direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Genderen: Hoefstraat 35
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.GenBP140GenHoef35-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het bestemmingsplan 'Genderen' is het perceel Hoefstraat 35 opgenomen in de retrospectieve toets. Op het perceel is al enige jaren JdB Bestratingen en Grondverzet B.V. gevestigd. Ter plaatse is sprake van de opslag van materieel en voorraad. De geldende agrarische bestemming laat deze activiteiten ter plaatse niet toe. In overleg met het bedrijf is gekeken onder welke voorwaarden het bedrijf zijn activiteiten op deze plek in Genderen kan voortzetten.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een bedrijfsbestemming en bouwmogelijkheden die zorgen voor een herindeling van het bedrijfsperceel. Met de gewijzigde indeling van het perceel ontstaat een situatie die ledit tot een verbetering van het woon- en leefklimaat ter hoogte van de woningen op aangrenzende percelen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel Hoefstraat 35 in Genderen.

Op het buurperceel is een agrarisch bedrijf aanwezig en het plangebied grenst in het zuiden aan het buitengebied. Aan de west- en oostzijde grenst het plangebied aan woonpercelen.

De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven op figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP140GenHoef35-VO01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Genderen' (hierna 'moederplan'). Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2018 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Aalburg vastgesteld. Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tuinderij'. Het achterste gedeelte van het plangebied is aangeduid als 'overige zone - buitengebied'.
Op het perceel is aan de straatzijde een bedrijfswoning toegestaan in twee bouwlagen met een kap en daarachter bedrijfsgebouwen tot een hoogte van 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP140GenHoef35-VO01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Genderen' met aanduiding van het plangebied

In november 2019 is het 'Paraplubestemmingsplan wonen' vastgesteld. De daarin opgenomen mogelijkheid af te wijken van het verbod op kamerbewoning is niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het toestaan van meer dan één huishouden in de bedrijfswoning is niet gewenst.

Daarnaast geldt het bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen’ (hierna Sectorplan). Met het Sectorplan zijn diverse beleidsaspecten en juridische regelingen samengevoegd en in één plan geregeld voor de gehele gemeente. Dit bestemmingsplan regelt de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor het gehele grondgebied van de voormalige gemeente Aalburg. Het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' is en blijft onverminderd van kracht na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

Om bestemmingsplannen op een aantal beleidsthema’s te harmoniseren en nieuw beleid planologisch te verankeren heeft de gemeente Altena op 27 september 2022 het Paraplubestemmingsplan Beleidsharmonisatie vastgesteld. Relevante onderdelen zijn opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het betreft de wijze van meten van de goothoogte van een bouwwerk en de regels die gelden voor parkeren, laden en lossen.

Daarnaast is op 7 februari 2023 het Paraplubestemmingsplan archeologie vastgesteld. De dubbelbestemmingen die van toepassing zijn op het perceel Hoefstraat 35 in Genderen zijn eveneens opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van deze toelichting bevat de planbeschrijving. In dat hoofdstuk wordt ingegaan op het initiatief en de wijze waarop dat in het bestemmingsplan is vertaald. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in relatie tot het vigerende beleid, in hoofdstuk 4 aan de relevante uitvoeringsaspecten. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen. Het perceel D2300 aan de Hoefstraat is grotendeels in gebruik bij de bedrijfswoning en is ingericht als tuin bij de woning. Ten westen van de woning is de toegang tot het achterliggende perceel D2299 gesitueerd. Het achterliggende perceel is volledig verhard. Er staan enkele bedrijfsgebouwen en er vindt buitenopslag plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP140GenHoef35-VO01_0003.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto besteaande situatie (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige situatie

Aan de zijde van de Hoefstraat blijft de situatie ongewijzigd. De bedrijfswoning en toegang tot het achterliggende perceel worden gehandhaafd.

Perceel D2299 wordt ook in de toekomstige situtaie tot aan de grens van het stedelijk gebied (zie figuur 3.1 in paragraaf 3.1) gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. Op de zuidelijke rand van de nieuwe bedrijfsbestemming wordt een bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt. De afstand van het nieuwe bedrijfsgebouw tot de aangrenzende woonpercelen is 10 meter. Het nieuwe bedrijfsgebouw mag maximaal 5 meter hoog zijn.

De gronden die in het geldende bestemmingsplan zijn aangeduid als 'overige zone - buitengebied' krijgen de bestemming Groen. Ook wordt tegen de bestaande woonpercelen aan de Ruiterhof een groene rand aangebracht ter afscherming van het nieuwe bedrijfsgebouw.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet in 2023, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

3.1.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2024. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

Op de kaart bij de omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt in 'Stedelijk gebied' en 'Landelijk gebied'. Genderen is aangewezen als landelijke kern binnen het 'Stedelijk gebied'. Het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal en is uitgangspunt voor elke stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen het 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen het 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn alleen de gronden binnen het 'Stedelijk gebied' voorzien van een bedrijfsbestemming. De beoogde bestemmingswijziging (van Agrarisch - tuinderij naar Bedrijf) past daarmee binnen het provinciaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP140GenHoef35-VO01_0004.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart Stedelijke ontwikkeling en erfgoed met aanduiding van het plangebied

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

De voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben gezamenlijk de Structuurvisie Land van Heusden en Altena opgesteld. Deze is op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Aalburg vastgesteld. Met deze structuurvisie is het gewenste ruimtelijke beleid richting 2025 op hoofdlijnen vastgelegd.
Een belangrijk uitgangspunt voor de opzet van de structuurvisie vormt de sturingsfilosofie die de gemeenten voor de planperiode in de ruimtelijke ordening willen hanteren. Het is om deze reden dat de gemeenten voor alle vijf beleidsvelden die in hun onderlinge samenhang in deze structuurvisie langskomen - wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit - steeds vier vormen van gemeentelijke regie onderscheiden. Het gaat dan om ruimtelijke ontwikkelingen die de gemeenten tot hun basisverantwoordelijkheid rekenen (moeten), ontwikkelingen die hun ambities betreffen (willen), ontwikkelingen die veelal van derden afkomstig zijn maar waarbij de gemeenten zo goed mogelijk kansen willen benutten (kunnen) en tenslotte ontwikkelingen die de gemeenten willen voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden aantasten (voorkomen).

Ook in de gemeentelijke structuurvisie is het plangebied onderdeel van het stedelijk gebied.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat de gemeente ondernemers in staat wil stellen te kunnen blijven ondernemen. Het transformeren van een bedrijfsactiviteit naar een andere activiteit wordt daarbij genoemd als mogelijk initiatief van derden. Bij de beoordeling van een dergelijk initiatief wordt gekeken naar de effecten op het woon- en leefklimaat van de omgeving en de effecten op de ruimtelijke kwaliteiten. Daarnaast moet vaststaan dat de ontwikkeling hydrologisch neutraal is en milieuhygiënisch inpasbaar is.

Door de herindeling van het bedrijfsperceel en een juiste positionering van het nieuwe bedrijfsgebouw wordt de situatie ter plaatse verbeterd. Dit komt het woon- en leefklimaat van de omgeving en de ruimtelijke kwaliteit ten goede. De hoeveelheid verharding neemt af en het initiatief is milieuhygiënisch inpasbaar. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse uitvoeringsaspecten.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante uitvoeringsaspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.

4.1 (Vormvrije) m.e.r.-beoordeling

De nationale m.e.r.-regelgeving is een uitvloeisel van een tweetal Europese richtlijnen: de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn (Strategische milieubeoordeling). De implementatie van deze Europese richtlijnen is aan te treffen in:

  • paragraaf 2.2, hoofdstuk 7 en paragraaf 14.2 van de Wet milieubeheer;
  • het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.).

Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER (Milieueffectrapport) moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang te kijken of in de betreffende ontwikkeling een activiteit is opgenomen als genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat er voor categorieën uit bijlage C direct sprake is van een m.e.r.-plicht, wanneer de activiteiten de genoemde drempelwaarden overstijgen. Bij projecten met een programma boven de drempelwaarden in bijlage D moet eerst beoordeeld worden of er een m.e.r. noodzakelijk is. Dat geldt ook voor projecten die vallen onder een categorie in bijlage D, met een programma onder de drempelwaarde, al is de omvang en opbouw van een dergelijke beoordeling bij die laatste gevallen vormvrij.

Gelet op de aard en omvang van het project is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. en is het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling of een MER niet nodig.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG-brochure) zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies.

Het plangebied grenst aan de straatzijde aan een woonperceel en een perceel met een agrarische bestemming. Het achterste deel van het perceel grenst aan de woonpercelen aan de Ruiterhof. Sinds jaar en dag is ter hoogte van het plangebied sprake van een sterke menging van functies, hetgeen inhoudt dat de bedrijven ook nu al van invloed zijn op het woon- en leefklimaat. Door de herindeling van het bedrijfsperceel aan de Hoefstraat 35 zal de eventuele hinder die momenteel wordt ervaren, verminderen.

In de VNG-brochure wordt onderscheid gemaakt in verschillende omgevingstypen. In woonwijken is sprake van een rustige woonwijk, in een gemengd gebied is van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor. Omdat ook in de bestaande situatie ter hoogte van het plangebied sprake van een sterke menging van functies, wordt de eerstelijns bebouwing (woningen op de direct aangrenzende percelen) aangemerkt als gemengd gebied.
In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage bij de regels zijn de richtafstanden tot een rustige woonwijk opgenomen. De richtafstand is de grootste van de afstanden met betrekking tot geur, stof, geluid of gevaar. JdB Bestratingen en Grondverzet B.V. is een bedrijf van categorie 2. Voor een categorie 2-bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter voor het omgevingstype rustige woonwijk. De richtafstand mag voor het omgevingstype gemengd gebied met één afstandtrap worden verlaagd en is daarmee 10 meter tot gevoelige functies.

In aansluiting op de richtafstand die geldt voor een categorie 2-bedrijf is het bouwvlak voor het nieuwe bedrijfsgebouw 10 meter uit de grenzen van de aangrenzende woonpercelen gepositioneerd. De afstand van de bedrijfsactiviteiten tot gevoelige functies (woningen) op percelen die niet grenzen aan het plangebied is minimaal 30 meter.
Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand(en) uit de VNG-brochure en is sprake van een aanvaardbare situatie.

Conclusie

Er is voor de positionering van het nieuwe bedrijfsgebouw rekening gehouden met de aan te houden richtafstand tussen het nieuwe bedrijfsgebouw en de grenzen van de aangrenzende woonpercelen. Derhalve is de invloed op het woon- en leefklimaat tot een minimum beperkt en is sprake van een aanvaardbare situatie.

4.3 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid.

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet.

Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de realisering hiervan. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

Binnen het plangebied is sprake van bedrijfsactiviteiten die niet in overeenstemming zijn met de geldende bestemming. Omdat het geen ontwikkeling betreft en het bodemgebruik niet gevoeliger is dan planologisch wel is toegestaan, kan worden gesteld dat de bodemkwaliteit niet van invloed is op de herziening van de bestemming.

4.4 Water

Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. Nieuwe ontwikkelingen die leiden tot extra verharding dienen te worden gecompenseerd. Ingevolge de Keur van het waterschap Rivierenland geldt er een vrijstelling van de compensatieplicht voor lozen vanaf nieuw verhard oppervlak van 500 m² binnen stedelijk gebied (bebouwde kom) en 1.500 m² in landelijk gebied. In onderhavig geval is sprake van een afname van het verharde oppervlakte, doordat illegaal aanwezige verharding buiten het Stedelijk gebied wordt verwijderd. Compensatie is derhalve niet aan de orde.

Onderhouds- en beschermingszone

Langs de oostelijke perceelsgrens loop een B-watergang. Voor B-watergangen geldt een beschermingszone van 1 meter die te allen tijde vrij dient te blijven van obstakels. Het hebben en plaatsen van objecten binnen deze toch al smalle zone, wordt niet toegestaan. Binnen deze zone mag en zal niet worden gebouwd en worden geen andere objecten geplaatst of opgeslagen.

Rioleringsstelsel

In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding in (her)ontwikkelingsprojecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Dit betekent dat schoon hemelwater (HWA), wat valt op daken en terreinverhardingen, zoveel mogelijk in het gebied wordt opgevangen, geïnfiltreerd en afgevoerd naar watergangen. In onderhavig geval (net als in de bestaande situatie) de watergang langs de oostelijke perceelsgrens. Het hemelwater zal vertraagd worden afgevoerd richting deze watergang.

De afvoer van het vervuilde afvalwater vindt plaats via het aanwezige rioleringsstelsel in de Hoefstraat en verandert niet.

Kwaliteit

In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd de emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken in verband met de waterkwaliteit en zoveel mogelijk gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk. Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt daarom voor de nieuwe bedrijfsgebouw gebruik gemaakt van niet uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood).
Daarnaast dient het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk te worden beperkt en wordt geadviseerd bij voorkeur gebruik te maken van alternatieven hierin. Ook het wassen van auto’s is bij afkoppeling van hemelwater niet wenselijk.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de herziening van de bestemming. Ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden aangetoond dat het perceel zodanig wordt ingericht dat sprake is van een waterrobuuste inrichting.

4.5 Geluid

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder het wettelijke kader. In deze wet is onder andere vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

Er worden binnen het plangebied geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan, waarmee de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

4.6 Lucht

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. Het onderhavige plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.

De regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.

Met de herziening van de bestemming neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe.

Conclusie

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling moet deze ladder worden doorlopen. Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt verstaan: "de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.

Op grond van de ladder is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder is derhalve niet van toepassing op deze ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

In het kader van het moederplan heeft een inventarisatie van mogelijke risicobronnen (zowel bedrijven als transport van gevaarlijke stoffen) plaatsgevonden. Uit de Risicokaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat er geen 10-6 -risicocontour ligt over de bebouwde kom van Genderen en dus ook niet binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming ziet zowel op de bescherming van waardevolle gebieden (waaronder de Natura 2000-gebieden) als op de bescherming van planten- en diersoorten. Voor gebieden die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voorheen de ecologische hoofdstructuur) is daarnaast sprake van planologische bescherming. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of beschermde planten- en diersoorten. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

Soortenbescherming
Aan de straatzijde blijft de situatie ongewijzigd. Op het perceel D2299 is geen beplanting aanwezig en de nu nog aanwezige gebouwen bieden naar verwachting geen (potentiële) nestgelegenheid voor beschermde diersoorten. Onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet nodig. De algemene zorglicht dient te allen tijde in acht te worden genomen.

Algemene zorgplicht

Tijdens bouwwerkzaamheden aanwezige dieren dienen gelegenheid te krijgen om veilig weg te komen. Indien dieren niet zelfstandig het werkterrein kunnen verlaten dienen deze zorgvuldig te worden verplaatst naar een geschikte locatie buiten de ingreep.

Gelet op het feit dat alle broedende inheemse vogels en hun nesten wettelijk beschermd zijn, is het van belang tijdens de broedperiode geen werkzaamheden uit te voeren die leiden tot verstoring van het broedgedrag van betreffende vogelsoort(en). Voor het verwijderen van gebouwen en vegetatie geldt dat een overtreding is te voorkomen door:

  • de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg half maart tot en met augustus) uit te voeren
  • voor het broedseizoen de gelegenheid tot nestelen (vegetatie en gebouwen) te verwijderen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals de toename van geluid, trilling, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als toename van geluid, trilling of licht als gevolg van de voorgenomen plannen zijn, gezien de afstand (3,75 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (sloop en herbouw bedrijfsgebouw) niet te verwachten.

Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de overbelaste situatie in Nederland en het effectbereik niet op voorhand uit te sluiten. De verwachting is echter dat gezien de beperkte omvang van de emissie en de afstand ten opzichte van Natura 2000-gebieden, significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

De plangebied is gelegen op ongeveer 600 meter afstand van het meest nabij gelegen Natuurnetwerk Brabant. (NNB). De voorgenomen plannen zullen, in combinatie met de afstand tot het nabijgelegen onderdeel van het NNB, geen effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken hiervan. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van het Paraplubestemmingsplan Archeologie gelden er voor het plangebied twee dubbelbestemmingen:

  • 'Waarde - Archeologie 2' aan de voorzijde. Voor bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m onder maaiveld is een omgevingsvergunning vereist;
  • 'Waarde - Archeologie 3a' voor het gedeelte van het perceel waar het nieuwe bedrijfsgebouw mogelijk wordt gemaakt. Voor bodemingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 0,3 m onder maaiveld is een omgevingsvergunning vereist.

Als gevolg van de archeologische verwachtingswaarde die op het plangebied rust, is ten tijde van de herinrichting van het perceel en de vergunningverlening voor het bedrijfsgebouw een archeologisch onderzoek benodigd om inzicht te bieden in de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden.

Conclusie

Omdat in het voorliggende bestemmingsplan de beschermende dubbelbestemmingen zijn opgenomen, is dit aspect voldoende juridisch verankerd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

4.11 Conventionele explosieven

De Bergsche Maas, de zuidgrens van de voormalige gemeente Aalburg, vormde gedurende de periode 5 november 1944 - 5 mei 1945 de scheidslijn tussen bevrijd en bezet gebied. Langs dit statisch front hebben zich in deze periode diverse oorlogshandelingen afgespeeld. Het grondgebied van de gemeente Aalburg was in handen van de Duitse bezetter, kende een omvangrijke Duitse militaire aanwezigheid en was bijgevolg doelwit van diverse geallieerde luchtaanvallen en artilleriebeschietingen.

Voor het gebied geldt dat er een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van conventionele explosieven. Indien er bodemingrepen plaatsvinden binnen deze verdachte locaties bestaat de mogelijkheid van een ongecontroleerde detonatie van een conventioneel explosief. Een ongecontroleerde explosie van een conventioneel explosief vormt een groot risico voor betrokken personen en de omgeving. De afstand tot waar risico’s kunnen ontstaan, is afhankelijk van de hoeveelheid springstof die in het conventioneel explosief aanwezig is en de wanddikte van het conventioneel explosief.

In het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' is de aanduiding 'Veiligheidszone - explosieven' opgenomen voor gebieden met een verhoogd risico op het vinden van niet-ontplofte explosieven. Het explosievenbeleid is hier van toepassing. Op basis van dit beleid dient voorafgaand aan grondwerkzaamheden een explosievenonderzoek plaats te vinden.

Conclusie

Omdat op basis van het Sectorplan een gebiedsaanduiding geldt voor het plangebied van dit bestemmingsplan, is dit aspect voldoende juridisch verankerd. Het aspect conventionele explosieven vormt vooralsnog geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is verwoord in de beleidsnota 'Parkeerbeleid gemeente Altena' dat op 15 december 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. In deze nota wordt aan de hand van een beschrijving van de huidige situatie alsook trends en ontwikkelingen op het gebied van parkeren, een visie gegeven op verschillende parkeerbeleidsthema's. Een van de thema's die een belangrijke rol speelt zijn de parkeernormen. Als onderdeel van het parkeerbeleid heeft de gemeente in dit kader ook de 'Nota Parkeernormen Altena' vastgesteld (eveneens 15 december 2020). De Nota parkeernormen geeft duidelijkheid bij het bepalen van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen. Hoewel de Nota Parkeernormen Altena als bijlage bij het parkeerbeleid is opgenomen, heeft deze nota wel een zelfstandige status. In de Nota Parkeernormen Altena is per functie aangegeven welke parkeernorm geldt en hoe op basis van deze norm de gemeentelijke parkeereis bij nieuwe ontwikkelingen moet worden berekend.

Voor de woning geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. Gelet op omvang van het toekomstige (niet arbeidsintensieve) bedrijf is per 100 m² een parkeernorm van 1,1 van toepassing. Voor het bedrijf dient daarom te worden voorzien in 5,5 parkeerplaatsen.

Conclusie

De parkeernormen zijn verankerd in de regels bij dit bestemmingsplan. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, is hiermee verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen.

Indien het gebruik van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen. Ook deze voorwaarde is opgenomen in de regels.

Op eigen terrein worden 8 parkeerplaatsen aangelegd (zie onderstaande afbeelding) waarmee wordt voldaan het gemeentelijk beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenBP140GenHoef35-VO01_0005.png"

4.13 Kabels en leidingen

Er komen geen planologisch relevante kabels en leidingen voor binnen en de directe omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan 'Genderen: Hoefstraat 35' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden in het plangebied, waarbij de realisering van 9 woningen mogelijk wordt gemaakt.

In de voorgaande hoofdstukken is het initiatief getoetst aan de wijzigingsregels en is geconcludeerd dat aan de voorwaarden is voldaan. Het bestemmingsplan sluit qua plansystematiek aan op het 'moederplan': het bestemmingsplan 'Genderen'.

5.2 Indeling van de regels

De regels zijn ingedeeld in 3 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat een omschrijving van de gehanteerde begrippen.

In hoofdstuk 2 zijn de toepassingsverklaring en herziening van de bestemming 'Wonen' opgenomen en in hoofdstuk 3 de slotregel.

5.3 Wijze van bestemmen

In de volgende paragrafen is een korte toelichting opgenomen van de regels die van toepassing zijn op de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.

Het Sectorplan is mede van toepassing op het plangebied (zie artikel 27.3 van het bestemmingsplan 'Genderen'). De volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen uit het Sectorplan zijn tevens van invloed op het plangebied:

  • Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied: gronden met deze aanduiding zijn mede bestemd voor de bescherming en beheer van de grondwaterkwaliteit, grondwaterstand en de waterwerken;
  • Veiligheidszone - explosieven: ter plaatse van deze gebiedsaanduiding is een verhoogd risico op het vinden van niet-ontplofte explosieven. Het gemeentelijk explosievenbeleid is hier van toepassing;
  • Algemene beleidsregels: in het plangebied zijn algemene regels van toepassing, zijnde een gebruiksverbod voor evenementen en kleinschalig kamperen, een mantelzorgbepaling, regels voor paardenbak en mestopslag, een verbod op kamerbewoning en nieuwe woningen, en regels voor bed en breakfast.


Bij vergunningverlening moet worden getoetst aan zowel het voorliggende bestemmingsplan als het Sectorplan.

De bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (= het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn in ieder geval van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning en activiteiten die vallen onder artikel 3 van bijlage II Bor.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen uit het bestemmingsplan 'Genderen' en het Paraplubestemmingsplan Archeologie gebruikt:

Bedrijf

Binnen de bestemming 'Bedrijf' deze zijn bedrijven toelaatbaar binnen de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding. In de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen mag tevens als ondergeschikte functie een aan huis verbonden beroep worden uitgeoefend.

De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduidingen 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven. Omdat er geen bebouwingspercentage is opgenomen, mogen de bouwvlakken volledig worden volgebouwd.

Voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten uit een andere categorie dan wel van activiteiten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Een belangrijke voorwaarde voor de afwijking is dat aantoonbaar is dat de milieueffecten vergelijkbaar zijn met de ter plaatse algemeen toegestane bedrijfsactiviteiten.

Groen

De bestemming 'Groen' is gebruikt voor de delen van het plangebied buiten het Stedelijk gebied. Bouwen is uitsluitend toegestaan voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Waarde - Archeologie

Binnen het plangebied zijn twee dubbelbestemmingen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden van toepassing. In iedere dubbelbestemming zijn regels opgenomen voor het uitvoeren van bodemwerkzaamheden. Deze regels gelden bovenop de regels die in de enkelbestemmingen zijn geregeld.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen, als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

In onderhavig geval is een anterieure (exploitatie)overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 7 Procedures

7.1 Omgevingsdialoog

De omgevingsdialoog is het gesprek dat de initiatiefnemer voert met de omgeving en bestaat uit al het overleg dat tussen de initiatiefnemer en de omgeving over het plan wordt gevoerd.

In november 2021 zijn de directe omwonenden en aangrenzende grondeigenaren persoonlijk geïnformeerd door de initiatiefnemer. Hij heeft daarvoor de gewijzigde indeling van het perceel met de positie van het nieuwe bedrijfsgebouw getoond en toegelicht. De direct omwonenden hebben geen bezwaar tegen de plannen. Eén bewoner heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de hoogte van het nieuwe bedrijfsgebouw. Een bouwhoogte van 3,5 meter is voor initiatienemer onvoldoende om zijn materieel in het gebouw op te slaan. Het vrije uitzicht van de bewoner die dit bezwaar heeft geuit, wordt niet belemmerd door de oprichting van het nieuwe bedrijfsgebouw.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpwijzigingsplan wordt overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken overheidsdiensten en instanties.

7.3 Inspraak

Voor de voorbereiding van het bestemmingsplan wordt eveneens de inspraakprocedure gevolgd. Dat betekent dat onderhavig plan als voorontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd, waarbij eenieder de mogelijkheid wordt geboden om inspraakreacties in te dienen. Na afloop van de termijn van zes weken worden de reacties beoordeeld en indien mogelijk verwerkt in dit bestemmingsplan.

7.4 Zienswijzen

Na de beantwoording van de vooroverleg- en inspraakreacties en eventuele verwerking van aanpassingen doorloopt het bestemmingsplan de procedure van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie worden gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. Na afloop van de tervisielegging worden de zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad.

De resultaten van deze procedures worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.