Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wijk en Aalburg: Perzikstraat 3a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1959.WijBP065KWApz3a-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Wijk en Aalburg: Perzikstraat 3a" met identificatienummer NL.IMRO.1959.WijBP065KWApz3a-VG01 van de gemeente Altena.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
 
1.3 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en niet zwaarder is dan een categorie 1 en 2 bedrijf als opgenomen in de Staat van
Bedrijfsactiviteiten.
 
1.4 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, vastgesteldtechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.
 
1.5 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw niet zijnde zelfstandige woonruimte, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning van de mantelzorger en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.9 afwijken
afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bed en breakfast
een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij de gasten een door de ondernemer bereid ontbijt kunnen nuttigen.
 
1.12 bestaand
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.15 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.16 bodemingreep
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.24 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.25 buitengebied
het gebied dat is aangewezen met de gebiedsaanduiding
 
1.26 carport
een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.
 
1.27 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;
 
1.28 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.29 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.31 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
 
1.32 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.33 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.34 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
 
1.35 evenementen
alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.
 
1.36 extensief recreatief gebruik
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag leg op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
 
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.38 hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw, en de bijhorende gronden, als zodanig gebruikt mag worden.
 
1.39 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
 
1.40 huishouden
één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.
 
1.41 kamerverhuur
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
 
1.42 kampeermiddel
een tent een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.43 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde openbare dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.44 kas
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1, 5 m.
 
1.45 kleinschalig kamperen
kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde.
 
1.46 kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid
een bedrijf waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt of herstelt alsmede het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht, en niet zwaarder is dan een categorie 2 bedrijf als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
 
1.47 lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
 
1.48 logies
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende huurder het hoofdverblijf elders heeft.
 
1.49 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
 
1.50 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen.
 
1.51 nevenfunctie
een functie waarvoor, tenzij anders bepaald, maximaal 50% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de nevenfunctie qua uitstraling en ruimtelijke effect niet de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie overstijgt.
 
1.52 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.53 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.54 ondergeschikte functie
een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de ondergeschikte functie qua uitstraling en ruimtelijke effect duidelijk kleiner is de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie.
 
1.55 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
 
1.56 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
 
1.57 oprit
het gedeelte van het bouwperceel voor het bereiken van de bij het bouwperceel behorende garage en / of carport en / of andere bij de desbetreffende bestemming behorende gebouwen waar verkeer over rijdt. Een oprit is altijd direct bereikbaar vanaf de openbare weg.
 
1.58 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór danwel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
  1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.59 paardenbak
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.
 
1.60 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.61 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
 
1.62 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.63 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.64 Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
 
1.65 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.66 verblijfsrecreatie
het nachtverblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen;
 
1.67 verkoopvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
 
1.68 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.69 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.70 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bebouwingspercentage
het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.
 
2.2 dakkapel en goothoogte
Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.
 
2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend.
 
2.6 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
 
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 de oppervlakte van een bodemingreep
het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.10 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.11 diepte
vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep waarbij de diepte bij toepassing van begrip 2.14 onder c gemeten dient te worden per te onderscheiden vlak van 10 m².
 
2.12 ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.13 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
2.14 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk die in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde waterstand over een kalenderjaar;
  3. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de woonfunctie;
  2. aan huis verbonden beroep;
  3. aan huis verbonden bedrijf;
  4. voet- en fietspaden;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 12.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd op de hierna aangegeven wijze:
    bouwwijze:
    ter plaatse van de aanduiding:
    alle woningen aaneen, in niet-gestapelde vorm, half- vrijstaand of vrijstaand
    'aaneengebouwd'
    half-vrijstaand of vrijstaand
    'twee-aaneen'
    vrijstaand
    'vrijstaand'
    gestapeld of aaneengebouwd
    'gestapeld'
  3. afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens is ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'vrijstaand' aan beide zijden minimaal 3 m;
    2. 'twee-aan-een' aan één zijde minimaal 3 m;
    3. 'aaneengebouwd' aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoning minimaal 2 m;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. per bouwvlak mag er maximaal sprake zijn van 1 woning;
  7. voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt voorts het bepaalde in artikel 3.2.2.
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. goothoogte maximaal 4 m;
  2. bouwhoogte maximaal 6 m, met dien verstande dat:
    1. tot 1 m uit alle perceelsgrenzen de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt, en
    2. tot 2 m uit alle perceelsgrenzen de maximale bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
    3. een uitzondering geldt voor die situaties waarin de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw. In dat geval geldt als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m. De eisen als hiervoor gegeven over de afstand uit de perceelsgrens blijven hierbij wel van kracht;
  3. bij een hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. aanbouwen en uitbouwen tot het verlengde van de voorgevel, danwel de voorste bouwgrens van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      • goothoogte 3 meter en bouwhoogte maximaal 6 m bedraagt;
      • diepte van de aan- en uitbouw maximaal 1,5 m bedraagt;
      • ligging uit de voorste perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt;
      • breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning.
    2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt (zie ook de bouwregels in de bestemming Tuin in artikel 4.2.2 waarin, onder voorwaarden, deze gebouwen mogen worden voortgezet);
    3. ter plaatste van de aanduiding 'vrijstaand' geldt ook dat één zijde naast het hoofdgebouw vrij van gebouwen moet blijven over een strook van minimaal 3 m breed tot 8 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak maximaal:
    1. 60 m² op een erf tot en met 250 m², gerekend vanaf 1 m achter de voorgevellijn van de woning, en
    2. voor zover de oppervlakte van het erf meer bedraagt dan 250 m² mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m²;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    1. bij erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel maximaal 1 m met dien verstande dat bij een open constructie dit 1,5 m mag bedragen;
    2. bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m (zie ook de bouwregels in de bestemming 'Tuin' in artikel 4.2 waarin, onder voorwaarden, deze bouwwerken mogen worden voortgezet);
    3. vlaggenmasten tot maximaal 6 m;
    4. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
  2. reclame-uitingen aan huis verbonden bedrijf en aan huis verbonden beroep mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m².
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Aan huis verbonden beroep en bedrijf aan huis
Een aan huis verbonden beroep en bedrijf moet voldoen aan de volgende regels:
  1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van in totaal 60 m²;
  2. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
  3. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 13.1;
  4. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Afwijken aan huis verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.1 ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden beroep of bedrijf tot een vloeroppervlakte van 100 m².
 
3.4.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 3.4.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. voldaan wordt aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 13.1;
  4. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  5. de afwijken voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, water(voorzieningen) en parkeerplaatsen op de eigen oprit (zie hiertoe mede artikel 12.1).
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Erkers
Uitbouwen, zoals een erker aan de op de aangrenzende bestemming gelegen woning, mogen worden gebouwd, mits de:
  1. diepte van de erker maximaal 1,5 m bedraagt;
  2. ligging uit de perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  3. breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning;
  4. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
4.2.2 Overkappingen (zoals carports)
Overkappingen zoals een carport bij de op de aangrenzende bestemming gelegen woning mogen worden gebouwd, mits:
  1. de ligging vóór het verlengde van de voorgevel maximaal 2 m bedraagt;
  2. de ligging tot de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  4. vóór het verlengde van de voorgevel niet met enige wand omsloten;
  5. de oppervlakte van een carport mag maximaal 30 m2 bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. bij erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 m met dien verstande dat bij een open constructie dit 1,5 m mag bedragen;
  2. vlaggenmasten tot maximaal 6 m;
  3. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van het gebruik als tuin als parkeerplaats voor;
  1. méér dan 3 auto's;
  2. het parkeren van auto's voor bewoners en / of bezoekers van niet bij die gronden horende woning;
  3. het parkeren van kampeerauto's en / of caravans en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen voertuigen voor personen gebruik;
  4. het parkeren voor het hoofdgebouw van de woning;
  5. het parkeren op een gebied verder dan 2 m uit de oprit.
4.3.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 4.3.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
Artikel 5 Water
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bruggen met bijhorende verkeersfunctie, groenvoorzieningen, taluds, wegen en paden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
  1. bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 10 m;
  2. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, maximaal 6 m.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de zone met een hoge archeologische verwachting.
 
6.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,8 m over een oppervlakte groter dan 100m² ;
  2. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 100m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,8m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder a, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
6.3.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsgunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag.
 
6.3.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Altena.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,8 m;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,8 m;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,8 m;
  4. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,8 m;
  5. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
6.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek, conform KNA en goedgekeurd door de gemeente Altena, is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  4. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
6.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden voor de ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 100 m2 en niet dieper gaat dan 0,8 cm onder maaiveld.
  2. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf dat daarvoor gecertificeerd is). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
  4. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
6.4.4 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat goedgekeurd is door het bevoegd gezag de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
  4. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Altena
6.4.5 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 64.1 onder c, wordt de deskundige van de bevoegde overheid (Regioarcheoloog) om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
 
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
6.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming 'Waarde -Archeologie' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
    
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.
8.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw
 
Aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval net zo hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.
 
8.3 Kapvorm
 
8.3.1 Algemeen
Hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap tenzij via een regeling in hoofdstuk 2 en / of de verbeelding anders is bepaald. Indien de bepalingen op de verbeelding omtrent goot- en bouwhoogte gelijke maten geven is in elk geval ook een plat dak toegestaan.
 
8.3.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.1 voor het realiseren van een andere kap.
 
8.3.3 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 8.3.2 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
8.4 Ondergronds bouwen
 
Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.
 
8.5 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages
 
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en / of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
 
8.6 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen
 
In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik, met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning, zoals aanwezig op het moment van tervisielegging van het vastgesteld van dit plan aanwezig mogen zijn;
  5. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  6. het gebruik van gronden als paardenbak tenzij een vergunning als bedoeld in artikel 13.2.2 al dan niet in combinatie met artikel 10.1.1 onder n;
  7. het gebruik van gronden voor de opslag van paardenmest, tenzij een vergunning als bedoeld in artikel 13.2.2 is verleend al dan niet in combinatie met artikel 13.2.3;
  8. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  9. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  10. mestbewerking;
  11. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie (de stikstofemissie zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het plan) als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden.
9.2 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in 9.1 onder j ten behoeve van een toename van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen, indien:
  1. aangetoond is dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen gevoelige Natura2000-gebieden, of;
  2. anderszins is aangetoond dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura2000-gebieden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Afwijken van de regels
 
10.1.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels ten behoeve van:
  1. het gebruik als afhankelijke woonruimte in een gedeelte van een bestaande (bedrijfs)woning en/of een uit-, aan- of (vrijstaand) bijgebouw bij deze (bedrijfs)woning mits:
    1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg (te toetsten aan een door de gemeenteraad vastgestelde mantelzorgnota) met dien verstande dat, indien één van de partners van een paar dat aantoonbaar (middels een huwelijk, geregistreerd partnerschap, dan wel samenlevingscontract) samen leeft mantelzorgbehoevend is, beide partners in aanmerking komen voor het bewonen van een afhankelijke woonruimte;
    2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
    4. de afhankelijke woonruimte binnen de geldende regeling inzake aan-, uit-, bijgebouwen en overkappingen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  2. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:
    1. het bouwwerk niet hoger is dan 6 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
    2. het aantal woningen gelijk blijft;
    3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden met dien verstande dat kan worden toegestaan dat percelen voor:
      • 100% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 150 m²;
      • 75% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 250 m²;
  3. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²;
    2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  4. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en
    2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  5. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  6. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per locatie en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  7. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  8. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met 3 m;
  9. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 m ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  10. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  11. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  12. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  13. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  14. het bouwen van hekwerken tot maximaal 2 m hoog en lichtmasten tot maximaal 6 m in combinatie met de vergunning als bedoeld in artikel 13.2.2 en het, na aanleggen en bouwen van de paardenbak, gebruik van de paardenbak als paardenbak;
  15. ten behoeve van het toestaan van een bed en breakfast in een gedeelte van een hoofdgebouw en/of een uit-, aan- of (vrijstaand) bijgebouw mits:
    1. het aantal gastenkamers maximaal 3 en het totale aantal bedden maximaal 10 bedraagt;
    2. niet meer dan 50% van het vloeroppervlakte van de woning wordt gebruikt ten dienste van de bed en breakfast tot een maximum van 120 m²;
  16. kleinschalig kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. het kampeerterrein dient te behoren bij een (bedrijfs)woning;
    2. het oppervlak van een aaneengesloten terrein, waarvan het terrein voor kleinschalig kamperen onderdeel uitmaakt, bedraagt minimaal 1 ha;
    3. uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 december zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan;
    4. het kampeerterrein is niet gelegen in een gebied met een bestemming en/of aanduiding die is gericht op de bescherming van een of meerdere natuurgebieden, waterwingebieden, ecologische verbindingszones, waterkeringen, waterstaatsdoeleinden, een winterbed en/of buitendijks gelegen terreinen. Hierbij geldt dat voor watergangen met een A-status een zone van 4 m en voor watergangen met een B-status een zone van 1 m vrij dient te blijven van bouwwerken, werken en beplantingen ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden;
    5. het kampeerterrein, de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), mag niet gesitueerd zijn binnen een afstand van 50 m van enig punt van een verblijfsgebouw van derden;
    6. het kampeerterrein, de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), mag gesitueerd zijn tot maximaal 150 m uit enig punt van de (bedrijfs)woning van aanvrager;
    7. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen, zoals sanitaire ruimten, mag niet meer bedragen dan 40 m²;
    8. de goothoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    9. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 5 m;
    10. voor inpassing binnen de bestaande bebouwing ten behoeve van kleinschalig kamperen, gelegen binnen het onder 5 en 6 genoemde gebied, is het bepaalde onder 8 en 9 niet van toepassing;
    11. ondergeschikte horeca is toegestaan, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    12. de aanwezige waarden in het gebied en in de directe omgeving van het gebied mogen niet onevenredig worden aangetast;
    13. het kleinschalig kamperen dient in milieuhygiënisch opzicht inpasbaar te zijn en er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
    14. het kampeerterrein is rondom voorzien van zodanige beplanting, breed minimaal 5 m, dat het een passend element vormt met de omgeving. Er dient een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan van het kampeerterrein aanwezig te zijn;
    15. binnen het grondgebied van de gemeente voormalige gemeente Aalburg mogen in totaal niet meer dan 20 kampeerterreinen, zoals bedoeld in deze afwijkingsmogelijkheid, aanwezig zijn.
10.1.2 Intrekken afwijking
Het bevoegd gezag trekt de afwijking, verleend op grond van het artikel 10.1.1 onder a met betrekking tot het gebruik als afhankelijke woonruimte in, indien de bij het afwijken bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is of indien de omstandigheden waaronder is afgeweken zijn gewijzigd.
 
10.1.3 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
11.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen.
 
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.
 
11.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan
 
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  5. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma indien het gaat om woningbouw;
  6. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  7. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  8. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
Artikel 12 Algemene procedureregels
 
12.1 Wijzigings- en uitwerkingsprocedure
 
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging dan wel uitwerking van het plan is de volgende procedure van toepassing:
  1. een vastgesteld van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het vastgesteld van het besluit.
12.2 Procedure voor nadere eis
 
Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
  1. een vastgesteld van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het vastgesteld van het besluit.
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
 
13.1.1 Wonen
Voor wat betreft de functie wonen moet per woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte
zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per woning dienen minimaal 2,3 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.
 
13.1.2 Niet-wonen
Voor wat betreft functies anders dan wonen moet, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of
stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in de publicatie "Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, maart 2004)" opgenomen normen.
 
13.1.3 Parkeren
De in artikel 13.1.1 en artikel 13.1.2
bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
13.1.4 Laden en lossen
Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder
het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie "Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, maart 2004)" opgenomen normen.
 
13.1.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 13.1.1, artikel 13.1.2, artikel 13.1.3 en artikel 13.1.4 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en / of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke-functionele structuur te waarborgen.
 
13.1.6 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 13.1.1, artikel 13.1.2, artikel 13.1.3 en artikel 13.1.4:
  1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
13.2 Paardenbak en mestopslag
 
13.2.1 Verbod
Het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen ten behoeve van het aanleggen en / of gebruiken van gronden ten behoeve van een paardenbak.
 
13.2.2 Vergunningverlening paardenbak
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom:
    1. de afstand tot de woning van de eigenaar bedraagt maximaal 20 meter;
    2. de afstand tot het perceel van de woning van derden bedraagt minimaal 20 meter;
    3. de afstand van de mestopslag tot aan het perceel van derden bedraagt ten minste 30 meter;
    4. de hoeveelheid opgeslagen mest bedraagt niet meer dan 1 m³, waarbij geldt dat:
      • de opslag van mest dient plaats te vinden in een volledig afsluitbare ruimte;
      • de mestopslag dient te bestaan uit een vloeistofdichte vloer en 3 mestdichte muren van voldoende hoogte;
      • de afvloei van mestsappen dient aan de vierde zijde in een gesloten opslag opgevangen te worden;
      • een overstort naar het riool of oppervlaktewater is niet toegestaan;
      • de mestopslag dient op een minimale afstand van 10 meter van oppervlaktewater plaats te vinden;
      • de mestopslag dient op een minimale afstand van 50 meter van de woning van derden plaats te vinden;
      • de mestopslag dient landschappelijk te worden ingepast;
      • de mestopslag mag buiten bouwvlak worden gerealiseerd, maar dient dan in de directe omgeving van de paardenbak, paddock of paardenwei te worden gerealiseerd;
    5. de paardenbak heeft een oppervlakte van niet meer dan 1.200 m² met een minimale breedte van 15 m;
    6. er moet een open omheining toegepast worden tot maximaal 2 m hoog;
    7. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  2. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom gelden dezelfde voorwaarden als binnen de bebouwde kom met dien verstande dat ook lichtmasten tot maximaal 6 m zijn toegestaan;
  3. voor zover gelegen in het buitengebied gelden dezelfde voorwaarden als buiten de bebouwde komt met dien verstande dat geldt dat:
    1. de paardenbak niet verhard mag worden;
    2. de publieksaantrekkende functie van een eventuele recreatieve nevenactiviteit mag geen hinder veroorzaken voor de verkeersfunctie van de omgeving;
    3. bij agrarische bedrijven of op voormalige agrarische bedrijfslocaties;
    4. gelegen binnen het bouwvlak
  4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  6. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  7. de vergunningverlening voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  8. voorzien is in een goede landschappelijke inpassing en aanleg en instandhouding daarvan is zeker gesteld.
13.2.3 Vergunningverlening opslag mest
Een omgevingsvergunning voor de opslag van paardenmest wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de opslag van mest dient plaats te vinden in een volledig afsluitbare ruimte;
  2. de mestopslag dient te bestaan uit een vloeistofdichte vloer en 3 mestdichte muren van voldoende hoogte;
  3. de afvloei van mestsappen dient aan de vierde zijde in een gesloten opslag opgevangen te worden;
  4. een overstort naar het riool of oppervlaktewater is niet toegestaan;
  5. de mestopslag dient op een minimale afstand van 5 meter van oppervlaktewater plaats te vinden;
  6. de mestopslag dient op een minimale afstand van 50 meter van de woning van derden plaats te vinden;
  7. de mestopslag dient landschappelijk te worden ingepast;
  8. de mestopslag mag buiten bouwvlak worden gerealiseerd, maar dient dan in de directe omgeving van de paardenbak, paddock of paardenwei te worden gerealiseerd.
13.3 Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen
 
Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' van toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Wijk en Aalburg: Perzikstraat 3a’