Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Andel: Duizendmorgen 9
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1959.AndBP089Dzndm9-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan  'Andel: Duizendmorgen 9' met identificatienummer NL.IMRO.1959.AndBP089Dzndm9-ON01 van de gemeente Altena;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden activiteiten

Een beroeps- dan wel bedrijfsmatige activiteit die in de woning, dan wel een bij de woning behorend (vrijstaand) bijgebouw binnen het bestemmingsvlak, door de bewoner wordt uitgeoefend, die in zijn functie ondergeschikt is aan de woning en die qua aard, intensiteit en uitstraling past binnen de woonomgeving;

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 archeologische waarden

Waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingsconcentratie

Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, dan wel een vlakvormige verzameling van gebouwen bij een kruispunt van wegen in het buitengebied, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties;

1.9 bed & breakfast

Een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bijgebouwen;

1.10 bedrijfsactiviteiten

Handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.11 beperkt kwetsbaar object

De definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.12 begane grondvloer

De bouwlaag van een gebouw waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;

1.13 bestaand

  1. T.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. T.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 bewoner

Iemand die zijn hoofdverblijf heeft in de woning en ook als zodanig staat ingeschreven in de GBA;

1.18 bijgebouw

Een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd (hoofd)gebouw;

1.19 bouwen

Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

Doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.22 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.27 dagrecreatie

Activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending;

1.29 dienstverlening

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, opticien, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/internetdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.30 dierenverblijf

Gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;

1.31 erftoegangsweg

Een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als het meest lokale wegtype, waarbij langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer gemengd is, zonder rijrichtingscheiding en meestal zonder gescheiden fietspaden;

1.32 extensief recreatief medegebruik

Die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.33 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidsgevoelige objecten

Woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;

1.35 geurgevoelige objecten

Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.36 grondgebonden woning

Een uit één of meerdere lagen bestaande woning inclusief kap, met een voordeur die rechtstreeks uitkomt op de buitenruimte;

1.37 hobbymatig

Een omvang die niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt en/of waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor gebruik;

1.38 hobbymatig agrarisch grondgebruik

Het telen van gewassen en/of het beweiden door landbouwhuisdieren, niet gericht op een reële inkomensvorming;

1.39 hoofdgebouw

Een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.40 huishouden

Een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is;

1.41 horeca

Een activiteit, waarbij bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarbij bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfunctie en een discotheek;

1.42 kampeermiddel

Tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.43 kantoor

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.44 kassen

Gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.45 kwetsbaar object

De definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.46 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.47 logies

Het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;

1.48 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.49 natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.50 omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.51 ondersteunende horeca

Een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.52 overkapping/ carport

Een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal twee zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.53 paardenbak

Een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.54 recreatief medegebruik

Die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.55 risicovolle inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.56 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 slopen

Geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.58 statische opslag

Opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke;

1.59 streekgebonden producten

Producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;

1.60 vloeroppervlak(te)

De totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.61 volkstuinen

Grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve;

1.62 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.63 waterhuishoudkundige doeleinden

Doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;

1.64 watergang

Een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;

1.65 webwinkel

Een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt, al dan niet met opslag- en verzendfunctie, zonder afhaalmogelijkheid;

1.66 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid';

1.67 woning/wooneenheid

Een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.68 woningsplitsing

Het opdelen van een (bedrijfs)woning in meerdere wooneenheden;

1.69 woonunit

Een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een stacaravan;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;  
Bij het meten van de goothoogte worden ondergeschikte bouwdelen als wolfseinden en goten van dakkapellen niet meegerekend.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 peil

  1. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het bouwwerk onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het bouwwerk;
  2. In alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de weg gekeerde gevel, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

2.9 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden activiteit;
  2. Recreatieve voorzieningen in de vorm van een bed & breakfast;
  3. Paardenbakken;
  4. Water en waterhuishoudkundige doeleinden;

    met de daarbij behorende:
  5. Erven en verhardingen;
  6. Groenvoorzieningen, zoals bermen en beplanting;
  7. Speelvoorzieningen;
  8. Parkeervoorzieningen;
  9. In- en uitritten en overige verkeerskundige voorzieningen;
  10. Nutsvoorzieningen.
3.1.1 Aan huis gebonden activiteiten
Voor het (rechtstreeks) toestaan van een aan huis gebonden activiteit gelden de volgende bepalingen:
  1. De activiteit dient plaats te vinden in een grondgebonden woning, hieronder wordt verstaan de woning zelf of een bijbehorend (vrijstaand) bijgebouw;
  2. De bewoner dient de activiteit uit te oefenen;
  3. Maximaal 40% van het vloeroppervlak van de grondgebonden woning met een absoluut maximum van 80 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit(en), waarbij geldt dat de activiteit in ten hoogste één gebouw mag plaatsvinden;
  4. De activiteit dient te voldoen aan de bij deze regels gevoegde bijlage 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten';
  5. Activiteiten in de vorm van horeca, seksinrichting en/of buitenopslag zijn niet toegestaan.
3.1.2 Bed & breakfast
Voor het (rechtstreeks) toestaan van een bed & breakfast gelden de volgende bepalingen:
  1. Er wordt voldaan aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 3 lid 1.1;
  2. Een bed & breakfast is niet (rechtstreeks) toegestaan in een vrijstaand bijgebouw;
  3. Er geldt specifiek voor een bed & breakfast een maximum van 2 slaapkamers met een totaal van maximaal 5 personen per bed & breakfast;
  4. Bij de oppervlakte voor een bed & breakfast tellen de ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik (zoals een gedeelde douche) niet mee;
  5. De maximaal aansluitende verblijfsduur voor gasten bedraagt 14 dagen;
  6. Er dient een nachtregister te worden bijgehouden. De gemeente Altena kan dit register op elk gewenst moment opvragen;
  7. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
3.1.3 Waterhuishoudkundige doeleinden
De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de met 'Water' bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

3.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:
  1. Hoofdgebouwen c.q. woningen;
  2. Vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen;
  3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder overkappingen, carports en erfafscheidingen.
3.2.1 Woning
  1. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen;
  2. De inhoud van de woning mag maximaal 750 m3 bedragen, inclusief aangebouwde bijgebouwen;
  3. Indien de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan 750 m3, mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
  4. De goothoogte van de woning mag maximaal 3,5 m bedragen;
  5. De bouwhoogte van de woning mag maximaal 9 m bedragen;
  6. De dakhelling van de woning mag maximaal 60º bedragen;
  7. Herbouw van de woning is niet toegestaan.
3.2.2 Bijgebouwen bij woning
  1. De gezamelijke oppervlakte aan vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen en carports/overkappingen mag maximaal 100 mper woning bedragen;
  2. Vrijstaande bijgebouwen bij de woning dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  3. Vrijstaande bijgebouwen mogen op maximaal 20 meter afstand van de woning worden gebouwd (kortste afstand van gevel tot gevel);
  4. De goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 m bedragen;
  5. De bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 m bedragen.
3.2.3 Carports en overkappingen
  1. De gezamelijke oppervlakte aan vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen en carports/overkappingen mag maximaal 100 m2 per woning bedragen;
  2. De oppervlakte van een carport c.q. overkapping mag maximaal 20 m2 bedragen; 
  3. Carports en overkappingen bij de woning dienen minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  4. De bouwhoogte van een carport c.q. overkapping mag maximaal 3 m bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m bedragen;
  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag maximaal 2 m bedragen;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 m bedragen.
3.2.5 Paardenbak
  1. De oppervlakte van een paardenbak mag maximaal 800 m2 bedragen;
  2. De bouwhoogte van een omheining van een paardenbak mag maximaal 2 m bedragen;
  3. Lichtmasten zijn niet toegestaan.
3.2.6 Afwijkingen
Indien afstanden tot, en bouw- en goothoogten, aantallen, inhoud en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer dan wel minder bedragen, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal dan wel minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub a teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten, mits voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
  1. Indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 100 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m2; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt;
  2. Sloop van cultuurhistorisch waardevolle en monumentale gebouwen is niet toegestaan;
  3. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
3.3.2 Omgevingsvergunning hogere erfafscheiding vóór de voorgevel
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.4 sub a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen vóór de voorgevel een grotere bouwhoogte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De hoogte niet meer bedraagt dan 2 m.
  2. Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. Het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. De parkeersituatie;
    3. De verkeersveiligheid;
    4. De milieusituatie;
    5. De woonsituatie; en
    6. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Omgevingsvergunning voor vergroting inhoud woning
Ten behoeve van het stimuleren van sloop van overtollige bebouwing kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub b teneinde een vergroting van de maximale inhoud voor een woning toe te staan, tot een maximum van 900 m3 onder de volgende voorwaarden:
  1. Per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  2. Het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 80 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  3. Geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
    1. Op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. Sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. Sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    4. Of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  4. De gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  5. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  7. Er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  8. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
3.3.4 Omgevingsvergunning lichtmasten bij paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.5 sub c teneinde bij een paardenbak lichtmasten toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De hoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  2. De afstand tot woningen van derden bedraagt minimaal 75 m;
  3. Er wordt doelgerichte verlichting toegepast;
  4. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
3.3.5 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw woning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 3 lid 2.1 sub g teneinde herbouw van de woning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  2. De eventuele nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  3. Er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning en andere overtollige bebouwing;
  4. Door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  5. De nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  6. Overtollige bijgebouwen dienen te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  7. Indien sprake is van een geurgevoelig object wordt er voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  8. Er wordt voldaan aan de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  10. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  11. Indien er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1 van de Verordening ruimte dan dient er voldaan te worden aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, zoals is opgenomen in artikel 3 van de Verordening ruimte.

3.4 Specifieke gebruiksregels

 
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. Aan huis gebonden activiteiten, anders dan genoemd in de bij deze regels gevoegde bijlage 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten';
  3. Het bedrijfsmatig gebruiken van paardenbakken.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
De nieuwe woning mag uitsluitend in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat:
  1. Er moet zijn voorzien in ten minste drie parkeerplaatsen per woning op eigen terrein.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder a indien niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
De nieuwe woning mag uitsluitend in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat:
  1. Het nieuwe woonperceel op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast en in stand wordt gehouden conform het bij deze regels gevoegde landschappelijke inpassingsplan, teneinde de cultuurhistorische en landschappelijke waarden te waarborgen.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a is het gebruik- en/of het in gebruik nemen van de woning wél toegestaan voor een periode van maximaal 2 jaar vanaf het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan met het oog op de benodigde tijd voor de realisatie van de woning en de aanleg/aangroei van de beplanting.
  3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bij deze regels gevoegde landschappelijke inpassingsplan indien:
    1. Het een kleinschalige aanpassing betreft;
    2. Wordt aangetoond dat de landschappelijke/ecologische kwaliteit minimaal gelijk blijft.
3.4.4 Voorwaardelijke verplichting doorgang/toegangsweg
De nieuwe woning mag uitsluitend in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat:
  1. Er een toegang/doorgang wordt gerealiseerd vanaf de Duizendmrogen naar de agrarische gronden die achter de nieuwe woning zijn gelegen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Omgevingsvergunning meer mogelijkheden voor aan huis gebonden activiteiten en bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1 en artikel 3 lid 1.2, teneinde een ander type aan huis gebonden activiteit mogelijk te maken, dan wel onder andere voorwaarden een aan huis gebonden activiteit of bed & breakfast mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De activiteit dient plaats te vinden in een grondgebonden woning, hieronder wordt verstaan de woning zelf of een bijbehorend (vrijstaand) bijgebouw;
  2. De bewoner dient de activiteit uit te oefenen;
  3. Maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met een absoluut maximum van 80 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit(en) en/of bed & breakfast, waarbij geldt dat de activiteit in ten hoogste één gebouw mag plaatsvinden;
  4. In afwijking van het bepaalde onder c is er een grotere oppervlakte toegestaan indien de woning een minimale vloeroppervlakte heeft van 200 m2; dan mag maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning met een absoluut maximum van 100 m2 worden gebruikt ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit(en);
  5. Een bed & breakfast is toegestaan in een vrijstaand bijgebouw, mits hierin geen keuken of soortgelijke voorziening is toegestaan;
  6. Aanvullend aan de bij deze regels gevoegde bijlage 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten' zijn de volgende aan huis gebonden activiteiten toegestaan, met eventueel de daarbij behorende voorwaarden of afweging:
    1. Eerstelijnszorg, zoals huisarts, dierenarts of tandarts;
    2. Groepsactiviteiten, waarbij voor kinderopvang geldt dat dit maximaal 6 niet-eigen kinderen mag betreffen;
    3. Detailhandel mits:
      1. Er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur;
      2. De detailhandel een bijzaak is van productie of dienstverlening (dus rechtstreeks gerelateerd aan de toegelaten activiteit). Het vormt een niet-zelfstandig onderdeel en is van ondergeschikte aard ten opzichte van de totale bedrijfsvoering;
    4. Andere activiteiten dan opgenomen in de bij deze regels gevoegde bijlage 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten', die naar aard, schaal en omvang vergelijkbaar zijn met de reeds toegestane actviteiten;
  7. Een samenwerkingsvorm, waarbij de bewoner niet de enige is die de aan huis gebonden activiteit uitoefent, is toegestaan;
  8. In afwijking van het bepaalde onder a is een aan huis gebonden activiteit en/of bed & breakfast in een meergezinsbedrijfswoning toegestaan, mits dit geen onevenredige hinder voor de omgeving oplevert;
  9. Er dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat, waarbij bij de beoordeling de volgende aspecten worden betrokken: aantal personen dat op hetzelfde moment aanwezig mag of zal zijn, het aantal keer dat de activiteit plaatsvindt per week, de duur van de activiteit, verkeersaantrekkende werking en parkeren;
  10. De relevante milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen, zoals geluid, geur en bodem;
  11. Activiteiten in de vorm van horeca, seksinrichting en/of buitenopslag zijn niet toegestaan.
3.5.2 Omgevingsvergunning minicamping
Burgemeester en wethouders is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen teneinde kleinschalig kamperen en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan binnen de reguliere bebouwingsmogelijkheden, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de bestemming Wonen van derden;
  2. Slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 5 trekkershutten per bestemmingsvlak;
  3. De bebouwde oppervlakte van de trekkershutten mag max. 30 m2 bedragen, de goothoogte max. 2,20 m en de bouwhoogte: max. 3,5 m;
  4. Er zijn maximaal 25 standplaatsen voor kampeermiddelen toegestaan; daarbij toont de aanvrager aan dat er behoefte aan een minicamping bestaat;
  5. Het bouwperceel, waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend, mag niet kleiner zijn dan 3000 m2;
  6. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
  7. De bebouwing vindt plaats binnen de voor deze bestemming geldende bouwmogelijkheden, met dien verstande dat de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen maximaal 50 m2 mag bedragen;
  8. Ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
  9. De verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  11. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  12. Er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  13. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  14. Het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting aanwezige waarden;
  15. Indien er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1 van de Verordening ruimte dan dient er voldaan te worden aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, zoals is opgenomen in artikel 3 van de Verordening ruimte.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige en te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels: 
  1. Bij een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 en/of gepaard gaat met werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het te vergunnen bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. De activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties;
  3. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 4 lid 2.1, wint het advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde onder artikel 4 lid 2.1 sub a geldt niet indien:
  1. Op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. Het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. Gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Vergunningplicht
Onverminderd het in de Erfgoedwet (2016) bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. Grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. Bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. Het verlagen van het waterpeil;
  5. Het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. Het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. Het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 4 lid 4.1  opgenomen verbod geldt niet: 
  1. Voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. Voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. Voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een of omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden in dit kader is verleend;
  5. Ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
4.4.3 Beoordelingscriteria
Ten aanzien van de onder artikel 4 lid 4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
  1. De vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
4.4.4 Verlening
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden binnen deze bestemming, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 100 m2 en dieper gaat dan 0,3 m onder maaiveld.
  2. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige. Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist.
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
  4. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande maten

 
6.1.1 Maximale en minimale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouw- en goothoogten, aantallen, inhoud en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal dan wel minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
6.1.2 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 6 lid 1.1 uitsluitend van toepassing, indien het geschiedt op dezelfde plaats.

6.2 Parkeernormen

6.2.1 Algemeen
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, met dien verstande dat:
  1. De juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van het actuele gemeentelijke parkeerbeleid c.q. de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de bij deze regels gevoegde 'Nota parkeernormen Altena' d.d. 15 december 2020;
  2. De in lid a bedoelde ruimten voor het parkeren van auto's moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's, rekening houdend met de maten van de bij deze regels gevoegde 'Nota parkeernormen Altena' d.d. 15 december 2020;
  3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
6.2.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het (laten) gebruiken van onbebouwde gronden:
  1. Als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  2. Als opslag-, stort-, lig- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  3. Voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  4. Voor militaire oefeningen met rups- en andere voertuigen;
  5. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan:
  1. Ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de bouw- en goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  2. Indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  3. Voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages, met dien verstande dat deze omgevingsvergunning niet verleend kan worden voor woonschepen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid archeologische waarde

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de dubbelbestemming:
  1. 'Waarde - Archeologie 1' indien door de minister in het kader van de Monumentenwet 1988 aanwijzing als monument heeft plaatsgevonden, of
  2. 'Waarde - Archeologie 2' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of
  3. 'Waarde - Archeologie 3' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
  1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10 lid 1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10 lid 1.1 met maximaal 10%.
10.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 10 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

 
10.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10 lid 2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan
Het bepaalde in artikel 10 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Andel: Duizendmorgen 9'.