Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veen: de Maaslandjes
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1959.VeeBP101Maaslndjes-VO01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1959.VeeBP101Maaslndjes-VO01  met de bijbehorende regels.

1.2 Plan

het bestemmingsplan "Veen: de Maaslandjes" van de gemeente Altena.

1.3 Aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en niet zwaarder is dan een categorie 1 en 2 bedrijf als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.4 Aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.

1.5 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 Aanlegsteiger

een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, uitsluitend bedoeld voor het afmeren/aanleggen van vaartuigen.

1.9 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw niet zijnde zelfstandige woonruimte, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning van de mantelzorger en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 Afwijken

afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.11 Agrarische bedrijvigheid

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren waarbij een ruimtelijk-functionele relatie met de omliggende gronden aanwezig is en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;

1.12 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bestaand

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.

1.14 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.17 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 Carport

een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.

1.26 Dagrecreatie

een vorm van recreatie waarbij personen een gedeelte van een dag, tussen zonsop- en ondergang, buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik gemaakt wordt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwd voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten.

1.27 Dagrecreatief terrein

aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.28 Dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 Dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.30 Erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.31 Extensief recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakter hebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, skeeleren en zwemmen.

1.32 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 Gevellijn

de geometrisch bepaalde lijn en het verlengde daarvan, die niet door hoofdgebouwen mag worden overschreden.

1.34 Hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 Huishouden

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.

1.36 Kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.37 Kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en / of de verbeelding een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.

1.38 Maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.39 Mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.40 Mobiele recreatieve opslag

een constructie van tijdelijke aard welke primair bedoeld is voor het opslaan van roerende goederen welke gebruikt worden ten behoeve van dagrecreatie.

1.41 Nevenfunctie

een functie waarvoor, tenzij anders bepaald, maximaal 50% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de nevenfunctie qua uitstraling en ruimtelijke effect niet de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie overstijgt.

1.42 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.44 Ondergeschikte functie

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de ondergeschikte functie qua uitstraling en ruimtelijke effect duidelijk kleiner is dan uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie.

1.45 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 Overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór danwel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
  1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.47 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 Recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.49 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.51 Steigers en vlonders

constructie aan of loodrecht op een oever, die tot ligplaats dient voor één of meerdere pleziervaartuigen en/of gebruikt wordt als platform tbv dagrecreatie.

1.52 Tijdelijke recreatieve bijgebouwen

tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van dagrecreatie, waaronder wordt verstaan het tijdelijk plaatsen van bebouwing voor de periode 1 mei tot en met 30 september door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.53 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.54 Verbeelding

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.55 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.56 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.57 Woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, wat uitsluitend gebruikt wordt als verblijfsruimte.

1.58 Waterpeil

+4.00 Nieuw Amsterdams Peil.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage

het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.

2.2 Dakkapel en goothoogte

bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.3 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De dakhelling

de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden.

2.6 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend.

2.7 De horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 De oppervlakte van een bodemingreep

het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 De oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.12 Diepte

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep waarbij de diepte bij toepassing van begrip 2.15 onder c gemeten dient te worden per te onderscheiden vlak van 10m².

2.13 Ondergeschikte onderdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt

2.14 Ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.15 Peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk die in of op het water worden gebouwd, de hoogte van het Nieuw Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
  3. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik in de periode van 1 april tot 1 november waarbij voldaan moet worden aan de volgende uitgangspunten:
    1. per terrein één parkeerplaats op 'eigen erf' in de vorm van een halfopenverharding aanwezig is;
    2. per perceel is één opslagkist (vergunningplicht) toegestaan van maximaal 2 m lang bij 1 m breed en 1,25 m hoog, mits de kleurstelling in landschappelijke groene kleurstelling wordt uitgevoerd;
    3. per perceel is één verwijderbare aanlegsteiger (vergunningplicht) van maximaal 10 m2 toegestaan;
    4. per perceel zijn maximaal 2 meerpalen (vergunningplicht) toegestaan;
  4. agrarisch medegebruik;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning toegestaan' is tevens een recreatiewoning toegestaan.
Met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 15 lid 1.1 ), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding alsmede projecten van beeldende kunst.
 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning toegestaan', waar één recreatiewoning gebouwd mag worden met een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m.
3.2.2 Erfafscheidingen
Erfafscheidingen (vergunningplicht) zijn toegestaan, mits:
  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  2. de erfafscheidingen in landschappelijk groen worden uitgevoerd;
  3. de erfafscheiding voor ten minste 50% open zijn (in verband met het waterbergend vermogen van het gebied).
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met het bepaalde in artikel 3 lid 1, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van gronden buiten het seizoen (1 april tot 1 november) voor het opslaan van:
    1. Opslagkisten;
    2. verwijderbare steigers;
  2. een gebruik van gronden en bouwwerken anders dan de in artikel 3 lid 1 genoemde (on)roerende zaken;
  3. het plaatsen van dichte erfafscheidingen.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Verbod
Ter plaatse van de bestemming 'Natuur' geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
3.4.2 Vergunningverlening
De vergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 wordt verleend, indien is gebleken dat de bodemingreep geen directe of indirecte gevolgen heeft welke niet zal leiden tot een onevenredige verstoring van de natuur - en/of landschapswaarden dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de bodemingreep en de natuur- en/of landschapswaarden daarbij voldoende is gewaarborgd.
3.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening
Een vergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 wordt pas verleend, nadat:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad in relatie tot de aanwezige natuur en/of landschapswaarden;
  2. de vergunning voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
3.4.4 Uitzonderingen
In afwijking van het hiervoor bepaalde is geen vergunning nodig voor bodemingrepen, die:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ (R) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dagrecreatie;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - parkeren ten behoeve van recreatieve bestemming' is parkeren ten behoeve van de recreatieve bestemming toegestaan;
  3. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, bluswatervoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 15 lid 1.1 ), speelvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. tijdelijke recreatieve bijgebouwen;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.1 Tijdelijke recreatieve bijgebouwen
Voor het bouwen van tijdelijke recreatieve bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. het betreft uitsluitend mobiele recreatieve opslag, niet zijnde recreatieverblijven;
  2. de bouwwerken dienen van tijdelijke aard te zijn;
  3. de bouwwerken uitsluitend in de periode van 1 april tot 1 november aanwezig zijn;
  4. de oppervlakte van de tijdelijke bouwwerken bedraagt maximaal 6 m2;
  5. de maximale hoogte van de tijdelijke bebouwing bedraagt 2,5 m.
4.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. binnen de onder artikel 4 lid 1 genoemde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan die verband houden met de bestemming, zoals nutsvoorzieningen, bluswatervoorzieningen  of erfafscheidingen;
  2. de hoogte van erfscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,5 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Parkeren
  1. Parkeren ten behoeve van dagrecreatie dient plaats te vinden op het eigen perceel.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, water(voorzieningen) en parkeerplaatsen op de eigen oprit
(zie hiertoe mede artikel 15 lid 1.1 )

5.2 Bouwregels

5.2.1 Erkers
Uitbouwen zoals een erker bij het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen woning mogen worden gebouwd, mits de:
  1. ligging vóór de voorgevel maximaal 1,5 m bedraagt;
  2. ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  3. breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
  4. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
5.2.2 Carports
Overkappingen zoals een carport bij het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen woning mogen worden gebouwd, mits de:
  1. ligging vóór het verlengde van de voorgevel maximaal 2 m bedraagt;
  2. ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  3. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  4. vóór het verlengde van de voorgevel niet met enige wand omsloten.
5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    1. bij erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1m met dien verstande dat bij een open constructie dit 1,5m mag bedragen;
    2. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
    3. vlaggenmasten tot maximaal 6 m;
  2. reclame-uitingen bij een beroep aan huis en een bedrijf aan huis mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m².

5.3 Afwijken van de gebruiksregels

5.3.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor het toestaan van het gebruik als tuin als parkeerplaats voor;
  1. méér dan 3 auto's;
  2. het parkeren van auto's voor bewoners en / of bezoekers van niet bij die gronden horende woning;
  3. het parkeren van kampeerauto's en / of caravans en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen voertuigen voor personengebruik;
  4. het parkeren voor het hoofdgebouw van de woning;
  5. het parkeren op een gebied verder dan 2 m uit de oprit.
5.3.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. voldaan wordt aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 15 lid 1;
  4. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  5. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;
  2. wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen, evenementen en straatmeubilair;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 15 lid 1.1 ), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, bluswatervoorzieningen, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. maximaal 8 m voor speelvoorzieningen;
  2. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  3. maximaal 6 m voor overige bouwwerken.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. water ten behoeve van de drinkwatervoorziening;
  3. verkeer te water;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger', een aanlegsteiger, zoals omschreven in artikel 7 lid 2.1;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'steiger', steigers en/of vlonders zoals omschreven in artikel 7 lid 2.2;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bruggen met bijhorende
verkeersfunctie.

7.2 Bouwregels

 
7.2.1 Aanlegsteiger
Ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' is toegestaan:
  1. één aanlegsteiger met een maximale oppervlakte van 100 m²;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 5 m; tenzij
  3. voorafgaand aan de omgevingsvergunningaanvraag advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder van de Afgedamde Maas.
7.2.2 Steigers en vlonders
Voor het bouwen van steigers en vlonders gelden de volgende regels:
  1. steigers en vlonders mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'steiger' worden opgericht;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van steigers en vlonders behorende bij het perceel mag maximaal 20m2 bedragen;
  3. steigers mogen uitsluitend drijvend worden uitgevoerd, met dien verstande dat:
  4. de hoogte van steigers en/of vlonders mag de hoogte van 1,50 m boven de waterlijn niet overstijgen, met uitzondering van met het vaste land verbonden, bewegende loopbruggen;
  5. de breedte van een steiger mag maximaal 2 meter bedragen;
  6. de oppervlakte van de (aanleg)steiger(s) en vlonders ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' mag niet meer bedragen middels de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'maximale oppervlakte';
  7. de oppervlakte van steigers en vlonders ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' mag maximaal 100 m2 bedragen.
7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het waterverkeer;
  2. maximaal 6 m voor overige bouwwerken waaronder bruggen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.3.1 Steigers en vlonders
Middels een omgevingsvergunning mag afgeweken worden van artikel 7 lid 2.2 sub b voor het vergroten van de totale gezamenlijke oppervlakte tot een maximum van 40 m2 per perceel.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning toegestaan' is tevens een recreatiewoning toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping toegestaan' is tevens een minicamping toegestaan.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 15 lid 1), tuinen, erven en verhardingen.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd op de hierna aangewezen wijze:
    Bouwwijze:Ter plaatse van de aanduiding:
    half-vrijstaand of vrijstaand
    'twee-aaneen'
    vrijstaand'vrijstaand'
  1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen is ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'vrijstaand' aan beide zijden minimaal 3 m;
    2. 'twee aaneen' aan één zijde minimaal 3 m;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen geldt de bestaande goothoogte;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen geldt de bestaande bouwhoogte.
8.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. groothoogte maximaal 3 m;
  2. bouwhoogte maximaal 6 m, met dien verstande dat:
    1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt, en
    2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt; 
    3. een uitzondering geldt voor die situaties waarin de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw. In dat geval geldt als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m. De eisen als hiervoor gegeven over de afstand uit de perceelsgrens blijven hierbij wel van kracht;
  3. bij een hoofdgebouw met dien verstande dat:
    1. aanbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      1. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt; 
      2. horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3m bedraagt;
    3. ter plaatste van de aanduiding 'vrijstaand' geldt ook dat één zijde naast het hoofdgebouw vrij van gebouwen moet blijven over een strook van minimaal 3 m breed tot 8 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak maximaal:
    1. 60 m² op een erf tot en met 250 m², gerekend vanaf 1 m achter de voorgevellijn van de woning, en
    2. voor zover de oppervlakte van het erf meer bedraagt dan 250 m² mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m².
  
8.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. de bouwhoogte bedraagt:
    1. bij erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
    2. bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
    3. bij overige bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 3 m;
    4. vlaggenmasten tot maximaal 6 m;
  2. reclamenuitingen bij een beroep aan huis en/of een bedrijf aan huis mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m'.
8.2.4 Recreatiewoning
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning toegestaan', mag één recreatiewoning gebouwd worden met een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m.

8.3 Nadere eisen

  1. burgemeester en wethouders zij bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en de afmetingen van de bebouwing indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:
    1. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. nadere eisen, als bedoeld onder a, kunnen tevens worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Een aan huis verbonden beroep moet voldoen aan de volgende gebruiksregels:
  1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van in totaal 60 m²;
  2. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
  3. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 15 lid 1;
  4. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkt verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1:
  1. ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden beroep of bedrijf tot een oppervlakte van 100 m² van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:
    1. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
    2. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als onderschikte activiteit en wel in verband met die activiteit;
  2. ten behoeve van het toestaan van een bed and breakfast in een gedeelte van een hoofdgebouw en/of een uit-, aan- of (vrijstaand) bijgebouw mits:
    1. het aantal gastenkamers maximaal 3 bedraagt;
    2. niet meer dan 50% van het vloeroppervlak van de woning wordt gebruikt ten dienste van de bed and breakfast tot een maximum van 120 m²;
 
8.5.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 8 lid 5.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. voldaan wordt aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 15 lid 1;
  4. door initiatief een zekerheidsstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  5. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.

3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

10.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag

Aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval even hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.

10.3 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 3m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

10.4 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

10.5 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per recreatiewoning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  5. het realiseren van nieuwe woningen, tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  6. het gebruik van gronden als paardenbak, tenzij een vergunning als bedoeld in artikel 15 lid 2 ;
  7. het tijdelijk en/of permanent stallen of plaatsen van een kampeermiddel;
  8. het gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag van al dat niet afgedankte stoffen, voertuigen of andere goederen.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Voorwaardelijke verplichting stabiliteit

Op de gronden met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - stabiliteit' mag uitsluitend worden gebouwd onder de voorwaarde dat:
  1.  voor de bouwlocatie is voldaan aan de adviezen en aanbevelingen uit het bij deze regels als bijlage gevoegde rapport "Geotechnisch onderzoek landtong Veense plassen te Aalburg" van Fugro, d.d. 23 augustus 2013;
  2. alle in het bij deze regels als bijlage gevoegde rapport "Geotechnisch onderzoek landtong Veense plassen te Aalburg" van Fugro, d.d. 23 augustus 2013 genoemde benodigde werkzaamheden voor het betreffende deelgebied zijn afgerond;
  3. het betreffende (deel)gebied of de (deel)locatie expliciet middels een besluit van burgemeester en wethouders is vrijgegeven voor ontwikkeling.

12.2 Werken, geen werken zijnde en werkzaamheden

12.2.1 Verbod
Het is verboden om op de gronden met de aanduiding ‘veiligheidszone – stabiliteit’ zonder een door burgemeester en wethouders afgegeven omgevingsvergunning bodemingrepen en de hieronder genoemde werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen of verleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  3. het ontginnen, verstoren (bijvoorbeeld; heien), verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  4. het wijzigen dan wel verwijderen (vellen, rooien) van houtwalprofielen of houtgewassen;
  5. het beplanten van gronden met houtgewassen.
12.2.2 Uitzonderingen
In uitzondering op het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 worden hieronder niet verstaan:
  1. werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken of werkzaamheden in (deel)gebieden die conform het in de bijlage gevoegde plan van aanpak stabilisatie zijn aangepast en expliciet door een besluit van burgemeester en wethouders zijn vrijgegeven voor de gewenste ontwikkelingen en bodemingrepen.  
  3. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds in uitvoering zijn. 
12.2.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien:
  1. indien door een onafhankelijk geotechnisch rapport is aangetoond dat het werk of de werkzaamheden geen onevenredige schade en/of veiligheidsrisico's tot gevolg heeft;
  2. het werk of de werkzaamheden verband houden met de bestemming die aan het betreffende perceel is toegekend;
  3. door het werk of de werkzaamheden, dan wel door de te verwachten gevolgen, de landschappelijke en/of geomorfologische waarden en kwaliteiten van de Veense Put niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijken van regels

 
13.1.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels ten behoeve van:
  1. het gebruik als afhankelijke woonruimte in een gedeelte van een bestaande (bedrijfs)woning en/of een uit-, aan- of (vrijstaand) bijgebouw bij deze (bedrijfs)woning mits:
    1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg (te toetsen aan een door de gemeenteraad vastgestelde mantelzorgnota) met dien verstande dat, indien één van de partners van een paar dat aantoonbaar (middels een huwelijk, geregistreerd partnerschap, dan wel samenlevingscontract) samen leeft mantelzorgbehoevend is, beide partners in aanmerking komen voor het bewonen van afhankelijke woonruimte;
    2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
    4. de afhankelijke woonruimte binnen de geldende regeling inzake aan-, uit-, bijgebouwen en overkappingen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 60 m²;
  2. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:
    1. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
    2. het aantal woningen gelijk blijft;
    3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden met dien verstande dat kan worden toegestaan dat percelen voor:
      • 100% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 150 m²; 
      • 75% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 250 m²;
  3. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²;
    2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  4. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en
    2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  5. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  6. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per locatie en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  7. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  8. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met 3 m;
  9. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 m ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  10. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  11. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  12. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  13. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
13.1.2 Intrekken afwijking
Burgemeester en wethouders trekken de afwijking, verleend op grond van het artikel 13 lid 1.1 met betrekking tot het gebruik als afhankelijke woonruimte in, indien de bij het afwijken bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is of indien de omstandigheden waaronder is afgeweken zijn gewijzigd.
13.1.3 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 13 lid 1.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

14.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  5. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma, indien het gaat om woningbouw;
  6. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  7. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
  8. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

15.1.1 Wonen
Voor wat betreft de functie wonen moet per woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen, dienen, overeenkomstig de Notitie Parkeren 2011, de volgende parkeernormen te worden aangehouden:
woningen duur2,3 pp / woning
woningen middelduur2,0 pp / woning
woningen goedkoop1,8 pp / woning
15.1.2 Parkeren
De in artikel 15 lid 1.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
15.1.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 15 lid 1.1  indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en / of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) danwel een andere ruimtelijke-functionele structuur te waarborgen.
15.1.4 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 1.1 :
  1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
15.1.5 Niet-wonen
Voor wat betreft functies anders dan wonen moet, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de Notitie Parkeren 2011.
15.1.6 Laden en lossen
Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie Notitie parkeren.

15.2 Paardenbak

15.2.1 Verbod
Het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen ten behoeve van het aanleggen en / of gebruiken van gronden ten behoeve van een paardenbak.
15.2.2 Vergunningverlening
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom:
    1. de afstand tot de woning van de hoofdbewoner bedraagt maximaal 20 meter;
    2. de afstand tot het perceel van de woning van derden bedraagt minimaal 20 meter;
    3. de afstand van de mestopslag tot aan het perceel van derden bedraagt ten minste 25 meter;
    4. de hoeveelheid opgeslagen mest bedraagt niet meer dan 1 m³;
    5. de paardenbak heeft een oppervlakte van niet meer dan 800 m² met een minimale breedte van 15 m;
    6. er moet een open omheining toegepast worden tot maximaal 2 m hoog;
    7. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  2. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom gelden dezelfde voorwaarden als binnen de bebouwde kom met dien verstande dat ook lichtmasten tot maximaal 4 m zijn toegestaan en de eisen omtrent mestopslag gelden niet;
  3. voor zover gelegen in het buitengebied gelden dezelfde voorwaarden als buiten de bebouwde komt met dien verstande dat geldt dat:
    1. de paardenbak niet verhard mag worden
    2. de publieksaantrekkende functie van een eventuele recreatieve nevenactiviteit mag
    3. geen hinder veroorzaken voor de verkeersfunctie van de omgeving
    4. bij agrarische bedrijven of op voormalige agrarische bedrijfslocaties
    5. gelegen binnen het bouwvlak
en voorts dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de vergunningverlening voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  5. voorzien is in een goede landschappelijke inpassing en aanleg daarvan is zeker gesteld.

15.3 Sectorplan

Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' van toepassing.

Artikel 16 Algemene procedureregels

16.1 Wijzigingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

16.2 Procedure voor nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

17.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
17.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van artikel 17 lid 1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
17.1.3
Het artikel 17 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 17 lid 2 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 17 lid 2 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid onder artikel 17 lid 2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Veen: de Maaslandjes".