Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied: Klaverplak 4 en 6 Wijk en Aalburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1959.BuiBP048Klavrplk46-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
 
1.2 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied: Klaverplak 4 en 6 Wijk en Aalburg' met identificatienummer 'NL.IMRO.1959.BuiBP048Klavrplk46-VG01’ van de gemeente Altena.
 
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in (een gedeelte van ) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en niet zwaarder is dan een categorie 1-bedrijf als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten.
 
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, vastgesteldtechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.
 
1.8 achtererfgebied:
het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
 
1.9 afwijken:
afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.10 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren waarbij een ruimtelijk functionele relatie met de omliggende gronden aanwezig is en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
 
1.11 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde:
  1. een (vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
  2. een veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
  3. een glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  4. een overig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.
1.12 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.
 
1.13 agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
 
1.14 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht.
 
1.15 archeologische verwachtingswaarde:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
 
1.16 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.
 
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.18 bed en breakfast:
een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie waarbij één of meer gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij de gasten een door de ondernemer bereid ontbijt kunnen nuttigen.
 
1.19 bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.
 
1.20 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.21 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.22 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.23 bestaand:
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.24 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.25 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.26 bewoning:
het verblijf of gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf, voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
 
1.27 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.28 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.29 bodemingreep:
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het graven voor een nieuwe fundering, het graven of vergraven verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en/of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.31 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.32 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.33 bouwperceel:
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
 
1.34 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.35 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.36 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.37 brutovloeroppervlakte:
de gezamenlijke oppervlakte van alle vloeren gelegen tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
1.38 carport:
een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.
 
1.39 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.40 detailhandel:
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.41 dienstverlening:
bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij direct contact met de klant centraal staat, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen.
 
1.42 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.43 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
 
1.44 extensieve recreatie:
recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, gezien het beperkte aantal recreanten per tijdseenheid en oppervlakte-eenheid. Het gaat om bijvoorbeeld wandelen, fietsen, vissen en skeeleren.
 
1.45 extensief recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakter hebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kano?n, paramotorvliegen en kleinschalige recreatieve luchtvaart voor zover het starten en landen betreft.
 
1.46 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
 
1.47 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.48 gevellijn:
de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, die niet door hoofdgebouwen mag worden overschreden.
 
1.49 groenvoorziening:
voorziening voor de inrichting, het onderhoud en het beheer van flora en fauna, zoals boomgeleiders, wortelkratten, bloembakken, drainage- en sproeisystemen, faunatunnels, nestkastjes en dergelijke.
 
1.50 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw, en de bijhorende gronden, als zodanig gebruikt mag worden.
 
1.51 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
 
1.52 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie of het bedrijfsmatig bieden van feest-, congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.53 huishouden:
één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.
 
1.54 inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
 
1.55 kamerverhuur:
het (al dan niet) bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
 
1.56 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;
 
1.57 kampeerplaats:
een plaats op een kampeerterrein bedoeld voor het plaatsen van één kampeermiddel.
 
1.58 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.59 kleinschalig kamperen:
kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde.
 
1.60 landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
 
1.61 locatie:
een plaats op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel een andere – met enige beperking – voor publiek toegankelijke plaats, bestemd en/of ingericht voor het innemen van één of meer standplaatsen.
 
1.62 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.
 
1.63 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
 
1.64 mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;
 
1.65 nevenactiviteit / nevenfunctie:
een functie waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de nevenfunctie qua uitstraling en ruimtelijke effect niet de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie overstijgt.
 
1.66 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.67 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
een vergunning als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.68 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
 
1.69 onevenredige aantasting:
de situatie dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afbreuk van bestaande ruimtelijke belangen en waarden, die redelijkerwijs niet in verhouding staat tot de ruimtelijke belangen en waarden van de ontwikkeling.
 
1.70 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.71 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien v??r dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
  1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.72 paardenbak:
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.
 
1.73 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.74 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.75 recreatie / recreatieve activiteit:
alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.
 
1.76 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.77 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
 
1.78 stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) welke volgens de bepalingen van het wegenverkeersreglement niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen of een gebouw van lichte constructie, die in het geheel of in delen kan worden verplaatst en die geplaatst of gebouwd, ingericht en bestemd zijn voor verblijfsrecreatie op een vaste standplaats; ook als zij niet bouwvergunningplichtig zijn, zijn deze toch als een gebouw aan te merken.
 
1.79 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.80 vaste standplaats:
standplaats op een vaste locatie die door verschillende vergunninghouders gedurende één of meerdere dagdelen per week wordt ingenomen.
 
1.81 verbeelding:
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.
 
1.82 verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen, in de vorm van:
  1. extensieve verblijfsrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals een natuurkampeerterrein en dergelijke;
  2. intensieve verblijfsrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig aanbieden van verblijf en recreatieve voorzieningen op een vaste locatie, zoals recreatiewoningen, bungalowparken, campings en dergelijke.
1.83 verbrede landbouw:
specifieke vorm van een nevenfunctie. De activiteit hangt samen met de agrarische bedrijfsvoering of staat ten dienste van het bedrijf, zoals agrotoerisme met bijbehorende ondergeschikte horeca, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.
 
1.84 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.85 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn waarin de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan voor zover gelegen binnen het bouwvlak.
 
1.86 voorziening, bijbehorende-:
voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).
 
1.87 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie, waterkwaliteit en afhandeling van verkeer te water. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten, meerpalen, bruggen, sluizen en dergelijke.
 
1.88 weg:
hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1:1 onder b van de APV.
 
1.89 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.90 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
 
1.91 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen inclusief
de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.
 
1.92 zijdelingse (bouw)perceelgrens:
een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.
 
1.93 plattelandswoning:
Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, mag worden bewoond
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bebouwingspercentage
het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.
 
2.2 dakkapel en goothoogte
Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.
 
2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de dakhelling
de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;
 
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;
 
2.7 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.9 de oppervlakte van een bodemingreep
het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.11 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
 
2.12 diepte
vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep;
 
2.13 ondergeschikte onderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.14 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;
 
2.15 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk die in of op het water worden gebouwd, de hoogte van het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  3. voor schepen: de waterspiegel;
  4. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2 Bestemmingsregels
  
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een bedrijf in de vorm van een agrarisch-technisch hulpbedrijf en een agrarisch verwant bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant en agrarisch technisch hulpbedrijf';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buitenopslag, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
 
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  4. voor een bedrijfswoning en een plattelandswoning geldt voorts het bepaalde in artikel 3.2.3 en 3.2.4.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m en erachter maximaal 6 m.
3.2.3 Bedrijfswoning en plattelandswoning
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
  1. Per bouwvlak is één bedrijfswoning en één plattelandswoning toegestaan.
  2. De bedrijfswoning en plattelandswoning mogen worden herbouwd en vergroot waarbij de volgende kenmerken gelden:
    1. afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens is aan beide zijden minimaal 3 meter;
    2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
    4. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.
3.2.4 Bijbehorend bouwwerk
Voor bijbehorende bouwwerken bij zowel de bedrijfswoning als de plattelandswoning geldt het volgende:
  1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 125 m2;
  2. de kleinste afstand van een vrijstaand bijgebouw of overkapping tot de bedrijfswoning dient maximaal 30 m te zijn;
  3. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak in achtererfgebied gebouwd te worden, met dien verstande dat:
    1. aanbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      • bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
      • horizontale diepte maximaal 1,5 bedraagt;
    2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  5. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,5 m, met dien verstande dat:
    1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte 4,5 m bedraagt; en
    2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte 5,5 m bedraagt.
3.2.5 Voorwaardelijke verplichting
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf', ter plaatse van de
gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – explosieven’ wordt slechts verleend als bij de aanvraag wordt aangetoond dat:
  • middels een oppervlakte detectieonderzoek inzichtelijk is gemaakt of er in de bodem mogelijk verstoringen voorkomen die overeen kunnen komen met ter plaatse te verwachten conventionele explosieven;
  • de met het onder a genoemde oppervlakte detectieonderzoek aangetoonde conventionele explosieven zijn benaderd, geïdentificeerd en indien mogelijk zijn verwijderd tot een maximale diepte van 1,5 meter beneden maaiveld.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. risicovolle bedrijven zoals bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijven;
  2. geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  3. inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  4. het realiseren van gebouwen en beplanting binnen een één meter vanaf de insteek een B-watergang.
3.3.2 Voorwaardelijke gebruiksbepaling landschappelijke inpassing
Ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing ter plaatse van de
functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – landschappelijke inpassing’ gelden de volgende voorwaarden:
  1. Gebruik van het perceel conform de bestemmingsomschrijving is toegestaan, mits de landschappelijke inpassing maximaal 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden
  2. Onder landschappelijke inpassing zoals bedoeld onder a wordt verstaan het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.
3.3.3 Voorwaardelijke gebruiksbepaling aanleg verhardingen
  1. Het is op degronden met de bestemming ‘Bedrijf’ verboden zonder omgevingsvergunning voor een werk of werkzaamheid meer dan 8.080 m2 verharding aan te brengen of: een oppervlak van meer dan 8.080 m2 duurzaam af te dekken met materiaal dat de infiltratie van hemelwater in de bodem belemmert.
  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning alleen als de kans op wateroverlast niet toeneemt.
  3. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat compenserende waterberging wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Afwijken t.b.v. bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan.
 
3.4.2 Voorwaarden voor afwijken t.b.v. bedrijfsactiviteiten
  1. het nieuw te vestigen bedrijf mag naar aard en invloed niet meer (milieu)hinder voor de omgeving opleveren dan het oorspronkelijk toegestane bedrijf;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten mede betrokken wordt;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  4. voldaan wordt aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 12.1;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  7. indien het nieuw te vestigen bedrijf geen agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf betreft geldt in aanvullen op lid a tot en met f dat:
    1. de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een bedrijf, behorend tot milieucategorie 3 of hoger;
    2. de totale omvang van het bouwperceel ten hoogste 5.000 m2 mag bedragen.
3.4.3 Afwijken t.b.v. landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.2 lid b voor het toestaan van een ander landschappelijk inpassingsplan.
 
3.4.4 Voorwaarden voor afwijken
  1. het nieuwe landschappelijk inpassingsplan dient qua landschappelijke waarde minimaal vergelijkbaar te zijn met het landschappelijk inpassingsplan zoals weergegeven in Bijlage 1.
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  4. de afwijking voorzien wordt van een landschappelijke onderbouwing.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschap’ aangewezen gronden zijn bestemd voor
  1. agrarische bedrijvigheid;
  2. de instandhouding en bescherming van voorkomende landschapswaarden en in het bijzonder voor:
    1. openheid ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing zijn landschappelijke inpassingen toegestaan;
  4. extensief recreatief medegebruik
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 12.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m. 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Voorwaardelijke gebruiksbepaling landschappelijke inpassing
 
Ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – landschappelijke inpassing’ ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten zoals genoemd in art. 3.1, gelden de volgende voorwaarden:
  1. Gebruik van het perceel conform de bestemmingsomschrijving is toegestaan, mits de landschappelijke inpassing maximaal 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden
  2. Onder landschappelijke inpassing zoals bedoeld onder a wordt verstaan het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.4.1 Afwijken t.b.v. landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4.3.1 lid b voor het toestaan van een ander landschappelijk inpassingsplan.
 
4.4.2 Voorwaarden voor afwijken
  1. het nieuwe landschappelijk inpassingsplan dient qua landschappelijke waarde minimaal vergelijkbaar te zijn met het landschappelijk inpassingsplan zoals weergegeven in Bijlage 1.
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  4. de afwijking voorzien wordt van een landschappelijke onderbouwing.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de middelhoge archeologische verwachtingszone.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande
    oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,50 m over een oppervlakte groter dan 500 m² ;
  2. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,50 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
 
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
  4. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Altena
5.3.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsgunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag.
 
5.3.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Altena.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 m;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 m;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 m;
  4. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 m;
  5. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek, conform KNA en goedgekeurd door de gemeente Altena, is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  4. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
5.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden voor de ‘Waarde-Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 500 m2 en niet dieper gaat dan de reeds verstoorde bodem onder het maaiveld.
  2. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf dat daarvoor gecertificeerd is). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
  4. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.4.4 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat goedgekeurd is door het bevoegd gezag de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
  4. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Altena.
5.4.5 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 5.4.1 onder c, wordt de deskundige van de bevoegde overheid (Regioarcheoloog) om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

5.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming 'Waarde -Archeologie 4' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.
7.2 Ondergronds bouwen
 
Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van gronden als stortplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. gebruik van gronden en bouwwerken voor mestbewerking;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het vastgesteld van dit plan aanwezig mogen zijn;
  5. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  6. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woning;
  7. een gebruik van gronden als paardenbak.
8.2 Aan-huis-verbonden bedrijf of beroep
 
In de bestemmingen waarin een (bedrijfs)woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf of beroep toegestaan als medegebruik, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
  1. Het betreft een dienstverlenend of ambachtelijk beroep of bedrijf met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, vastgesteldtechnische of daarmee vergelijkbare beroepen.
  2. Het medegebruik blijft van ondergeschikte betekenis en de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair.
  3. Het betreft geen beroep waarvoor een milieuvergunning verleend moet worden of een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet milieubeheer.
  4. Er is geen sprake van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektronische betaling.
  5. Het beroep of bedrijf heeft geen structurele verkeersbewegingen tot gevolg, veroorzaakt door bezoekers en laden en lossen.
  6. De benodigde parkeervoorzieningen voor de (bedrijfs)woning en het beroep of bedrijf worden op eigen terrein gerealiseerd.
  7. Het medegebruik blijft beperkt tot de bewoners van de woning.
  8. Het medegebruik blijft beperkt tot maximaal 35% van de brutovloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 60 m
  9. De reclame-uitingen zijn onverlicht, hebben een maximale oppervlakte van 0,2 m2 en een maximale bouwhoogte van 1,2 m. 2.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijken algemeen
 
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels ten behoeve van:
  1. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:
    1. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
    2. het aantal woningen gelijk blijft;
    3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden, met dien verstande dat:
      1. 100% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 150 m2
      2. 75% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 250 m2;
  2. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2;
    2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2, en
    2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  5. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  6. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met 3 m;
  7. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 m ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  8. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  9. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  10. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  11. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
9.2 Inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen en oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken
 
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels ten aanzien van de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen en/of de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, waarbij geldt dat:
  1. Bij sloop van overtollige (bedrijfs)bebouwing maximaal 25% van de oppervlakte van de overtollige (bedrijfs)gebouwen worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3, en/of aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 200 m2, waarbij de oppervlakte per bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 100 m2.
  2. Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  3. De uitbreiding van de (bedrijfs)woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  4. De uitbreiding van de (bedrijfs)woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  5. De gesloopte bebouwing nooit mag worden teruggebouwd.
9.3 Voorwaarden voor afwijken
 
Afwijken als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  5. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  6. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Overige zone - algemene beleidsregels
 
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - algemene beleidsregels' gelden de volgende regels:
 
10.1.1Evenementen
 
a Gebruiksverbod evenementen
 
Het gebruik van gronden en / of bouwwerken ten behoeve van evenementen is niet toegestaan behoudens als het:
  1. expliciet wordt toegestaan in andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en);
  2. vergund is;
  3. evenement wordt gehouden binnen gronden met de bestemming Verkeer, en / of, Centrum en / of binnen de bestemming Groen.
b. Opheffen gebruiksverbod evenementen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het hiervoor opgenomen Gebruiksverbod evenementen opheffen mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er is voorzien in een duidelijke beschrijving van het evenement waaronder mede een goede organisatie wordt verstaan.
Bij het opheffen van het Gebruiksverbod evenementen wordt de procedure voor een afwijking gevolgd.
 
10.1.2Kleinschalig kamperen
 
a. Gebruiksverbod kleinschalig kamperen
Het gebruik van gronden en / of bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen is niet toegestaan behoudens als het:
  1. expliciet wordt toegestaan in andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en);
  2. vergund is.
b. Opheffen gebruiksverbod kleinschalig kamperen
Burgemeester en wethouders kunnen het hiervoor opgenomen Gebruiksverbod kleinschalig kamperen opheffen mits:
  1. het kampeerterrein bij een (bedrijfs)woning hoort;
  2. het oppervlak van een aaneengesloten terrein, waarvan het terrein voor kleinschalig kamperen onderdeel uitmaakt, minimaal 1 ha bedraagt;
  3. het gebruik uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 december is toegestaan, met dien verstande dat maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan;
  4. het kampeerterrein niet gelegen is in een gebied met een bestemming en/of aanduiding die is gericht op de bescherming van één of meer natuurgebieden, waterwingebieden, ecologische verbindingszones, waterkeringen, waterstaatsdoeleinden, een winterbed en/of buitendijks gelegen terreinen. Hierbij geldt dat voor watergangen met een A-status een zone van 4 m en voor watergangen met een B-status een zone van 1 m vrij dient te blijven van bouwwerken, werken en beplantingen ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden;
  5. het kampeerterrein, inclusief de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), niet gesitueerd mag zijn binnen een afstand van 50 m van enig punt van een woning of ander verblijf van derden;
  6. het kampeerterrein, inclusief de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), gesitueerd mag zijn tot maximaal 150 m uit enig punt van de (bedrijfs)woning van aanvrager;
  7. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen, zoals sanitaire ruimten, niet meer mag bedragen dan 40 m²;
  8. de goothoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  9. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen niet meer mag bedragen dan 5 m;
  10. voor inpassing binnen de bestaande bebouwing ten behoeve van kleinschalig kamperen, gelegen binnen het onder e en f genoemde gebied, is het bepaalde onder g, h en i niet van toepassing;
  11. de aanwezige waarden in het gebied en in de directe omgeving van het gebied niet onevenredig mogen worden aangetast;
  12. het kleinschalig kamperen dient in milieuhygiënisch opzicht inpasbaar te zijn en er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  13. het kampeerterrein is rondom voorzien van zodanige beplanting, breed minimaal 5 m, dat het een passend element vormt met de omgeving. Er dient een door de gemeente goedgekeurd beplantingsplan van het kampeerterrein aanwezig te zijn;
  14. binnen het grondgebied van de gemeente Aalburg mogen in totaal niet meer dan 20 kampeerterreinen, zoals bedoeld in deze afwijkingsmogelijkheid, aanwezig zijn.
Bij het opheffen van het Gebruiksverbod kleinschalig kamperen wordt de procedure voor een afwijking gevolgd.
 
10.1.3Mantelzorg
 
a. Mantelzorgbepaling
Het (mede) gebruik van de bestaande woning en / of een bijhorend bouwwerk ten behoeve van huisvesting ten behoeve van mantelzorg is toegestaan.
 
b. Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels uit andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en) ten behoeve van het realiseren van huisvesting ten behoeve van mantelzorg en toestaan dat:
  1. bij woningen met een achtererfgebied tot 250 m² mag maximaal 80 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting ten behoeve van mantelzorg;
  2. bij woningen met een achtererfgebied groter dan 250 m² mag maximaal 125 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting ten behoeve van mantelzorg ;
  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m.
c. Voorwaarde voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 10.1.3 onder b kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
d. Stellen van eisen
Aan het afwijken als bedoeld in artikel 10.1.3 onder b kunnen eisen gesteld worden. Deze behelzen in elk geval eisen inzake:
  1. de landschappelijke inpasbaarheid waartoe een landschappelijk inrichtingsplan gevraagd kan worden welke voorwaardelijke verplicht gesteld kan worden;
  2. de tijdelijkheid van de extra te realiseren gebouwen en de daarmee samen hangende vergunning.
10.1.4 Paardenbak en mestopslag
 
a. Verbod
Het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen ten behoeve van het aanleggen en/of gebruiken van gronden ten behoeve van een paardenbak en de opslag van paardenmest.
 
b. Vergunningverlening paardenbak
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak en de opslag van paardenmest wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom:
    1. de afstand tot de woning van de eigenaar bedraagt maximaal 30 m;
    2. de afstand tot het perceel van de woning van derden bedraagt minimaal 20 m;
    3. de afstand van de mestopslag tot aan het perceel van derden bedraagt ten minste 25 m;
    4. de hoeveelheid opgeslagen mest bedraagt niet meer dan 1 m3, waarbij geldt dat:
      1. de opslag van mest dient plaats te vinden in een volledig afsluitbare ruimte;
      2. de mestopslag dient te bestaan uit een vloeistofdichte vloer en 3 mestdichte muren van voldoende hoogte;
      3. de afvloei van mestsappen dient aan de vierde zijde in een gesloten opslag opgevangen te worden;
      4. een overstort naar het riool of oppervlaktewater is niet toegestaan;
      5. de mestopslag dient op een minimale afstand van 5 meter van oppervlaktewater plaats te vinden;
      6. de mestopslag dient op een minimale afstand van 50 meter van de woning van derden plaats te vinden;
      7. de mestopslag dient landschappelijk te worden ingepast;
      8. de mestopslag mag buiten bouwvlak worden gerealiseerd, maar dient dan in de directe omgeving van de paardenbak, paddock of paardenwei te worden gerealiseerd.
    5. de paardenbak heeft een oppervlakte van niet meer dan 1.200 m2 met een minimale breedte van 15 m;
    6. er moet een open omheining toegepast worden tot maximaal 1,5 m hoog;
    7. lichtmasten zijn toegestaan tot maximaal 6 meter;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  4. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  5. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of ruimtelijke motivering;
  6. voorzien is in een goede landschappelijke inpassing en aanleg daarvan is zeker gesteld.
c. Vergunningverlening voor de opslag van paardenmest
Een omgevingsvergunning voor de opslag van mest tot ten hoogste 10 m³ wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de opslag van mest dient plaats te vinden in een volledig afsluitbare ruimte;
  2. de mestopslag dient te bestaan uit een vloeistofdichte vloer en 3 mestdichte muren van voldoende hoogte;
  3. de afvloei van mestsappen dient aan de vierde zijde in een gesloten opslag opgevangen te worden;
  4. een overstort naar het riool of oppervlaktewater is niet toegestaan;
  5. de mestopslag dient op een minimale afstand van 5 meter van oppervlaktewater plaats te vinden;
  6. de mestopslag dient op een minimale afstand van 50 meter van de woning van derden plaats te vinden;
  7. de mestopslag dient landschappelijk te worden ingepast;
  8. de mestopslag mag buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, maar dient dan in de directe omgeving van de paardenbak, paddock of paardenwei te worden gerealiseerd.
10.1.5 Parkeernormen
Parkeerplaatsen t.b.v. (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid en, voor zover van toepassing, mede dient te worden voldaan
aan de eisen t.b.v. de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in het gemeentelijke beleid. Dit op basis van artikel artikel 3.1.2.a Bro. Indien het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp geen (volledig) beeld geeft gelden de normen van het C.R.O.W. als beleidsdocument. Voor het actuele gemeentelijke parkeerbeleid wordt verwezen naar de gemeentelijke website.
 
10.1.6 Kamerbewoning en nieuwe woningen
 
a. Verbod kamerbewoning en nieuwe woningen
Het gebruik van gronden en / of bouwwerken ten behoeve kamerbewoning en / of het toevoegen van extra huishoudens is niet toegestaan behoudens als het:
  1. expliciet wordt toegestaan in andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en);
  2. vergund is.
b. Opheffen verbod kamerbewoning en nieuwe woningen
Burgemeester en wethouders kunnen het hiervoor benoemde verbod opheffen mits het:
  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  2. past binnen de geldende bouwregels;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
10.1.7Bed en Breakfast
 
a. Verbod Bed en Breakfast
Het gebruik van gronden en / of bouwwerken ten behoeve bed en breakfast is niet toegestaan behoudens als het:
  1. expliciet wordt toegestaan in andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en);
  2. vergund is.
b. Opheffen verbod bed en breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen het hiervoor benoemde verbod opheffen mits het:
  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  2. past binnen de geldende bouwregels;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
11.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.
 
11.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan
 
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  5. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma indien het gaat om woningbouw;
  6. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  7. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  8. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

12.1.1 Parkeren
  1. Indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft dient, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in de publicatie 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, maart 2004)' opgenomen normen.
  2. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
12.1.2 Laden en lossen
Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, maart 2004)' opgenomen normen.

12.1.3 Nader eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 11.1.1 en 11.1.2 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en / of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke-functionele structuur te waarborgen.

12.1.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1 en 12.1.2:
  1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
12.2 Paardenbak

12.2.1 Verbod
Het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een van het bevoegd gezag, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen ten behoeve van het aanleggen en / of gebruiken van gronden ten behoeve van een paardenbak.

12.2.2 Vergunningverlening
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de afstand tot de woning van de eigenaar bedraagt maximaal 20 m;
  2. de afstand tot het perceel van de woning van derden bedraagt minimaal 20 m;
  3. de afstand van de mestopslag tot aan het perceel van derden bedraagt ten minste 25 m;
  4. de paardenbak heeft een oppervlakte van niet meer dan 1.200 m? met een minimale breedte van 15 m;
  5. er moet een open omheining toegepast worden tot maximaal 2 m hoog;
  6. lichtmasten tot maximaal 7 m zijn toegestaan;
  7. de paardenbak mag niet verhard worden;
  8. de publieksaantrekkende functie van een eventuele recreatieve nevenactiviteit mag geen hinder veroorzaken voor de verkeersfunctie van de omgeving;
  9. gelegen binnen het bouwvlak;
en voorts dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de vergunningverlening wordt voorzien van een ruimtelijke onderbouwing;
  5. voorzien is in een goede landschappelijke inpassing en aanleg daarvan is zekergesteld.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied: Klaverplak 4 en 6 Wijk en Aalburg'.