1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers zijn voornemens om op het perceel aan de Meerhoek 20a te Genderen twee vrijstaande woningen te realiseren. Het terrein is, op twee houten schuurtjes na, volledig onbebouwd. Het realiseren van de woningen is strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De gronden hebben in het geldende bestemmingsplan 'Genderen', vastgesteld op 30 oktober 2018, de bestemmingen 'Agrarisch', 'Tuin' en 'Wonen'. Het realiseren van de twee woningen is strijdig met het bestemmingsplan, omdat binnen de bestemming 'Wonen' maar één woning gebouwd mag worden en de woningen buiten het bestaande bouwvlak zijn beoogd. Er zijn ook geen toepasselijke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden in het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is er een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. Voorliggend plan voorziet hierin.
De initiatiefnemers hebben op 15 februari 2020 een principeverzoek ingediend bij de gemeente Altena. Hierop gaf de gemeente aan, onder voorwaarden, in te stemmen met het bouwplan.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de Meerhoek te Genderen, gemeente Altena. Het perceel is gelegen aan Meerhoek 20a. Het plangebied valt onder de kadastrale gemeente Aalburg, sectie D, perceelnummer 2390 en 2391 en heeft een totale oppervlakte van 4.094 m². Onderstaande afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied (witte cirkel, bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Genderen'. Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2018 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Aalburg. Daarnaast gelden voor het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan wonen' en het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen'. In het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' zijn de specifieke dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor het plangebied aangegeven.
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Genderen'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Genderen' (plangebied is rood omkaderd)
De gronden beschikken over de enkelbestemming 'Wonen' en de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor activiteiten die gericht zijn op wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis. Tevens geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming 'Tuin'. Een strook in het meest noordelijke deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'.
In het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' hebben de gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Cultuurhistorie'. Daarnaast hebben de gronden van het plangebied de volgende gebiedsaanduidingen:
- milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied;
- overige zone - algemene beleidsregels;
- overige zone - specifieke vorm van waarde - archeologische historische kern;
- overige zone - specifieke vorm van waarde - cultuurhistorische bebouwing H1;
- veiligheidszone - explosieven.
De bestemming 'Wonen' en het bijbehorende bouwvlak bevinden zich te midden van het plangebied. De beoogde woningen zullen deels buiten deze bestemming en bouwvlak vallen. Hierdoor kunnen de woningen niet in lijn met het bestemmingsplan gerealiseerd worden, waardoor een partiële herziening van het bestemmingsplan vereist is. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt beoogd de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving). Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in het noorden van de kern Genderen, een kleine woonplaats in de gemeente Altena met ongeveer 1.730 inwoners. Het plangebied wordt ontsloten via de Meerhoek, die uiteindelijk uitkomt op de Kelderstraat en de Hoofdstraat. Circa 250 m ten noorden van het plangebied ligt de N283.
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch grondgebied en is, op twee houten schuurtjes na, volledig onbebouwd. De gronden van het plangebied zijn in het verleden bestemd met 'Wonen' en 'Tuin', maar een woning heeft hier uiteindelijk nooit gestaan. In het zuidoosten en zuiden van het plangebied staan enkele bomen. Zo staat er in het oosten van het plangebied een rij met beuken. Het plangebied is afgezet met een hek en te betreden via een ijzeren poort. Bij de entree van het plangebied ligt een groot vlak bestrating van ongeveer 350 m² dat gebruikt wordt als ontsluitingsweg van de ten noorden gelegen gronden voor landbouwverkeer. De rest van het plangebied bestaat uit grasveld. De planlocatie is gelegen aan de grens van de kern Genderen. Ten noorden van het plangebied houdt de bebouwing op en is sprake van een open landschap.
Op navolgende afbeelding is impressie van het perceel weergegeven.
Impressie plangebied en directe omgeving (bron: Google Streetview)
De omgeving van het plangebied kan als een gemengd gebied worden gezien. Ten zuiden en zuidoosten van het plangebied staan een woning en een supermarkt. Ten oosten van het plangebied bevinden zich een autoservicebedrijf en een autodealer. Direct ten westen van het plangebied zijn een bloemist, een agrarisch bedrijf en een tankstation aanwezig.
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens in het plangebied twee woningen te realiseren en de overige gronden in het plangebied in te richten als gazon en terras. De woningen zullen bestaan uit twee bouwlagen met kap en worden conform de BENG-eisen en het Bouwbesluit gebouwd. De twee bestaande houten schuren zullen met de ontwikkeling gesloopt worden.
Navolgende tekening toont de beoogde toekomstige situatie.
Situatietekening plangebied (bron: Buro Bouman)
Op navolgende afbeeldingen is een impressie van de aanzichten van de woningen weergegeven.
Impressie aanzicht van de oostelijk gelegen woning (bron: Buro Bouman)
Impressie aanzicht van de westelijk gelegen woning (bron: Buro Bouman)
Zoals te zien is op de aanzichten hebben de woningen een verschillend uiterlijk. Bij het ontwerp van de woningen is een boerenerf, bestaande uit een boerderij en een schuur, als uitgangspunt genomen. Dit refereert aan de voormalige agrarische functie van het plangebied. Beide gebouwen zijn volwaardige woningen, alleen krijgt de boerderij meer hoogte en de schuur meer diepte.
Dat de woningen aan de Meerhoek worden toegevoegd is stedenbouwkundig passend: de woningen voegen zich in de bestaande structuur van de kern. De beoogde woningen worden min of meer evenwijdig aan de Meerhoek gepositioneerd, in overeenstemming met de naastgelegen bebouwing. De inrit en de parkeerplaatsen voor de auto's worden aan de zuidzijde van het perceel gesitueerd. Aan de westzijde van het perceel wordt, ter vervanging van de huidige ontsluitingsweg, ruimte geboden aan een ontsluitingsweg voor landbouwvoertuigen. Deze zullen immers incidenteel de ten noorden van het plangebied gelegen gronden moeten betreden.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard, waardoor het geen landelijke impact heeft. Wel wordt rekening gehouden met de ambitie die de Rijksoverheid heeft met betrekking tot efficiënt ruimtegebruik en een goede fysieke leefomgeving, door een open plaats in het lint op te vullen met een passende woonfunctie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De nationale belangen die voortkomen uit het Barro zijn niet van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan maakt planologisch per saldo één extra woningen mogelijk. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is het plan in overstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt één basisopgave en een viertal hoofdopgaven:
- De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
- Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
- Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
- Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
- Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2022) echt klaar te zijn, is er alvast een interim omgevingsverordening opgesteld. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft met name betrekking op de basisopgave en de hoofdopgaven 'Brabantse energietransitie' en 'Concurrerende, duurzame economie'. Met de ontwikkeling worden in totaal twee woningen gerealiseerd, die zorgvuldig worden ingepast. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling zal deze geen negatieve gevolgen hebben voor de opgaven die zijn genoemd in de omgevingsvisie.
Het betreft een ontwikkeling van duurzame woningen, waarbij het plangebied een passende stedelijke functie krijgt. Het voornemen is om zoveel mogelijk gebruik te maken van duurzame materialen en de woningen te voorzien van een goede isolatie. Daarnaast worden de woningen niet aangesloten op het gasnet, hiermee wordt aangesloten op de ambities van de provincie.
Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Brabantse Omgevingsvisie.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld en geconsolideerd op 8 december 2020. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen samengevoegd.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
In de Verordening Ruimte Noord Brabant, geconsolideerd op 8 januari 2019, staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn:
- ruimtelijke kwaliteit;
- stedelijke ontwikkelingen
- natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
- agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
- overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Belangrijk bij de beoordeling van nieuwe plannen is de inpasbaarheid in het provinciaal beleid. De verordening is daarbij het document wat de meest concrete regels biedt voor nieuwe ontwikkelingen. Binnen bestaand stedelijk gebied is stedelijke ontwikkeling mogelijk. Indien sprake is van nieuwbouw van woningen dient verantwoord te worden hoe dit zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit en andere woningbouwafspraken.
Planspecifiek
Op de kaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' staat aangegeven dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvinden. Dat is in onderhavige situatie het geval. Verder dient de ontwikkeling regionaal te zijn afgestemd en dient er sprake te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
Het uitgangspunt voor een duurzame stedelijke ontwikkeling is eerst de mogelijkheid in het stedelijk gebied te benutten. Een duurzame stedelijke ontwikkeling bevordert de omgevingskwaliteit. Daarnaast dient er een optimale invulling te zijn van de mogelijkheden voor duurzame energie en dient er rekening gehouden te worden met klimaatverandering.
Met het voorliggende initiatief wordt er gebruik gemaakt van een open terrein binnen bestaand stedelijk gebied. Er worden twee woningen gerealiseerd. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte naar woningen. Hierbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de ambities voor duurzaamheid en klimaatadaptatie. De woningen worden immers conform de BENG-eisen gerealiseerd en hemelwater wordt afgekoppeld van het riool om bodemverdroging tegen te gaan.
Regionale afstemming
Tevens dient de stedelijke ontwikkeling te passen binnen de regionale afspraken. Omdat een stedelijke ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit. Voorliggend initiatief heeft betrekking op het realiseren van twee woningen. In
toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er een behoefte aan nieuwe woningen in zowel de regio als de provincie bestaat.
Er kan daarmee geconcludeerd worden dat er voldaan wordt aan de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'.
3.2.3 De Brabantse Agenda Wonen
De Brabantse Agenda Wonen geeft aan wat er de komende jaren speelt op de woningmarkt van de provincie Noord-Brabant. Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Voor de provincie gelden vier actielijnen:
- Accent op duurzame verstedelijking.
- Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad.
- Inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen.
- Versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van de regionale woningbouwafspraken.
Daarnaast zijn er een aantal richtinggevende principes. Het woningbouwprogramma zet optimaal in op binnenstedelijke locaties. Woningbouwplannen binnen bestaand stedelijk gebied worden erg gewaardeerd door de provincie. Hiervoor wordt dan ook ruim baan gegeven. De nadruk voor woningbouwplannen ligt op de bestaande woningvoorraad. Daarnaast is vraaggericht bouwen van groot belang. Hiervoor is flexibiliteit in de regionale en gemeentelijke woningbouwplannen nodig. Als laatste dient de regionale woningbouwmarkt versterkt te worden.
Planspecifiek
Samenhangend met de grote groei van het aantal huishoudens moeten er tot 2050 ca. 160.000 woningen toegevoegd moeten worden aan de woningmarkt in de provincie Noord-Brabant. Hiervan zullen er ca. 120.000 in de periode tot 2030 gebouwd moeten worden.
De woningbehoefte zal voornamelijk binnenstedelijk en waar mogelijk in bestaande bebouwing gerealiseerd moeten worden. De planlocatie betreft een grotendeels onbebouwd terrein in bestaand stedelijk gebied. De locatie is dan ook geschikt voor woningbouw. De beoogde woningen worden daarnaast op een duurzame manier gebouwd. Daarmee levert het initiatief een bijdrage aan de kwantitatieve (en kwalitatieve) woningbehoefte in de provincie. Hiermee is de beoogde ontwikkeling in lijn met 'De Brabantse Agenda Wonen'.
3.3.1 Land van Heusden en Altena
De structuurvisie 'Land van Heusden en Altena' is een gezamenlijke structuurvisie van de drie voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem. De structuurvisie is vastgesteld door de raad van de gemeenten op 17 oktober 2013. Met de structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. Inmiddels zijn 2019 de drie gemeenten gefuseerd. Er is nog geen nieuwe structuurvisie of omgevingsvisie vastgesteld.
De structuurvisie is gestructureerd in vijf beleidsvelden die in hun onderlinge samenhang in de structuurvisie langskomen. Deze beleidsvelden zijn:
- wonen;
- voorzieningen;
- economie;
- omgeving en eigenheid;
- verkeer en mobiliteit.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden twee woningen gebouwd in de kern Genderen. Deze woningen zullen worden gebouwd op een onbebouwd terrein dat is gelegen binnen het bestaande stedelijk gebied van Genderen. In de structuurvisie geven de gemeenten aan optimaal gebruik te willen maken van het bestaande stedelijk gebied, mits dit niet ten koste gaat van de leefbaarheid en de gebiedseigen kwaliteit van de kern.
Met de ontwikkeling wordt ingespeeld op de vraag naar woningen binnen de gemeente. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor een verbeteringen van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Momenteel is het terrein onbebouwd en staan er enkel twee vervallen houten schuurtjes.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de structuurvisie Land van Heusden en Altena.
3.3.2 Woonvisie 2021-2025
Op 22 juni 2021 is de nieuwe woonvisie vastgesteld door de raad van de gemeente Altena. In de woonvisie beschrijft de gemeente hun visie voor wonen va 2021 tot aan 2025. Dit doen ze aan de hand van 6 thema's. De volgende thema’s vormen de kern van de woonvisie:
- Meer woningen met de juiste kwaliteit: kwantiteit en kwaliteit;
- Betaalbaar wonen: sociale huur, middeninkomens;
- Kwaliteit bestaande voorraad op peil: verduurzaming, levensloopgeschikt;
- Wonen met zorg: ouderen, mensen met verstandelijke beperking, maatschappelijke opvang en psychiatrische problematiek, prettige woonomgeving;
- Leefbare en vitale kernen: voldoende draagkracht, vitaliteit, groene woonomgeving;
- Bijzondere doelgroepen: spoedzoekers, arbeidsmigranten en statushouders.
Binnen de gemeente is er de komende periode de vraag om 1.220 woningen bij te bouwen. Voor de komende 10 jaar is er zelfs de opgave om 3.000 woningen te bouwen. In de woonvisie is per kern beschreven wat de kwalitatieve bouwopgave betreft. In diverse kernen zijn er voldoende (harde) plannen om de komende jaren in de vraag naar woningen te voorzien. Dit is echter niet overal het geval. De gemeente heeft daarom een Plan van Aanpak Versnelling Woningbouw gemaakt om de woningbouw in de kernen te versnellen.
Planspecifiek
In de woonvisie wordt aangeven dat er sprake is van een groei in de vraag naar woningen. De gemeente verwacht dat ook de komende jaren een stijgende groei. Er komen onder andere mensen naar de gemeente die een ruime woning zoeken. Naar verwachting zal de woningprijs binnen de gemeente blijven stijgen, mits er geen nieuwe woningen worden bijgebouwd. De grootste vraag naar woningen in de gemeente bestaat uit grondgebonden woningen met tuin. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in de kern Genderen. In de woonvisie is aangegeven dat er in Genderen een woningbehoefte is van 50 woningen tussen 2021-2025.
Met de beoogde ontwikkeling worden twee woningen gerealiseerd. Met de woningen wordt ingespeeld op de vraag naar woningen in de gemeente en de kern Genderen. De gemeente geeft aan ook in te willen zetten op een zo duurzame mogelijke nieuwbouw en wil in 2046 volledig CO2-neutraal te zijn. Voor nieuwbouw bestaan kaders waar ontwikkelende partijen aan moeten voldoen. Nieuwbouw moet bijna energieneutraal zijn (BENG) en aardgasloos. De woningen zullen dan ook gasloos opgeleverd worden en voldoen aan de BENG-eis.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de woonvisie 2021-2025 van de gemeente Altena.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Onderhavig plan is mogelijk aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in D 11.2. Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dienen verschillende zaken afgewogen te worden. Onderstaande punten zijn argumenten om het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken:
- Er wordt planologisch slechts één woning toegevoegd.
- Het gaat om gebied waar reeds verscheidene stedelijke functies te vinden zijn.
- De woning voldoet aan het Bouwbesluit en de BENG-eisen, waardoor het milieueffect beperkt is.
Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, ecologie en stikstof in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, als deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Er zal in de toekomstige situatie geen sprake zijn van een strenger of gevoeliger bodemgebruik. Echter is in het kader van het bestemmingsplan 'Genderen' een bodemonderzoek uitgevoerd (Verhoeven Milieutechniek, d.d. 20 december 2017), waaruit bleek dat ter plaatse van de kleine schuur mogelijk sprake is van een ernstige verontreiniging met asbest. Derhalve is een nader asbestonderzoek uitgevoerd (Grondslag, 35688, d.d. 28 juli 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1). Hieruit is naar voren gekomen dat de asbestverontreinging, vanwege de geschatte omvang van de verontreiniging, een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' is. Op basis van het Protocol Asbest kan worden afgeleid dat de asbestverontreiniging bij het woongebruik niet leidt tot een onaanvaardbaar risico; de sanering is niet spoedeisend.
In het kader van de voorgenomen nieuwbouw wordt de asbestverontreiniging gesaneerd door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer, onder begeleiding van een BRL 6000 gecertificeerde milieukundig begeleider. Initiatiefnemers hebben in hun exploitatie rekening gehouden met de saneringskosten, waardoor de asbestverontreiniging geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Een woning is een geluidsgevoelig object ingevolge de Wgh, waardoor beoordeling van omliggende geluidsbronnen van belang is. De belangrijkste geluidsbronnen uit de Wgh worden navolgend beoordeeld.
Wegverkeerslawaai
Door Adviesburo van der Boom is er voor de ontwikkeling een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesburo VanderBoom, 21-249, d.d. 4 oktober 2021, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2). De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom van Genderen op ten minste 22 meter uit de as van de Meerhoek, op 75 meter uit de as van de Kelderstraat en op 88 meter uit de as van de Hoofdstraat. Alle wegen in de omgeving zijn 30 km wegen. Er liggen geen akoestisch relevante wegen in de directe omgeving. De N283 ligt op ruim 300 meter ten noorden van het plangebied, waarmee het buiten de onderzoekszone van 200 meter ligt. De Meerhoek gaat ten oosten van de locatie over in de Meerstraat. Dit is een doodlopende weg die alleen wordt gebruikt door enkele aanwonenden. De Meerhoek en de Meerstraat zijn daardoor akoestisch niet relevant.
De woningen liggen niet binnen de geluidzone van een weg. De geluidbelasting door de niet gezoneerde 30 km wegen bedraagt ten hoogste 34 dB na aftrek van 5 dB. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door niet gezoneerde wegen.
Er zijn voor deze ontwikkeling geen hogere waarden nodig. Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is voor de 30 km wegen aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. Omdat de geluidbelasting door alle wegen samen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan aan dit toetsingskader zonder maatregelen worden voldaan. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Spoorweglawaai
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder aanwezig. Wel is geluid van bedrijven in het kader van milieuzonering relevant. Dit komt aan bod in
toelichting paragraaf 4.5.
Conclusie
Vanuit de Wgh komen geen belemmeringen voort voor voorliggend plan.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met voorliggend bestemmingsplan worden in totaal twee woningen mogelijk gemaakt. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
Met behulp van de 'Atlas leefomgeving' is gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 17 µg/m³, 10 µg/m³ en 15 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke EU grenswaarden van 40 µg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide (NO2) en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft het uitbreiden van een gevoelige bestemming (wonen). Er dient onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen in het gebied bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk en 'rustig buitengebied'. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is een gemengd gebied. Bij het bepalen van de richtafstanden wordt bij de beoogde ontwikkeling uitgegaan van een 'gemengd gebied'. In de VNG -publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een gemengd gedefinieerd als volgt: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven'. Direct ten oosten en ten westen van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig. Ten oosten van het plangebied staat het bedrijf 'Auto Service Genderen' en is ook een autodealer gevestigd. Direct ten westen van het plangebied staat het agrarisch bedrijf 'De Schutskooi' met daarbij een bloemenwinkel. Uitgaande van de definitie van de VNG-publicatie kan hier een gemengd gebied worden gehanteerd. Richtafstanden kunnen hierdoor met één stap worden verlaagd.
Meerhoek 18
Direct ten oosten van het plangebied zijn de autobedrijven Bouman Auto's en Auto Service Genderen gevestigd. Onder één dak werken deze twee bedrijven samen op hetzelfde adres aan de Meerhoek. Er worden op de locatie auto's verkocht en er vindt onderhoud van auto's plaats. Bij dergelijke bedrijfsactiviteiten hoort milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter. Gezien de specifieke bedrijfsvoering kan geconcludeerd worden dat met het hanteren van deze richtafstand hinder ter hoogte van de beoogde woningen kan worden voorkomen. De bedrijfsloods bevindt zich immers op de oostzijde van het perceel en tussen de loods en onderhavig plangebied ligt een inrit. Milieubelasting van dit bedrijf op de beoogde woningen is daarmee niet te verwachten.
De afstand van het bouwvlak van de woning tot aan de bedrijfsbestemming bedraagt ca. 11 meter. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Desalniettemin blijft het mogelijk vergunningsvrij voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken op te richten binnen de richtafstand, omdat de gronden achter de voorgevel van de beoogde woningen als achtererfgebied worden aangemerkt. Om deze situatie te voorkomen en uit te sluiten dat de bedrijven beperkt worden in hun bedrijfsvoering is op de verbeelding van het bestemmingsplan een specifieke aanduiding opgenomen die voor bewoning bedoelde bebouwing uitsluit binnen de richtafstand. Het uitsluiten van deze vorm van bebouwing is mede gedaan met het oog op het woon- en leefklimaat bij een voor bewoning bedoeld bijbehorend bouwwerk. Mocht bijvoorbeeld een mantelzorgwoning op dusdanig korte afstand van de bedrijven worden gebouwd, kan hier geen goed woon- en leefklimaat worden geborgd. Uitsluiting van deze bebouwingsvorm is dan ook wenselijk.
Meerhoek 22 en 22a
Direct ten westen van het plangebied bevinden zich een agrarisch bedrijf en een bloemenzaak. Voor de bloemist geldt een milieucategorie van 1 en een richtafstand van 0 meter. Voor het agrarisch bedrijf geldt een milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter. De afstand tussen het bedrijfsperceel en de westelijke woning bedraagt ca. 13 m, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.
In juni 2021 is een bestemmingsplan voor deze locatie als voorontwerp ter inzage gelegd. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt het bouwvlak van het bedrijf vergroot en komt deze dichter tegen het plangebied aan te liggen. De afstand van het bedrijfsperceel tot aan de westelijke woning blijft ca. 13 meter bedragen, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand. Echter is het net als bij Meerhoek 18 mogelijk voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken binnen de richtafstand te realiseren. Daarom wordt ook aan de westzijde van het plangebied een aanduiding opgenomen waarmee het realiseren van voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken wordt uitgesloten.
Akoestisch onderzoek industrielawaai
Ondanks dat voldaan wordt aan de richtafstanden ten opzichte van de bedrijven aan Meerhoek 18 en Meerhoek 22 en 22a is naar aanleiding van inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Adviesburo VanderBoom, 23-278, d.d. 11 december 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Op de navolgende afbeelding is het gebruikte rekenmodel weergegeven.
Rekenmodel met rekenpunten (bron: Adviesburo VanderBoom)
Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van alle activiteiten bij de 4 omliggende bedrijven in de immissiepunten 1-6 bij de nieuwe woningen in cumulatie hooguit 37 dB(A) overdag, 39 dB(A) in de avond en 24 dB(A) in de nacht bedraagt. De richtwaarden worden daarmee niet overschreden. Ook de maximale geluidniveaus (LAmax) kunnen bij de nieuwe woningen aan de richt- en grenswaarden voldoen. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens kunnen de bedrijven (ruimschoots) voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Kelderstraat 2
Aan de Kelderstaat 2 is een tankstation aanwezig. Er vindt bij dit tankstation geen opslag van LPG plaats. Voor dit soort bedrijfsactiviteiten geldt een milieucategorie van 2 met een richtafstand van 10 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 50 meter. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstand.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat omliggende bedrijven niet gehinderd worden in hun bedrijfsvoering en ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Om ervoor te zorgen dat er geen voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen de richtafstand wordt op de verbeelding van dit bestemmingsplan een specifieke aanduiding toegevoegd. Binnen 10 meter van de grens aan de oost- en westzijde van het plangebied wordt hiermee de realisatie van voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken uitgesloten. Doel hiervan is het garanderen van de continuïteit van de nabij gelegen bedrijven.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden ingrepen mogelijk gemaakt die mogelijk een negatief effect hebben op beschermde flora en fauna. Daarnaast kan het plan een effect sorteren op beschermde gebieden. Om dit effect in beeld te brengen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, BE/2021/818/r, d.d. 12 augustus 2021, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4). Navolgend worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek weergegeven.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Brabant of Groenblauwe mantel. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem op een afstand van ca. 3,7 km. Omdat het hier gaat om een relatief klein project met gasloze woningen zal de uitstoot op deze gebieden minimaal zijn. Daarnaast is op 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt. Aangezien de depositie in de gebruiksfase niet tot zeer beperkt toeneemt kan het uitvoeren van een AERIUS-berekening achterwege blijven.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het project in lijn is met de Wet natuurbescherming.
4.7 Niet gesprongen explosieven
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks conventionele explosieven gevonden. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
De voormalige gemeente Aalburg was tijdens de Tweede Wereldoorlog in de winter 1944 en het voorjaar van 1945 frontlinie. Het grondgebied van de gemeente Aalburg was in handen van de Duitse bezetter, kende een omvangrijke Duitse militaire aanwezigheid, en was als bijgevolg doelgebied van diverse geallieerde luchtaanvallen en artilleriebeschietingen. Als gevolg van deze en andere oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog kunnen explosieven zijn achtergebleven.
Bij een voorgenomen bodemingreep dient gekeken te worden naar de locatie waar de bodemingreep is gepland. Op de ‘CE- bodembelastingkaart gemeente Aalburg’ dient de locatie opgezocht te worden. Mocht er sprake zijn van een risicogebied, dan moet er een afweging worden genomen of er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling of bestendig beheer.
Planspecifiek
Uit de 'Bodembelastingkaart gemeente Aalburg' blijkt dat het plangebied in een gebied ligt welke verdacht is op geschutsmunitie. Met de komst van het bestemmingsplan 'Genderen' van de voormalige gemeente Aalburg is ook de planlocatie onderzocht op Conventionele Explosieven (CE). In februari 2018 is het plangebied onderzocht. Tijdens dit onderzoek zijn geen CE of restanten van CE op het plangebied aangetroffen. Hierdoor is het gehele perceel vrijgegeven.
Wel is het plangebied verdacht op de aanwezigheid van afwerpmunitie. Aangezien in het betreffende onderzoek alleen analoge oppervlaktedetectie is uitgevoerd, is dit gebied nu tot 4,50 meter beneden maaiveld vrijgegeven. Wanneer diepere vrijgave gewenst is, zal hier nog dieptedetectie moeten worden uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling ziet niet toe op werkzaamheden 4,5 meter beneden het maaiveld. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'Niet gesprongen explosieven' geen belemmering zal vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Indien er tijdens een bodemingreep een conventioneel explosief wordt aangetroffen, dient de Nota-toelichting Protocol toevalsvondsten CE uit WO2 te worden gevolgd.
4.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Planspecifiek
Met de risicokaart kan worden vastgesteld of er in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan vormt.
4.9 Brandveiligheid
In de beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zijn diverse civieltechnische uitgangspunten opgenomen die gelden bij planvormingen. Deze regels zijn bedoeld om een goede bereikbaarheid van incidentlocaties en ontsluitingen die geschikt zijn voor de afmetingen van hulpverleningsvoertuigen te borgen. Hierbij wordt de brandweer als uitgangspunt gehanteerd. Naast een goede bereikbaarheid is ook de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen van belang in het kader van de brandveiligheid. Het doelvoorschrift luidt dan ook: "Ten behoeve van de brandbestrijding is tijdig voldoende bluswater voorhanden".
Planspecifiek
De planlocatie is vanaf twee kanten goed bereikbaar voor hulpdiensten. Daarbij is de Meerhoek geschikt voor de afmetingen van hulpverleningsvoertuigen. Omdat het gaat om een ontwikkeling van beperkte schaal hoeven er geen nieuwe brandkranen aangelegd te worden. Er kan gebruik gemaakt worden van de bestaande brandkranen.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect brandveiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
4.10 Kabels en leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologische relevantie hebben. Voorafgaand aan de uitvoering van graafwerkzaamheden zal een KLIC-melding worden gedaan.
4.11 Waterhuishouding
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'versterken, verbinden, vergroenen'. In dit programma beschrijft het waterschap wat het in de planperiode (2022-2027) wil bereiken, met wie, hoe men dat wil doen en waarom. In het WBP zijn voor het waterbeheer in het beheergebied de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. Ook is aangegeven hoe het waterschap deze opgaven samen met anderen wil oppakken en in wil spelen op initiatieven van derden.
Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren. Bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
Voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes en enkele woningen geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Altena streeft naar een gezonde, klimaatbestendige, participerende maar ook betaalbare leefomgeving. Hoe de gemeente dit wil bereiken op het gebied van stedelijk (afval)water staat beschreven in de 'Beleidsvisie riolering en water', vastgesteld door de drie gemeenteraden op 19 december 2017, dus nog voor de fusie. De gemeente hanteert een hoog ambitieniveau. Zo wil de gemeente dat het waterschap de initiatiefnemer in alle gevallen verplicht om toename van verharding te compenseren. Daarnaast is he tafkoppelen van hemelwater op particulier terrein een van de belangrijke speerpunten.
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd (dewatertoets.nl, d.d. 28 juli 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5). Waterschap Rivierenland is via deze weg van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de digitale analyse blijkt dat de normalige watertoetsprocedure doorlopen moet worden. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. In het kader van het vooroverleg beoordeelt het waterschap of het waterbelang voldoende gewaarborgd is.
Verharding
Slechts een klein deel van het plangebied is in de huidige situatie verhard. Het gaat daarbij om een strook bestrating met een oppervlakte van ca. 350 m². Met voorliggende planontwikkeling is er sprake van een verandering van de verhardingsbalans op het perceel. De twee woningen beslaan ieder een oppervlakte van ca. 200 m². Daarnaast komt er een nieuwe oprit naar de twee woningen en worden de tuinen deels verhard met bestrating. Beide woonpercelen krijgen een oppervlakte van ca. 2.000 m². Omdat in deze fase de exacte oppervlakte aan verhard oppervlak nog niet bekend is wordt hiervan een inschatting gemaakt op basis van de standaard dimensionering die wordt gegeven door de gemeente Altena in de beleidsvisie riolering en water. Voor percelen tot 250 m² hanteert de gemeente een verhard oppervlak van 80% en 65% voor percelen tot 600 m². Voor percelen groter dan 600 m² hanteert de gemeente het werkelijke verhard oppervlak met een minimum van 400 m². Omdat het werkelijk verhard oppervlak nog niet bekend is wordt een inschatting gedaan op basis van de gegeven percentages. Omdat beide percelen een omvang hebben van ca. 2.000 m², wordt het passend geacht een percentage aan te houden van 30% verhard. Daarmee komt de totale hoeveelheid verharding uit op (4.000*30%=)1.200 m². In totaal neemt de verharding daarmee met ca. (1.200-350=) 850 m² toe. Volgens de eisen van het Waterschap Rivierenland dient een toename aan verharding in stedelijk gebied van meer dan 500 m² gecompenseerd te worden. De gemeente Altena hanteert, conform de beleidsvisie riolering en water Altena, geen ondergrens voor compensatie, maar elke toename aan verharding dient gecompenseerd te worden.
Conform de beleidsregels bij de Keur Rivierenland 2014 kan met de toename aan verharding het te compenseren wateroppervlak berekend worden. In dit geval is er (850*0,0436 m³=) 37 m³ waterberging nodig. Dat komt overeen met een wateroppervlak van circa 124 m² op zomerwaterpeil (37 m³/0,3 peilstijging). Deze compensatie vindt plaats door de bestaande watergang die zich ten oosten van het weiland dat ten noorden van de woonpercelen ligt te verbreden. Deze watergang ligt binnen hetzelfde peilgebied als de planlocatie. De verbreding bedraagt 1 m over een lengte van 124 m. Waar dit mogelijk plaatsvindt staat weergegeven op navolgende afbeelding.
Locatie watercompensatie donkerblauwe lijnen (bron: legger Waterschap Rivierenland)
Conform de uitvoeringsregels zal dit extra wateroppervlak voorafgaand aan, of gelijktijdig met, de realisatie van het extra verhard oppervlak aangelegd worden. Wel zijn de werkzaamheden vergunningplichtig en dient er vergunning aangevraagd te worden bij het waterschap voorafgaand aan de werkzaamheden.
Drooglegging
Voor het bouwpeil van een woning wordt doorgaans een drooglegging van 1,3 m boven het zomerwaterpeil van de omliggende sloten aangehouden. In peilgebied LHA334, waarin het plangebied zich bevindt, wordt een zomerwaterpeil van -0,2 m NAP gehanteerd. Aangezien het plangebied een gemiddelde hoogte van 1,5 m NAP heeft is de drooglegging in het plangebied voldoende.
Bij het voorgenomen plan wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Vuilwater zal worden afgevoerd via het gemeentelijk riool. Hemelwater wordt afgekoppeld van het riool om bodemverdroging tegen te gaan. Deels infiltreert het hemelwater in de bodem en deels stroomt het af naar de naastgelegen watergangen. Afstroming naar de openbare weg wordt voorkomen. Gezien het feit dat het oostelijk deel van het plangebied lager ligt dan de openbare weg is ook onwaarschijnlijk dat dit gebeurt.
Beschermingszones
De planlocatie is gelegen in een boringsvrije zone nabij een beschermingszone van het drinkwaterwingebied Genderen. Op de locatie is een maximale boordiepte van 50 m toegestaan. Met het planvoornemen wordt deze boordiepte niet overschreden. Ter hoogte (van de uitweg) van het perceel staat een grondwatermonitoringsput van Brabant Water. In het kader van het vooroverleg wordt dit voorgelegd aan Brabant Water.
De locatie is niet gelegen in een beschermingszone van een primaire en/of regionale waterkering.
Bovenstaande voorwaarden worden nageleefd bij de planvorming van het initiatief. Er wordt daarmee voldaan aan de eisen van de gemeente en het waterschap met betrekking tot het aspect water.
4.12.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2023 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Planspecifiek
De onderstaande afbeelding toont het archeologische beleidsadvieskaart van het Land van Heusden en Altena.
Archeologische beleidskaart (plangebied wit gearceerd)
Uit de beleidskaart blijkt dat de locatie deels onderdeel uitmaakt van de historische kern van Genderen en deels een hoge archeologische verwachting heeft. In het verleden zijn, in opdracht van de gemeente Aalburg, voor de gronden van het plangebied al een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, 17070084, d.d. 27 februari 2018, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 6). Tijdens het veldonderzoek is een archeologische indicator aangetroffen, waardoor het plangebied te bestempelen is als een vindplaats. Derhalve is, om hier inzicht in te geven, een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (Transect, 21080037, d.d. 22 april 2022, zie
bijlagen bij de regels bijlage 7). Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats in het onderzoeksgebied. Daarom is besloten het plangebied archeologisch vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Er is daarom niet meer voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
4.12.2 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2023 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Planspecifiek
In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van een karakteristieke omgeving. In het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' hebben de gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie bebouwing H1'. Sloopwerkzaamheden van hoofdgebouwen mogen hier pas plaatsvinden met een omgevingsvergunning. In het plangebied staan momenteel geen hoofdgebouwen.
Bij de situering van de woningen en bij de bouwstijl van de woningen zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de omliggende bebouwing. Hiermee blijft het bestaande karakter van het gebied behouden.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.13 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
4.13.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt er uitgegaan van twee vrijstaande koopwoningen. Navolgende tabel geeft een overzicht van de verkeersgeneratie volgens de gegevens van CROW (publicatie 381) uitgaande van een niet 'stedelijk gebied' in de 'rest bebouwde kom'.
Woningtype | Verkeersgeneratie per woning | Aantal woningen | Totaal |
Koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 2 | 16,4 |
Door de beperkte omvang van het plan is de verwachting dat de Meerhoek over voldoende capaciteit beschikt om de verkeersgeneratie op te vangen. Het aspect verkeer vormt geen belemmeringen.
4.13.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Nota parkeernormen Altena
In deze Nota uit 15 december 2020 zijn de parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn in de gemeente Altena. De gemeente geeft in deze nota invulling aan haar wens om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare parkeergelegenheid in de gemeente. Dit komt tot uiting in de hoogte van de parkeernormen en in de wijze waarop deze worden toegepast.
PlanspecifiekVoor de berekening van de parkeernormen wordt aansluiting gezocht bij de Nota Parkeernormen Altena. In deze nota is bepaald dat voor de gehele gemeente Altena de CROW-normen voor een 'niet stedelijk' gebied in de 'rest bebouwde kom' gelden. Navolgende tabel geeft een overzicht van de uit deze uitgangspunten volgende parkeernorm.
Inrichting | Parkeernorm | Aantal woningen | Totaal |
Woning, vrijstaand | 2,5 (per woning) | 2 | 5 |
Uit de tabel volgt dat de parkeereis bij de twee woningen 5 parkeerplaatsen bedraagt. Omdat de gezamenlijke inrit als brede en lange oprit wordt uitgevoerd is er voldoende ruimte om de parkeereis op te vangen.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Inleiding
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2.1 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.2.3 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk 2 (artikel 3 tot en met 4) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
- Hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 10) bevat de algemene regels; een anti-dubbeltelregel; de algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels.
- Hoofdstuk 4 (artikelen 11 en 12) bevat de overgangs- en slotregel.
5.3.1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen.
Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.3.2.1 Agrarisch
In het westen van het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) opgenomen ten behoeve van een ontsluitingsweg naar de ten noorden gelegen gronden agrarische gronden. Deze weg zal incidenteel gebruikt worden door landbouwverkeer, omdat dit enige manier is de agrarische gronden ten noorden van het plangebied te bereiken. In de huidige situatie is hiervoor al een verharde weg aanwezig, maar deze wordt verwijderd ten behoeve van de beoogde woningen.
Om zeker te stellen dat binnen deze bestemming 'Agrarisch' geen agrarische activiteiten plaatsvinden die niet te maken hebben met de ontsluiting van de ten noorden gelegen gronden zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden in deze bestemming ingeperkt door dit als strijdig gebruik aan te merken.
5.3.2.2 Tuin
In artikel 4 van de regels van het bestemmingsplan worden de regels betreft de bestemming 'Tuin' opgenomen. In het plangebied komen twee vrijstaande woningen voor. Het zuidelijke deel, en delen ten westen en oosten van de woningen krijgen een tuinbestemming. Deze regels zijn zoveel mogelijk conform de gemeentelijke standaardregels. Echter wordt afgeweken van de standaardregel dat parkeerplaatsen op dit oprit gerealiseerd moeten worden. De woningen krijgen immers een gezamenlijke oprit, maar willen wel parkeren bij hun eigen woning. Om de bewoners hier niet in te beperken wordt parkeren binnen de tuinbestemming mogelijk gemaakt.
De gronden aan de westzijde van de westelijke woning en de oostzijde van de oostelijke woning zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken'. Ter plaatse van deze aanduiding worden de gronden niet aangemerkt als achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken. Hiermee wordt voorkomen dat er binnen een afstand van 10 m vanaf de naastgelegen bedrijven (vergunningsvrij) bijbehorende bouwwerken gebouwd mogen worden die gebruikt worden voor bewoning, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van mantelzorg. Het doel van deze regeling is dat de naastgelegen bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt kunnen worden.
5.3.2.3 Wonen
In artikel 5 van de regels van het bestemmingsplan worden de regels betreft de bestemming 'Wonen' opgenomen. In het plangebied komt komen twee vrijstaande woningen voor. Voor deze twee woningen wordt aansluiting met de bestemming Wonen' van de gemeentelijke standaarderegels gezocht. Met het vastleggen van deze typologie, wordt de bestaande stedenbouwkundige structuur gehandhaafd. Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep en/of bedrijf aan huis worden uitgeoefend.
5.3.2.4 Waarde - Cultuurhistorie
In artikel 6 van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Deze zijn overgenomen van het paraplubestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen', vastgesteld door de gemeente Aalburg. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de aanduiding 'H1 Historische dorpsgebieden'. Deze worden met dit bestemmingsplan overgenomen.
5.3.3 Algemene regels
Artikel 7: Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
Artikel 8: Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen, de kapvormen voor gebouwen, de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen. Verder is in dit artikel een bepaling opgenomen voor bestaande maten ten opzichte van andere in dit plan genoemde maten of niet in dit plan genoemde maten.
Artikel 9: Algemene gebruiksregels
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval, het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, het gebruik van woningen voor kamerbewoning en bijzondere woonvormen of een gebruik van gronden voor een paardenbak.
Artikel 10: Algemene aanduidingsregels
In het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen', vastgesteld door de gemeente Aalburg, zijn er voor de planlocatie drie aanduidingen opgenomen. De aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'overige zone - algemene beleidsregels' en 'veiligheidszone - explosieven' zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.
Artikel 11: Algemene afwijkingsregels
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen en de bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Artikel 12: Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is aangegeven dat het bevoegd gezag gering veranderingen kan aanbrengen aan de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.
Artikel 13: Overige regels
In dit artikel is geregeld dat bij een wijziging ten aanzien van bouwen en/of wijziging gebruik en parkeernormen er voldaan zal moeten worden aan het geldende parkeerbeleid van de gemeente Altena.
5.3.4 Overgangs- en slotregeling
Artikel 14: Overgangsregels
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld: bouwwerken of gebruik zoals dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels of het gebruik van de gronden en bouwwerken.
Artikel 15: Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Omgevingsdialoog
De initiatiefnemers zijn in februari/maart van 2023 in gesprek gegaan met omwonenden. Navolgend wordt een samenvatting van de inhoudelijke reacties weergegeven.
Door een enkele familie is de opmerking gemaakt dat natuurcompensatie een aandachtspunt is bij de ontwikkeling. De betreffende familie heeft niet zo lang geleden zelf gebouwd en daarbij was natuurcompensatie een aandachtspunt vanuit de gemeente. Dit had betrekking op het compenseren van groen en water. De familie stelt dit niet als 'eis' aan onderhavige ontwikkeling, maar geeft het vooral mee als tip vanuit eigen ervaring. Daarop hebben de initiatiefnemers aangegeven hier al van op de hoogte te zijn en bevestigd dat een en ander in de plannen is verwerkt.
De familie van het naastgelegen agrarische bedrijf heeft aangegeven zich zorgen te maken om een beperking van hun bedrijfsactiviteiten door realisatie van de nieuwe bouwvlakken en daarom bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling. Zoals in
toelichting paragraaf 4.5 beschreven zorgt onderhavig plan niet voor een belemmering van de bedrijfsactiviteiten, mede door de afstand tussen het bedrijfsperceel en het beoogde bouwvlak, die voldoet aan de VNG-richtafstandenlijst.
De familie van het naastgelegen autobedrijf heeft aangegeven dat hun bedrijf relatief veel verkeersbewegingen veroorzaakt en geluid produceert, voornamelijk door laden en lossen. Dit zou hinder kunnen veroorzaken voor de beoogde woningen. Zoals beschreven in
toelichting paragraaf 4.5 ligt het beoogde bouwvlak buiten de richtafstand van het bedrijf. Voor laden- en lossen gelden geen maximale geluidsniveaus vanuit het Activiteitenbesluit. Daarnaast moet het bedrijf reeds rekening houden met de geluidsniveaus van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit vanwege de bestaande, ten oosten gelegen woning, en het bouwvlak dat krachtens het vigerende bestemmingsplan reeds op Meerhoek 20a aanwezig is. Tevens ligt de beoogde oostelijke woning van onderhavig plan met ca. 27 m op een relatief ruime afstand van de bedrijfsbebouwing. Gezien het voorgaande is niet aannemelijk dat de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan een belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van het autobedrijf ten opzichte van de bestaande situatie. Evenmin is aannemelijk dat de woningen een geluidbelasting ervaren die hoger is dan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau, en evenmin is aannemelijk dat er in de woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Desalniettemin is er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, waarvan de resultaten in
toelichting paragraaf 4.5 zijn beschouwd.
De overige omwonenden hebben geen bezwaren of aandachtspunten geuit.
6.2.3 Vooroverleg en inspraak
De resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraakreacties naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan zijn in een separate bijlage (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De vooroverlegreactie van Waterschap Rivierenland heeft geleid tot aanpassingen in
toelichting paragraaf 4.11. De inspraakreacties hebben er toe geleid dat er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd is. De resultaten van dit onderzoek komen aan bod in
toelichting paragraaf 4.5.
6.2.4 Zienswijzen
Eventuele zienswijzen worden in de voorliggende paragraaf of in een separate bijlage samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.