direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eendenveld 10, Babyloniënbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Eendenveld 10, Babyloniënbroek" van de gemeente Altena.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan het Eendenveld 10 is thans de bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. De provincie Noord-Brabant heeft dit agrarische bedrijf uitgekocht ten behoeve van natuurontwikkeling (relatief korte afstand van een Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem'). De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning, met de mogelijkheid van een beroep/bedrijf aan huis en behoud van opstallen (maximaal 440 m²) voor statische binnenopslag. De overige bedrijfsbebouwing is reeds gesloopt.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van de vigerende beheersverordening ''Beheersverordening Altena'', omdat reguliere burgerwoningen binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden' niet is toegestaan. De gemeente Altena heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Aalburg sectie A, nummers 1069 (gedeeltelijk) en 1070. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 12.235 m². De gronden zijn provinciaal in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening "Beheersverordening Altena", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 24 september 2020. Daarnaast geldt het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen", vastgesteld d.d. 31 oktober 2017. Ten slotte geldt ook het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Wonen", vastgesteld d.d. 19 november 2019.

1.3.1 Beheersverordening Altena

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGERENDE BEHEERSVERORDENING

Op basis van de beheersverordening vigeert het besluitvlak 'Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden'. Dit besluitvlak is onder andere aangewezen voor:

  • agrarische bedrijvigheid, met uitzondering van de intensieve veehouderij;
  • instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, en;
  • water en waterhuishoudkundige doeleinden.

Binnen deze bestemming zijn reguliere burgerwoningen niet toegestaan.

1.3.2 Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen

Op 31 oktober 2017 is het bestemmingsplan ''Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen” vastgesteld. Dit bestemmingsplan geeft aan wat naast de hoofdbestemmingen nog meer van toepassing is op de locatie, zoals de middelhoge archeologische verwachtingswaarde, de cultuurhistorische waarden met betrekking tot de dijk, veiligheidszone explosieven en algemene beleidsregels.

Binnen het plangebied liggen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Ecologie'. In paragraaf 5.2.1 en 5.2.2 zal worden ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Paragraaf 5.2.3 gaat dieper in op de aanwezige natuurwaarden binnen het plangebied.

1.3.3 Paraplubestemmingsplan wonen

Op 19 november 2019 is het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Wonen" vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt onder voorwaarden kamerbewoning of het toestaan van meerdere huishoudens in één woning mogelijk. Hoewel deze planregels niet rechtstreeks aan de orde zijn voor onderhavig plan, worden deze eveneens van toepassing verklaard.

1.3.4 Conclusie

Voorliggend initiatief past niet binnen de regels van de vigerende beheersverordening, omdat reguliere burgerwoningen niet zijn toegestaan binnen het besluitvlak/bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden'. Om de bestemmingswijziging mogelijk te maken dient een bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1.1 Bebouwing en functies

Het plangebied ligt in het noordelijke buitengebied van de gemeente Altena en grenst tevens aan de gemeente Woudrichem. Het plangebied is gelegen in een open gebied, met de dichtstbijzijnde bebouwing op meer dan 150 meter afstand. In de directe omgeving van het plangebied is aan alle zijden enkel grasland / agrarisch land aanwezig.

Het plangebied (adres Eendenveld 10) was tot een recent verleden ingericht als agrarisch bedrijf, waarbij de bestaande woning (zie onderstaande afbeelding) als bedrijfswoning diende. Het agrarische bedrijf is opgeheven en de bijbehorende agrarische opstallen zijn reeds gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0005.png"

UITSNEDE BEDRIJFSWONING EENDENVELD 10

2.1.2 Ontsluiting

Het plangebied kent in de huidige situaties twee verharde ontsluitingen op de Eendenveld. De Eendenveld betreft een erftoegangsweg, waardoor de verkeersintensiteit relatief laag is.

2.1.3 Groen en water

Het terrein is grotendeels ingericht als voormalig agrarisch perceel. Enkel de directe omgeving rondom de bedrijfswoning is ingericht als woonperceel met een tuin. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0006.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een 'voormalige' agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning en ontwikkeling van natuur. De voormalige agrarische bedrijfsopstallen zijn reeds gesaneerd. De resterende bebouwing, inclusief bijgebouw à 440 m², en omliggende gronden zullen conform huidige situatie worden behouden. Binnen het bijgebouw is statische binnenopslag toegestaan (milieucategorie 1).

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Altena wordt aangeduid als niet stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Altena tot het buitengebied behoort. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft geen directe invloed op de verkeersgeneratie, omdat er feitelijk niets veranderd aan de inrichting.

Voor het berekenen van het aantal motorvoertuigbewegingen voor de statische binnenopslag wordt uitgegaan van een caravanstalling. Binnen het bestaande gebouw is ruimte voor maximaal 25 caravans. Uitgangspunt is dat er 3x per jaar wordt gestald (3x ophalen en 3x terugbrengen, per keer 2 motorvoertuigbewegingen). Dat betekent 25 * 6 * 2 mvt = 300 mvt per jaar. Het halen en brengen van de caravans zal zich voornamelijk concentreren rond de vakanties. Verspreid over 3 pieken in halen (3x gedurende 1 week voor een vakantie) en 3 pieken in brengen (3x gedurende 1 week na een vakantieperiode) betekent dat de totale verkeersdalende werking binnen 42 (2*3*7) dagen geschiedt. Dit resulteert in gemiddeld 7 motorvoertuigbewegingen per dag tijdens de piekperiode. Naast de caravanstalling bevat onderhavig plangebied één vrijstaande woning. Deze woning kent een verkeersgeneratie van 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit leidt tot maximaal 15 motorvoertuigbewegingen per etmaal in de piekperiode.

De Eendenveld heeft nu nog een lage verkeersintensiteit. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Eendenveld en omliggende wegen kan plaatsvinden.

3.2.2 Ontsluiting

Het voorliggende initiatief zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Eendenveld, omdat er in de huidige situatie al twee ontsluitingen aanwezig zijn. Het initiatief maakt gebruik van deze ontsluitingen. Gekozen is om deze ontsluitingen te behouden, omdat de opdrachtgever deze toegang in de toekomst wil gebruiken voor de mogelijkheid tot statische opslag in het te behouden bijgebouw. Middels behoudt van deze inrit wordt kostenbesparend opgetreden.

3.2.3 Parkeren

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem, thans Altena, hebben op 23 februari 2011 gezamenlijk de Notitie Parkeren vastgesteld. Hierin wordt ingegaan op de eisen en randvoorwaarden die met betrekking tot parkeren gehanteerd worden. Het doel hiervan is om de kwaliteit van de parkeervoorzieningen bij nieuwe ontwikkelingen te waarborgen. Deze Notitie is mede gebaseerd op cijfers van de CROW.

De gemeenten stellen dat gezien het landelijke karakter van het Land van Heusden en Altena en de beperkte alternatieven in het gebied, de prognose van een stijgend aantal huishoudens en autobezit per huishouden het aannemelijk is om in dit gebied uit te gaan van de maximale parkeerkencijfers zoals weergegeven in het CROW. De parkeernormen zijn de maximale parkeerkencijfers inclusief het aangepaste aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Daar het gebied buiten de bebouwde kom niet opgenomen is wordt er aansluiting gezocht met de ‘Rest bebouwde kom’. Dit komt overeen met de parkeerkencijferrange uit de CROW ‘koop, vrijstaand; niet stedelijk, buitengebied’. Voor Aalburg komt dit neer op 2,3 parkeerplaatsen per woning. Ten behoeve van de statische binnenopslag zijn alleen tijdelijke parkeerplaatsen vereist tijdens het laden en lossen. Het terrein biedt hiervoor voldoende ruimte. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig voor de benodigde parkeergelegenheid, zie inrichtingsschets.

3.3 Groen en water

Voorliggend initiatief betreft het aanpassen van de woonfunctie binnen de bestaande bebouwing en na sloop van de bedrijfsbebouwing ontwikkeling van natuur. De bebouwing en direct omliggende gronden zullen conform huidige situatie worden behouden. Op de inrichtingsschets zijn conform afronding van het woonperceel erfhagen opgericht om het natuurperceel af te bakenen. Het planvoornemen omvat geen aanleg van nieuw oppervlaktewater.

De gronden rondom de woonbestemming zullen voorzien worden van de bestemming 'Natuur'. Het 'Brabants Landschap' zal zorgdragen voor de invulling van deze gronden om zo aansluiting te zoeken met het 'Pompveld'.

Daarnaast is voor onderstaand planvoornemen een beplantingsplan opgesteld, bijgevoegd als bijlage 3. De noodzaak tot het opstellen van dit plan is nader toegelicht in paragraaf 4.3.2. In dit beplantingsplan wordt gedetailleerd ingegaan op de aan te planten soorten, oppervlakten en maatregelen, conform de gemeente 'Landschapsinvesteringsregeling'. In een bijgevoegde analyse over het landschap en de locatie met betrekking tot het plangebied zijn de gekozen plantensoorten verantwoord (zie bijlage 2).

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve ook geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend initiatief betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De bebouwing en omgeving zal conform huidige situatie worden behouden. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van een gedeelte van de bestaande bebouwing voor statische binnenopslag (geen bouwplan). Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

Conclusie
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is niet van toepassing op onderhavig plan.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 8 december 2020) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met statische binnenopslag in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.69 onder c van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen

In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:

c. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:

    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

ad 1.   Onderhavig planvoornemen voorziet niet in de splitsing in meerdere woonfuncties.  
ad 2.   De agrarische opstallen behorende bij het voormalige agrarische bedrijf zijn reeds gesloopt.  

Conform artikel 3.73 van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is de vestiging van een niet-agrarische functie in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

Artikel 3.73 vestiging niet-agrarische functie in landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
    • 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
    • 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
      Onderhavig planvoornemen dat voorziet in een nevenfunctie voor statische binnenopslag is passend binnen de directe omgeving, daar het niet hinderlijk is op zowel de naastgelegen woningen alsmede op de aangrenzende agrarische bedrijven. Daarnaast heeft onderhavig planvoornemen geen negatieve invloed op de mobiliteitsstromen, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders; omdat met de oprichten van een opslagbedrijf juist leegstand wordt tegengegaan en het bedrijf geen hinder geeft aan omliggende percelen. Onderhavig planvoornemen heeft geen invloed op het versterken dan wel verslechten van de omgevingskwaliteit.
  • b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
    Binnen onderhavig plangebied vindt geen splitsing van het bouwperceel plaats.
  • c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    Onderhavig planvoornemen zorgt voor de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing.
  • d. de vestiging heeft geen betrekking op:
    • 1. een kantoor met baliefunctie;
    • 2. lawaaisport;
    • 3. mestbewerking.
      Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een vestiging van de hierboven genoemde functies.

Lid 2

Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:

  • a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
    Onderhavig planvoornemen betreft slechts een bestaande voormalige agrarische opstal van circa 430 m². Daarnaast heeft onderhavig planvoornemen geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking. Dit is passend binnen de omgeving.
  • b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
    Onderhavig planvoornemen betreft een bedrijf voor statische binnenopslag. Enkel binnenopslag is hier toegestaan.
  • c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
    Onderhavig planvoornemen voorziet in een nevenfunctie voor statische binnenopslag. Enkel binnenopslag is hier toegestaan.
  • d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.
    Onderhavig planvoornemen houdt geen rekening met een mogelijke verhuizing van het bedrijf. Daar een bedrijf voor statische binnenopslag niet op alle plekken gevestigd kan worden.

Lid 3

Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:

  • a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
    Onderhavig planvoornemen voorziet in een nevenfunctie voor statische binnenopslag dat past binnen omgeving van de Eendenveld. Hierdoor is het niet noodzakelijk en doelmatig om deze te vestigen op een bedrijventerrein.
  • b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
    Dit sublid is niet van toepassing, omdat het geen detailhandelsvoorziening betreft.
  • c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
    Dit sublid is niet van toepassing, omdat het geen voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg betreft.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Aardkundige waarden'. Conform artikel 3.28 IOV dient een bestemmingsplan ter plaatse van deze aanduiding te voorzien in het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant. Tevens stelt een bestemmingsplan ter plaatsen regels ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Onderhavig planvoornemen voorziet enkel in de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De aanwezige aardkundige waarden en kenmerken worden hiermee gerespecteerd en in standgehouden. Daarnaast wordt een gedeelte van het plangebied omgezet naar natuur, waardoor er ook binnen het plangebied natuurwaarden kunnen ontstaan.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. De meerwaarde wordt gecreëerd door het wegnemen van leegstaande, verouderde agrarische bebouwing en ontwikkeling van natuur.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. De wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 4.3.2, waarin het plan aan de gemeentelijke Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

In de 'Structuurvisie Land van Heusden en Altena 2013' is op hoofdlijnen het gewenste ruimtelijke beleid richting 2025 vastgelegd. Het beleid vormt een sturingskader voor ruimtelijke initiatieven.

Initiatieven voor woningbouw worden beoordeeld op de bijdrage aan de kwaliteiten van de dorpen. Als criteria worden gehanteerd:

  • de bijdrage aan de gewenste diversiteit van de opbouw van de woningvoorraad in de dorpen;
  • de bijdrage aan de gewenste verhuisdynamiek (doorstroming, terugkeer oudinwoners) in de dorpen;
  • de bijdrage aan gewenste stimulering van prioritaire doelgroepen (starters / jonge gezinnen en het zo lang mogelijk zelfstandig kunnen laten wonen van senioren);
  • de bijdrage aan de ruimtelijke karakteristiek en omgevingskwaliteit van de dorpen;
  • de wijze waarop rekening is gehouden met duurzaamheidsaspecten (energie, klimaat, materiaalgebruik, parkeren, waterhuishoudkundige aspecten en milieuaspecten);
  • de wijze waarop rekening gehouden is met (hoog)waterveiligheid;
  • de verhouding bebouwing en openbare ruimte (recreatie, spelen, groene ruimte).

Analyse

Het plangebied ligt op de overgang van het 'Primair agrarisch gebied' en de 'natura2000'. Door een functiewijziging toe te passen op een oud en karakteristiek pand, kan de identiteit van het landschap worden behouden. De bedrijfswoning zal worden omgezet naar een reguliere burgerwoning met de mogelijkheid tot statische binnenopslag, waarbij de huidige woonbebouwing zal worden behouden. De overtollige bedrijfsbebouwing is gesloopt. Er wordt hiermee geen afbreuk gedaan aan de karakteristieke openheid van het gebied. Deze kan worden versterkt.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Structuurvisie 'Land van Heusden en Altena'.

4.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied eist de Interim Omgevingsverordening in bepaalde gevallen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, zie paragraaf 4.2.2. Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van de ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Voorliggend initiatief valt onder een categorie 2-ontwikkeling (Wijziging bestemming agrarisch bedrijf (inclusief agrarisch verwant en agrarisch-technisch hulpbedrijf) of niet-agrarisch bedrijf in bestemming wonen of wonen met VAB aanduiding, of andere bestemming, zoals horeca, niet-agrarisch bedrijf, maatschappelijke doeleinden of recreatie, mits het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5000 m², overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en maximaal 500 m² voormalige bedrijfsbebouwing resteert.)

Hiervoor is geen tegenprestatie vereist en volstaat een landschappelijke inpassing. In paragraaf 3.3 is de gewenste landschappelijke inpassing geïntroduceerd. Bijlage 3 omvat het beplantingsplan. In dit beplantingsplan worden de gewenste soorten, oppervlakten en maatregelen nader omschreven. Dit beplantingsplan is daarnaast juridisch verankerd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Inspectie van de bodem middels een verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van Eendenveld 10 te Babyloniënbroek (gemeente Aalburg)" (25 februari 2019, 19011839). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

De Omgevingsdienst concludeert met betrekking tot het verkennende bodemonderzoek de volgende zaken:

  • Bovengrondse dieseltank (ten zuiden van werktuigenloods):
    Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn in de grond geen oliewaterreacties waargenomen. De bovengrond is plaatselijk wel puinhoudend. In de grond zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor nikkel, zink, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde voor barium aangetoond. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetoond.
  • Werktuigenloods en werkplaats:
    Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen in de grond. In de grond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen aangetoond. In het grondwater is een overschrijding van de achtergrondwaarde voor barium aangetoond. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetoond.
  • Mestbassin:
    De bovengrond is plaatselijk baksteenhoudend. Voor het overige zijn in de grond zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen. In de grond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen aangetoond. In het grondwater zijn overschrijdingen van de streefwaarde voor barium, tolueen en naftaleen aangetoond. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetoond.
  • Stookplaats:
    Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen in de grond. Analytisch zijn in de grond geen verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen aangetoond. Het grondwater ter plaatse van de stookplaats is niet onderzocht.
  • Voormalige ondergrondse dieseltank (ten noorden van de werkplaats)
    Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn in de grond geen oliewaterreacties waargenomen. In de grond zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor kobalt, nikkel, zink en kwik aangetoond. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde voor minerale olie en barium aangetoond.
  • Overig terrein (erf)
    De bovengrond is plaatselijk puinhoudend. Voor het overige zijn in de grond zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen. Analytisch zijn in de grond overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor kobalt, PAK, cadmium, kwik en PCB aangetoond. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetoond.
  • Voormalige bovengrondse tank (ten noorden van de kalverstal)
    Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn in de grond geen oliewaterreacties waargenomen. De bovengrond is plaatselijk wel puinhoudend. In de grond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor de onderzochte stoffen aangetoond. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde voor barium aangetoond.
  • Voormalige bovengrondse tank (ten oosten van de ligboxenstal)
    Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn in de grond geen oliewaterreacties waargenomen. In de grond zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor kobalt, kwik, nikkel en zink aangetoond. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde voor barium aangetoond. Oliecomponenten zijn niet in verhoogde gehalten aangetoond.
  • Funderingslaag koeienpad (oostelijke perceelsgrens huiskavel) Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn in de grond geen bijzonderheden waargenomen. In de grond is een overschrijding van de achtergrondwaarde voor nikkel aangetoond. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetoond. Het grondwater ter plaatse van het koeienpad is niet onderzocht.

De Omgevingsdienst concludeert met betrekking tot het verkennende asbestonderzoek de volgende zaken:

  • Overig terrein (erf)
    De puinhoudende grond onder de gesloten verhardingen op het erf en de voedersilo’s is indicatief onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Analytisch zijn in dit materiaal geen verhoogde concentraties aan asbest aangetoond. Op basis van de resultaten van dit indicatieve asbestonderzoek wordt het uitvoeren van (verkennend) asbestonderzoek in de puinhoudende grond ter plaatse van het erf niet noodzakelijk geacht.
  • Toegangsdam 2 (perceel 1116)
    De bovengrond is plaatselijk puinhoudend. Zowel visueel als analytisch is er in gat 2.2 asbest aangetroffen in de bodem van het toegangspad. De interventiewaarde voor asbest en de richtwaarde voor het uitvoeren van nader asbestonderzoek (50 mg/kg d.s.) wordt niet overschreden.
  • Toegangsdam 3 (perceel 569)
    De bovengrond is plaatselijk puinhoudend. Zowel visueel als analytisch is er geen asbest aangetroffen.
  • Toegangsdam 4 (perceel 1141)
    De bovengrond is plaatselijk puinhoudend. Zowel visueel als analytisch is er geen asbest aangetroffen.
  • Toegangsdam 5 (perceel 1142)
    De bovengrond is plaatselijk puinhoudend. Zowel visueel als analytisch is er geen asbest aangetroffen.

Er zijn op basis van dit onderzoek milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aanwezig voor dit planvoornemen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft een functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving. De statische opslag betreft een categorie 1-inrichting (sbi-code: 52109) met een milieutechnische uitstraling van 10 meter. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0007.png"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Om het aspect 'geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek geurhinder veehouderijen Eendenveld 10 te Babyloniënbroek" (19 oktober 2021, 16657.002). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Econsultancy stelt dat op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de bestemmingsplanwijziging geen beperkingen gelden voor het aspect geur. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de in de Wet geurhinder en veehouderijen en de gemeentelijke verordening opgenomen eis. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het plan niet beperkt en het woon- en leefklimaat ter plaatse van het her te bestemmen perceel is goed tot zeer goed.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '16022850 ' (Provinciale weg - Oost).

categorie   grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   17,8   17,1   12,2  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   17,8   18,1   15,5  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   10,6   11,2   8,9  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,2   6,3   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 7 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het pand aan de Eendenveld 10 betreft in de huidige situatie een bedrijfswoning. Het voornemen is de bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere burgerwoning, met behoudt van de bestaande woonbebouwing. De gronden binnen het plangebied worden hierdoor niet geroerd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is hiermee niet aan de orde.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0008.png"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART NOORD-BRABANT

Binnen het plangebied en omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt direct aangrenzend aan een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.BuiBP105Eendenv10-VG01_0009.png"

UITSNEDE NATURA2000 KAART

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
De huidige situatie wordt gehandhaafd, voorliggend initiatief betreft enkel een interne functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het pand aan de Eendenveld 10 betreft in de huidige situatie een bedrijfswoning. Het voornemen is de bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere burgerwoning, met behoudt van de bestaande gebouwen. Aanwezige soorten zullen niet worden aangetast door deze interne functiewijziging. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is reeds gesloopt.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.

5.3.3 Analyse

Het pand aan de Eendenveld 10 betreft in de huidige situatie een bedrijfswoning. Het voornemen is de bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere burgerwoning, met behoudt van de nog bestaande gebouwen.

Gezien het feit dat de huidige bebouwing gehandhaafd zal blijven en er geen extra verhard oppervlak word toegevoegd, is een digitale watertoets uitgevoerd, zie bijlage 6. Hieruit volgt dat een verdere toetsing aan het aspect water niet aan de orde is.

Middels onderhavig planvoornemen wordt juist voorzien in een afname van bebouwing (sloop bestaande agrarische opstallen inclusief verharding). Met het opnemen van de bestemming 'Natuur' wordt gewaarborgd dat verharding in deze gebieden niet is toegestaan.

De huidige woning is aangesloten op een gemaal van het gemeentelijke drukrioleringsysteem. Hierop mag alleen afvalwater van huishoudelijke aard geloosd worden. Het is mogelijk dat er een vrijverval vuilwateraansluiting van de bestaande woning door het perceel loopt. Indien dit het geval is dan zal onderling, tussen de perceeleigenaren, afspraken gemaakt worden over het eigendom en beheer van deze leiding.

5.3.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen

geïnformeerd over voorliggend initiatief. In bijlage 7 is een samenvatting van het omgevingsdialoog toegevoegd.

6.3.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Eendenveld 10, Babyloniënbroek’ heeft gedurende vier weken tot en met 7 juli ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee vooroverlegreacties ingekomen (Waterschap en Provincie). Op basis van deze reacties is het bestemmingsplan op één aspect aangevuld. In paragraaf 3.3 is een analyse toegevoegd met betrekking tot de maatregelen omtrent het beplantingsplan. In deze analyse is inzichtelijk gemaakt hoe het beplantingsplan aansluit bij de omgeving. De Nota van inspraak en vooroverleg is tevens bijgevoegd als bijlage 8.

6.3.3 Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Eendenveld 10, Babyloniënbroek’ heeft van 6 oktober 2022 tot 17 november 2022 ter inzage gelegen. In die periode heeft eenieder de gelegenheid gehad om zijn mening over het plan kenbaar te maken. Tijdens de zienswijzenperiode zijn er twee zienswijzen ingediend. In de nota van zienswijzen, bijgevoegd als bijlage 9, is omschreven hoe met deze zienswijzen is omgegaan.

6.3.4 Vaststelling

De gemeenteraad heeft bestemmingsplan op 14 maart 2023 gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (Artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Natuur (Artikel 3)

De bestemming is onder andere bestemd voor de aanleg en instandhouding van landschappelijke waarden en de natuurwaarden; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; wegen en paden, en; extensief recreatief medegebruik. Op de gronden mag niet worden gebouwd.

Wonen (Artikel 4)

Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook terras, tuinen, erven, terreinen, paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 6)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels (artikel 8)

In dit artikel is de algemene aanduidingsregel 'wetgevingzone - ecologische verbindingszone' opgenomen. Deze zone is vanuit de IOV beschermd.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 10)
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen.

Algemene procedureregels (artikel 11)
In dit artikel zijn nadere eisen met betrekking tot de procedure opgenomen.

Overige regels (artikel 12)
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 13)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (Artikel 14)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.