direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Sleeuwijk: Rijksstraatweg 117
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel Rijksstraatweg 117 te Sleeuwijk na sloop van de bestaande woning een gebouw te realiseren met in totaal vier appartementen, waarvan twee in de sociale huursector, één sociale koopwoning en één in de vrije sector.

De beoogde ontwikkeling is op grond van het vigerend bestemmingsplan niet mogelijk.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is door de (toenmalige) gemeente Werkendam positief gereageerd onder enkele voorwaarden. Zo dient de situering van het nieuwe pand gelijk te zijn met de voorgevel van nummer 121, zonder sprong in de gevel. En tevens dient in de planregels geborgd te worden dat twee appartementen in de sociale huursector gerealiseerd worden.

Voor de realisatie van het gebouw met vier woningen is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van deze vier woningen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging van plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rijksstraatweg 117 in Sleeuwijk en bestaat uit meerdere kadastrale percelen:

  • 1. Gemeente Werkendam, sectie S, nummer 3416 (adres Rijksstraatweg 117). De oppervlakte bedraagt 361 m2;
  • 2. Gemeente Werkendam, sectie S, nummer 3421. De oppervlakte bedraagt 85 m2;
  • 3. Gemeente Werkendam, sectie S, nummer 2013. De oppervlakte bedraagt 50 m2;
  • 4. Gemeente Werkendam, sectie S, nummer 3417. De oppervlakte bedraagt 170 m2.

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 666 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0001.png" Figuur 1.1 Kadastrale situatie (bron: kadastralekaart.com)

Het plangebied ligt in het zuiden van de kern van Sleeuwijk aan het bebouwingslint de Rijksstraatweg. De Rijksstraatweg vertoont de structuur van een dijklint, maar geeft een ruime indruk. De bebouwing is hier kleinschalig van karakter en ligt op smalle diepe kavels. Binnen de opzet van het stratenpatroon heeft de Rijksstraatweg een beperkte doorstroomfunctie. Deze weg heeft verder een beperkte functie voor het bestemmingsverkeer (bedrijventerrein en het zuidoostelijk deel van Sleeuwijk) en een beperkte functie als doorgaande route.

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door Bistro de Heerlijckheid. De achterzijde en westzijde wordt begrensd door tuinen van de woningen aan De Roef en de voorzijde wordt begrensd door de Rijksstraatweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0002.png" Figuur 1.2 Ligging plangebied (=rode cirkel)(bron: kadastralekaart.com)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan "Kern Sleeuwijk". Dit bestemmingsplan is op 22 mei 2012 vastgesteld en onherroepelijk.

De gronden ter plaatse zijn gedeeltelijke bestemd als "Wonen" en "Tuin". Het gehele perceel kent een gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' en op een gedeelte van het perceel ligt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen ten behoeve van één vrijstaande woning met een goothoogte van maximaal 4,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0003.png" Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Kern Sleeuwijk" (plangebied is rood omlijnd)

Toets bestemmingsplan

Ter plaatse van het bouwvlak mag uitsluitend één vrijstaande woning worden gebouwd. De realisatie van 4 wooneenheden is derhalve niet toegestaan. Daarnaast wordt de maximale goothoogte van 4,5 meter ook overschreden. De goothoogte van het nieuwe pand bedraagt namelijk 5 meter. De totale bouwhoogte wordt met 6,5 meter niet overschreden (maximaal 10 meter toegestaan).

Paraplubestemmingsplan wonen

Naast voornoemd bestemmingsplan is tevens het 'Paraplubestemmingsplan wonen' van kracht (november 2019). Met dit parapluplan wordt een eenduidige regeling voor wonen in relatie tot mogelijke woonvormen vastgesteld. Deze partiële herziening werkt aanvullend/corrigerend op de geldende bestemmingsplannen. In voorliggend bestemmingsplan zijn de regels uit het parapluplan 1 op 1 overgenomen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven alsmede de nieuwe beoogde situatie. In hoofdstuk 3 komen de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente aan bod. De planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historische situatie

Sleeuwijk maakt historisch deel uit van het Land van Altena en werd gedurende een lange periode bestuurd vanuit Woudrichem. Sinds 1815 maakte Sleeuwijk deelt uit van de gemeente De Werken en Sleeuwijk. In 1950 ging de toen 4.218 inwoners tellende gemeente op in de gemeente Werkendam. Sinds 2019 is dit de gemeente Altena.

De ontwikkeling van het dorp Sleeuwijk dankt men aan de ligging langs de belangrijke verbinding naar het verderop gelegen veer, dat eeuwenlang de zuidelijke oever van de Waal met Gorinchem verbond. Het dorp bestaat grotendeels uit 20e-eeuwse woonwijken. De oudste bebouwing is te vinden langs het Hoekeinde en de Rijksstraatweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0004.png" Figuur 2.1 Ontwikkeling dorp Sleeuwijk en omgeving (plangebied is rood omlijnd, bron: Topotijdreis.nl)

2.2 Bestaande situatie

Binnen het plangebied is een bestaande woning aanwezig bestaande uit één bouwlaag. De ruimte rondom de woning is ingericht als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0005.png" Figuur 2.2 Luchtfoto en streetview (plangebied is rood omlijnd) (bron: GoogleMaps)

2.3 Nieuw situatie

Het plan voorziet in de bouw van één pand ten behoeve van vier wooneenheden. Het gebouw heeft een oppervlakte van circa 152m2. Vanuit architectonisch oogpunt ligt de voorzijde van het pand parallel aan het naastgelegen pand, nummer 115. Hiermee komt de bebouwing wat verder van de straat en ontstaat een ruimtelijk en rustig straatbeeld.


afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 Weergave bouwplan (bron: bouwtekening, Emstrang-bi, november 2020)(ter illustratie, hier zijn geen rechten aan te ontlenen) 

Het pand bestaat uit twee bouwlagen. Appartement 1 en 2 bevinden zich op de begane grond en hebben beide een bvo-oppervlak van circa 70 m2. Appartementen 3 en 4 bevinden zich op de eerste verdieping en hebben een bvo-oppervlak van circa 66 m2.

De goothoogte bedraagt circa 5 meter en de bouwhoogte circa 6,5 meter. Er is sprake van een gedeeltelijk plat dak. De dakhelling bedraagt ongeveer 60 graden.

Verkeer en parkeren

In het principebesluit van de (toenmalige) gemeente Werkendam is aangegeven dat voor de een sociale huurwoningen uitgegaan dient te worden van 1,3 parkeerplaats per woning. Daarnaast geldt voor een koopappartement een norm van 2 parkeerplaatsen per woning.

In totaal dienen derhalve (3 x 1,3 + 2) (afgerond) 6 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein. In de situatietekening is te zien dat er ruimte is gereserveerd voor 8 parkeerplaatsen.

De realisatie van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is tevens gewaarborgd door het opnemen van een verplichting in de planregels. De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de Rijksstraatweg.

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  • 1. Concurrentiekracht
  • 2. Bereikbaar
  • 3. Leefbaar en veilig

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking" op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'Ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn zowel regels uit het Rarro (geconsolideerde versie 1 januari 2019) als het Barro (geconsolideerde versie 1 januaari 2017) van toepassing.

Enerzijds betreft dit de regeling uit het Rarro met betrekking tot het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 113 meter voor op te richten bebouwing. In het onderhavige plan wordt die hoogte niet gehaald. Het Rarro heeft derhalve geen consequenties voor voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0007.png" Figuur 3.1 Situering radarverstoringsgebieden (uitsnede Rarro)

Anderzijds betreft dit een regeling uit het Barro met betrekking tot 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' in dit geval de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Bij provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten van dit gebied regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij ruimtelijke plannen. Hier wordt in paragraaf 3.2, provinciaal beleid, nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0008.png" Figuur 3.2 Situering 'erfgoederen van uitzondelijke universele waarde' (uitsnede Barro)

Besluit ruimtelijke ordening “Ladder duurzame verstedelijking"

In het Besluit ruimtelijke ordening is een 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Bij toepassing van de Ladder dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de Ladder verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de Ladder niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de Ladder worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling en conclusie

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
    Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van drie extra wooneenheden ten opzichte van de bestaande situatie. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

De ontwikkeling betreft geen "nieuwe" stedelijke ontwikkeling. Een procesmatige verantwoording van de Ladder is derhalve niet benodigd en belemmert de planvorming niet.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie;

Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.

Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.

  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant;

Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.

  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad;

Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.

Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.

  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie;

Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.

Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.

Conclusie

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Wel kan bij de vormgeving en bouw van de woning aandacht gegeven worden aan duurzame energie en klimaatproof bouwen en/of ontwerpen.

Gasloos bouwen, energieneutraal bouwen, het afkoppelen van regenwater, aanleggen waterpartijen in de tuin alsmede zoveel mogelijk groen in de tuin zijn mogelijkheden die een positieve bijdrage hebben op de energietransitie en/of klimaatproof Brabant. In de omgevingsvergunning Bouwen zal nader ingegaan worden op de toegepaste maatregelen aangezien deze in de fase van het bestemmingsplan nog niet bekend zijn.

Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De provincie Noord-Brabant heeft in de Structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk tot 2040, vastgelegd. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.

Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking getreden op 19 maart 2014.

De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar Noord-Brabant stelt ook eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom gaat de provincie, meer dan voorheen, duurzaam en zorgvuldig om met de leefomgeving en de ruimte. Ze wil een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijk omgeving daarbuiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0009.png" Figuur 3.3 Uitsnede Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014

Beoordeling en conclusie

Het plangebied is op basis van de structurenkaart geheel gelegen in de gebiedsaanduiding 'kernen in het landelijk gebied'. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, 2019

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0010.png" Figuur 3.4 Uitsnede Imterim omgevingsverordening Noord-Brabant (themakaart stedelijke ontwikkeling)

Beoordeling

Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk gebied' in een 'landelijke kern' en is daarnaast gelegen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hieronder zijn de daarvoor relevante regels uit de Interim omgevingsverordening opgenomen:

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    • 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    • 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Artikel 3.30 Nieuwe Hollandse Waterlinie

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Nieuwe Hollandse Waterlinie:

  • g. is mede gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden;
  • h. stelt regels ter bescherming van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden.

Lid 2

De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn nader beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart en betreffen de samenhang van forten, dijken, kaden en inundatiekommen, de openheid en het groene, overwegend rustige karakter.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaand bouwperceel. Een bestaande woning wordt gesloopt waarvoor nieuwbouw in de plaats komt. De kernkwaliteiten van het gebied en de omgeving worden daarmee niet aangetast.

Daarnaast is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in hoofdstuk 5 van voorliggend bestemmingsplan.

Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Op 25 juni 2013 is de Structuurvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. De structuurvisie is gezamenlijk met de (voormalige) gemeenten Werkendam en Aalburg opgesteld. Middels de structuurvisie leggen de betrokken gemeentebesturen de hoofdlijnen vast van het gewenste ruimtelijke beleid tot 2025. De structuurvisie dient als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven en is opgebouwd uit de volgende vijf hoofdthema's:

  • 1. Wonen: Binnen de woonopgave verschuift de prioriteit van kwantiteit naar kwaliteit. Nieuwe initiatieven dienen bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving;
  • 2. Voorzieningen: Het veilig stellen van het aanbod aan basisfuncties in de kernen;
  • 3. Economie: Het versterken van de regionale economie, het goede woon- en leefklimaat en de identiteit van gemeenten, cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • 4. Omgeving en eigenheid: Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te passen binnen de (cultuurhistorische) identiteit van de omgeving;
  • 5. Verkeer en mobiliteit: Het beleid omtrent dit thema richt zich op het optimaliseren van de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid van de regio conform de uitgangspunten van het Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0011.png"

Figuur 3.5 Uitsnede structuurvisie Land van Heusden en Altena (plangebied is met oranje cirkel aangegeven)

Voldoende passende woonruimte

Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg. Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:

  • Woningen en woonomgevingen die het voor jongere huishoudens aantrekkelijk maken in het Land van Heusden en Altena of in hun eigen kern te blijven wonen;
  • Woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hun ook sociaal passende woonomgeving.

Hiermee verandert ook de woonopgave, waarbij de kwaliteit van de woningvoorraad en een goede differentiatie daarbinnen belangrijker wordt dan de kwantiteit. Hoewel de gemeenten geen primaire verantwoordelijkheid hebben in het realiseren van een passende voorraad, willen en zullen ze wel een actieve rol spelen. Dit door geschikte planologische en juridische kaders voor transformatie of toevoegingen aan de voorraad mogelijk te maken.

Adequaat locatie aanbod voor wonen

Voor de planperiode richting 2025 is zowel op het niveau van de regio als geheel, maar ook op het niveau van de afzonderlijke kernen voldoende plan- en locatievoorraad beschikbaar om adequaat in de uitbreidingsbehoefte voor wonen te kunnen voorzien. Er doen zich hierbij in kwantitatieve zin geen knelpunten voor. Veel eerder is, zoals hiervoor al geduid, de opgave de goede woningen aan de voorraad toe te voegen. De gemeenten hanteren voor wat betreft de woningkwantiteit de provinciale woningbouwprognoses als uitgangspunt.

Conclusie

De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Sleeuwijk. De gemeenten in het Land van Heusden en Altena zullen plannen en initiatieven voor woningbouw beoordelen op de bijdrage aan de kwaliteiten van de dorpen. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor diverse doelgroepen. In voorliggend planvoornemen worden twee sociale huur en één sociale koopappartement gerealiseerd en één koopappartement in de vrije sector. De realisatie van tenminste twee sociale huurappartementen is tevens gewaarborgd in de anterieure overeenkomst.

Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena

De regionale woonvisie is een gezamenlijk product van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena. De woonvisie heeft betrekking op de periode 2016 - 2019 en beschrijft de bouwstenen voor het wonen van het Land van Heusden en Altena. De belangrijkste bouwsteen zijn de bewoners van dit gebied. Het zijn mensen met een hoog arbeidsethos, een hoge betalingsmoraal, spaarzaamheid, gebondenheid aan de eigen gemeenschap/kern, ingetogen gedrag, lagere verhuisdrang, gemeenschapszin, waardering voor traditie en vakmanschap, sterkere drang tot vrijwilligerswerk, maar ook sociale controle en morele beoordeling. Dit biedt ingrediënten voor gemeenschapsvorming, die goed kan aansluiten op het proces van toenemende individuele verantwoordelijkheid in het domein van wonen, leven en zorg.

In het Land van Heusden en Altena is sprake van een hoogwaardige woon- en leefomgeving in de buurt van werkgelegenheidsconcentraties. Geconstateerd is dat de woningvoorraad niet meer op alle punten aansluit bij de behoeften van de wijzigende bevolking.

Er zijn 10 principes benoemd die als richtinggevend worden beschouwd voor het beleid en de uitvoering. Een andere manier van sturing wordt ingezet waarbij de gemeente minder zelf wil bepalen wat waar precies moet komen, maar ontwikkelingen aan de burgers en markt overlaten. Deze ontwikkelingen worden vervolgens getoetst aan de beschreven principes.

Op basis hiervan wordt een keuze gemaakt om ontwikkelingen toe te laten, dan wel te stimuleren die daaraan het beste tegemoet komen.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van zowel huurappartementen als een koopappartementen mogelijk. Hiermee wordt ingespeeld op de actuele kwalitatieve woonwensen.

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant 2020

Om aan de toekomstige woningbehoefte te kunnen voldoen en huidige tekorten in te lopen moeten er in Brabant nog veel huizen worden gebouwd. Tot 2050 moeten nog 220.000 huizen aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd.

Volgens de provinciale woningbehoefteprognose van september 2020 moeten er in de gemeente Altena 1.220 woningen gebouwd worden de komende 5 jaar. Uit de prognoses blijkt eveneens dat met name de toename van 1 en 2 persoonshuishoudens zorgt voor een behoefte aan meer kleinere en betaalbare woningen binnen de gemeente.

Beoordeling

De kern Sleeuwijk kent een aantal woningbouwontwikkelingen. Veel van deze plannen betreffen grondgebonden woningen in de koopsector. Vooralsnog zijn er in de kern Sleeuwijk geen andere concrete plannen waarin wordt voorzien in de bouw van sociale huurwoningen en goedkope koopwoningen. De behoefte aan betaalbare (huur) woningen neemt alleen maar toe nu de (koop)prijzen van woningen de afgelopen jaren alleen maar zijn toegenomen.

De gemeente Altena is momenteel bezig met het opstellen van een gemeentelijke woonvisie. Tijdens dit proces en de gesprekken die daarvoor gevoerd zijn is tevens gebleken dat er behoefte is aan betaalbare (huur)woningen voor 1 à 2 persoonshuishoudens. In de gemeentelijke woonvisie, die  naar verwachting in juni 2021 wordt vastgesteld door de Raad, is daarom ook opgenomen dat het belangrijk is dat betaalbare woningen gerealiseerd worden om in deze behoefte te voorzien.

Conclusie

De komende 5 jaar moeten circa 1.220 woningen in de gemeente Altena gebouwd worden. Vanwege het huidige beperkte aanbod aan woningen voor één- en tweepersoonshuidhoudens en de vaak hoge huizenprijzen groeit de behoefte aan betaalbare (huur)woningen voor deze groep. Door de realisatie van zowel sociale huur en koopappartementen wordt ingespeeld op de actuele behoefte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Welstandsnota

Het uiterlijk en de plek van een gebouw mogen niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. Welke eisen dit zijn, heeft de (voormalige) gemeente Werkendam vastgelegd in de welstandsnota.

De welstandsnota beschrijft daarmee het welstandsbeleid dat de gemeente hanteert. De welstandsnota geeft de burger informatie en inzicht over de wijze waarop de welstandscommissie over bouwplannen zal adviseren. De criteria die bij deze advisering een rol spelen worden met de nota geobjectiveerd en gemotiveerd. De uitslag van de beoordeling van een bouwplan door de welstandscommissie wordt daardoor beter voorzienbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0012.png" Figuur 3.6 Uitsnede kaart welstandsbeleid kern Sleeuwijk (plangebied is met gele cirkel aangegeven)

Beoordeling en conclusie

Op basis van de welstandsnota ligt het plangebied in een gebied dat is aangeduid als 'welstandstoets'. De locatie is, op basis van bij de nota horende gebiedskaart, gelegen binnen het historische dorpse bebouwingslint (H2).

De Rijksstraatweg is een van de karakteristiek dorpslinten. Langs deze doorgaande weg kwam in de 19e eeuw reeds bebouwing voor. In de loop van de 20e eeuw is het lint geleidelijk verdicht. Karakteristiek is dat er pand voor pand, erf voor erf is gebouwd. De bebouwing is daarom onderling verschillend van vorm, massa, materiaal, kleur etc. De panden dateren uit verschillende tijden, zijn in verschillende stijlen gebouwd en de percelen hebben verschillende kavelbreedtes.

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Altena zal het bouwplan toetsen aan de bij dit bebouwingstypen (H2) genoemde criteria zoals genoemd in de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd (Tritium Advies B.V.; 17 november 2020, kenmerk: 1902/302/BST-01, versie B) . Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is als bijlage 1 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Verkennend bodemonderzoek

Deellocatie A: voormalige boomgaard

Uit de analyseresultaten blijkt de grond niet verontreinigd te zijn met organochloorbestrijdingsmiddelen. De resultaten zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor.

Deellocatie B: gehele locatie

Uit de toetsing van de analyseresultaten blijkt dat MM06 sterk verontreinigd is met PAK. Na uitsplitsing van het mengmonster blijkt dat deelmonster 07-1 sterk verontreinigd is. De overige deelmonsters zijn niet tot maximaal licht verontreinigd. In de overige geanalyseerde grondmonsters zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetoond met enkele zware metalen, PAK en minerale olie.

Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium. De aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater zijn in overeenstemming met de verwachte bodemkwaliteit uit de bodemkwaliteitskaart van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. De aangetoonde gehaltes zijn dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Indien (graaf)werkzaamheden worden uitgevoerd waar boring 07 is geplaatst óf de bestemming wijzigt naar een gevoeliger gebruik dan dient een nader onderzoek uitgevoerd worden naar de omvang van de aangetoonde sterke verontreiniging met PAK. Dit zal bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen nader onderzocht worden en zal indien noodzakelijk de verontreiniging met PAK worden verwijderd.

Verkennend asbestonderzoek

Zintuiglijk zijn zowel op het maaiveld als in de uitkomende grond geen asbestverdachte materialen (fractie > 20 mm) waargenomen. In de fijne fractie (< 20 mm) is analytisch geen asbest aangetoond. Aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond kan worden geconcludeerd dat de puinhoudende grond niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

 

Conclusie

De onderzoeksresultaten staan het bestemmingsplan niet in de weg. Wel dient bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen de PAK-verontreiniging nader onderzocht te worden en dient indien noodzakelijk de verontreiniging met PAK te zijn verwijderd.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Rijksstraatweg en De Roef. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dan ook uitgevoerd (Tritium Advies B.V.; 23 september 2020, kenmerk: 1902/297/JOW-01, versie 2). De volledige rapportage is als bijlage 2 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Voor de weg De Roef geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt.

Voor de Rijksstraatweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Afweging maatregelen

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet erg doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.

Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Conclusie

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de appartementen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Dit onderzoek dient te worden aangeleverd bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen.

Uit de rekenresultaten blijkt tevens dat de appartementen beschikken over een geluidluwe gevel dan wel buitenruimte.

Het aspect wegverkeerslawaai staat het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Bedrijven en Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.

De afstanden tot de milieucategorieën zijn hieronder in de tabel weergegeven.

Milieu categorie   Richtafstand tot 'rustige woonwijk'   Richtafstand tot 'gemengd gebied'  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1000   700  
6   15000   1000  

Beoordeling

De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Op een perceel ten noordoosten van het plangebied is een Bistro/catering aanwezig. Aan de zuidoost zijde van het plangebied bevindt zich een veldsportcomplex met verlichting.

Bistro/catering

Voor een restaurant geldt, in een gemengd gebied, een aan te houden afstand van 0 meter voor zowel geur, gevaar, stof en geluid. Voor een cateringsbedrijf geldt, in een gemengd gebied, een aan te houden afstand van 10 meter voor het aspect geluid. Voor de overige aspecten (geur, gevaar en stof) geldt een afstand van 0 meter. Aangezien de percelen tegen elkaar gelegen zijn, is een nader onderzoek als gevolg van geluid noodzakelijk en is op verzoek van de gemeente ook nader inzicht gegeven in de geursituatie. Voor de overige aspecten is geen nader onderzoek noodzakelijk of wenselijk geacht. Beide onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 3 en Bijlage 4 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Verderop in deze paragraaf worden van beide onderzoeken de conclusies weergegeven.

Veldsportcomplex met verlichting

De afstand tussen het plangebied en het veldsportcomplex bedraagt circa 32 meter. Voor een veldsportcomplex met verlichting geldt, in een gemengd gebied, een aan te houden afstand van 30 meter als gevolg van het aspect geluid. Voor de aspecten geur, gevaar en stof geldt 0 meter.

Akoestisch onderzoek omgevingslawaai

Omdat niet voldaan kan worden aan de richtafstand horend bij het aspect geluid is een akoestisch onderzoek naar omgevingslawaai uitgevoerd (Tritium Advies B.V.; 25 november 2020, kenmerk: 1902/297/JOW-03, versie 3). Het rapport is als bijlage 3 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies opgenomen.

De afstand tussen het plangebied en het veldsportcomplex bedraagt circa 32 meter en voldoet hiermee aan de richtafstand van minimaal 30 meter. Uit oogpunt van zorgvuldigheid zijn de activiteiten op de twee dichtstbijzijnde voetbalvelden echter alsnog meegenomen in onderhavig onderzoek.

Het akoestisch onderzoek heeft betrekking op sportactiviteiten (o.a. stemgeluid sportende mensen) ter plaatse van beide voornoemde voetbalvelden, parkeer- en voertuigbewegingen op het parkeerterrein naast de bistro, dakinstallaties van de bistro en stemgeluid afkomstig van beide buitenterrassen van de bistro. De geluiduitstraling ten gevolge van inpandige activiteiten is niet beschouwd daar deze niet relevant c.q. maatgevend wordt geacht.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de geluideis van 50 dB(A) etmaalwaarde, behorende bij stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave.
  • Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de geluideis van 70 dB(A) etmaalwaarde, behorende bij stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave.
  • Aangezien hiermee tevens wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit worden onderhavige inrichtingen akoestisch gezien niet ingeperkt door de realisatie van het planvoornemen.
  • Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de bistro kan worden gesteld dat ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Geurnotitie Bistro de Heerlijckheid

Op Rijksstraatweg 115 is Bistro de Heerlijckheid gelegen welke tevens over een terras beschikt waar in de zomer gebarbecued wordt. Tevens bevindt zich op het dak een emissiepunt van de afzuiging van de Bistro.

In de geurnotitie is beknopt beschouwd of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat c.q. een acceptabele geursituatie in acht nemende de bedrijfsactiviteiten van het horecapand aan de Rijksstraatweg 115.

Conform artikel 3.132 van het Activiteitenbesluit en artikel 3.103 van de Activiteitenregeling worden eisen gesteld aan het bereiden van voedingsmiddelen. Voor belang van de geurnotitie is artikel 3.103, lid 1 van de Activiteitenregeling, welke stelt dat dampen en gassen die afgezogen worden en naar de buitenlucht worden geëmitteerd ten minste twee meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing worden afgevoerd of worden geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.

Met betrekking tot de afvoersystemen wordt voldaan aan de capaciteitsvereisten en sprake is van een grootkeuken waarbij gegrild, gefrituurd en gebakken wordt (en waarmee een ontgeuringsinstallatie / filtering aanwezig zou moeten zijn). Op basis van de geleverde informatie is niet bekend c.q. zeker te stellen of de installatie geurdragende componenten opvangt en/of de installatie goed functioneert en onderhouden wordt. Getoetst is derhalve of de dampen en gassen die worden afgezogen naar de buitenlucht ofwel tenminste twee meter boven de hoogste daklijn zijn gelegen ofwel de beoogde bebouwing binnen een straal van 25 meter van de uitmonding is gelegen.

In het kader van het aantonen van een goed woon- en leefklimaat c.q. een acceptabele geursituatie is onderzocht in hoeverre de beoogde bebouwing binnen een straal van 25 meter van de uitmonding is gelegen aangezien de uitmonding niet ten minste 2 meter boven de beoogde bebouwing uitkomt. Uit de metingen is gebleken dat de afstand tussen het meest dichtstbijzijnde punt van het te realiseren appartementencomplex en de afvoerpijp ten minste 25 meter bedraagt.

Het achterste gedeelte van het terras waar in de zomer gebarbecued wordt, is op meer dan 25 meter afstand gelegen. Tezamen met de afstand van de afzuigpijp wordt hiermee voldaan aan de vereisten van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, waarmee vastgesteld kan worden dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling sprake is van een goed woon- en leefklimaat c.q. een acceptabele geursituatie volgende de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de bistro aan de Rijksstraatweg 115 en deze niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.

Conclusie

Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de beoogde appartementen een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Tevens wordt onderhavige bedrijvigheid gezien niet belemmerd in haar functioneren zodat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.

4.4 Geur (veehouderij bedrijven)

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  • a. Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
  • b. Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?

Beoordeling

In Bestand Veehouderijen Bedrijven van de provincie Noord-Brabant (Web-bvb) zijn alle veehouderijen opgenomen.

Op basis van de Web-bvb wordt geconcludeerd dat ter plaatse van Rijksstraatweg 144 is een bedrijf aanwezig is waar 10 paarden gehouden worden. En ook aan de Roef 7 worden paarden gehouden. Daar zijn 7 paarden aanwezig.

In beide situatie zijn reeds andere woningen dichterbij gelegen waardoor aangenomen mag worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tevens zal de beoogde ontwikkeling geen onevenredige inbreuk maken op de mogelijkheden voor de bedrijfsontwikkelingen op deze locaties.

Conclusie

Het aspect geur staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Watertoets

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.


Legger / Keur
Het waterschap heeft in de Legger de waterkeringen en andere belangrijke waterlopen vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0013.png" Figuur 4.2 Uitsnede Legger Rivierenland

Er zijn in of direct aangrenzend aan het plangebied geen waterlopen of waterkeringen aanwezig.

Waterberging

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk in stand houden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.

Voor plannen met een toename van verharding kan compenserende waterberging nodig zijn. Het waterschap eist compenserende waterberging als er meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied gerealiseerd wordt en meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied. Onderhavige locatie is gelegen in het stedelijk gebied.

Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Altena is vastgelegd in de Beleidsvisie riolering en water. De belangrijkste aspecten uit het beleid voor de ontwikkeling zijn hieronder benoemd.

Vertaling klimaatbestendig naar dimensioneringsbui

Om te anticiperen op de klimaatverandering wordt voortaan bij zowel nieuwbouw als vervanging/verbetering, het rioolstelsel zodanig gedimensioneerd dat bij de normbui 09 (op de langere termijn) geen ‘hinder’ optreedt. Voor verdere beheersing op maaiveldniveau is een doorkijk naar extreme buien noodzakelijk, waardoor onze leefomgeving op termijn klimaatbestendig en –robuust wordt. Met deze doorkijk wordt gestreefd naar het voorkomen van schade en beperken van overlast door het op termijn nemen van passende maatregelen. Door op deze manier te handelen wordt invulling gegeven aan de ambitie om in 2050 klimaatbestendig te zijn.

Vertaling klimaatbestendig in openbaar gebied

Voor het klimaatbestendig maken wordt met name gericht op de inrichting van het openbaar gebied. Bij nieuwbouw, vervanging, herinrichting of andere werkzaamheden, worden de mogelijkheden benut om de openbare ruimte klimaatbestendig te maken. De trits ‘vasthouden (1) – bergen (2) – vertraagd afvoeren (3) uit het Nationaal Bestuursakkoord Water wordt gehanteerd. Voor de berging van het hemelwater wordt de voorkeursvolgorde open water of waterberging in het groen gehanteerd, pas wanneer dit niet mogelijk is, kan worden gekozen voor ondergrondse voorzieningen zoals waterberging onder wegen. In nieuw openbaar gebied is het uitgangspunt dat het hemelwater wordt geloosd op oppervlaktewater.

Vertaling klimaatbestendig in hydrologisch neutraal bouwen

De gemeente sluit aan bij het beleid van het waterschap om bij ruimtelijke ingrepen hydrologisch neutraal te bouwen. Dit betekent dat zodanig wordt gebouwd dat geen (grond)wateroverlast optreedt en kwel niet toeneemt in het plangebied of omliggend gebied. Bij uitbreidingen van verhard oppervlak wil de gemeente dat al het verhard oppervlak wordt gecompenseerd.

Hemelwater bij nieuwbouw

De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient dan ook zelf, voor zover dat redelijk mogelijk is, het afstromend hemelwater in de bodem of oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is (aan te tonen door de perceeleigenaar of projectontwikkelaar), is afvoer via een gemeentelijke voorziening toegestaan. Daarnaast overweegt de gemeente om wateroverlast van andere locaties op te lossen wanneer hier mogelijkheden voor zijn bij nieuwbouwprojecten. De gemeente bekostigt dan de extra maatregelen.

Dimensionering nieuwbouwlocaties

Voor het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en bepalen compensatieplicht bij nieuwbouwlocaties wordt een verhard oppervlak van 80% voor percelen tot 250 m² en 65% voor percelen tot 600 m² gehanteerd. Zijn de percelen groter dan 600 m2, dan wordt het werkelijke verhard oppervlak gehanteerd met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak gehanteerd.

Beoordeling

De bestaande woning heeft een dakoppervlak van circa 92 m2. Omliggend terrein is ingericht als tuin met minimale verharding (50 m2). In bestaande situatie is derhalve 142 m2 verhard oppervlak aanwezig.

Op basis van bovenstaande dimensionering waarbij het perceel groter is dan 600 m2 dient te worden uitgegaan van minimaal 400 m2 verhard oppervlak. Volgens het ontwerp bedraagt het bebouwd oppervlak 174,5 m2 en verhard terrein 306 m2. In totaal derhalve 480,4 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0014.png"

De toename van het verhard oppervlak bedraagt dan ook circa 339 m2. De waterberging moet in eerste instantie op het eigen perceel worden opgelost. Hiervoor wordt een eis van 664m3/ ha gehanteerd. De benodigde compensatie komt daarmee op: 0,0664 x 339m2= 22,5 m3.

Door het (gedeeltelijk) gebruik van groene daken en/of half verharding bij bijvoorbeeld de p-plaatsen zou dit terug kunnen worden gebracht.

Aan de voorzijde van het perceel loopt een schoonwaterleiding. De compensatie voor de toename van het verhard oppervlak gebeurd op eigen terrein. Daarbij zijn zowel de toepassing van infiltratiekratten als het graven van een wadi mogelijkheden die al dan niet gecombineerd kunnen worden uitgevoerd. De afvoer kan (vertraagd) op de schoonwaterleiding worden aangesloten.

Bij de verdere uitwerking zal hierover afstemming plaatsvinden met de gemeente Altena.

In Bijlage 5 is de digitale watertoets opgenomen.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.

4.6 Flora- en fauna

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna opgesteld (Tritium Advies B.V.; 11 november 2019, kenmerk: 1902/297/JOW-04, versie 1) . Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de relevantie aspecten weergegeven.

Beoordeling

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Ook zijn er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van beschermde diersoorten aangetroffen.

Mogelijk wordt er binnen en buiten het plangebied wel gefoerageerd door vleermuizen. Om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten dienen de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Conclusie

Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk. Wanneer de zorgplicht in acht wordt genomen en rekening wordt gehouden met de werkwijze omtrent de vleermuizen is er geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming.

4.7 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.

Derhalve dient aangetoond te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Biesbosch) bedraagt 3 km.

Middels een berekening met de Aerius Calculator zijn de effecten van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Enerzijds betreft dit de gebruiksfase waarin de nieuwbouw gerealiseerd is. En anderzijds betreft dit de aanlegfase.

Dit is uiteraard een tijdelijke situatie, maar ook bij bouwverkeer en -materieel is sprake van stikstofemissies waar rekening mee gehouden dient te worden. De Aerius-berekeningen zijn in als bijlage 7 en 8 opgenomen.

Gebruiskfase

Voor de gebruiksfsae is uitgegaan van 4 appartementen. Voor de bijhorende verkeersgeneratie zijn de kentallen gebaseerd op de CROW publicatie 317 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Voor onderhavige locatie betekent dit 7,8 mvt/etmaal/woning (weinig stedelijk / rest bebouwde kom). Uit de resultaten blijkt dat geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j worden berekend.

Sloop- en bouwfase

Op basis van de opgave van de opdrachtgever wordt de volgende inzet geschat voor de sloop- en bouwfase. Er wordt uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 20 liter brandstof per uur. Voor het stationair draaien van de mobiele werktuigen is uitgegaan van een percentage van 30% van de uren. Het percentage van 30% is gebaseerd op het uitgangspunt van TNO, dat voor de Klimaat- en Energieverkenning 2019 ook uitging van ditzelfde percentage. Voor de cilinderinhoud is het gemiddelde van de brandbreedte in het rekenmodel Aerius als uitgangspunt genomen.

  • 1 kraan, inzet 6 dagen;
  • 1 graafmachine, inzet 4 dagen;
  • Vrachtwagenbewegingen, 2 stuks/etmaal
  • Lichtverkeer (oa personeel), 2 stuks/etmaal

De verwachting is dat een kraan in de categorie Stage IIIb ingezet zal worden. Er is echter ook een situatie doorgerekend met een kraan in de categorie Stage I. Deze heeft een hogere uitstoot ten aanzien van stikstof.

Situatie 1. Inzet van een kraan in de categorie Stage IIIb, 130-300 kW, bouwjaar 2011
Situatie 2. Inzet van een kraan in de categorie Stage I, 130-300 kW, bouwjaar 1999

Uit de resultaten blijkt dat in beide situaties geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j worden berekend.

Conclusie

Zowel in de gebruiksfase als de sloop- en bouwfase is geen sprake van een negatief effect op de omliggende Natura 2000-gebieden.

4.8 Cultureel erfgoed

Cultuurhistorie

Belangrijke cultuurhistorische identiteitsdragers zijn weergegeven op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0015.png" Figuur 4.4 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant

Op de cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat er geen historische gebouwen aanwezig zijn in of in de directe nabijheid van het plangebied. De Rijksstraatweg is wel aangewezen als historische geografie met hoge waarde. De beoogde ontwikkeling laat de Rijksstraatweg in tact en tast deze waarde dan ook niet aan.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

Op 14 januari 2019 is de erfgoedverordening Altena 2019 vastgesteld. Onderdeel hiervan is het de Archeologische beleidskaart Altena 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0016.png" Figuur 4.3 Uitsnede Archeologische beleidskaart Altena 2019

 

Het plangebied is op deze beleidsadvieskaart aangeduid als gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt onderzoeksplicht. In het vigerende bestemmingsplan 'Kern Sleeuwijk' heeft de locatie ook grotendeels een dubbelbestemming 'waarde - Archeologie 2'. Hiervoor geldt dat wanneer de nieuwe bebouwing dieper gaat dan 0,30 m-mv en de te verstoren oppervlakte meer dan 100 m2 bedraagt er een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

De nieuwbouw heeft een oppervlakte van circa 190 m2 en wordt deels halfverdiept aangelegd. Een archeologisch onderzoek is dan ook uitgevoerd (Transect; 16 september 2020, kenmerk: 19020112, versie 1.3). Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is opgenomen als bijlage 9 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Conclusie Archeologisch onderzoek

Op basis van de resultaten geldt een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor de periode Laat-Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Wel kunnen eventueel zogenaamd “natte” archeologische zaken aanwezig zijn in een restgeul, zoals scheepswrakken, nederzettingsafval en visfuiken. De kans op het aantreffen van dergelijke resten is echter klein.

Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen initiatieven geen aanvullende maatregelen nodig. Geadviseerd wordt het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten direct te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Altena).

Conclusie

Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0017.png"

Figuur 4.5 concentraties rekenpunten nabij plangebied, bron: NSL-motoring

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op de dichtstbijzijnde rekenpunten. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.10 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0018.png" Figuur 4.5 Uitsnede risicokaart.nl

Beoordeling

GOS-station (1)

Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied een risicovolle inrichtingen aanwezig (1) is. Dit betreft een Gas Ontvangst Station (GOS-Station). Het plaatsgebonden risicocontour bedraagt 15 meter en reikt niet tot aan het plangebied.

Aardgasleiding

Vanuit dit GOS-Station loopt, parallel aan de Roef, een aardgasleiding (Z-543-02) met een werkdruk van 40 Bar en een diameter van 6 inch. De plaatsgebonden risicocontour van de aardgasleiding ligt op 4 meter aan weerszijde van de leiding en reikt het plangebied niet.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) voorziet voor gasleidingen met een druk van 40 Bar in een zogenaamde belemmeringenstrook van tenminste 4 meter (de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar) aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook is geen bebouwing toegestaan behoudens een afwijking met omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Dit bouwverbod is nodig voor het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook reikt niet tot aan het plangebied.

Voor deze leiding geldt daarnaast een 100% letaliteitsgrens van 40 meter en de 1% letaliteitsgrens is gelegen op 70 meter. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 60 meter en is derhalve binnen de 1% letaliteitsgrens gelegen.

In de bestaande situatie wordt op het perceel reeds gewoond. De personendichtheid zal nauwelijks toenemen. Hierdoor neemt ook het groepsrisico niet toe, zodat aangenomen wordt dat een nadere risicoanalyse niet noodzakelijk is. Volstaan kan worden met de standaard verantwoording van het groeprisico. Dit advies is als Bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Gasleiding

Ook aan de voorzijde van het perceel is een gasleiding aanwezig (bron: vigerend bestemmingsplan Kern Sleeuwijk). Deze is echter niet opgenomen op de risicokaart van Nederland. Dit betreft dan ook een 'gewone nutsleiding' en is, vanwege de beperkte omvang, niet relevant in het kader van externe veiligheid. Bij de verdere uitwerking en uitvoering van het plan zal uiteraard plan rekening gehouden worden met kabels en leidingen.

Tol 14 (2)

Ter plaatse van Tol 14 is een bedrijf aanwezig waar propaan wordt opgeslagen (locatie 2 in bovenstaande afbeelding). De aanwezige inhoud ter plaatse zorgt voor een minimale veiligheidsafstand van 25 meter. De afstand tot aan het plangebied is derhalve ruim voldoende.

Rijksweg A27 (3)

Daarnaast vindt over de A27 transport plaats van gevaarlijke stoffen. Door het transport van de stofcategorie LT2 (toxische vloeistof categorie 2) ligt het invloedsgebied van de A27 op 880 meter. Het plangebied ligt op circa 750 meter en ligt daarmee buiten het invloedsgebied. Een verantwoording van het groepsrisico als gevolg van de rijksweg is derhalve niet aan de orde.

Bereikbaarheid en bluswatervoorziening

In 2016 zijn door de veiligheidsregio's Midden- en West-brabant, Brabant-Noord en Brabant-Zuidoost beleidsregels vastgesteld om een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te borgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat worden gesteld een adequate rol in de brandweerzorg te spelen.

Bereikbaarheid

Om een goede bereikbaarheid te borgen dienen wegen, die leiden naar potentiële incidentlocaties, recht te doen aan de afmetingen van hulpverleningsvoertuigen. Omdat brandweervoertuigen het grootst en het zwaarste zijn, worden deze als uitgangspunt gehanteerd. Een weg doet recht aan de specifieke afmetingen van hulpverleningsvoertuigen als aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • De weg is geschikt voor voertuigen met een asbelasting van ten minste 10 ton;
  • De weg is geschikt voor voertuigen met een totaal gewicht van ten minste 30 ton;
  • De minimale doorgangshoogte bedraagt 4,2 meter;
  • De minimale doorgangsbreedte bedraagt 3,5 meter;
  • De minimale breedte van de verharding; bedraagt 3 meter (rechte weg);
  • De minimale buitenbochtstraal bedraagt 10 meter;
  • De maximale binnenbochtstraal bedraagt ten minste 4,5 meter minder dan de buitenbochtstraal.

De Rijksstraatweg heeft een profielbreedt van circa 19 meter. Er is voldoende ruimte op de rijbaan dan wel op het fietspad om te dienen als opstelplaats voor een brandweervoertuig.

Bluswatervoorziening

De aanwezigheid van voldoende bluswatervoorzieningen is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de gemeente.

De openbare bluswatervoorziening is ontoereikend indien de afstand tussen de perceelgrens en de brandweeringang meer dan 40 meter bedraagt of als de capaciteit van de dichtstbijzijnde openbare bluswatervoorziening onvoldoende is voor de aard van het bouwwerk. In dat geval dient de eigenaar van het bouwwerk zorg te dragen voor een niet-openbare bluswatervoorziening die aan dezelfde eisen moet voldoen als de openbare bluswatervoorziening.

De afstand tot aan de hoofdingang van het pand tot aan de perceelsgrens bedraagt circa 8,5 meter en is daarmee toereikend.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.11 Beoordeling Milieueffectrapportage

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.SleBP072Rijksst117-VG01_0019.jpg"

Beoordeling

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van 4 appartementen. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). De activiteit blijft wel ver onder de drempelwaarde. Hiermee is alleen een informele m.e.r.-beoordeling aan de orde.

Op basis van voorliggend bestemmingsplan en beschrijving van de planologisch relevante aspecten in voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat er geen sprake van belangrijke nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om een milieueffectrapportage (MER) op te stellen.

Conclusie

Er bestaat geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

5.2 Hoofdopzet

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 5.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.3 Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is één bouwvlak opgenomen waarbinnen het appartementencomplex gebouwd mag worden met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 8 meter. In totaal mag het complex maximaal 4 wooneenheden bevatten.
  • Enkelbestemming 'Tuin'. De gronden tussen de woonbestemming en de Rijksstraatweg zijn bestemd als tuin en bedoeld voor tuinen en gazons behorende bij woningen. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erkers, luifels en balkons.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige archeologische waarde in de historische kern.Op deze gronden mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ter vervanging van bestaande bouwwerken, of bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 50 m², beide met grondwerkzaamheden tot maximaal 0,3 m. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van dit verbod nadat archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Ter bescherming van archeologische waarden is voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.
  • Dubbelbestemming 'Leiding-Gas'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de gasleiding. Op deze gronden mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van het beheer en onderhoud van de gasleiding en ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemmingen ter plaatse, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de leiding en alvorens de beheerder van de leiding is gehoord.Ter bescherming van de leiding is voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Conclusie

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Communicatie

7.1 Inleiding

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

7.2 Participatie

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming.

Bij de voorbereiding van voorliggend planvoornemen zijn omwonenden in een persoonlijke gesprek op de hoogte gebracht van het planvoornemen. In Bijlage 11 is een uitgebreid verslag opgenomen van de uitkomsten van deze gesprekken. Hieronder is een samenvatting weergegeven.

Inleiding

Ter voorbereiding van het opstellen van het bestemmingsplan is de voorgenomen planontwikkeling besproken met de omwonenden van de ontwikkeling aan de Rijksstraatweg 117.

Er is een persoonlijk bezoek gebracht aan de omwonenden om de concept plannen voor de ontwikkeling te presenteren en toe te lichten. De omwonenden hebben daarna de mogelijkheid gekregen hun reactie te geven. Doelstelling van het informeren van de omwonenden is dat eventuele bezwaarlijke elementen in het voorstadium van de ontwikkeling zoveel als mogelijk kunnen worden beperkt.

Bezwaarlijke elementen vanuit de omwonenden 

De bezwaarlijke elementen welke door de omwonenden zijn aangegeven hebben onder andere te maken met de privacy van de omwonenden. De omwonenden zijn bang dat er inkijk zal zijn vanuit de appartementen op hun woning en tuin. In de planvorming heeft dit geleid tot aanpassing van het ontwerp:

  • De tweede verdieping is volledig komen te vervallen, het aantal appartementen wordt daarmee verlaagd van vijf naar vier appartementen. Ook het aantal bergingen kan hierdoor worden terug gebracht naar vier.
  • Aan de zijkant van het pand worden enkel ramen toegepast vanaf 1.80 meter, hierdoor is er aan weerszijden op ooghoogte geen inkijk naar de buren.
  • Aan de achterzijde van het pand zijn er geen balkons meer gesitueerd en bevinden zich enkel nog slaapkamers, hierdoor wordt er voornamelijk 'geleefd' aan de voorzijde van het pand.

Daarnaast geven de omwonenden aan dat het planontwerp vrij massaal en hoog oogt. Ook wordt aangegeven dat het aantal te ontwikkelen wooneenheden een forse stijging is voor de omgeving. Deze kanttekeningen zijn doorgevoerd in het ontwerp wat tot de volgende aanpassingen heeft geleid:

  • Het ontwerp is aangepast van vijf naar vier appartementen. Hierdoor ontstaat een bouwvolume die niet als massaal gezien hoeft te worden. De maatvoering van 13 x 11,65 meter komt overeen met een gemiddelde twee-onder-één-kap woning. De hoogte is zelfs nog lager;
  • In het ontwerp is een stuk schuine kap gehanteerd, hierdoor is er geen sprake van een 'vierkante doos', zodat het ontwerp niet te massaal oogt.

Verder geven omwonenden aan dat er beperkte parkeervoorzieningen in het planontwerp aanwezig zijn.

  • Door de aanpassing van vijf naar vier appartementen met behoud van de acht parkeerplaatsen zoals deze voor vijf appartementen was voorzien ontstaat er een parkeervoorziening die aansluit bij het aantal appartementen. Mede doordat te voorzien is dat de doelgroep van de appartementen waarschijnlijk niet over meer dan één auto per appartement zullen beschikken.

Toekomstige bewoners van het appartementengebouw mogen geen bezwaar hebben tegen de bedrijfsactiviteiten en mogelijke geluidshinder daarvan. Daarnaast is het verzoek om de zichtlijnen vanuit het restaurant zoveel mogelijk te behouden.

  • Met toekomst kopers / huurders zal privaatrechtelijk worden afgedwongen dat er geen bezwaar is tegen de conform wettelijke richtlijnen uitoefening van de restaurantfunctie op de Rijksstraatweg 115;
  • Het pand is nog verder naar achteren geplaatst ten opzichte van de frontlijn van het restaurant en de Rijksstraatweg 121. Hierdoor blijft er vanuit het restaurant ruimtelijk zicht op de Rijksstraatweg.


De initiatiefnemer heeft getracht mee te denken met de belangen van de omwonenden en heeft volwaardig ingezet om tot een voor beide partijen passend plan te komen. Uiteindelijk is nog een laatste optimalisatie doorgevoerd om de nokhoogte verder in te perken tot het minimale niveau van 6,40 meter.

7.3 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor inspraak gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Er zijn drie reacties binnengekomen. Deze zijn in de Nota van inspraak en vooroverleg samengevat en als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Ten behoeve van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan tevens naar diverse vooroverlegpartners gezonden. Van Waterschap Rivierenland is een reactie ontvangen. Deze is eveneens opgenomen in de Nota van inspraak en vooroverleg dat als Bijlage 12 is toegevoegd aan het bestemmingsplan. De wijzigingen als gevolg van inspraak en/of vooroverleg zijn doorgevoerd conform de Nota.

7.4 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg is dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen zijn samengevat en van commentaar voorzien, zie hiervoor Bijlage 13.

Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.