direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Werkendam: Bergseveld ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel de planologische basis te leggen voor de realisatie van een inbreidingslocatie in de kern Werkendam, achter de woningen aan Vissersdijk 70, 74 en 76. Initiatiefnemer is voornemens om ter plekke een grondgebonden vrijstaande woning met tuin te realiseren. Voorts zal deze vrijstaande woning aan de noordzijde worden ontsloten middels een weg, welke in het verlengde ligt van de Bergseveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0001.png"

Zicht op planlocatie vanuit de Bergseveld (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding planlocatie (rood omkaderd) (bron: KadViewer)

Initiatiefnemer heeft het planvoornemen omtrent de voorgenomen ontwikkelingen aan de percelen achter Vissersdijk 70, 74 en 76, voorgelegd aan de voormalige gemeente Werkendam middels een principeverzoek. Naar aanleiding van het ingediende principeverzoek heeft de voormalige gemeente Werkendam een positief standpunt ingenomen. Dit is verwoord in de brief van 25 september 2018 (kenmerk: 2017-003355), bijgevoegd als Bijlage 1 Principestandpunt d.d. 25-09-2018.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Altena, binnen de bebouwde kom van Werkendam, aan de Bergseveld. Werkendam ligt aan de Boven-Merwede, ten westen van de A27. Op onderstaande afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied (in groter en in kleiner verband) weergegeven.

Het betreffen de kadastrale percelen sectie O, nummers 2869 en 2870. Gezamenlijk beslaat dit een oppervlakte van 695 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0003.png"

Globale ligging plangebied (blauwe aanwijzer) in groter verband (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0004.png"

Globale ligging plangebied (rood omkaderd) ingezoomd (bron: KadViewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Kern Werkendam" dat op 27 september 2011 door de gemeenteraad van Werkendam is vastgesteld (identificatienummer: NL.IMRO.0870.01BP1008kernWKD-OH01) en inmiddels onherroepelijk is. De planlocatie heeft de enkelbestemming 'Wonen'. De bouw van woningen is op grond van de ter plaatse geldende regels niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0005.png" Uitsnede bestemmingsplan met in rood globaal de plangrens (bron: Kademo)

Om het planvoornemen uit te kunnen voeren, wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting geeft onderbouwing en uitleg. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 wordt een korte omschrijving van het geldende beleid weergegeven van de diverse betrokken overheden en de conclusies van en toetsing aan dit beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieuhygiënische aspecten uiteengezet. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de de maatschappelijke haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied en de directe omgeving daarvan beschreven. Ten behoeve van een algemeen beeld wordt allereerst ingegaan op de historische ontwikkeling van de kern Werkendam, waarin het plangebied is gelegen. Daarna wordt ingegaan op de beschrijving van het plangebied en omgeving waarin aandacht is voor de landschappelijke en stedenbouwkundige aspecten, de verkeersstructuur, de cultuurhistorische waarden en de functionele opzet.Tot slot volgt een beschrijving van het beoogde woningbouwplan.

2.2 Historische ontwikkeling

Aan het begin van de twaalfde eeuw wordt het riviertje de Werken aangeduid als Wirkene(munde). De nederzetting Werkendam wordt voor het eerst in 1230 vermeld als Werkine. Het toponiem Werkendam betekent ‘waterkering (op de stroom)’ in de Werkine.

De huidige kern Werkendam is in 1950, na de samenvoeging van de gemeenten Werkendam en De Werken en Sleeuwijk, ontstaan uit de dorpen Werkendam en De Werken.

De Werken was het meest westelijke dorp in het Land van Altena en Werkendam het meest oostelijke dorp in de Dordrechtsche Waard. Hierdoor lagen de twee dorpen in verschillende jurisdicties en hebben ze een totaal verschillende stedenbouwkundige ontwikkeling doorgemaakt, die zich nog steeds laat lezen in het gebied. De planlocatie behoorde tot het deel van Werkendam.

De nederzetting Werkendam is voor 1220 ontstaan langs de ringdijk rond de Groote of Zuidhollandsche Waard ten zuiden van de plaats waar omstreeks 1230 het riviertje De werken, een verlande tak van de Alm, werd afgedamd. Het werd omgeven door de Merwede in het noorden, het Land van Altena in het oosten, de Graaff in het zuiden en Houweningen in het westen. Het oudste woongebied in de kern lag aan weerszijden van de dijk tussen de kerk, op het hoogste punt van het dorp en de burcht met molen aan het benedeneind. Door de St. Elisabethsvloed in november 1421 en de dijkdoorbraak in Werkendam in 1422 raakte Werkendam al zijn ommeland kwijt en bleef slechts een strook land over tussen de burcht en de kerk, ter breedte van maximaal 100 meter. Doordat inpoldering van het gebied onmogelijk bleek, verloor een ieder zijn recht op het ondergelopen gebied en werden de nieuwe aanwassen en opkomend gronden automatisch domeingronden voor de Graaf van Holland. De opeenvolgende Heren en Vrouwen van Werkendam wisten nog wel onder andere het recht op de aanwassen van de Ewoutenwaard en het Slik te verwerven. Hierdoor kon in de zestiende en zeventiende eeuw bebouwing ontstaan op Zevenhuizen en in de achttiende eeuw op het Slik. Door inpoldering van de Vervoornepolder, in het midden van de zestiende eeuw, ontstond de Vissersdijk.

In de kern Werkendam werden de Kruisstraat en Hoogstraat als eerste bebouwd, later volgde de Vissersdijk. De T-vormige aansluiting van deze dijken vormde één van de bepalende onderdelen van de stedenbouwkundige structuur van het dorp. Een tweede kenmerk van de structuur is de vertakking van de dijken in de kern. Meerdere dijken (Sasdijk, Werkensedijk, Vissersdijk) komen in Werkendam samen.

2.3 Beschrijving planlocatie en omgeving

2.3.1 Beschrijving plangebied en omgeving

Het plangebied ligt in het verlengde van het Bergseveld, ten oosten van de Van Heldenstraat 27 en aan de achterzijde van de woningen aan de Vissersdijk 70, 74 en 76. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de gronden van de woning aan de Bergseveld 17. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de woning aan de Van Heldenstraat 27. Aan de zuidzijde grenst onderhavig plangebied aan de gronden van de woningen aan de Vissersdijk 82 en 84.

Onderhavige percelen zijn momenteel niet bebouwd. Met het planvoornemen wordt een nieuwe vrijstaande woning op de betreffende percelen gerealiseerd.

De directe omgeving kenmerkt zich als een rustige woonwijk, gelegen aan het Bergseveld, een gebied met een overwegende woon- en verblijfsunctie. Voorts is aan het Bergseveld een maatschappelijke voorziening gelegen, namelijk een woonzorgcentrum. Het Bergseveld is een oostelijke aftakking van de Sigmondstraat welke in het verlengde ligt van de Van Randwijklaan.

2.4 Stedenbouwkundig plan

Medio 2016 is een eerdere ontwikkeling voor de bouw van een vrijstaande woning aan de Bergseveld aan de omwonenden voorgelegd. Dit plan werd door omwonenden kritisch beoordeeld. Naar aanleiding van de opmerkingen uit de omgeving is een gewijzigd ontwerp opgesteld. In het nieuwe schetsontwerp is de grootte van de woning aangepast en een andere situering van de vrijstaande woning opgenomen. Tevens is de bouwhoogte aangepast, zijn afspraken gemaakt over het aanplanten van afschermend groen rondom het kavel van de nieuwe woning in de vorm van leilbomen en is afgesproken dat de notenboom zal worden herplant aan de zuidwestzijde van het plangebied. Dit plan is wederom voorgelegd aan de omwonenden en hier is met instemming op gereageerd.

Het plan heeft betrekking op de bouw van een vrijstaande woning met een oppervlakte van circa 82 m². De maximale bouwhoogte van de vrijstaande woning bedraagt 7,5 meter. Voorts bedraagt de maximale goothoogte 3,5 meter. Aan de westzijde van onderhavig plangebied zal een tuin worden gesitueerd. Daarnaast zal aan de noordzijde van onderhavig plangebied op eigen terrein een weg worden gerealiseerd via welke de ontsluiting van onderhavig plangebied plaats vindt. Voorts zullen de woningen aan de Vissersdijk 68 en 70 worden ontsloten op de Bergseveld. Daarnaast zullen twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd en zal worden voorzien in twee extra parkeerplaatsen voor de woningen aan de Vissersdijk 68 en 70. Tevens zal aan de oost- en westzijde (gedeeltelijk) worden voorzien in nieuwe aanplant.

Navolgend is een situatietekening van de beoogde bebouwing en herinrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Onderhavig rijksbeleid kent geen doorwerking voor deze partiële herziening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderhavig besluit kent geen doorwerking voor deze partiële herziening.

3.1.3 Regels voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Bro zijn de regels voor duurzame verstedelijking opgenomen, de voormalige ladder. Hierin worden eisen gesteld aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat het bestemmingsplan een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling.

Er kan worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling indien sprake is van een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, er is slechts sprake van één woning, waardoor de verdere toepassing van de lader voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

3.1.4 Vormvrije MER

Toetsingskader

Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie tegen Nederland) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011.

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in kolom 2 van de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • A. Kenmerken van het project
      • omvang van het project
      • cumulatie met andere projecten
      • gebruik van natuurlijke grondstoffen
      • productie van afvalstoffen
      • verontreiniging en hinder
      • risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën

  • B. Plaats van het Project
      • bestaand grondgebruik
      • relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
      • het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

  • C. Kenmerken van het potentiële effect
      • bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)
      • grensoverschrijdende karakter van het effect
      • waarschijnlijkheid van het effect
      • duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

Planvoornemen

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning, een tuin en een weg om de ontsluiting van onderhavige projectlocatie te kunnen garanderen. Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het ontwikkelingsgebied en de kenmerken van de potentiële effecten zullen er géén belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden zijn beschreven. Voor de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling is dan ook géén m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
3.2.1.1 Algemeen

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en geeft de hooflijnen weer van het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteiten. Van belang is om bestaande kwalititeiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

De provincie Brabant heeft de structuurvisie ruimtelijke ordening in oktober 2010 vastgesteld en deze geldt sinds 1 januari 2011. De structuurvisie vormt tezamen met de Verordening ruimte het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het beleid tot 2025.

In de structuurvisie zijn de kwaliteiten van provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provinciale beleid. De belangrijkste keuzes zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn de:

  • 'groen-blauwe structuur';
  • 'landelijk gebied';
  • 'de stedelijke structuur' en tenslotte;
  • 'de infrastructuur'.

Partiële herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014 vastgesteld.

Het betreft géén geheel nieuwe visie, omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Op onderdelen heeft er echter bijsturing plaatsgevonden. Als gevolg van diverse besluiten die Provinciale Staten recent hebben genomen en die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Dit betreft onder meer besluiten over de toekomstige duurzame ontwikkeling van de veehouderij, alsmede het provinciaal natuur/groenbeleid en de investeringsagenda Agenda van Brabant (PS december 2010 en PS juni 2013).

De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Verander(en)de sturing en rol van de provincie: de provincie zet meer dan voorheen in op het actief aangaan en ondersteunen van allianties en innovatieve financieringsconstructies; Er vindt een verschuiving plaats van aanbod- naar vraag gestuurd beleid (netwerksamenleving);
  • Nieuwe financieringsconstructies vanuit de Investeringsagenda;
  • Versterkt stedelijk netwerk: de provincie werkt aan een kader voor versterking van de agglomeratiekracht van Brabant;
  • Het nieuwe natuurbeleid vraagt om een wijziging van het compensatiebeleid: financiële compensatie wordt gemakkelijker en fysieke compensatie vindt in beginsel plaats binnen de EHS;
  • De ondergrond is als provinciaal belang benoemd;
  • Het beleid voor een zorgvuldige veehouderij en mestverwerking is conform de besluiten rondom de Transitie naar zorgvuldige veehouderij aangepast.
  • Om de verspreiding van glas tegen te gaan wordt voorgesteld uitbreiding van solitaire bedrijven in gemengd landelijk gebied niet langer toe te staan.
  • Aanpassing van de uitvoeringsparagrafen, vanwege de gewijzigde sturingsfilosofie en rol van de provincie en daarmee de inzet van instrumenten.

Voornoemde partiële herziening heeft géén gevolgen voor onderhavig plangebied.

3.2.1.2 Werkendam en daarin gelegen plangebied

Werkendam en daarmee tevens het plangebied is op de structurenkaart van de structuurvisie aangeduid als 'Kernen in landelijk gebied'. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap. Voor de kernen die meer geleidelijk zijn gegroeid en hun dorpse karakter nog hebben behouden, zoals Werkendam, vraagt de provincie aandacht voor een goede ruimtelijke inpassing van nieuwe werklocaties in het dorp en het omliggende landschap. De provincie vraagt verder om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken.

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de planologische toevoeging van een vrijstaande woning in het landelijk gebied welke passend is binnen de woningbouwprogrammering. Het plan is dan ook niet strijdig met de uitgangspunten die in de provinciale structuurvisie zijn opgenomen.

3.2.2 Verordening ruimte 2014 Noord-Brabant

Woningbouw

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De kern van Werkendam en het daarin gelegen plangebied wordt in de Verordening aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Binnen een dergelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Wel bevat de Verordening ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen, welke onderbouwd moeten worden aan de hand van de regionale woningbouwafspraken. Daarnaast stelt de Verordening regels aan aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties, regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en regels voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven in kernen in landelijk gebied. Dit is echter met voorliggend planvoornemen niet aan de orde.

De provincie vraagt gemeenten hierbij om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken moet worden naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied.

Het bestemmingsplan gaat uit van intensivering ofwel hergebruik van nu braakliggende gronden in de kern van Werkendam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0007.png"

Themakaart stedelijke ontwikkeling Verordening ruimte, ligging plangebied in bestaand stedelijk gebied, locatie bij blauwe aanwijzer (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Beschermde waarden en planvoornemen

In de Verordening zijn diverse waarden en gebied beschreven en beschermd, bijvoorbeeld de groenblauwe mantel, waterbelangen, natuur en landschap. Belangrijk in de omgeving van Werkendam is bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie als cultuurhistorische waarde. De kern Werkendam ligt hier echter buiten. Voorts worden geen andere waarden of gebieden geraakt, zie navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0008.png"

Themakaart cultuurhistorie, Verordening ruimte, met ligging plangebied buiten aanduiding Nieuwe Hollandse Waterlinie, locatie bij blauwe aanwijzer (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Land van Heusden en Altena'

De Structuurvisie 'Land van Heusden en Altena' is een gezamenlijke structuurvisie van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem. Het document is op 25 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Werkendam. Met het plan wordt beoogd om een aantal knelpunten gezamenlijk op te lossen op de volgende thema's:

  • wonen: voldoende passende woonruimte.
  • voorzieningen: veiligstellen aanbod basisfuncties in de kernen
  • economie: bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, toerisme en recreatie omgeving en eigenheid: erfgoed en ontwikkelingszones

Voor het onderwerp wonen geldt dat krimp niet aan de orde is, wel is er sprake van een verschuiving in leeftijdscategorie, bestaande uit een afnemend aantal jongeren en een toenemend aantal ouderen).

De prioriteit ligt bij:

  • Woningen en woonomgevingen die het voor jongere huishoudens aantrekkelijk maken in het Land van Heusden en Altena of in hun eigen kern te blijven wonen;
  • Woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hun ook sociaal passende woonomgeving.

Onderdeel van de Structuurvisie is de plankaart. Op deze kaart zijn onder meer de hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de kernen aangegeven. Door middel van contouren is per kern de afweegbare ruimte voor nieuwe stedelijke functies gedefinieerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0009.jpg"

Uitsnede Totaalkaart Wonen, Structuurvise Land van Heusden en Altena, met globale aanduiding plangebied (in blauwe cirkel) gelegen in 'woongebied' en aangeduid als 'linten in dorp' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gemeenten hechten er veel waarde aan dat mensen zo lang mogelijk in hun sociaalmaatschappelijke omgeving kunnen blijven wonen. Waar mogelijk zullen ze bij nieuwbouw of verbouwprojecten aansturen op levensloopbestendig bouwen. Door te sturen op goed functionerende woonservicezones worden in brede zin de condities gecreëerd om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. Ook zullen zij gezondheidsaspecten

meewegen bij behoud van de kwaliteit van de woonomgeving.

Conclusie planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in het realiseren van een vrijstaande woning. Deze vrijstaande woning is zowel voor starters als ouderen een geschikte woonvorm. De grondgebonden woning bestaat uit een ruime begane grondlaag en een eerste verdieping met zolder. Voorts is aan westzijde van onderhavig plangebied een tuin gesitueerd. Een dergelijke woning is zeer geschikt voor jonge gezinnen, waarin er vooral op de begane grond ruimte is en kinderen buiten kunnen spelen. Ook voor senioren die zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen is dit type woning geschikt, aangezien er voldoende ruimte is om een slaapkamer en badkamer op de begane grond te realiseren.

Beide plantypes komen daarmee overeen met de in de structuurvisie beschreven behoefte.

3.3.2 Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Werkendam de regionale woonvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. Deze regionale woonvisie is een gezamenlijk product van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena. De woonvisie heeft betrekking op de periode 2016-2019.

De woonvisie beschrijft de bouwstenen voor het wonen van het Land van Heusden en Altena. De belangrijkste bouwsteen zijn de bewoners van dit gebied. De eigenschappen van de bewoners bieden ingrediënten voor gemeenschapsvorming, die goed kan aansluiten op het proces van toenemende individuele verantwoordelijkheid in het domein van wonen, leven en zorg.

In het Land van Heusden en Altena is sprake van een hoogwaardige woon- en leefomgeving in de buurt van werkgelegenheidsconcentraties. De woningvoorraad sluit niet meer op alle punten aan bij de behoeften van de wijzigende bevolking. Er komen veel meer 1- en 2-persoonshuishoudens en veel meer ouderen. Dit zal leiden tot een vraag op de woningmarkt naar andere woonvormen en ook goedkopere woningen.

In de woonvisie zijn 10 principes benoemd die als richtinggevend worden beschouwd voor het beleid en de uitvoering. Deze principes sluiten goed aan op de lokale cultuur en de vraagstukken voor de komende jaren. Er wordt ingezet op een andere manier van sturing. De gemeenten willen minder zelf bepalen wat waar precies moet komen, maar ontwikkelingen aan de burgers en markt overlaten. Deze ontwikkelingen zullen de gemeenten toetsen aan de principes en vervolgens die ontwikkelingen toelaten, dan wel stimuleren, die daaraan het beste tegemoet komen.

De woonvisie zal tweejaarlijks worden herijkt, inspelend op de dynamiek in het brede woondomein.

Het onderhavige plan betreft een woningbouwontwikkeling waarbij een vrijstaande woning zal worden gerealiseerd. Het plan past daarmee binnen het streven van de regio naar organische ontwikkelingen met kleine aantallen, waardoor het regionale/dorpse karakter van de regio behouden blijft alsmede het regionale streven om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen.

3.3.3 Regionale Agenda Wonen 2017

Op 1 december 2016 hebben provincie Noord-Brabant en de Regio West-Brabant en de daarin gelegen gemeenten de Regionale Agenda Wonen (RAW) voor de regio West-Brabant opgesteld. In de RAW wordt ingegaan op:

  • De actuele woningmarkt ontwikkelingen;
  • De regionale woningbouwafspraken 2016;
  • De actuele woonagenda subregio's 2017.

Het plangebied is gelegen in de subregio Land van Heusden en Altena. Voor de woningbehoefte is uitgegaan van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose die periodiek (in de regel 1 maal per drie jaar) wordt geactualiseerd. Hierin is bepaald dat in de gemeente Werkendam behoefte is aan 1.295 extra woningen (2016 t/m 2025).

In de Regionale Agenda is opgenomen dat in 2040 ruim 40% van de huishoudens uit eenpersoonshuishoudens zal bestaan en dat er een grote behoefte is aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – blijft punt van aandacht. Daarnaast is het belangrijk dat inbreiding voorrang krijgt op uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0010.jpg"

De groei van de woningvoorraad in Noord-Brabant, 2017-2050 (bron: bevolkingsprognose.brabant.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0011.jpg"

Gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei of -krimp in Brabante gemeenten 2005-2050, met indicatief het plangebied in rode cirkel (bron: Bevolkingsprognose Brabant, periode 2015 t/m 2024, bevolkingsprognose.brabant.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0012.jpg"

Groei woningvoorraad RRO West-Brabant, 1995-2025 (bron: Monitor bevolking en wonen oktober 207, provincie Noord-Brabant)

Planvoornemen

Uit de Bevolkingsprognose Brabant blijkt dat Werkendam tot en met 2049 een voorziene groei heeft van 0 tot 0,25% met in de komende jaren (t/m 2024) zelfs een groei van 0,25 tot 0,5%.

Werkendam behoort tot RRO West-Brabant. Voor deze regio geldt dat in de periode 2017-2024 een groei van de woningvoorraad van 21.200 woningen benodigd is. Uit de Monitor bevolking en wonen blijkt dat de bouw van woningen nog achterblijft op de behoefte.

Het planvoornemen betreft een inbreidingslocatie in de kern Werkendam. De grondgebonden woningen vallen in het segment middeldure koop.

Gezien het vorenstaande is er zowel een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de vrijstaande woning die met voorliggend planvoornemen mogelijk wordt gemaakt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Groenstructuurplan

In het Groenstructuurplan (GSP) is het ruimtelijk beleid voor het openbaar groen vastgelegd. Het GSP geeft inzicht in de kwaliteit van het openbaar groen en geeft aan waar verbeteringen nodig zijn. Het GSP is een beleidsplan voor een periode van 10 jaar en is in 2009 vastgesteld. Het beleidskader voor het GSP is afgeleid van het GSP uit 1998. Op hoofdlijnen is dit beleid voortgezet en in onderliggend GSP overgenomen. Per kern is aangegeven wat de kwaliteit binnen het betreffende gebied is en waar eventuele verbeteringen liggen. Voor Werkendam is de groenstructuur hieronder afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0014.jpg"

Kaart Groene hoofdstructuur Werkendam, locatie bij rode cirkel, GSP

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0016.jpg"

Kaart ruimtelijke ontwikkelingen Werkendam, locatie bij blauwe cirkel, GSP

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0018.jpg"

Kaart natuur in het dorp, locatie bij rode cirkel, GSP

Planvoornemen

Onderhavige planlocatie is gelegen naast een gebied dat bestemd is voor woonontwikkeling. Derhalve is in de nabije omgeving van onderhavig plangebied woningbouw voorzien. Voorts is de planlocatie niet gelegen binnen beschermd gebied.

3.4.2 Welstandsnota

Op 29 maart 2011 is de Welstandsnota vastgesteld. Voor grote delen van de kern van Werkendam geldt een welstandsvrij regime. Binnen het plangebied is een welstandstoets benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0020.jpg"

Afbeelding fragment Welstandsnota Sleeuwijk (plangebied in gele contour)

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het criterium van 'een goede ruimtelijke ordening'.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als richtinggevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.


De woning kent zelf geen milieuzonering, omdat de functie wonen geen milieubelastende activiteit betreft. Een woning is wel een gevoelig object in het kader milieuzonering. Om die reden zijn de functies in de omgeving van het plangebied beoordeeld.

Planvoornemen
De planlocatie wordt hoofdzakelijk omringd door bestaande burgerwoningen. Deze kennen geen milieubelastend effect op de omgeving en zijn derhalve niet gezoneerd.

Voorts zijn in de directe omgeving van het plangebied maatschappelijke functies gelegen. Dit betreffen twee woon/thuiszorgcentra waar kleinschalig woongenot hand in hand gaat met het leveren van zorg en verpleging. De brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' voorziet niet direct in richtafstanden voor deze functie. Gelet op de aard van deze activiteiten, kunnen deze het best worden geschaard onder de categorie 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (SBI-2008: 8621, 8622, 8623). Voor o.a. dagverblijven dient een minimale (richt)afstand van 10 meter te worden aangehouden tot nabijgelegen gevoelige objecten. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0021.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan, met planlocatie bij rode contour, in oranje dunne lijn wordt de afstand gemeten vanaf de planlocatie tot de nabijgelegen maatschappelijke voorziening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0022.png"
Uitsnede vigerend bestemmingsplan, met planlocatie bij rode contour, in oranje dunne lijn wordt de afstand gemeten vanaf de planlocatie tot de nabijgelegen maatschappelijke voorziening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.3 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in of de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai en
  • industrielawaai.
4.3.1 Industrielawaai

Niet alle industrieterreinen zijn een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Pas als daarop inrichtingen zijn toegestaan die als 'grote lawaaimaker' worden aangemerkt als bedoeld in artikel 2.1, lid 3 juncto Bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is daarvan sprake. In het plangebied zijn geen inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

Planvoornemen

De planlocatie ligt niet binnen een zone voor industrielawaai.

4.3.2 Spoorweglawaai

In de gemeente Werkendam bevinden zich geen spoorlijnen. Het aspect spoorweglawaai hoeft derhalve voor onderhavig plangebied niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3.3 Wegverkeerslawaai

Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Onderhavig plangebied is gelegen binnen een dergelijke geluidzone.

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere waarde gevolgd dienen te worden.

Om de akoestische situatie ter plaatse in beeld te brengen, is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch onderzoek verricht. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek.

Uit bovenaangehaalde rapportage blijkt dat een hogere grenswaarde procedure bij onderhavige ontwikkeling niet aan de orde is, nu de belasting op de gevels vanwege zoneplichtige wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

Teneinde vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te bezien of nog gevelwerende maatregelen nodig zijn vanwege de geluidsbelasting van niet-zoneringsplichtige wegen, zijn de 30 kilometer wegen mede in het akoestisch onderzoek beschouwd. In onderstaande wordt hier nader op ingegaan.

De gevelbelasting vanwege geluid van wegverkeer op de 30 km/uur wegen Sigmondstraat (ged.), De Burcht, Burchtstraat, J.C. Pieckstraat, Van Heldenstraat, Vissersdijk, Pompstraat en Van Tienhoven van de Boogaardstraat voldoet op alle gevels aan de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB voor wegverkeerslawaai.

De geluidbelasting vanwege de 30 km/uur weg Bergseveld overschrijdt enkel op de

westelijke gevel de voorkeursgrenswaarde met een feitelijke geluidbelasting van 50 dB(A).

De gecumuleerde geluidbelasting (van zoneplichtige en niet-zoneplichtige wegen) bedraagt maximaal 51 dB. De karakteristieke geluidwering van de gevel GA;k voor verblijfsgebieden in een woning is gedefinieerd als (minimaal) de hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB met een minimum van 20 dB bij een standaard gevelopbouw.

Derhalve is bij een gecumuleerde geluidbelasting (van zoneplichtige en niet-zoneplichtige wegen) van maximaal 51 dB geen aanvullend onderzoek nodig ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Het binnenniveau van 33 dB is gewaarborgd.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bedraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 1500 woningen.

Planvoornemen

Omdat het bestemmingsplan de bouw van één woning mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder meer verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een bestemmingsplan, de hierin genoemde grenswaarden in acht en wordt rekening gehouden met de richtwaarde, zoals genoemd in artikel 8, tweede lid. Het dient te gaan om plannen die de bouw of vestiging van kwetsbare objecten toelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0023.png"

Uitsnede risicokaart, met globale ligging plangebied in blauwe cirkel (bron: www.risicokaart.nl)

4.5.2 Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Werkendam heeft een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze visie zijn ambities geformuleerd en actiepunten omschreven. Uit de uitgevoerde inventarisatie blijkt dat er in de gemeente geen situaties meer zijn die direct gesaneerd moeten worden. De beleidsvisie is erop gericht om problemen voor de toekomst te voorkomen en de veiligheidssituatie te optimaliseren. In het beleid staat twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk, en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig geacht onbeschermd persoon, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0024.png"

Afbeelding signaleringskaart gemeente Werkendam (globale duiding plangebied in rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0025.png"

Afbeelding Zone indeling standaard verantwoording groepsrisico gemeente Werkendam (globale duiding plangebied in blauwe cirkel)

4.5.3 Planvoornemen

Woningen zijn kwetsbare objecten. In het plangebied zijn géén (potentiële) risicobronnen aanwezig. Hieronder wordt aangegeven of, en zo ja welke (potentiële) risicobronnen in de besluitvorming betrokken moeten worden.

4.5.3.1 Inrichtingen

Op basis van de risicokaart van de provincie Noord-Brabant is een inventarisatie van

de risicobronnen in en nabij het plangebied gemaakt. Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Ook

worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

4.5.3.2 Transportroutes gevaarlijke stoffen

In het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of water aanwezig. Direct nabij het plangebied zijn ook geen transportroutes voor dergelijke stoffen over de weg en het spoor gelegen. Wel is circa 376 m ten noorden van het plangebied een transportroute voor gevaarlijke stoffen over het water aanwezig. Dit betreft de rivier de Merwede. De Merwede is in het Basisnet Water aangemerkt als een zwarte vaarweg. Dit betekent dat het een belangrijke binnenvaarweg is waarvan de risicocontour voor het plaatsgebonden risico op het water ligt en niet verder dan de oever reikt. Het bestemmingsplan maakt hier geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Een berekening van het groepsrisico is uitsluitend nodig bij een bevolkingsdichtheid van meer dan 1500 pers/ha dubbelzijdig en 2250 pers/ha enkelzijdig. Gezien het gegeven dat in het plangebied sprake is van een bevolkingsdichtheid die veel lager is dan 1500 pers/ha, en deze dichtheid door het plan niet tot nauwelijks zal toenemen, is een verantwoording van het groepsrisico voor het onderhavige plan niet noodzakelijk. De Merwede kent een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 25 meter.

4.5.3.3 Buisleidingen

Uit de risicokaart komt naar voren dat er in het plangebied en de directe omgeving daarvan geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

4.5.3.4 Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan.

4.6 Bodem

Bij het toekennen van een bestemming aan de grond is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. Het is bijvoorbeeld in strijd met een goede ruimtelijke ordening om gevoelige bestemmingen zoals woondoeleinden te plannen op gronden die verontreinigd zijn.

Onderhavige ontwikkeling is gericht op het realiseren van een nieuwe vrijstaande woning aan de Bergseveld te Werkendam. Op de plek van de nieuw te bouwen woning geldt de bestemming 'Woondoeleinden'. Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, hoeft geen functiewijziging plaats te vinden met als gevolg dat er van mag worden uitgegaan dat de gronden binnen deze bestemming in beginsel geschikt zijn. Derhalve is ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure geen verkennend bodemonderzoek vereist. Dergelijk onderzoek zal wel moeten worden uitgevoerd ten behoeve van de - op basis van voorliggend bestemmingsplan - aan te vragen omgevingsvergunning activiteit bouwen voor realisatie van de woning.

4.7 Water

Het waterschap vraagt bij een watertoets specifiek aandacht voor de volgende punten:

  • 1. Veiligheid (waterkering);
  • 2. Waterberging;
  • 3. Grondwater en kwel;
  • 4. Inrichten en waterkwaliteit
  • 5. Beheer en onderhoud watergangen;
  • 6. Riolering en hemelwater.

Bij alle werkzaamheden die in en rond oppervlaktewater plaatsvinden geldt tenslotte dat deze onderhavig zijn aan de Waterwet, het Besluit bodemkwaliteit en de Keur van het waterschap. Indien bij o.a. het uitvoeren van onderhoudswerken, het plaatsen van bouwwerken en het lozen uit een werk wordt afgeweken van deze regelgeving, dient hiervoor schriftelijk vergunning / ontheffing te worden aangevraagd bij het waterschap.

Het plangebied bevindt zich binnen de beheergrenzen van waterschap Rivierenland en de gemeentegrenzen van gemeente Altena.

Beleid Waterschap Rivierenland

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het waterschap dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is op 22 december 2015 ingegaan en heeft een looptijd van zes jaar. Met het Waterbeheerprogramma wordt de lijn van het vorige waterbeheerplan doorgezet.

In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap zich de volgende doelen gesteld:

  • waterveiligheid: In 2021 zijn de meest urgente dijken en boezemkades verbeterd;
  • watersysteem: In 2021 is er voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie;
  • waterketen: In 2021 werken zuiveringen efficiënter. Het gezuiverde afvalwater is schoner. Energie, grondstoffen en water worden hergebruikt.

In het Waterbeheersprogramma wordt de uitvoeringsstrategie om deze doelen te bereiken beschreven.

Naast het Waterbeheersprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Watertoets Waterschap Rivierenland

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Brabantse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.

Voorliggend bestemmingsplan is op 16 november 2018 aangemeld via de digitale watertoets. Uit het doorlopen van de toets is gebleken dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dit houdt in dat het Waterschap betrokken dient te worden bij de voorbereiding van het plan. Het toetsresultaat van de melding watertoets is bijgevoegd als Bijlage 3 Watertoets. Uit het toetsresultaat blijkt dat dit plan slechts geringe gevolgen kan hebben voor het waterbeheer. Vandaar dat de normale watertoets-procedure gevolgd moet worden. Dit houdt in dat het waterschap een wateradvies geeft over het duurzaam waterbeheer binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0026.png"

Waterkaart digitale watertoets met globale aanduiding plangebied

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Altena. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. De capaciteit van het rioolstelsel is voldoende om een extra woning op aan te sluiten. Het afvalwater en het hemelwater zullen via aparte rioolleidingen worden afgevoerd naar het riool. Voor de afvoer van het afvalwater wordt voorzien in een aansluiting waarbij de afvalwaterriolering wordt aangepast overeenkomstig Bijlage 7 Afvalwaterafvoer verleggen riolering als opgenomen bij de toelichting. De afspraken hierover worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal via de riolering van het perceel af worden geleid. Daardoor kan wateroverlast voor omliggende percelen worden voorkomen. Het regenwaterriool zal worden aangelegd van punt 1 naar punt 2, conform Bijlage 2 Hemelwaterafvoer aansluiting riolering als opgenomen bij de planregels. De regenwaterafvoer van de woning zal vervolgens worden aangesloten op het regenwaterriool in de Van Heldenstraat. Daardoor drukt het regenwater van onderhavige ontwikkeling niet op het gemengde riool dat achter de Vissersdijk is gelegen. De kosten voor de realisatie van de regenwaterafvoer en -aansluiting op het bovenaangehaalde regenwaterriool komen voor rekening van initiatiefnemer. De realisatie hiervan wordt geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting, zoals opgenomen in artikel 3.5.3 van de planregels (gelet op het belang van het voorkomen van wateroverlast). Daarnaast worden in verband met deze realisatie afspraken gemaakt in een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal via een regenwaterleiding worden afgevoerd op het regenwaterriool.

Capaciteit hemelwater

Het uitgangspunt in de beleidsvisie riolering en water van de gemeente Altena is dat voor percelen groter dan 600 m2 uitgegaan moet worden van het werkelijk verhard oppervlak met een minimum van 400 m2. De verwachting is dat het werkelijk verhard oppervlak op het perceel minder is dan 400 m2, derhalve wordt uitgegaan van een verhard oppervlak van 400 m2.

Conform de beleidsregels van het waterschap Rivierenland is voor een toename van verhard oppervlak van minder dan 500 m2 geen compensatie vereist in de vorm van waterberging, omdat er gebruik kan worden gemaakt van een eenmalige vrijstelling van compensatie.

De gemeente Altena acht het echte wel wenselijk dat extra waterberging gerealiseerd wordt. Doordat initiatiefnemer investeert in de aanleg van een regenwaterriool om het regenwater van onderhavig planvoornemen op het bestaande regenwaterriool in het Bergseveld aan te sluiten, wordt het gemengde riool aan de achterzijde van Vissersdijk niet belast.

Bij de plannen voor de Burcht en omgeving wordt extra waterberging gerealiseerd, waarmee de extra belasting op het regenwaterriool van onderhavig planvoornemen ruimschoots wordt gecompenseerd.

Lozing schoon hemelwater

Het hemelwater dat op het regenwaterriool zal worden geloosd betreft schoon hemelwater, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil rekening te houden met mogelijke wateroverlast, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Verdere overlast wordt voorkomen door het maaiveld hierbij niet onder afschot naar de woning te leggen.

Daarnaast zal het peil van het nieuwe woonperceel niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn omdat het regenwater zal worden afgevoerd naar het riool. Initiatiefnemer beoogt deze maatregel te treffen om wateroverlast voor derden te voorkomen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor onderhavig project.

4.8 Natuurwaarden

Ten behoeve van de planologische procedures is het noodzakelijk te onderzoeken welke natuurwaarden actueel in het gebied aanwezig zijn en op welke wijze de werkzaamheden hierop effect hebben. Dit om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving gehandeld zal worden. Daartoe heeft EONW een quickscan flora- en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Bergseveld te Werkendam, rapportnummer EONW.RA1828.01, oktober 2018, zie Bijlage 4 Quickscan flora en fauna). In onderstaande zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

4.8.1 Beschermde gebieden

Natura 2000

Uit de kaarten van de gebiedendatabase op de website van het ministerie van

Economische Zaken (EZ) blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 1 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied ligt, zie navolgende afbeelding. Dit betreft het Natura 2000-gebied Biesbosch. Ongeveer 7,5 kilometer ten oosten van het plangebied ligt Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0027.jpg"

Ligging plangebied (rode stip) ten opzichte van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (gele vlakken) (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)

Effectbeoordeling planvoornemen

Uit de effectenindicator op de website van het Ministerie van Economische zaken blijkt dat op het Natura 2000-gebied Biesbosch bij woningbouw mogelijk de volgende storingsfactoren optreden: oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, verstoring door licht, verstoring door trilling, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten.

Doordat het plangebied buiten de Natura 2000-gebieden ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Dit betekent dat de storingsfactoren oppervlakteverlies en versnippering op voorhand zijn uit te sluiten. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, de ligging van de locatie aan de noordwestkant van de bebouwde kom van Werkendam en de lokale aard van de plannen zijn ook de overige effecten op voorhand uit te sluiten.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurgebieden in Nederland zijn erg versnipperd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; in de provincie Noord-Brabant het Natuurnetwerk Brabant (NNB) genoemd) heeft als doel om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland.

Uit het natuurbeheerplan op de website van de provincie Noord-Brabant, blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het NNB. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat behoort tot het NNB ligt 385 meter ten noorden van het plangebied en maakt onderdeel uit van de oever van de Nieuwe Merwede. Hier bevinden zich de beheertypen, gemaaid rietland, rivier- en moeraslandschap, zoete plas, gemaaid rietland en ruigteveld. De ligging van het NNB ten opzichte van het plangebied is weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0028.png"

Ligging plangebied (rode stip) ten opzichte van het NNB (groen) op ongeveer 350 meter afstand (bron: http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan)

Effectbeoordeling planvoornemen

Het plangebied behoort niet tot het NNB. Gezien de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Werkendam en de lokale aard van de voorgenomen plannen zijn negatieve effecten op het NNB uit te sluiten.

4.8.2 Beschermde soorten

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die beschermd zijn onder verschillende beschermingsregimes.

Beschermingsregime Vogelrichtlijn

Een overtreding van de Wet natuurbescherming door de activiteiten die voortvloeien uit de bestemmingsplanwijziging kan voor vogels geheel worden voorkomen, door buiten het broedseizoen te werken of door voordat de werkzaamheden starten, het plangebied te controleren op de afwezigheid van nesten. Voorts dienen na de realisatie van de woning langs de randen van het plangebied wintergroene struiken te worden aangeplant om het leefgebied van de huismus voldoende robuust te houden.

Beschermingsregime Habitatrichtlijn

Omdat het plangebied geen essentiële functies voor vleermuizen vervult leiden de activiteiten die voortvloeien uit de bestemmingsplanwijziging niet tot overtreding van Wet natuurbescherming voor deze soorten.

Beschermingsregime andere soorten

Van de soorten die onder dit beschermingsregime vallen kan alleen het voorkomen van de steenmarter niet worden uitgesloten. Omdat het plangebied geen essentiële functies voor deze soort vervult leiden de ingrepen, werkzaamheden en activiteiten die voortvloeien uit de bestemmingsplanwijziging niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soort.

Voorts wijst EONW er in haar quickscan flora- en fauna op dat onderhavig plangebied is gelegen in het leefgebied van de huismus en diverse vleesmuissoorten. De verwachting is dat al deze soorten door de ophanden zijnde energietransitie sterk onder druk komen te staan. Derhalve wordt geadviseerd om in de geplande nieuwbouw voorzieningen voor deze soorten op te nemen. Hierbij kan worden gedacht aan ingemetselde nestkasten of vleermuisverblijven.

4.8.3 Mogelijke schadelijke effecten op Natura-2000 gebied

Het Programma Aanpak Stikstof (hierna: het PAS) is in het leven geroepen om enerzijds ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen, maar tegelijkertijd ook te voorzien in maatregelen die nodig zijn voor het behoud en herstel van Natura 2000-gebieden. Het PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden.

Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.

Als een bouwproject significant negatieve effecten kan veroorzaken op stikstofgevoelige

habitattypen en soorten in een Natura 2000-gebied als gevolg van stikstof of andere effecten is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, dient een toets te worden uitgevoerd of het realiseren van een woning aan de Bergseveld mogelijk vergunningsplichtig is in het kader van de Wet Natuurbescherming. Derhalve is een stikstofberekening opgesteld. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 5 Stikstofnotitie.

Op basis van de Aerius-berekening kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen

geen significante stikstofdepositie veroorzaakt in omliggend Natura 2000-gebied. De voorziene emissie van stikstofoxiden in de realisatiefase en gebruiksfase (4,1 kg NOx/jaar) is ruim lager dan de emissieruimte voor het planvoornemen (64 kg NOx/jaar). Er wordt geen gebruik gemaakt van interne saldering. Er kan dus met zekerheid worden gezegd dat de realisatie van één woning aan de Bergseveld in Werkendam niet vergunningplichtig is op basis van de wet Natuurbescherming. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het aspect stikstof geen belemmeringen oplevert voor onderhavig planvoornemen.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

De erfgoedwet regelt de zorg voor ons bodemarchief en is de vertaling van het Verdrag van Malta. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden moeten blijven. Hiertoe heeft de gemeente een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, en deze zijn vertaald naar dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'.

Planvoornemen

Op voorliggende planlocatie ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Hier geldt voor bodemingrepen met een omvang van meer dan 50 m2 en een diepte van meer dan 30 centimeter een onderzoeksplicht.

De initiatiefnemer beoogt een woningbouwkavel te realiseren met een omvang van 72 m². Ter plekke is een woning beoogd met een grondvlak van circa 82 m². De oppervlakte van het bouwvlak is hierop afgestemd. Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken zal de bodemingreep groter zijn dan 50 m² waardoor het uitvoeren van archeologisch onderzoek vereist is.

Hiertoe is een bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 6. Deze onderzoeken wijzen het volgende uit.

In de crevasse- en oeverafzettingen van de Werken kunnen vindplaatsen

van de Late IJzertijd tot en met de Middeleeuwen aanwezig zijn. Deze zijn

bedekt na de Sint-Elizabethsvloed. Het plangebied heeft na de vloed

waarschijnlijk uitsluitend een agrarische functie gehad, waardoor geen archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht. Het plangebied ligt ten westen van de Vissersdijk, waarop een historisch bewoningslint ligt. Deze bewoning strekt niet uit tot in het plangebied. Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische lagen of indicatoren aangetroffen. Naar verwachting is geen vindplaats in het plangebied

aanwezig. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is derhalve niet meer van toepassing op onderhavige locatie.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.9.2 Cultuurhistorie

Ook voor cultuurhistorie moet in elk bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het gaat daarbij niet alleen om cultuurhistorische objecten, ook historische geografie hoort hierbij.

Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van cultuurhistorische waarden waarmee rekening dient te worden gehouden is de cultuurhistorische beleidsadvieskaart van de gemeente Altena geraadpleegd. Daarnaast is op grond van de Verordening Ruimte ook de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0030.jpg"

Uitsnede Cultuurhistorische beleidsadvieskaart Werkendam, indicatieve planlocatie in zwarte cirkel

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.WerBP008Bergseveld-VA01_0031.png"

Uitsnede Verordening ruimte, provincie Noord-Brabant, kaart cultuurhistorie, planlocatie bij blauwe aanwijzer

In het principestandpunt van de voormalige gemeente Werkendam, bijgevoegd als Bijlage 1 Principestandpunt d.d. 25-09-2018 wordt ook aandacht besteed aan het uitgebrachte advies van de Erfgoedcommissie. De Erfgoedcommissie adviseert in beginsel negatief omdat zij van mening is dat de cultuurhistorische waarden in het gebied worden aangetast indien de verhoging in het perceel wordt weggehaald. Onderhavig planvoornemen laat de betreffende verhoging in stand waardoor deze niet zal worden aangetast. Daarmee kan gemotiveerd worden afgeweken van het advies van de Erfgoedcommissie.

Planvoornemen

Op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is gelegen in de historische kern. In de directe omgeving van het plangebied zijn echter geen cultuurhistorische elementen gelegen. Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een woning aan de Bergseveld, heeft geen invloed op de historische kern van Bergseveld omdat in de nabijheid van onderhavige ontwikkeling geen cultuurhistorische elementen zijn gesitueerd. Daar komt bij dat onderhavig perceel momenteel onbebouwd is en erg geen waardevolle bebouwing in de nabijheid aanwezig is. Voorts zal de verhoging in onderhavig plangebied in stand worden gelaten. Op basis van het geldende beleid vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

4.10 Verkeer

Met betrekking tot genoemde planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Verkeer

De kern van Werkendam bestaat voornamelijk uit wegen met een woon- en verblijfsfunctie. Gezien het beperkte belang van deze wegen voor de verkeerskundige structuur van het dorp, zijn deze wegen geclassificeerd als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u.

Onderhavige planlocatie is gelegen aan de Bergseveld, welke ook is geclassificeerd als 30 km/u weg. De Bergseveld sluit in het westen aan op de Sigmondstraat. De Sigmondstraat sluit in het zuiden aan op de Van Randwijklaan. Deze weg heeft een doorstroomfunctie en vormt een belangrijke ontsluitingsweg voor Werkendam. De maximum snelheid bedraagt hier dan ook 50 km/u. De Van Randwijklaan vormt de verbinding tussen de Bandijk en de Sportlaan.

De ontsluiting van de nieuwe vrijstaande woning zal geschieden via het Bergseveld. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de te realiseren woning bedraagt, conform de vuistregels van de CROW uitgave 'Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering', per nieuwe woning circa 8 per werkdagetmaal. Per saldo zal het aantal voertuigbewegingen maar beperkt toenemen. Een beperkte toename van het aantal voertuigbewegingen op het bestaande wegennet wordt zeker niet belemmerend geacht voor de wegcapaciteit.

Parkeren

Het voornemen dient te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Parkeren dient derhalve in

principe plaats te vinden op eigen terrein. De CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' voorziet in parkeerkencijfers voor een vrijstaande koopwoning. Onderhavige locatie is gelegen in 'weinig stedelijk gebied' en 'schil centrum'. Daarbij zijn per woning minimaal 1,7 en maximaal 2,5 parkeerplaatsen nodig.

In het principestandpunt van de voormalige gemeente Werkendam, bijgevoegd als Bijlage 1, is overeengekomen dat op eigen terrein zal worden voorzien in twee parkeerplaatsen. De woningbouwkavel is ruim van omvang waardoor het realiseren van twee parkeerplaatsen op eigen terrein mogelijk is. Het realiseren van twee parkeerplaatsen op eigen terrein zal in de planregels van onderhavig bestemmingsplan worden verankerd. Voorts gaat onderhavige ontwikkeling gepaard met het realiseren van twee extra parkeerplaatsen voor de woningen aan de Vissersdijk 68 en 70. Derhalve zal de parkeerbalans in de omliggende woonwijk niet worden beïnvloed.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

4.11 Kabels en leidingen

Momenteel loopt door onderhavig plangebied een rioolleiding en een drainageleiding waar zakelijke rechten op zijn gevestigd. Onderhavig initiatief, het bouwen van een vrijstaande woning aan de Bergseveld, heeft tot gevolg dat deze leidingen moeten worden verlegd en vervolgens zullen hier wederom zakelijke rechten op worden gevestigd.

4.12 Brandveiligheid

4.12.1 Regelgeving

De gemeente Altena heeft met het Brandweercluster Land van Heusden en Altena afgesproken het toetsingskader dat het cluster hanteert in het bestemmingsplan op te nemen.

Bereikbaarheid brandweer via de openbare weg

Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR)

Een door de brandweer te gebruiken toegang van de gebouwen moet tot op een afstand van maximaal 40 meter te benaderen zijn met brandweervoertuigen. Een opstelplaats voor een blusvoertuig moet een minimale breedte hebben van 4 meter en een minimale lengte van 10 meter.

De rijloper naar een opstelplaats of een bluswatervoorziening moet:

  • 1. een vrije breedte hebben van ten minste 4,5 meter en over een breedte van ten minste 3,25 meter zijn verhard, en over een breedte van ten minste 4,5 meter een vrije hoogte hebben van ten minste 4,2 meter;
  • 2. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en een asbelasting van ten minste 100 kN; en
  • 3. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
  • 4. alleen bochten hebben met een straal c.q. een draaicirkel of rijcurve die afgestemd is op vrachtauto's;

Bluswatervoorziening

Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR)

Primaire bluswatervoorziening

Op een afstand van maximaal 40 meter van een door de brandweer te gebruiken toegang van een gebouw moet een ondergrondse brandkraan aanwezig zijn. De capaciteit van de brandkraan dient minimaal 60 m3 per uur te bedragen bij gelijktijdig gebruik van twee brandkranen.

Secundaire bluswatervoorziening

Binnen een straal van 225 meter en binnen een afstand van 320 meter over de weg dient voor het gebouw en de woningen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een geboorde put, een brandput, een voor de brandweer te bereiken open water of een reservoir. De capaciteit van de secundaire bluswatervoorziening dient ten minste 90 m3 per uur te bedragen. Deze capaciteit moet gedurende ten minste 5 uur kunnen worden geleverd.

Brandweerzorgnorm                                                             

Regelgeving: Wet op de Veiligheidsregio's (Dekkingsplan en Specialismespreidinsplan juli 2011 Brandweer Midden- en West Brabant)

Voor (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen wordt gekeken naar de opkomsttijd van de eerste basisbrandweereenheid. In de genoemde regelgeving worden de wettelijk vastgestelde opkomsttijden per gebouwsoort aangegeven. Indien hier niet aan voldaan kan worden, dan worden door de brandweer aanvullende maatregelen geadviseerd om een gelijkwaardige veiligheid te behalen.

Op dit moment wordt door de Veiligheidsregio Midden- en West Brabant een toolbox ontwikkeld die door gemeenten gebruikt kan worden om tot een acceptabel niveau van gelijkwaardige veiligheid te komen. Ten aanzien van de maatregelen valt te denken aan de toepassing van een sprinklerinstallatie.

Onderhavig planvoornemen houdt rekening met het door het Brandweercluster Land van Heusden en Altena gehanteerde toetsingskader.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels verbonden over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van hierop bevindende bouwwerken. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Wet ruimtelijke ordening en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De planregels zijn gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan "Kern Werkendam".

5.2 Planregels

De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
    Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
    De algemene regels bestaan in dit bestemingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings- en afwijkingsregels en overige regels.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
    In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen. Ter plaatse van de betreffende aanduiding zijn de gronden bestemd voor een bedrijf- of beroep aan huis en een bed&breakfast. Binnen deze bestemming zijn tevens overige beplantingen (zoals tuinen) en verkeers- en parkeervoorzieningen toegestaan. De typologie van de woningen is met een aanduiding aangegeven. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken. Het bevoegd gezag kan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een omgevingsvergunning verlenen voor diepere hoofdgebouwen, een afwijkende situering of oppervlakte voor de bouw van bijbehorende bouwwerken en voor het bouwen van een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen vanuit medisch-sociale noodzaak. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels voor mantelzorg, voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en voor bed and breakfast.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad in beginsel een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen met bepaalde afmetingen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening staan de gevallen opgesomd. Voor de bouw van één of meer woningen is een exploitatieplan vereist, tenzij er een anterieure overeenkomst tussen gemeente en de ontwikkelende partij wordt gesloten.

Iniatiefnemer is voornemens om met de gemeente Altena een anterieure overeenkomst te sluiten voordat het ontwerp bestemmingsplan gepubliceerd wordt. Hiermee is het kostenverhaal voorafgaand aan het project verzekerd.

Hoofdstuk 7 Overleg

7.1 Overleg met overlegpartners

Het bestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg verzonden aan het Waterschap Rivierenland, de Provincie Noord-Brabant de Veiligheidsregio, het Monumentenhuis en de regioarcheoloog.

7.1.1 Waterschap Rivierenland

Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Rivierenland wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van Bijlage 8 Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg.

7.1.2 Provincie Noord-Brabant

Met betrekking tot het vooroverleg met de Provincie Noord-Brabant wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van Bijlage 8 Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg.

7.1.3 Veiligheidsregio

Met betrekking tot het vooroverleg met de Veiligheidsregio wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van Bijlage 8 Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg.

7.1.4 Monumentenhuis

PM

7.1.5 Regioarcheoloog

PM

7.2 Inspraakprocedure

Het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 13 juni 2019 gedurende een periode van 3 weken ter inzage gelegen. Daarnaast is gedurende deze periode aan de vooroverlegpartners een reactie gevraagd op het bestemmingsplan.

In de periode van ter inzagelegging zijn er drie vooroverleg reacties en drie inspraakreacties ontvangen. Ter beantwoording van deze reacties is een Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg opgesteld. Als gevolg van de ingekomen reacties is een aantal wijzigingen in voorliggend bestemmingsplan doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn samengevat weergegeven in hoofdstuk 3 van de Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg. De Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg is bijgevoegd als Bijlage 8 Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg.

7.3 Zienswijzeprocedure

Het ontwerp bestemmingsplan zal gedurende een periode van 6 weken voor één ieder ter visie worden gelegd. De zienswijzen zullen vervolgens worden beantwoord en in samengevatte vorm als onderdeel van het vaststellingsbesluit aan dit bestemmingsplan worden toegevoegd.