Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kern Hank: Buitendijk 112
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1959.HanBP100Buitend112-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan
Het bestemmingsplan ‘Kern Hank: Buitendijk 112’ van de gemeente Altena;
 
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1959.HanBP100Buitend112-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 Aanduidingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.6 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
Een beroep of bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend en dat is gericht op het ambachtelijk vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 Achtererfgebied
Erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;
 
1.8 Achtergevel
Een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
 
1.9 Achtergevellijn
De lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
 
1.10 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;     
1.11 Achtertuin
De gronden gelegen tussen de achtergevellijn en de achterste perceelsgrens;
 
1.12 Afhankelijke woonruimte
Een bijbehorend bouwwerk, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarbij dit bouwwerk hoort, en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.13 Archeologisch deskundige
Een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de ten tijde van het advies of beoordeling geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
 
1.14 Archeologisch onderzoek
Onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek);
 
1.15 Archeologisch rapport
Rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
 
1.16 Archeologische verwachting
De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;
 
1.17 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten;
 
1.18 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.19 Bed & breakfast
Een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de gebruikers van het betreffende perceel;
 
1.20 Begane grond
De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld;
 
1.21 Behoudsmaatregelenplan archeologie
document waarin maatregelen zijn geformuleerd die getroffen worden om archeologische resten in de bodem te behouden en te beschermen tijdens de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de gronden nadien;
 
1.22 Bestaand
  1. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van een plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.23 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak;
 
1.24 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak van gronden met eenzelfde bestemming;
 
1.25 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo;
 
1.26 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen;
 
1.27Bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
 
1.28 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak;
 
1.29 Bouwlaag
Een boven peil gelegen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;
 
1.30 Bouwmassa
Een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
 
1.31 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.32 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel;
 
1.33 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.34 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.35 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.36 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.37 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen, met uitzondering van een garagebedrijf en seksinrichting;
 
1.38 Eerste bouwlaag
De bouwlaag op de begane grond;
 
1.39 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
 
1.40 Escortbedrijf:
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
 
1.41 Functie
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
 
1.42 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.43 Gebruiken:
Het gebruiken, doen en laten gebruiken;
 
1.44 Gecertificeerde instantie archeologie
Instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
 
1.45 Groenvoorzieningen:
Het geheel van aanplant in een gebied, dan wel het aanbrengen of voorzien van groen, waaronder mede begrepen tuinen, gazons, laanbeplanting, wegbermen, bomen, struiken, parken, bosschages;
 
1.46 Growshop
Een ruimte waar substanties, voorwerpen of gegevens, die gebruikt kunnen worden voor de teelt van hennep, worden bewerkt, bewerkt, verwerkt, bedrijfsmatig te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, vervaardigd of voorhanden zijn;
 
1.47 Hoofdfunctie
Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
 
1.48 Hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming en door constructie of afmeting het belangrijkst is;
 
1.49 Horeca
Een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
1.50 Huishouden
Een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is;
 
1.51 Kantoor
Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
 
1.52 Kunstwerken
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
 
1.53 Legaal
Gebouwd in overeenstemming met de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.54 Maatvoeringsvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten;
 
1.55 Mantelzorg
Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;
 
1.56 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.57 Ondergeschikte detailhandel
Beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;
 
1.58 Ondergeschikte functie
Een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;
 
1.59 Ondergeschikt bouwdeel
Een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;
 
1.60 Ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
 
1.61 Onderkomens:
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
 
1.62 Omgevingsvergunning
Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo;
 
1.63 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een gesloten dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) niet eigen-wand, waaronder begrepen een carport;
 
1.64 Parkeervoorzieningen
Elk al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
  1. Openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
  2. Particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein;
 
1.65 Parkeren
Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;
 
1.66 Permanente bewoning
Bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf;
 
1.67 Plangebied
Het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft;
 
1.68 Plan van Aanpak (PvA)
Document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van booronderzoek (verkennende of karterende boringen) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvA door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;
 
1.69 Programma van Eisen (PvE)
Document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;
 
1.70 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.71 Slopen
Het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk;
 
1.72 Smartshop
Een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;
 
1.73 Staat van Bedrijfsactiviteiten
De lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regels;
 
1.74 Stedenbouwkundig beeld
Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);
 
1.75 Uitbouw
De vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.76 Verdieping:
Een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond;
 
1.77 Voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.78 Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;
 
1.79 Voorgevellijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.80 Vloeroppervlak(te)
Totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
 
1.81 Vormverandering van een bouwvlak
Wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;
 
1.82 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), berm- en kavelsloten, gemalen, inlaten etc.;
 
1.83 Weg
Een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
 
1.84 Werk
Een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
 
1.85 Wonen
Het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid';
 
1.86 Woning/ wooneenheid
Een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.2 Bruto (bedrijfs)vloeroppervlakte (bvo)
De totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een (bedrijfs)gebouw(en) met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
 
2.3 De afstand
Afstanden tussen bouwwerken onderling worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
 
2.4 De afstand tot de bouwperceelgrens
Tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
 
2.5 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelscheiding van het bouwperceel;
 
2.6 Het bebouwingspercentage
Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.7 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.8 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.9 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.10 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.11 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
De buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten afstand.
 
2.12 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  
2.13 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.14 Maaiveld
Bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
 
2.15 Peil
  1. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  3. Voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin
  
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, gazons of open terreinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. uitbreidingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
een en ander met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterafvoer, waterberging en infiltratie;
  3. erf- en terreinafscheidingen;
  4. verblijfs- en parkeervoorzieningen, zoals in- en uitritten en overige verhardingen;
  5. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Uitbreidingen aan het hoofdgebouw
Voor het bouwen van uitbreidingen, zoals een erker, balkon of luifel, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, gelden de volgende regels:
  1. de diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  2. de afstand tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
  3. de bouwhoogte van een erker of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  4. de breedte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
3.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte, mag niet meer bedragen dan 1 meter, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen.
 
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en omvang van bouwwerken met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. het uitzicht van woningen;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de brandveiligheid;
  7. de milieusituatie.
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen;
alsmede voor:
  1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
een en ander met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterafvoer, waterberging en infiltratie;
  4. verblijfs- en parkeervoorzieningen, zoals in- en uitritten en overige verhardingen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. ter hoogte van de aanduiding ‘Specifieke vorm van Wonen- Bijgebouwen uitgesloten’ is het oprichten van bijbehorende bouwwerken niet toegestaan.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 80% van het bouwperceel.
 
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, behoudens de bijbehorende bouwwerken zoals genoemd in artikel 4.2.4;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, buiten het bouwvlak, mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60 m²;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c mag voor bouwpercelen groter dan 600 m², dit maximum worden verhoogd met 10% van de overmaat, tot een absoluut maximum van 150 m²;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.
4.2.4    Bijbehorende bouwwerken op het voorerfgebied
Op het voorerfgebied mogen uitbreidingen, zoals een erker, balkon of luifel, worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:
  1. de diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  2. de afstand tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
  3. de bouwhoogte van een erker of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  4. de breedte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
4.2.5   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 3 meter, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, omvang en hoogte van bouwwerken met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. het uitzicht van woningen;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de brandveiligheid;
  7. de milieusituatie.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
4.4.1 Afwijken voor diepere hoofdgebouwen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2, onder a, voor het overschrijden van de achterste grens van het bouwvlak, mits:
  1. het een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' betreft;
  2. de diepte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 15 meter;
  3. de diepte van de achtertuin over de volledige breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw minimaal even zo diep is als de diepte van het hoofdgebouw;
  4. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.
4.4.2 Afwijken voor situering bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3, onder b, voor de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en niet in het achtererfgebied, mits:
  1. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
  2. de goothoogte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  3. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de aan de weg gelegen zijde van de bestemmingsgrens, mede in verband met de verkeersveiligheid, niet minder dan 1,5 meter bedraagt.
4.4.3 Afwijken voor oppervlakte bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1, om een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij woningen toe te staan, mits:
  1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel (exclusief gronden gelegen in de bestemming 'Tuin') niet meer bedraagt dan 80%;
  2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, buiten het bouwvlak, per bouwperceel (exclusief gronden gelegen in de bestemming ‘Tuin’) niet meer bedraagt dan 150m2;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de privacy van omwonenden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid.
4.4.4 Afwijken medisch-sociale noodzaak
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3, onder c en d, voor de bouw van een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, mits:
  1. dit noodzakelijk is vanuit medisch-sociale noodzaak (ten behoeve van mindervaliden);
  2. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 40 m²;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het uitzicht van woningen, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid.
4.5 Voorwaardelijke verplichting
 
Het bouwen van een nieuwe woning binnen de bestemming ‘Wonen’ is uitsluitend toegestaan indien de bestaande inrit op de Buitendijk is verkleind zoals weergegeven in bijlage 2 van deze planregels ‘Situatietekening inrit Buitendijk’.
 
4.6 Specifieke gebruiksregels
 
4.6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken van gronden en bebouwing voor de uitoefening van enige vorm van beroep- en bedrijf aan huis, detailhandel of horeca, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
  2. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of permanente bewoning;
  3. een Bed and Breakfast is niet toegestaan.
4.6.2 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' is het toegestaan de woning en een bijbehorend bouwwerk te gebruiken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 45 m²;
  3. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  4. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf voorkomt in milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  5. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  6. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  7. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft.
4.7 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.7.1 Afwijken voor aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.6.1, onder a, voor het gebruik van de woning en/ of een bijbehorend bouwwerk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken met een maximum oppervlak van 100m2;
  3. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  4. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is genoemd in de Staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 1 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan de in deze Staat genoemde beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  5. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  6. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd:
    1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
    2. beperkte detailhandel via internet, mits geen goederen van huis worden afgehaald;
  7. bij de uitoefening van een kapsalon het aantal kappersstoelen niet meer bedraagt dan 1;
  8. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  9. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.6.
4.7.2 Afwijken voor mantelzorg
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.6.1, onder b, voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. de afhankelijke woonruimte binnen de bepalingen inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  3. het absolute maximum aan oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 60 m² niet wordt overschreden;
  4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
4.7.3 Afwijken bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.6.1 onder c, om het gebruik van een woning en/of bijbehorende bouwwerken, voor een bed and breakfast toe te staan, mits mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. de bed and breakfast wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  3. de uitoefening van bed and breakfast geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  4. de belangen van de eigenaren en/ of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  5. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 5 bedraagt;
  6. de omvang van de bed en breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 50 m²;
  7. de maximale verblijfsduur voor gasten 14 aaneengesloten dagen bedraagt;
  8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.6;
  9. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in legaal opgerichte gebouwen;
  10. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw en/ of de daaraan gebouwde bijbehorende bouwwerken en/ of vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van archeologische monumenten (AMK-terrein), archeologische vindplaatsen en historische kernen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
5.2.1 Verbod
Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 2' mede bestemde gronden.
 
5.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 100 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  2. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  3. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  4. de bestaande fundering wordt gebruikt;
  5. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  6. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 5.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
5.3.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.
 
5.3.3 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 5.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:
  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  6. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het ophogen van gronden.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
  1. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  2. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 onder a t/m g betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  3. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  4. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  5. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  6. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  7. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige;
  8. het werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 onder g betreft, waarbij:
    1. de bodem als gevolg van het ophogen niet meer wordt belast dan 0,8 ton/m², of;
    2. het ophogen plaatsvindt op gronden die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet zettingsgevoelig zijn; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  3. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
5.4.4 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.
 
5.4.5 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
 
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
5.5.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.
 
5.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
  1. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  2. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  3. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  4. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  5. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
5.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  3. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
5.5.4 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.
 
5.5.5 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
 
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
5.6.2 Advies
Alvorens de in lid 5.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en duurzame ontwikkeling vanuit cultuurhistorisch, aardkundig en landschappelijk oogpunt van waardevolle cultuurhistorische bebouwing en landschapselementen.
 
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.2.1 Vergunningplicht
Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde – cultuurhistorie- dijken' geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm uit te voeren of te laten uitvoeren of gronden op te hogen, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
 
6.2.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 6.2.1 is niet van toepassing, op:
  1. Normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. Werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  3. Werken en/of werkzaamheden:
    1. Welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
    2. Welke krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  4. Werken of werkzaamheden, gericht op de instandhouding en herstel van gebouwen en terreinen met cultuurhistorische waarden.
6.2.3 Vergunningverlening
De vergunning als bedoeld in artikel 6.2.1 wordt verleend als is gebleken dat het beoogde werk geen directe of indirecte gevolgen heeft welke niet leidt tot een verstoring van het belang als omschreven in artikel 6.1 dan wel dat verstoring ervan redelijk is en het belang als omschreven in artikel 6.1 daarbij voldoende is gewaarborgd.
Het verlenen van de omgevingsvergunning kan mits:
  1. de regels uit de desbetreffende bestemming in acht worden genomen;
  2. de volgende bepalingen in acht worden genomen:
    1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij nadrukkelijk het omschreven belang uit artikel 6.1 wordt meegewogen;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
    4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of motivering.
  3. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
6.2.4 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 6.2.3, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Altena.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak';
  2. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn binnen het perceel ondergrondse voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de opvang van hemelwater;
  4. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4 meter onder peil bedragen;
  5. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen;
  6. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, indien de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
 
8.3 Algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten
 
a. Maximaal toelaatbaar:
In die gevallen dat afstanden tot en/of bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan méér bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
b. Minimaal toelaatbaar:
In die gevallen dat afstanden tot en/of bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
c. Heroprichting:
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde onder a en onder b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
   
9.1 Gebruiksverbod
 
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en) en de daarbij behorende regels.
 
9.2 Strijdig gebruik
 
Tot een gebruik strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen of andere onderkomens alsmede van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het gebruik ten behoeve van:
    1. een seksinrichting;
    2. raam- en straatprostitutie;
    3. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf.
9.3 Uitzondering
 
Onder strijdig gebruik als bedoeld in 9.2, onder c valt niet het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en puin en andere bouwmaterialen op gronden waarop of waarin onderhouds-, herstel- of sloopwerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden nodig zijn of van het bouwwerk dat hersteld of gesloopt wordt afkomstig zijn.
 
9.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
 
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden zoals bedoeld in artikel 4.1 is alleen toegestaan indien, in overleg en overeenstemming met het waterschap en de gemeente, gelijktijdig met de realisatie van de woning voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Veiligheidszone – ontplofbare oorlogsresten
10.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - ontplofbare oorlogsresten' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem.
 
10.1.2 Bouwregels
Op deze gronden gelden de volgende regels.
 
10.1.2.1 Verbod
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - ontplofbare oorlogsresten' geen bouwwerken worden gebouwd.
 
10.1.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 10.1.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de daar voorkomende bestemming(en).
 
10.1.3 Afwijken van de bouwregels
10.1.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de daar voorkomende bestemming(en), indien voldaan wordt aan het beleid ten aanzien van het onderzoeken en opsporen van mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de beleidsnota 'Beleid Ontplofbare Oorlogsresten 2023', zoals vastgesteld op 26 maart 2024. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
 
10.1.3.2 Voorschriften
Het bevoegd gezag kan in het belang van de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1.3.1.
 
10.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.1.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - ontplofbare oorlogsresten' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, vergraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het aanleggen van drainage en het aanleggen, graven, verleggen, verdiepen, baggeren en/of verbreden van greppels, watergangen en andere waterpartijen;
  3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (voor zover het geen bouwwerken zijn);
  7. het uitvoeren van sonderingen, boringen, heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals damwanden.
 
10.1.4.2 Uitzonderingen
 
Het in lid 10.1.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
  1. het werken of werkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  2. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds naoorlogs uitgegraven diepte, alsmede het verdiepen en baggeren van greppels, watergangen en andere waterpartijen indien niet dieper wordt verdiept of gebaggerd dan de laag die al eerder naoorlogs is verwijderd, of;
  3. de werken of werkzaamheden het normale agrarisch gebruik op agrarische gronden betreffen, waaronder begrepen diepploegen indien dit aantoonbaar eerder is gebeurd, of;
  4. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  5. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  6. de werken en werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van het opsporen van ontplofbare oorlogsresten door een gecertificeerd opsporingsbedrijf conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd projectplan.
 
10.1.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1.4.1 wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het beleid ten aanzien van het onderzoeken en opsporen van mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de beleidsnota 'Beleid Ontplofbare Oorlogsresten 2023', zoals in vastgesteld op 26 maart 2024. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
 
10.1.4.4 Voorschriften
Het bevoegd gezag kan in het belang van de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1.4.1.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
  
11.1 10%-regeling
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer al op grond van deze regels een andere afwijking is of kan worden verleend.
 
11.2 Meetverschillen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 1 meter mag bedragen.
 
11.3 Kleine bouwwerken
 
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)-aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, afval- en glascontainers en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. de bouwwerken naar aard en omvang passen in de omgeving;
  2. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
  3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  4. de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;
  5. gebleken is, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
11.4 Hoogte bouwwerken
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bestemmingsregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkoker, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
  1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
11.5 Opheffen verbod kamerbewoning en/ of het toevoegen van meerdere huishoudens
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning kamerbewoning toelaten en / of één of meerdere huishoudens extra toelaten binnen een woning of wooneenheid mits het:
  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  2. past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie. 
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
12.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
 
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, voor een technische betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
 
12.2 Verschuiven bouwgrenzen en gebiedsaanduidingen
 
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van bouwgrenzen, bouwvlakken en/of andere gebiedsaanduidingen, indien bij de uitvoering van een bouwplan mocht blijken dat een verschuiving noodzakelijk is.
 
12.3 Aanpassing Staat van Bedrijfsactiviteiten
 
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door de opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.
 
Artikel 13 Algemene procedureregels
 
13.1 Afwijken van het bestemmingsplan
 
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
13.2 Wijzigingsbevoegdheid
 
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
 
13.3 Nadere eisen
 
Bij toepassing van de nadere eisen, die onderdeel uitmaken van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
 
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
 
14.2 Voorrangsregels
 
14.2.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
 
14.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
  1. Waarde – Archeologie 2;
  2. Waarde – Cultuurhistorie.
14.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
14.4 De Algemeen plaatselijke Verordening
 
Door toepassing van de bepaling omtrent het kappen van beplantingen in de Algemene Plaatselijke Verordening wordt gestreefd naar behoud van de bomen binnen het plangebied.
 
14.5 Waterschap
 
Bij activiteiten waarbij ook belangen van het waterschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het waterschap.
 
14.6 Parkeren
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid als wordt voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de "Nota Parkeernormen Altena" zoals vastgesteld op 15 december 2020. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  2. De onder a. bedoelde parkeergelegenheid dient na realisering in stand te worden gehouden;
  3. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
14.7 Laden en lossen
  1. Indien het gebruik van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, verzekerd dat op eigen terrein dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
  2. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
  
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
    1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  1. het bevoegd gezag kan in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  2. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
15.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegde gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan ‘Kern Hank: Buitendijk 112’.