Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied partiële herziening Zwaansheuvel 2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1959.BuiBP002Zwaansheuv-VG01

Regels

1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

1.1 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.2 Plan

Het bestemmingsplan "Buitengebied partiële herziening Zwaansheuvel 2" met identificatienummer
"NL.IMRO.1959.BuiBP002Zwaansheuv-VG01" van de gemeente Altena.

1.3 Aan huis verbonden bedrijf

Een bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en niet zwaarder is dan een categorie 1-bedrijf als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.4 Aan huis verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Achtererfgebied

Het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 Afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.9 Agrarische bedrijvigheid

Bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren waarbij een ruimtelijk functionele relatie met de omliggende gronden aanwezig is en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

1.10 Agrarisch bedrijf

Bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren, met voorzieningen onder andere ten behoeve van de verwerking/vergisting van mest afkomstig van het eigen bedrijf.

1.11 Agrarisch medegebruik

Een binnen de natuurbestemming toegestaan agrarisch medegebruik in de vorm van extensief beheerd grasland, waarbij de instandhouding en versterking van omliggende en ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden voorop staat.

1.12 Agrarisch verwant bedrijf

Een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden.

1.13 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 Bedrijf

Een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.

1.15 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.16 Bedrijfsvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.17 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 Bestaand

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.

1.19 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 Bodemingreep

Grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het graven voor een nieuwe fundering, het graven of vergraven verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en/of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

1.23 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.26 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.31 Dienstverlenend bedrijf/instelling

Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij direct contact met de klant centraal staat, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf.

1.32 Dierenpension

Een logeeradres waar men tegen betaling huisdieren voor enkele dagen tot weken onder kan brengen. In tegenstelling tot een dierenasiel wordt het dier na verloop van tijd weer opgehaald door de eigenaren.

1.33 Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.34 Functie

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.35 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 Grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf zoals rundvee, akkerbouw en tuinbouw.

1.37 Hoofdfunctie

Een functie waarvoor het hoofdgebouw, en de bijhorende gronden, als zodanig gebruikt mag worden.

1.38 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.39 Intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.

1.40 Locatie

Een plaats op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel een andere – met enige beperking – voor publiek toegankelijke plaats, bestemd en/of ingericht voor het innemen van één of meer standplaatsen.

1.41 Nevenactiviteit / nevenfunctie

Een functie waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de nevenfunctie qua uitstraling en ruimtelijke effect niet de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie overstijgt.

1.42 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.43 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.44 Rundveehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen.

1.45 Veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.46 Verblijfsgebouwen

Gebouwen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor het verblijf van personen gedurende het grootste gedeelte van de dag en/of nacht, hieronder worden bijgebouwen niet begrepen.

1.47 Weg

Hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1:1 onder b van de APV.

1.48 Wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.49 Woning / wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

1.50 Zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Nadere regels Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij zoals door gedeputeerde staten zijn vastgesteld;

1.51 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen die slechts gedurende 6 maanden op de landbouwgronden aanwezig zijn;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage

Het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.

2.2 Dakkapel en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.3 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De dakhelling

De hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden.

2.6 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend.

2.7 De horizontale diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 De oppervlakte van een bodemingreep

Het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 De oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.12 Diepte

Vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep.

2.13 Ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.14 Ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.15 Peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk die in of op het water worden gebouwd, de hoogte van het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  3. voor schepen: de waterspiegel;
  4. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Verwant met waarden landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Verwant met waarden landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een dierenpension;
  2. agrarische bedrijvigheid, niet zijnde veehouderij en glastuinbouw;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - melkrundveehouderij' een rundveehouderij toegestaan met een omvang van maximaal stuks 60 rundvee;
  4. de instandhouding en bescherming van voorkomende landschapswaarden en in het bijzonder voor:
    1. openheid ter plaatse van de aanduiding 'openheid';  
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  6. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  7. extensief recreatief medegebruik.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 11 lid 1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  5. kassen tot 6 m hoog en per bouwperceel niet meer dan 1.000 m3.
  6. voor gebouwen ten dienste van een bedrijfswoning geldt voorts het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 en artikel 3 lid 2.4;
  7. bedrijfsgebouwen ten dienste van dierverblijven voor een rundveehouderij mogen uitsluitend worden gebouwd indien vooraf is geborgd dat sprake is van een zorgvuldige veehouderij.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
  1. erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en in het bouwvlak:
    1. een mestopslag van maximaal 1.000 m3 en maximaal 6 m hoog;
    2. windmolens tot maximaal 8 m hoog;
    3. silo's tot maximaal 12 m hoog
    4. tunnels tot maximaal 3 m hoog;
    5. overige andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m hoog;
  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m hoog, met dien verstande dat tunnels die niet langer dan acht maanden in elk kalenderjaar voorkomen maximaal 3 m hoog mogen zijn.
3.2.3 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent hoofdgebouwen
Indien op de verbeelding de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen mag een bedrijfswoning worden gebouwd. De bedrijfswoning mag worden herbouwd en vergroot waarbij de volgende kenmerken gelden:
  1. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  2. afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens is aan beide zijden minimaal 3 m tenzij de verschijningsvorm van de bedrijfswoning 'twee-aan-een' dan wel 'aaneengebouwd' is in welk geval de afstand aan een zijde 3 m is respectievelijk aan beide zijden 0 m;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  5. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.
3.2.4 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Indien op de verbeelding de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen mogen, bij die bedrijfswoning aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd in het achtererfgebied binnen het bouwvlak tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal:
  1. 60 m2 bij een achtererfgebied van 250 m2;
  2. voor zover de oppervlakte van het achtererfgebied meer bedraagt dan 250 m2 mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m2;
  3. de kleinste afstand van een vrijstaand bijgebouw of overkapping tot de bedrijfswoning dient maximaal 30 m te zijn. 
Voor die aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen die niet inpandig worden gebouwd, of worden herbouwd, in een van de gebouwen als bedoeld in artikel 3 lid 2.1 gelden de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. goothoogte maximaal 3,5 m;
  3. bouwhoogte maximaal 5,5 m met dien verstande dat:
    1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt, en
    2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 5,5 m bedraagt;
  4. in het achtererfgebied met dien verstande dat:
    1. aanbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      1. bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
      2. horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
3.2.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen op het perceel Zwaansheuvel 2 te Wijk en Aalburg wordt slechts verleend als bij de aanvraag wordt aangetoond dat de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in bijlage 'landschappelijk inpassingsplan Zwaansheuvel 2 Wijk en Aalburg' is uitgevoerd en in stand gehouden.
3.2.6 Voorwaardelijke verplichting explosievenonderzoek
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen op het perceel Zwaansheuvel 2 te Wijk en Aalburg wordt slechts verleend als bij de aanvraag door middel van een explosievenonderzoek wordt aangetoond dat er geen conventionele explosieven aanwezig zijn.
3.2.7 Voorwaardelijke verplichting geluid
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen op het perceel Zwaansheuvel 2 te Wijk en Aalburg wordt slechts verleend als bij de aanvraag wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de akoestische maatregelen, zoals opgenomen in bijlage 'akoestisch onderzoek Dierenpension Olieke Wijk en Aalburg'. Het betreft de volgende maatregelen:
  • het dak van het nieuwe gebouw 5 'bullvilla' wordt voorzien van sandwichpanelen met minerale wol en het dakvlak voorzien van sandwichpanelen met minerale wol (binnenbeplating geperforeerd).
  • De bestaande ligboxenstal wordt geïsoleerd met steenwol en afgewerkt met een binnenbekleding van gipsplaat.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor:
  1. een grotere oppervlakte aan aan-, uit- bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning tot maximaal 150 m2.
3.3.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 kan slechts, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  5. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  6. de afwijking gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiele kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor - niet als bouwwerk aan te merken - mestbassins en silo's;
  2. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw, tenzij sprake is van bij dit plan toegestaan agrarisch natuurbeheer.
  3. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij.
3.4.2 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het gebruik van gronden ten behoeve van de volgende tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is met recht toegestaan:
  1. folies,
  2. insectengaas,
  3. acryldoek,
  4. lage tunnels (tot maximaal 0,5 m hoogte).

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Afwijken veehouderij
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub b voor een gebruikswijziging naar veehouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor een veehouderij is alleen toegestaan indien is aangetoond:
    1. dat er maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
    2. dat de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
    3. dat de kans op de cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    4. dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
    5. dat de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;
    6. dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
    7. dat binnen de gebouwen de dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen voor het:
  1. verschuiven van bouwgrenzen en / of het vergroten van het bouwvlak, mits:
    1. het nieuwe bouwvlak voor ten minste 50% dient te bestaan uit de gronden behorende bij het bouwvlak ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    2. gebouwen mogen na wijziging niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
    3. de oppervlakte van het bouwvlak mag door wijziging tot 1,5 ha worden vergroot;
    4. in afwijking van het bepaalde onder artikel 3.6 onder a.3 geldt dat, als de oppervlakte van het bouwvlak ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan meer dan 1,2 ha bedraagt, de oppervlakte met maximaal 25% van het bestaande oppervlak mag worden vergroot;
    5. ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ is vergroting niet toegestaan;
    6. ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ is voor bouwvlakken die kleiner zijn dan 1,5 ha, vergroting toegestaan tot 1,5 ha uitsluitend op een duurzame locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
      1. aanwezig zijn aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse;
      2. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte;
      3. de beoogde ontwikkeling zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, als vanuit economisch oogpunt aanvaardbaar is.
  2. wijzigen van deze bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. het agrarisch verwante bedrijf is ter plaatse beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.
    2. de woonbestemming mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
    3. het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen;
    4. de voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;
    5. de gesloopte bebouwing mag nooit worden teruggebouwd;
    6. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
3.6.2 Voorwaarden voor wijziging
Wijzigen als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 kan slechts, mits:
  1. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  2. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  3. alvorens te beslissen omtrent wijziging advies is verkregen van de SAAB.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het aanbrengen en instandhouden van landschappelijke inpassing met gebiedseigen (erf)beplantingen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    alsmede voor:
  3. een zwemvijver voor dieren; 
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen als nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
  1. erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m hoog.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

6.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw

Aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval net zo hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.

6.3 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

6.4 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlakten en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

6.5 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  5. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in regels hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  6. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woning;
  7. een gebruik van gronden als paardenbak.

7.2 Beroep-aan-huis

In de bestemmingen waarin een (bedrijfs)woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis toegestaan als medegebruik, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
  1. het betreft een dienstverlenend of ambachtelijk beroep met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen.
  2. het medegebruik blijft van ondergeschikte betekenis en de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair.
  3. het betreft geen beroep waarvoor een milieuvergunning verleend moet worden of een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet milieubeheer.
  4. er is geen sprake van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektronische betaling.
  5. het beroep heeft geen structurele verkeersbewegingen tot gevolg, veroorzaakt door bezoekers en laden en lossen.
  6. de benodigde parkeervoorzieningen voor de (bedrijfs)woning en het beroep worden op eigen terrein gerealiseerd.
  7. het medegebruik blijft beperkt tot de bewoners van de woning.
  8. het medegebruik blijft beperkt tot maximaal 35% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 60 m2.
  9. de reclame-uitingen zijn onverlicht, hebben een maximale oppervlakte van 0,2 m2 en een maximale bouwhoogte van 1,2 m.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken van de regels

8.1.1 Afwijken algemeen
Het bevoegd gezag kan, mits voorzien wordt in een kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in het op dat moment geldende 'afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap voor de regio West-Brabant',  afwijken van de regels ten behoeve van:
  1. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:
    1. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
    2. het aantal woningen gelijk blijft;
    3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden met dien verstande dat kan worden toegestaan dat percelen voor:
      1. 100% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 150m2;
      2. 75% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 250m2;
  2. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2;
    2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2, en
    2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  5. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per locatie en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  6. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  7. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met 3 m;
  8. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 m ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  9. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  10. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  11. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  12. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  13. het bouwen van hekwerken tot maximaal 2 m hoog en lichtmasten tot maximaal 4 m in combinatie met de vergunning en het, na aanleggen en bouwen van de paardenbak, gebruik van de paardenbak als paardenbak.
8.1.2 Inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen en oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels ten aanzien van de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen en/of de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, waarbij geldt dat:
  1. bij sloop van overtollige (bedrijfs)bebouwing maximaal 25% van de oppervlakte van de overtollige (bedrijfs)gebouwen worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3, en/of aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 200 m2, waarbij de oppervlakte per bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 100 m2.
  2. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  3. de uitbreiding van de (bedrijfs)woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  4. de uitbreiding van de (bedrijfs)woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  5. de gesloopte bebouwing nooit mag worden teruggebouwd.

8.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 8 lid 1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing;
  5. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  6. er wordt voldaan aan het geldende ‘afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap voor de regio West-Brabant’;
  7. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

9.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  5. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma, indien het gaat om woningbouw;
  6. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  7. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
  8. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

9.3 Voorwaarden voor wijziging

Wijzigen als bedoeld in artikel 9 kan slechts, mits:
  1. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  2. er voorzien is in een kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in het op dat moment geldende 'afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap voor de regio West-Brabant',
  3. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Wijzigingsprocedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

10.2 Procedure voor nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

11.1.1 Wonen
Voor wat betreft de functie wonen moet per woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per woning is hiervoor minimaal 1,8 parkeerplaatsen te realiseren, waarvan 1 parkeerplaats op eigen terrein bij vrijstaande en twee-aan-een woningen.
11.1.2 Niet-wonen
Voor wat betreft functies anders dan wonen moet, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in de publicatie ‘Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, september 2012)’ opgenomen normen.
11.1.3 Parkeren
De in artikel 11 lid 1.1 en artikel 11 lid 1.2 regels bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
11.1.4 Laden en lossen
Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie ‘Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW, september 2012)’ opgenomen normen.
11.1.5 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 11 lid 1.1, artikel 11 lid 1.2, artikel 11 lid 1.3 en artikel 11 lid 1.4 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en / of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke-functionele structuur te waarborgen.
11.1.6 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1.1, artikel 11 lid 1.2, artikel 11 lid 1.3 en artikel 11 lid 1.4:
  1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels bestemmingsplan Buitengebied partiële herziening Zwaansheuvel 2.