de gewenste woningbouwproductie in de regio.

Conclusie

Het plan ligt in lijn met de Woonvisie Land van heusden en Altena.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 4,7 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 770 meter afstand. Dit betreft De Kreek in natuurgebied Het Wijkerzand.

In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1) wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000- gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, het Natuurnetwerk Noord-Holland (NNNH). Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.

Stikstofdepositie

Ten behoeve van stikstofdepositie is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 2 bij voorliggende toelichting toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

4.1.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Door middel van de QuickScan flora en fauna kan worden geconcludeerd dat voorliggend initiatief geen negatief effect zal hebben op beschermde soorten. Tevens is geen nader onderzoek of ontheffing nodig. Wel dient er, door middel van mitigerende maatregelen, rekening gehouden te worden met algemene (vogel)soorten. De werkzaamheden zullen in dit kader zo veel mogelijk buiten de broedseizoenen worden uitgevoerd.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in de bouw van twee woningen. Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie vast te stellen, is er een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd door Tritium Advies (Bijlage 3). Tijdens het onderzoek is gekeken naar bodemverontreiniging die een belemmering kan vormen voor de uitgifte van het plangebied als bouwkavel.

Tijdens het verkennend bodem- en asbestonderzoek zijn lichte verontreinigingen gevonden. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorliggende initiatief.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Zowel gemeente als provincie kennen een groot belang toe aan het behoud en de versterking van cultuurhistorische waarden. Uit de toelichting van het vigerende bestemmingsplan “Spijk en omgeving” blijkt dat er geen cultuurhistorische belangen worden geschaad. Het plan voorziet in het mogelijk maken van twee aaneengebouwde woningen in een nieuwbouwwijk op een plek waar ingevolge het geldende bestemmingsplan een vrijstaande woning gebouwd kan worden. Cultuurhistorische waarden zijn door de uitvoering van het plan niet in het geding.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het bestemmingsplan 'Spijk en omgeving' en 'Dubbelbestemming en gebiedsaanduiding' is voor het plangebied geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Wel beschikt de gemeente Altena over een archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0014.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Altena. Bron: gemeente Altena

Blijkens deze kaart ligt het plangebied in een gebied met de aanduiding “hoge archeologische verwachting”. De vrijstellingsdiepte is 0,3 m -mv en de vrijstellingsgrensomvang is 250 m2. Op basis hiervan blijkt de ontwikkeling onderzoeksplichtig te zijn.

Ter voorbereiding op de bouwaanvraag voor de twee-onder-een-kap zal een verkennend archeologisch onderzoek plaatsvinden. Wanneer het nodig blijkt, zullen de benodigde vervolgstappen in het onderzoek worden genomen en zal eventueel het bouwplan worden aangepast. Op deze manier wordt voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld aan het aspect "archeologie".

4.3.4 Conclusie

Het aspect “archeologie” staat niet in de weg aan de uitvoering van dit bestemmingsplan. Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

Aangewezen ingevolge artikel 4, tweede lid van het “Besluit niet in betekenende mate”, worden woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 500 nieuwe woningen omvat. Aangezien het plan niet meer dan één extra woning omvat, valt het plan onder de werking van voornoemd besluit en kan toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Op 1 januari 2019 zijn de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem gefuseerd tot de nieuwe gemeente Altena. In het kader hiervan moet het parkeerbeleid van de voormalige drie gemeenten gebundeld en geharmoniseerd worden. Het beleid ten aanzien van parkeernormen is vastgelegd in de Nota Parkeernormen Altena.

Blijkens de Nota Parkeernormen Altena geldt er een parkeernorm van 2,5 parkeerplek per woning voor het type 'twee-onder-een-kap'. Voor personenauto's is er voldoende ruimte om parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Figuur 4.2 geeft weer hoe parkeren op eigen terrein gefaciliteerd wordt. Gelet daarop voorziet het plan in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0015.png"

Figuur 4.2 Plattegrond plangebied met parkeerplekken ingetekend

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Bloklandhof. Het hoofdwegennet is bereikbaar via Wijksestraat en de Groeneweg. Het plangebied is daarmee goed ontsloten.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking aan de hand van kerncijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' te bepalen. Voor een twee-onder-een-kap-woning is de verwachte verkeersgeneratie 7,4 tot 8,2 mvt/etmaal per woning. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 14,8 tot 16,4 mvt/etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met 14,8 tot 16,4 mvt/etmaal. Dit is een zeer beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Wijksestraat. Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Aalburg is in 2012 echter een geluidscontourenkaart opgesteld. Blijkens deze kaart ligt het plangebied in een zone met geluidsbelasting van 40 – 48 dBA.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0017.png"

 Figuur 4.3.Uitsnede geluidscontourenkaart. Bron: gemeente Aalburg

De geluidscontourenkaart is echter enigzins verouderd. Om deze reden zal er ten voorbereiding op de bouwfase een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai worden uitgevoerd.

4.6.3 Conclusie

Het aspect “wegverkeerslawaai” staat niet in de weg aan de uitvoering van dit bestemmingsplan. Voor de bouw van de twee-onder-een-kap zal een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd worden. Zo nodig zal het bouwplan worden aangepast met geluidswerende maatregelen, om zo te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld aan het bouwen van een nieuwe woning.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als 'gemengd gebied', gelet op de mix van bedrijfsfuncties, maatschappelijke functies en woonfuncties in het gebied.

Er liggen nabij het plangebied een aantal bedrijfsfuncties, die in het kader van bedrijven en milieu relevant kunnen zijn:

  • Op een afstand van ca 58 m ten westen van het plangebied bevindt zich een KPN-gebouw. Een telecommunicatiebedrijf valt in milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 0 m geldt. Hier wordt dus ruim aan voldaan.
  • Op een afstand van ca 75 m ten westen van het plangebied bevindt zich een tuincentrum met milieucategorie, waarvoor een richtafstand van 10 m geldt. Hier wordt dus ruim aan voldaan.
  • Ten zuiden van het plangebied, aan de overkant van de Wijksestraat, zijn een aantal bedrijfsfuncties van hooguit milieucategorie 2 gevestigd. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m. De bedrijfsfuncties liggen op minstens 70 m afstand, waardoor er ruim aan de richtafstand voldaan kan worden.

De omringende bedrijfsfuncties bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied. Tevens liggen er tussen het plangebied en de bedrijfsfuncties andere woningen, die in het kader van bedrijven en milieuzonering maatgevend zijn.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende figuur 4.2 toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WijBP108Bloklhf37-ON01_0018.png"

Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. De dichtstbijzijnde EV-relevante inrichting betreft een bovengrondse propaantank. De tank ligt met circa 990 m op ruim voldoende afstand van het plangebied Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Spijk en omgeving' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Voorliggend initiatief zorgt voor een toename van verharding. Conform informatie van Waterschap Rivierenland is er een compensatie voor waterberging nodig. In Bijlage 4 is in een notitie opgeschreven hoe er met de deze compensatie wordt omgegaan. Daarnaast is in Bijlage 4 een uitdraai van de watertoets toegevoegd.

4.10.4 Conclusie

Het waterschap adviseert positief over het voornemen, onder voorwaarde dat er compensatie is verleend of compenserende maatregelen genomen worden. Initiatiefnemer is voornemens om in overleg met het waterschap aan deze voorwaarden te voldoen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het project betreft de bouw van een twee-onder-een-kap-woning.

Plaats van het project

Het project is gelegen in de bestaande bebouwd kom met gemengde functies, waaronder woningen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op een afstand van circa 5 kilometer.

Kenmerken van het potentiële effect

De in dit plan beschreven ontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op omliggende natuurgebieden, gezien de aard van de nieuwe activiteiten en de grote afstand tot natuurgebieden. Dit beeld komt overeen met de conclusies van de motivering en onderzoeken uit de voorgaande paragrafen in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Spijk en omgeving'.

Het bestemmingsplan 'Kern Wijk en Aalburg: Bloklandhof 37' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Kern Wijk en Aalburg: Bloklandhof 37' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, water en voorzieningen voor de waterhiushouding en parkeerplaatsen op de eigen oprit.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de woonfunctie inclusief aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Overleg met omwonenden heeft zowel mondeling als schriftelijk plaatsgevonden. In december 2021 is er in het kader van de omgevingsdialoog een brief naar omwonenden gestuurd om de reacties op voorliggend plan te peilen. Uit de reacties op de brief kan een positief beeld van de omwonenden op het plan worden gedestileerd. In Bijlage 5 zijn de verstuurde brief en de reacties van de omwonenden te vinden.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.