direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Woudrichem-Oudendijk - 1e herziening 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Watersportvereniging Woudrichem (WSV Woudrichem) is voornemens om de jachthaven te herinrichten, waarbij een nieuw clubgebouw zal worden opgericht op een nieuwe locatie. Dit alles ter vervanging van het bestaande drijvende clubgebouw en de werfschuur op het hellingterrein.

Het project is één van de drie uit te voeren deelprojecten van het project Woudrichem - Mijn Mooi Brabant, dat vooruitloopt op de door het college van Woudrichem in voorbereiding zijnde Visie Woudrichemse Waterkant. Voor het project is door de provincie Noord-Brabant een subsidiebedrag toegekend.

Om de plannen van de watersportvereniging ten aanzien van het nieuwe clubgebouw te kunnen realiseren is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien. Onderhavig document betreft de toelichting bij deze herziening van het vigerende bestemmingsplan Kom Woudrichem-Oudendijk - 1e herziening 2014.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied (zie onderstaande figuur) is gelegen binnen de gemeente Woudrichem in de kern Woudrichem. Het plangebied ligt aan de oostzijde van de vesting, direct aan de Afgedamde Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0001.png"

Afbeelding 1.1.: ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op 5 november 2013 is door de gemeenteraad van Woudrichem het bestemmingsplan "Kom Woudrichem - Oudendijk" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk.

1.4 Opbouw van de toelichting

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de gehanteerde planuitgangspunten voor het plangebied. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 beschrijft de uitvoeringsaspecten voor het bestemmingsplan, waaronder de milieutechnische randvoorwaarden. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet van het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving en -uitgangspunten

2.1 Historie

Aangenomen wordt dat Woudrichem in de negende eeuw is ontstaan. Op de oeverwal langs de rivier, waar zich nu de Hoogstraat en de Molenstraat bevinden, ontstond een marktplaats. Rond het jaar 1000 ontstaat merendeels ten noorden van de Alm, een ring van nederzettingen om Woudrichem. De rivier de Maas had toentertijd een heel andere loop en stroomde niet langs Woudrichem, maar langs Heusden naar het westen. Later verlegt de hoofdstroom zich naar de Alm en weer later naar de Waal.

De ligging aan de rand van Holland aan de rivieren geeft Woudrichem een strategische positie. In de loop der eeuwen is er wel wat aangepast aan de vestingwerken, maar ze liggen nog op dezelfde plaats waar Adriaan Anthonisz van Alkmaar ze eind zestiende eeuw heeft gesitueerd. Bij de vestingwetten vanaf 1814 wordt Woudrichem als belangrijke vesting aangemerkt en opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit heeft tot gevolg dat er rondom de vesting niet gebouwd mag worden. In de dijk wordt in 1815 een sluis gebouwd om het land te kunnen inunderen. Pas in 1926 worden de bepalingen versoepeld en in 1955 wordt de vesting opgeheven. Hierna is er dan ook gelegenheid om nieuwe wijken te bouwen en aan de benauwde situatie binnen de vesting een eind te maken.

Naast de vestingwerken vormen de uit de 15e eeuw daterende kerk en toren, markante elementen in het stadsbeeld. Vanwege het authentieke historische karakter van de oude vesting en de aanwezigheid van bijzondere elementen, zijn de vesting en enkele gronden aansluitend aan de vestingwerken aangewezen als beschermd stadsgezicht.

2.2 Ruimtelijke structuur

De jachthaven ligt direct ten oosten van de vesting, het terrein met de werfschuur en boothelling wordt ontsloten via de Schapendam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0002.png"

Afbeelding 2.1: huidige situering clubgebouw en hellingterrein

Het haventerrein van de WSV Woudrichem is afgesloten met een slagboom en alleen toegankelijk voor leden van de vereniging. Dit terrein richt zich enerzijds op de vestinggracht die wordt benut als havenkom met steigers, steigerpalen en pleziervaartuigen. En het wordt als het ware in de rug deels gedekt door opgaande beplanting. Daardoor, en door de aangrenzende begroeiing rond het voetveer naar Slot Loevestein en de gebouwen van Boven ´t Gat (aan de andere zijde van de havenmond), is de rivier maar gedeeltelijk te overzien. Anderzijds speelt de Afgedamde Maas een belangrijke rol in de beleving vanaf het haventerrein. Hier is weer even de weidsheid van het rivierenlandschap te beleven. Kenmerkend voor het haventerrein zijn de hellingbanen en de werkloods/werfschuur die midden op deze locatie staat. De havenmond ligt direct aangrenzend aan het haventerrein.

Het terrein van de WSV Woudrichem ligt ten oosten van de binnenhaven. In de huidige situatie ligt aan de oostkant van de werfschuur een grasveld dat ook wordt gebruikt als parkeerplaats. Ten oosten hiervan staat een aantal esdoorns. Aan de westkant is het terrein verhard. Op deze verharding staat een aantal boten. Het bestaande drijvende clubgebouw ligt in het water van de binnenhaven nabij de Loevesteinse Poort.

Initiatiefnemer WSV Woudrichem wil de jachthaven herinrichten en wil een meer voor het publiek toegankelijk terrein realiseren. Het nieuwe clubgebouw zal in ontwerp en gebruik geïnspireerd zijn op het rivierenlandschap en de historie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en aansluiten bij de bebouwing in de historische haven aan de andere zijde van de vesting. Het nieuwe clubgebouw vervangt het bestaande drijvende clubgebouw in de haven en de werfschuur op het hellingterrein, die zal worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0003.png"

Afbeelding 2.2: nieuwe situering clubgebouw

Groenstructuur

De groenstructuur bestaat in hoofdlijnen uit de oeverwal van de Afgedamde Maas/Boven-Merwede, de bastions en ravelijnen van de vesting.

De om het terrein gelegen groenstructuur blijft behouden. Vanaf het terrein zijn er zichtlijnen naar de haven en naar Slot Loevestein aan de overzijde van de Afgedamde Maas.

Verkeersstructuur

Als gevolg van de aanleg van het nieuwe clubgebouw zijn geen wijzigingen in de verkeersstructuur voorzien. De ontsluiting van het hellingterrein is zodanig dat hierover ook het verkeer van en naar het clubgebouw kan worden afgewikkeld. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, hier bevinden zich momenteel 20 parkeerplaatsen. Bij de herinrichting van het terrein dient dit aantal gehandhaaft te worden, waarmee voldaan wordt aan de parkeerbehoefte.

2.3 Functionele structuur

De haven van de watersportvereniging heeft 130 vaste ligplaatsen en op jaarbasis zijn er zo'n 1.700 passanten. Het nieuwe clubgebouw wordt gebouwd ter vervanging van het huidige drijvende clubgebouw en de huidige werfschuur. Het nieuwe gebouw (zie figuur 2.3 voor een impressie) komt gedeeltelijk ter plaatse van het huidige bouwvlak van de werfschuur, op een locatie iets dichter bij de waterkant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0007.png"

Afbeelding 2.3: tekeningen clubgebouw

Het gebouw heeft twee verdiepingen, bestaande uit één bouwlaag en een kap met een goothoogte van circa 3 meter en een nokhoogte van circa 7,5 meter. Vanuit het gebouw is er een mooi uitzicht op de rivier, maar het gebouw is niet te hoog en passend in de reeds aanwezige beplanting rondom het terrein en de overige bebouwing langs de waterkant.

2.4 Planuitgangspunten

Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is de bestaande mogelijkheden ten aanzien van het gebruik door de watersportvereniging niet te beperken, met dien verstande dat voldaan moet worden aan de huidige wet- en regelgeving. Voor de bouwmogelijkheden is zoveel als mogelijk bij de planregels van "Kom Woudrichem - Oudendijk" aangesloten.

Hiernaast zijn er eisen vanuit Rijkswaterstaat als vaarwegbeheerder. Deze eisen komen aan de orde in de waterparagraaf (zie paragraaf 4.2).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in het kort, en voor zover relevant, het beleidskader toegelicht, waarbinnen onderhavig bestemmingsplan moet passen. Achtereenvolgens wordt het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Specifiek thematisch beleid wordt in de desbetreffende paragrafen in hoofdstuk 4 nader toegelicht.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen waaraan 13 nationale belangen zijn gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van de deze 13 nationale belangen.

doel   nationaal belang  
1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland
 
een excellente ruimtelijk- economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's;
ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen ;
efficiënt gebruik van de ondergrond.
 
2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
 
een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.  
3. het waarborgen van een leefbare en veilige
omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden behouden zijn
 
verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
 

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt leidend in de gebiedsontwikkeling. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:

  • het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin vooralsnog opgenomen:
    • 1. Rijksvaarwegen;
    • 2. het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
    • 3. militaire terreinen en -objecten;
    • 4. de Wadden;
    • 5. de kust (inclusief primaire kering);
    • 6. de grote rivieren;
    • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
    • 8. Elektriciteitsvoorziening;
    • 9. Ecologische hoofdstructuur;
    • 10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
    • 11. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), en
    • 12. de werelderfgoederen.

De opname van het nationale belang 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.

  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als procesvereiste opgenomen in het Bro.

 

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn (of worden) opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie), door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Relevantie voor het plangebied

Het nationaal ruimtelijk beleid vormt het uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan. Voor zover van belang voor het plangebied worden de onderwerpen uit het Barro vertaald in de regels van het bestemmingsplan. Dit geldt met name voor de thema's grote rivieren en de Nieuwe Hollandse Waterlinie (werelderfgoederen). Deze onderwerpen komen in respectievelijk paragrafen 4.2 Water en 4.5 Cultuurhistorie nader aan de orde.

3.2.2 Nationaal Milieubeleidsplan 4

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 is een beleidscyclus gestart met een - over meerdere decennia vol te houden - pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;
  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
  • transitie naar duurzame landbouw.

Dit NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

Relevantie voor het plangebied

De kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt enerzijds bepaald door de in de omgeving aanwezige voorzieningen, anderzijds door een goede ruimtelijke afstemming. Er dient zorgvuldig met de leefomgeving omgegaan te worden en in het bestemmingsplan dient de kwaliteit van de leefomgeving gewaarborgd te worden. In hoofdstuk 4 is nader ingegaan op de uitvoeringsaspecten en wordt aangegeven hoe de kwaliteit van de leefomgeving gewaarborgd is.

3.2.3 Beleidslijn grote rivieren

In 1996 is de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. De doelstelling van de Beleidslijn is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. In 1997 is deze beleidslijn gewijzigd. Bij besluit van 4 juli 2006 is de beleidslijn opnieuw herzien en is haar naam gewijzigd in Beleidslijn Grote Rivieren. Deze herziening bestond uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien dat nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit.

Van belang bij de Beleidslijn Grote Rivieren is het onderscheid in stroomvoerend en waterbergend rivierbed. In het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is wordt onder meer toestemming gegeven voor riviergebonden activiteiten voor de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, de realisatie van natuur, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen. In het bergend regime wordt toestemming gegeven voor activiteiten indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen als gevolg van de activiteit zo gering mogelijk is. Daarnaast moeten resterende waterstandeffecten of de afname van bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij financiering en realisering gezekerd zijn.

Relevantie voor het plangebied

Het voorliggend plangebied is gelegen binnen de zone 'stroomvoerend regime van de Waal' van de beleidsregels grote rivieren. Daarom is vroegtijdig overlegd met Rijkswaterstaat. Omdat er sprake is van vervanging van een bestaande functie en bebouwing, past de ontwikkeling binnen de beleidslijn. In aanvulling op het vroegtijdige overleg wordt Rijkswaterstaat vanzelfsprekend ook betrokken in de watertoetsprocedure (zie hiervoor paragraaf 4.2).

3.2.4 Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, ook vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, onder andere ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.

In september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 horen ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen. De gemeente Woudrichem heeft in dit kader een eigen archeologiebeleid ontwikkeld welke de archeologische basis vormt voor elk bestemmingsplan.

Relevantie voor het plangebied

Eventuele ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dienen te worden getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. In dat kader is archeologisch onderzoek uitgevoerd dat nader wordt toegelicht in paragraaf 4.4 Archeologie.

3.2.5 Modernisering monumentenzorg

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). Wat voor archeologie geldt, gaat voor al het cultureel erfgoed gelden. De volgende regel is dan kracht:

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Dit betekent dat voor gemeenten er de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreide eigen beleid. De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. Daar waar mogelijk worden de karakteristieke elementen beschermd.

Relevantie voor het plangebied

De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. De cultuurhistorische waarden worden beschermd middels de daarop toegespitste bestemmingen of met specifieke aanduidingen. Voor onderhavig bestemmingsplan betreft dit vrijwaringszones voor het schootsveld van de vesting en voor de molenbiotoop van de molen Nooit Gedagt.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

Bij de ruimtelijke keuzes zijn de kernkwaliteiten van de provincie sturend. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De provincie wil de contrasten tussen klei, zand en veenontginning versterken.

In de structuurvisie wordt uitgegaan van concentratie van verstedelijking. Bovenregionale bedrijventerrein- en woningbouwopgaven worden opgelost in het stedelijk concentratiegebied. In het overig stedelijk gebied is verdere verstedelijking alleen mogelijk om te voorzien in eigen behoefte.

Binnen de Structuurvisie ruimtelijke ordening wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt als 'Accentgebied agrarische ontwikkeling' met als perspectief 'gemengd landelijk gebied'. Het gemengd landelijk gebied is een veelzijdige gebruiksruimte. Ontwikkelingen, zoals wonen, werken, (historische) landgoederen, recreatie en toerisme, passen qua aard, schaal en functie bij de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten.

De ontwikkeling van functies is in beginsel alleen mogelijk op vrijkomende locaties. Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties. Binnen de gebieden met een medefunctie voor waterberging wordt de ontwikkeling van functies afgestemd op deze waterbergende functie. De inrichting van de gebieden draagt bij aan de identiteit van het landschap.

Het plangebied en de zone hier rondom heen, ten oosten van de kern Woudrichem, behoort tot de groenblauwe structuur. De gebieden worden in samenhang met de omliggende waarden ontwikkeld. De inrichting van het water en de watersystemen draagt bij aan de identiteit van het landschap in het gebied. Het gaat bijvoorbeeld over de relatie met historische elementen zoals kades en inundatievlaktes, het creëren van natuur, het vormgeven van een mooie overgang stad-land of een landschapsinrichting op een eigentijdse wijze. Door de inrichting van een robuuste groenblauwe structuur waarbij natuurgebieden en waterbergingsgebieden in samenhang met het watersysteem worden ontwikkeld, kunnen de klimaateffecten op het waterbeheer beter worden opgevangen.

Relevantie voor het plangebied

Het plangebied is gelegen in de groenblauwe structuur en het gebied dient derhalve in samenhang met de omliggende waarden te worden ontwikkeld. In de planvorming is hiermee rekening gehouden, onder andere ten aanzien van water.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

Provinciale Staten hebben op 18 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De onderwerpen die in de Verordening Ruimte staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Relevant vanuit de Verordening ruimte is dat het plangebied is aangewezen als:

  • 1. 'Rivierbed' op de themakaart 'Water' (zie uitsnede in afbeelding 3.1);
  • 2. 'Groenblauwe mantel' op de themakaart 'Natuur en landschap' (zie uitsnede in afbeelding 3.2) ;
  • 3. 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' op de themakaart 'Cultuurhistorie' (geldt voor het gehele plangebied en omgeving ten westen van de Afgedamde Maas).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0008.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede themakaart 'Water'

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.wchmbp201402-VSG1_0009.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede themakaart 'Natuur en landschap '

Aan deze aanduidingen zijn bepalingen gekoppeld die van toepassing zijn voor het opstellen van een bestemmingsplan. Op bovengenoemde thema's en de daaraan gekoppelde bepalingen wordt nader ingegaan in respectievelijk de paragrafen 4.2 Water, 4.3 Ecologie en 4.5 Cultuurhistorie.

Relevantie voor het plangebied

Voor zover van toepassing op het plangebied zijn de bepalingen uit de verordening verwerkt in de regels van het bestemmingsplan. De ontwikkeling behelst een bestaande functie en vervangende nieuwbouw hiervoor. Het plan is uitgewerkt in overleg met Rijkswaterstaat en de monumentencommissie om de waterbelangen en de cultuurhistorische waarden zo goed mogelijk te beschermen.

3.3.3 Structuurvisieplus Land van Heusden en Altena

De gemeenten Aalburg, Werkendam, Woudrichem en het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch (tegenwoordig waterschap Rivierenland) hebben gezamenlijk een StructuurvisiePlus opgesteld (vastgesteld september 2004). Het plan is bedoeld om onder andere de volgende knelpunten binnen het Land van Heusden en Altena op te lossen:

  • er is behoefte aan meer ruimte voor bedrijven waarbij uitgangspunt is om te komen tot een regionaal bedrijventerrein;
  • er zijn knelpunten in het waterbeheer binnendijks en de ruimtevraag voor de waterafvoer in de benedenrivier vraagt om een regionale oplossing;
  • de verkeerssituatie langs de A27 levert veel hinder op voor de bewoners van de regio. De StructuurvisiePlus voorziet in een oplossing van dit vraagstuk voor wat betreft de aansluitingen aan de A27. De Rijksoverheid dient de fileproblematiek op de Rijksweg zelf op te lossen;
  • in de StructuurvisiePlus wordt een globale oplossing gegeven over de wijze waarop woningbouw in het Land van Heusden en Altena gestalte dient te krijgen.

Daarnaast hebben de overheden in het Land van Heusden en Altena met de opstelling van deze StructuurvisiePlus drie plussen voor ogen:

  • Aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • Vernieuwing en afstemming van het ruimtelijke beleid van de gemeenten, het waterschap en de provincie;
  • Het verkrijgen van een breed draagvlak door een breed, open en interactief planproces.

Met betrekking tot de kernen speelt leefbaarheid een grote rol. Om deze op peil te

houden, wordt in de StructuurvisiePlus aandacht geschonken aan de volgende aspecten:

  • Het geheel eigen karakter en autonome positie van elke kern;
  • De aanwezigheid van sociale structuren en hechte samenlevingsverbanden;
  • Voldoende woningvoorraad, toegesneden op de specifieke behoefte van verschillende doelgroepen;
  • De aanwezigheid en bereikbaarheid van diverse voorzieningen, zowel commerciële als maatschappelijke voorzieningen;
  • De aanwezigheid van (een gevoel van) veiligheid.

Met betrekking tot de leefbaarheid, het wonen, de zorg en welzijn is er een onderverdeling gemaakt in de kernen. Woudrichem is bij de A-kernen opgenomen vanwege de positie als bestuurscentrum en vanwege de impuls die een cultureel centrum binnen de vesting zou kunnen geven.

Het ruimtelijke beleid is gericht op de spreiding van zorg- en welzijnsvoorzieningen en een evenwichtige verdeling van de nieuwe woningen over de verschillende kernen.

Voorzieningenstructuur 

De voorzieningen worden gebundeld in een viertal hoofdkernen (A-kernen): Werkendam, Woudrichem, Almkerk en Wijk en Aalburg. Daarnaast zijn er B-kernen met een bescheiden voorzieningenpakket, vooral op maatschappelijk vlak: zorg, school, sport, dorpshuis.

Specifieke uitgangspunten Woudrichem

Woudrichem is een uniek vestingstadje. Ruimtelijke kwaliteiten dienen onverkort gehandhaafd te worden. Wel is een actievere beleving van de vestingstad mogelijk. Het aantrekken van kleinschalige activiteiten en het versterken van de culturele uitstraling zijn belangrijke doelen voor Woudrichem. Maatregelen om ruimte voor de rivier te creëren kunnen op termijn kansen bieden voor waterrecreatie en daarmee zorgen voor een nieuw perspectief voor de stad.

Op 25 juni 2013/2 juli 2013 is de nieuwe intergemeentelijke Structuurvisie "Land van Heusden en Altena"gewijzigd vastgesteld. De vorige StructuurvisiePlus ‘Land van Heusden en Altena’ (vastgesteld in 2004) is geactualiseerd en op onderdelen bijgesteld. De visie geeft aan hoe de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem tot 2025 omgaan met thema’s als wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid en verkeer en mobiliteit. Het beleid ten aanzien van de watersport en de watersportvereniging is hierin ongewijzigd.

Relevantie voor het plangebied

De ruimtelijke kwaliteit van Woudrichem als vestingstad moet gehandhaafd blijven. Hiertoe is in de regels een regeling opgenomen ter bescherming en instandhouding van deze waarden.

3.3.4 Regionale beleidsvisie toerisme en recreatie

Op 29 maart 2011 is de regionale beleidsvisie toerisme en recreatie "Land van Heusden en Altena Ongezien, Ongewoon, Ongekend" vastgesteld door de gemeenteraad van Woudrichem. De kernwaarden van onze streek die onze identiteit bepalen zijn:

  • Blauw: natuurlijk
  • Divers: verrassend
  • Sober: eerlijk
  • Kleinschalig: menselijk

Water, natuur en cultuur(historie) mogen gezien worden als de trots van de regio en zijn zo belangrijke ingrediënten voor een beter herkenbare streek. De focus ligt in het Land van Heusden en Altena op Nationaal Park de Biesbosch en de waterbeleving, óók in de regio en Vestingstad Woudrichem en het overig cultuurhistorische erfgoed. In de visie zijn kwalitatieve streefbeelden en kwantitatieve streefcijfers geformuleerd. In kwalitatief opzicht wordt gestreefd naar:

  • Meer, in het landschap passende vormen van verblijf;
  • Een diversiteit aan kleinschalige bezoekpunten die ook goed middels routestructuren met elkaar verbonden zijn;
  • Meer en gevarieerde horeca, vooral aan het water en met voorzieningen voor kinderen;
  • Moderne infotainment over de bijzonderheden van de streek.

De doelgroepen die men wil bereiken zijn:

  • Dagtoeristen: (lokale inwoners uit de omliggende regio's, vooral fietsers (vijftigplussers) met belangstelling voor natuur, landschap, cultuur en dagtochtjes
  • Verblijfsrecreanten; camping, B&B, hotel
  • Watersporters: ligplaatshouders en passanten
  • Groepen

In de visie is een actieprogramma met de volgende inhoudelijke doelstellingen opgenomen:

  • Het zoveel mogelijk (uniform) uitdragen van de vastgestelde identiteit en het versterken van het gewenste imago, onder meer door meer, betere en efficiëntere promotie;
  • Het realiseren van een groei van recreatie en toerisme met gemiddeld 1,5% per jaar (in termen van bestedingen en werkgelegenheid);
  • Het creëren van heldere en stimulerende voorwaarden waarbinnen de recreatie, het toeristisch bedrijfsleven en ondernemende burgers de kansen kunnen benutten;
  • Het initiëren van een sterkere organisatiestructuur, met meer regie, betere taakafbakening tussen de gemeenten en de toeristisch-recreatieve sector en tussen de regio en haar omgeving;
  • Het uitvoeren van het actieprogramma dat gericht is op het realiseren van de vier bovengenoemde doelstellingen, de gekozen ontwikkelingsthema's en doelgroepen.

De realisatie van een clubgebouw voor de watersportvereniging vind aansluiting op het toeristische beleid. Het is een aan het water en de natuur verbonden vorm van verblijf nabij de vesting Woudrichem en een bij het gebied passend bezoekpunt. Daarnaast wordt de waterbeleving verbeterd. Uitgangspunt is wel dat het gebouw toegankelijk is voor zowel ligplaatshouders als passanten en bezoekers en recreanten, de doelgroepen uit de visie.

Relevantie voor het plangebied

Dit bestemmingsplan past binnen de regionale beleidvisie toerisme en recreatie.

3.3.5 Landschapsbeleidsplan Land van Heusden en Altena

De visiekaart van het Landschapsbeleidsplan voor het Land van Heusden en Altena geeft een doorvertaling van een aantal eerdere plannen, zoals het 'Panorama Kraayenhof' en het 'Gebiedsplan Wijde Biesbosch'. zijn bovengenoemde plannen doorvertaald.

Het nieuwe landschapsbeleidsplan heeft tot doel:

  • het weergeven van een wenselijk ruimtelijke toekomstbeeld voor het gehele Land van Heusden en Altena op basis waarvan de Samenwerking Vitaal Altena met projecten aan de slag kan;
  • het toetsen van initiatieven van derden in het buitengebied;
  • de uitwerking van een uitvoeringsprogramma voor het Groen Blauw Stimuleringskader Noord-Brabant;
  • de uitwerking van gemeentelijke plannen voor de aanleg en het beheer van wegbeplantingen.

Het landschapsbeleidsplan is op 28 oktober 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van Woudrichem.

Relevantie voor het plangebied

Het Landschapsbeleidsplan geeft geen specifieke beleidsdoelen rondom de watersportvereniging.

3.3.6 Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan Land van Heusden en Altena

Het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (kortweg GVVP) is vastgesteld door de gemeenteraad van Woudrichem op 17 mei 2011. Het GVVP is opgebouwd rond drie hoofdpijlers: leefbaarheid, verkeersveiligheid en bereikbaarheid. Het principe 'Verkeer op de juiste plaats' geldt bij deze drie thema's als uitgangspunt.

De ten aanzien van het beoogde plan relevante doelstellingen binnen deze thema's zijn als volgt:

Leefbaarheid

  • Bij het nemen van verkeersmaatregelen wordt rekening gehouden met de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. Dit kan door gebruik te maken van natuurlijke materialen of landschappelijke en/of historische elementen oftewel 'natuurlijk sturen'. Met particuliere milieuvriendelijke initiatieven wordt in de basis positief omgegaan. Bij gemeentelijke investeringen worden milieueffecten meegewogen;
  • Onnodige verkeersoverlast moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Op routes die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het verkeer wordt terughoudend omgegaan met verkeersbelemmerende maatregelen. In overige gebieden zijn maatregelen mogelijk om verkeersoverlast tegen te gaan;
  • Wanneer er te weinig parkeerplaatsen aanwezig zijn, dient een afweging te worden gemaakt tussen behoud van de kwaliteit van de openbare ruimte en inname van de groenvoorzieningen;
  • Bij voorzieningen moeten voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;
  • Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • Uitgangspunt voor het parkeren van vrachtwagens is dat de gemeente niet voorziet in vrachtautoparkeerplaatsen. De gemeenten zijn wel bereid om mee te denken bij het ontwikkelen van particuliere initiatieven op het gebied van vrachtwagenparkeren.

Bereikbaarheid

  • De auto is de primaire vervoerswijze binnen het gebied. Het faciliteren van de auto is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Op doorgaande routes (gebiedsontsluitingswegen) moet de doorstroming in orde zijn;
  • Om de veiligheid en bereikbaarheid voor voetgangers, in het bijzonder kinderen en ouderen, te waarborgen is het belangrijk dat waar dat nodig is goede voetgangersvoorzieningen aanwezig zijn.

Relevantie voor het plangebied

Het plan past binnen de doelstellingen van het GVVP.

3.3.7 Notitie parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem

De gemeenteraad heeft op 17 mei 2011 de Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem vastgesteld. De nota fungeert als toetsingskader bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen en bij de toekenning van gehandicaptenparkeerplaatsen.

Bij het opstellen en hanteren van de parkeernormen voor Aalburg, Werkendam en Woudrichem gelden de volgende uitgangspunten:

  • de parkeernormen in dit document zijn gebaseerd op de richtlijnen van de CROW (publicatie 182, Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering, september 2008);
  • de parkeernormen van het CROW zijn afgestemd op het autobezit in Aalburg, Werkendam en Woudrichem;
  • bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoende parkeerplaatsen aangelegd worden om minimaal de eigen parkeerbehoefte op te vangen. Op deze wijze wordt parkeeroverlast in de omgeving voorkomen. Hierbij moeten de parkeervoorzieningen niet alleen na realisatie, maar ook op lange termijn voldoen.

Voor de parkeernormen wordt verwezen naar de notitie.

Relevantie voor het plangebied

In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat bij nieuwbouw of uitbreiding in voldoende parkeerplaatsen moet worden voorzien.

3.3.8 Nota archeologie

Om te komen tot gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie is, in opdracht van de samenwerkende gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem, in 2010 door Archeologisch Adviesbureau RAAP een archeologie kaart en een cultuurhistorie kaart vervaardigd met een bijbehorende toelichting. De archeologiekaart is vervolgens vertaald naar een beleidskaart welke het uitgangspunt vormt voor het archeologiebeleid van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem.
De archeologische beleidskaart bestaat uit meerdere archeologische kaarteenheden variërend van archeologische waarde, hoge archeologische verwachting tot lage archeologische verwachting. Op de beleidskaart is vervolgens per kaarteenheid de categorie en de vrijstellingsgrens vastgelegd. Deze ondergrenzen geven aan bij welke omvang en diepte van een bodemingreep van tevoren archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
De beleidskaart, nota archeologie en de erfgoedverordening vormen samen het beleidsinstrumentarium voor borging van het aspect archeologie.

Relevantie voor het plangebied

In de bestemmingsregeling zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de bescherming van de archeologische waarden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Erfgoedverordening gemeente Woudrichem

Op 27 maart 2012 is de erfgoedverordening van de gemeente Woudrichem in werking getreden. In de gemeentelijke erfgoedverordening staan voorschriften en regels met betrekking tot cultureel erfgoed, zowel voor monumenten, archeologie als het cultuurlandschap. Eveneens zijn de wettelijke taken van de gemeente met betrekking tot Rijksmonumenten nader uitgewerkt. De regels over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en archeologische verwachtingsgebieden, en weigeringsgronden voor het afgeven van een omgevingsvergunning zijn ook opgenomen in de erfgoedverordening.

Relevantie voor het plangebied

In de bestemmingsregeling zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de bescherming van de cultuurhistorische en de archeologische waarden. Het ontwerp van de ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is met zorgvuldigheid en aandacht voor het cultureel erfgoed en in overleg met enkele erfgoedpartners tot stand gekomen.

3.4.2 Waterplan gemeente Woudrichem

Het Waterplan Woudrichem heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de waterpartners (gemeente, waterschap, provincie, Brabant Water) op elkaar af te stemmen. Het waterplan bevat de gezamenlijke visie van de waterpartners op het gewenste waterbeheer binnen de kernen van de gemeente en het landelijk gebied. Daarnaast is in het waterplan een pakket aan maatregelen opgenomen dat het waterbeheer in Woudrichem moet verbeteren.

Tevens is het van belang dat niet alleen de waterbeheerders maar ook de mensen die dagelijks met het water te maken hebben zich bewust zijn van water. Zo zorgt de gemeente voor een breed gedragen plan.

Het waterplan is opgebouwd rondom zeven thema's, waarvan de volgende van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling:

Water in de ruimtelijke ordening

In dit thema is gekeken naar de rol van water in de inrichting en uitbreiding van de bebouwing in de gemeente. De gemeente en het waterschap willen een goed gezamenlijk toetskader hanteren zodat bij ontwikkelingen de randvoorwaarden voor water in een vroeg stadium bekend zijn en het samenwerkingsproces goed verloopt.

Riolering en het afkoppelen van hemelwater

In dit thema komen de rioleringssituatie en de mogelijkheden voor afkoppelen aan bod. De gemeente en het waterschap gaan waterkwaliteitsknelpunten door overstorten nader onderzoeken en indien noodzakelijk aanpakken.

Recreëren en beleven van water

Dit thema is ingevuld met het benadrukken van de leuke kanten van water. De gemeente en het waterschap faciliteren en enthousiasmeren recreatie op en langs het water.

Voor elk thema is in het waterplan een visie opgesteld en hier is vervolgens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld.

Relevantie voor het plangebied

In het kader van de waterwet is een watertoets opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1 en wordt toegelicht in paragraaf 4.2.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet worden onderzocht. Om die reden is in het vorige hoofdstuk aandacht besteed aan verschillende beleidsstukken. In dit hoofdstuk wordt getoetst aan sectorale regelgeving, zoals verschillende milieugerelateerde ontwerpen, erfgoed, ecologie, water en economische uitvoerbaarheid.

4.1 Milieu

De laatste jaren is in toenemende mate het besef gegroeid dat ruimtelijke ordening en milieu twee beleidsvelden zijn die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit.

4.1.1 Bodem

Algemeen

Belangrijkste uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de functie die men erop wil ontplooien.

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. Niet elke verontreiniging is een risico voor de menselijke gezondheid. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is verankerd in en afdwingbaar via de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Middels het Activiteitenbesluit dient een verwaarloosbaar bodemrisico te worden gerealiseerd. Hierdoor wordt bodemverontreiniging voor komen. Het Activiteitenbesluit milieu grijpt terug op de Wet milieubeheer en de Waterwet.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Onderzoek

Ter plaatse van de locatie van het nieuwe clubgebouw is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inpijn-Blokpoel Milieu BV, november 2014). Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem bestaat uit een zandige bovengrond en een kleiige ondergrond, welke beiden puinhoudend zijn. Tevens zijn in zowel boven als ondergrond verontreinigingen aangetroffen met zware metalen en PAK. Ook het grondwater blijkt verontreinigd. Het verkennend bodemonderzoek stelt dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw van het clubgebouw.

Het onderzoek richt zich echter niet op de bron van de aangetroffen verontreiniging (wellicht de functie van het gehele terrein) en bestrijkt slechts het toekomstig bouwvlak. Aanvullend onderzoek wordt derhalve toch noodzakelijk geacht.

De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan consequenties hebben bij eventuele grondafvoer. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.

Conclusie

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de grond en het grondwater verontreinigingen bevatten, aanvullend onderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht. Dat aanvullend onderzoek wordt bij vaststelling van het bestemmingsplan verwerkt.

4.1.2 Lucht

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). In dit hoofdstuk heeft Nederland de Europese kaderrichtlijn (1996/62/EG), de eerste dochterrichtlijn (1999/30/EG) en de tweede dochterrichtlijn (2000/69/EG) geïmplementeerd in nationale wetgeving. Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Onderzoek

Als gevolg van onderhavig plan treden er slechts zeer beperkte wijzigingen op in de verkeersbewegingen. Het nieuwe clubgebouw ligt in de directe omgeving van het eerdere (drijvende) clubgebouw en de te slopen werfschuur. Omdat het vervangende nieuwbouw betreft gelden hiervoor geen beperkingen vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Er is geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Andersom wanneer ontwikkelingen plaatsvinden van geluidproducerende functies dient ook aangetoond te worden dat deze functies geen negatieve effecten hebben op in de omgeving gelegen geluidgevoelige functies.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, wegverkeerslawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden.

Onderzoek

De watersportvereniging herbergt geen geluidgevoelige functies, derhalve zijn er geen effecten van het direct ten oosten van het plangebied gelegen bedrijventerrein Woudrichem-Oost op het plangebied.

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet mogelijk. Wel kan er sprake zijn van akoestische uitstraling vanuit het nieuwe clubgebouw naar geluidsgevoelige objecten in de omgeving. De nieuwe locatie van het clubgebouw ligt echter verder verwijderd van geluidsgevoelige objecten - met name de woningen in de vesting - dan de locatie van het huidige clubgebouw. De botenhellingen kunnen ook geluidseffecten hebben. De ligging van deze hellingen veranderd echter niet.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten ten aanzien van geluid op de omgeving.

Conclusie

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. En het plan heeft geen negatieve effecten ten aanzien van geluid op de gomgeving. De Wet geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.4 Milieuzonering

Algemeen

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.

In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Het werfterrein van de W.S.V. valt onder bedrijfscategorie 3. Op het werfterrein uit te voeren activiteiten zoals het afspuiten van jachten en het verzamelen van afval zijn activiteiten met de grootste impact op de omgeving. Dat betekent dat er minimaal 100 meter afstand moet zijn tussen het werfterrein en de gevel van woningen.

De ligging van het werfterrein wijzigt niet en is op geruime afstand van woningen gelegen. De meest nabijgelegen woonbestemming bevindt zich op circa 130 meter van het plangebied.

Het bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het bestemmingsplan Kom Woudrichem – Oudendijk. In dit bestemmingsplan zijn bedrijven met milieucategorie 3 en hoger specifiek aangeduid. Daarom gebeurt dit ook in dit bestemmingsplan voor de jachthaven.

Conclusie

Het werfterrein van de W.S.V. valt onder bedrijfscategorie 3, de begrenzing van dit terrein verandert niet en is op geruime afstand van woongebied gelegen. De milieuzoneringen leveren geen beperkingen op, het plan is op het vlak van milieuzoneringen uitvoerbaar.

4.1.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen en inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Mede op basis hiervan is het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, bepaald.

Regelgeving

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb sluit aan bij het Bevi en gaat uit van PR en GR. Binnen de PR 10-6 mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden en binnen het invloedsgebied (of inventarisatieafstand) dient het groepsrisico berekend enverantwoord te worden.

Onderzoek

In het kader van de nieuwe bestemmingsplannen dient een inventarisatie van mogelijke risicobronnen (zowel bedrijven als transport van gevaarlijke stoffen) plaats te vinden en dient bepaald te worden wat de gevolgen/consequenties van de aanwezigheid van mogelijke risicobronnen zijn. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • a. bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • b. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • c. vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Op de provinciale risicokaart zijn de risico's opgenomen, die bij een ongeval mogelijk meerdere slachtoffers maken. Op de kaart is te zien of er gebouwen in een risicocontour staan. Ook zijn locaties aangegeven waarin zich veel mensen bevinden die bij een ramp hulp nodig hebben.

Bedrijven

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die als een risicobron zijn aan te merken.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn voor waterwegen vaste veiligheidsafstanden (PR 10-6 contouren) en risicoplafonds voor berekening van het groepsrisico genoemd. Vervoer gevaarlijke stoffen vind niet plaats over de Afgedamde Maas. Over de Waal worden wel gevaarlijke stoffen vervoerd. Vervoer gevaarlijke stoffen via leidingen vind in en in de nabijheid van het plangebied niet plaats.

Plaatsgebonden risico

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is opgenomen dat de Waal geen PR 10-6 contour buiten de oeverlijn heeft. Aan de eisen van het plaatsgebonden risico wordt dus voldaan.

Groepsrisico

Voor de Waal (in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gecategoriseerd als "zwarte route") geldt dat groepsrisicoberekening- en verantwoording alleen relevant is wanneer de bevolkingsdichtheid in de directe omgeving hoger is dan 1500 pers/ha. dubbelzijdig of 2250 pers./ha. enkelzijdig (Eindconcept Basisnet Water).

De ontwikkeling in het bestemmingsplan voorzien niet in dergelijke personendichtheden. De Waal heeft dus geen relevant groepsrisico in relatie tot de voorziene ontwikkelingen.

Conclusie externe veiligheid

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Water

Algemeen

Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.

Regelgeving

Op verschillende niveaus is beleid ten aanzien van water geformuleerd. Hier wordt het beleid kort samengevat.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Het Nationaal Waterplan is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer.

Provinciaal Waterplan

Op 20 november 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Waterplan 2010-2015 ‘Waar waterwerkt e n leeft’ vastgesteld. Het Provinciaal Waterplan is op 22 december 2009 in werking getreden. Het waterplan heeft de status van structuurvisie. De hoofddoelen uit het beleid zijn:

  • schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen;
  • adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen;
  • Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).

Waterschapsbeleid

Het beleid van het waterschap beweegt zich binnen de kaders die in het hoger (met name provinciaal) waterbeleid zijn aangegeven. Het waterschap Rivierenland heeft als haar beleidsplan het ‘Waterbeheerplan 2010-2015’. Het Waterbeheerplan 2010-2015 is vastgesteld op 30 oktober 2009 (van kracht per 22 december 2009, geldig tot 22 december 2015). Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan bouwt vooral voort op het bestaande beleid.

Daarnaast zijn er nieuwe onderwerpen waarover nog niet eerder is besloten. Nieuwe onderwerpen met belangrijke financiële consequenties zijn:

  • maatregelen voor zwemwater;
  • maatregelen voor de natuur:
      • a. in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;
      • b. in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;
      • c. in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur
  • normenstudies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario’s;
  • actualisatie van 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.

Rijkswaterstaat

Naast het waterschap is ook Rijkswaterstaat beheerder van een deel van het water en het buitendijksgebied. Rijkswaterstaat is beheerder van de Boven Merwede en de Afgedamde Maas. Zij ziet toe op een veilige en ongehinderde afvoer van water. Naast waterbeheerder is Rijkswaterstaat ook vaarwegbeheerder van de genoemde wateren. Deze wateren maken onderdeel uit van het vaarwegennet. Rijkswaterstaat ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van de scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg.

Watertoets

Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. In een waterparagraaf wordt een beschrijving van het huidige watersysteem gegeven en de vertaling van het beleid naar het bestemmingsplan in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van de watertoets is dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen. Het gaat hierbij om de thema's: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud. Het gaat dus niet om een toets achteraf, maar om vroegtijdige en actieve inbreng van de waterbeherende instanties bij de planvorming. Hiervoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig.

Onderzoek

Ten behoeve van de planvorming heeft reeds in een vroegtijdig stadium overleg plaatsgevonden met de waterbeherende instanties, zowel Rijkswaterstaat als het waterschap. De resultaten van dit overleg zijn opgenomen in de watertoets (zie bijlage 1).

Uit de watertoets blijkt het volgende:

  • a. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen grondwaterstand verlagende of verhogende effecten als gevolg.
  • b. Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de terreinverharding wordt beschouwd als schoon wanneer rekening wordt gehouden met het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen. Dit water kan direct worden afgevoerd naar het omliggende oppervlaktewater.
  • c. In principe zijn niet-riviergebonden activiteiten niet toegestaan in het stroomvoerend regime. In afwijking hiervan kunnen onder voorwaarden toch (kleine) ontwikkelingen worden vergund. Het clubgebouw watersportvereniging kan vallen onder uitzonderingsgevallen voor vervangen/verplaatsing, mits de functie gelijk blijft. Dan mag het nieuwe clubgebouw niet groter zijn dan de bestaande gebouwen (incl. drijvend object) + 10% (het gaat hier om de inhoud van de feitelijke gebouwen). Toename van de oppervlakteverharding telt ook mee voor de inhoud. Door de gemeente wordt erop toegezien dat het nieuwe clubgebouw aan bovenstaande criteria voldoet, waardoor de ontwikkeling vergunbaar is. Zodra het definitieve ontwerp bekend is kan bovenstaande worden getoetst.
  • d. De vuilwaterafvoer van het nieuwe clubgebouw dient gescheiden van de hemelwaterafvoer worden verwerkt.
  • e. De voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen binnen de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de waterkering.
  • f. Het nieuwe clubgebouw van de watersportvereniging is gelegen binnen de 'vrijwaringszone waterweg'. Dit betekent dat aangetoond moet worden waarom het nieuwe gebouw binnen de vrijwaringszone gebouwd kan worden zonder de vaarweg- en scheepvaartbelangen in het geding te brengen. Het voornemen is nautisch getoetst door Rijkswaterstaat. Per e-mail (d.d. 4-11-2014) heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat er nautisch gezien geen bezwaren zijn tegen de vervangende nieuwbouw van het clubgebouw op de aangegeven locatie.

Binnen het plangebied is geen bestemming 'Water' opgenomen, maar in de directe omgeving van het plangebied is wel water gelegen. Op het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Rivierbed' van toepassing, en is een gebiedsaanduiding opgenomen ten aanzien van de vaarweg.

Conclusie

Het watertoetsproces heeft integraal onderdeel uitgemaakt van de planvorming. In de regels en op de verbeelding is ten behoeve van het water de dubbelbestemming 'Waterstaat - Rivierbed' en de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen.

4.3 Ecologie

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de bebouwde kom vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en parken. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in bebouwd gebied wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.

De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Ecologische Hoofdstructuur

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen.

De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Onderzoek

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan heeft natuuronderzoek plaatsgevonden (zie Bijlage 2). Onderstaand een samenvatting van de bevindingen uit dit natuuronderzoek.

Soortenbescherming

Algemene broedvogels

Er zijn tijdens het veldbezoek geen vogels met jaarrond beschermde nesten in en rond de gebouwen aangetroffen. Wel zijn een heel aantal andere nesten aangetroffen. Met deze overige broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Vleermuizen

Alle vleermuissoorten zijn zwaarder beschermd door de Flora- en faunawet. Bij het slopen van bebouwing en het kappen van vooral oudere bomen dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. Gebouwbewonende vleermuizen verblijven met name in spouwmuren, onder dakbetimmering of op zolders. Boombewonende vleermuizen verblijven in gaten, holen of scheuren van voornamelijk grote bomen.

Uit het natuuronderzoek blijkt dat de kans dat vleermuizen gebruik maken van de huidige werfschuur van WSV Woudrichem minimaal is.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen ten westen van het Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem (Habitatrichtlijn). Het Natura 2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem bestaat uit drie aparte deelgebieden. Het deelgebied Loevestein ligt rond het gelijknamige slot en bestaat uit graslanden en moeras in de uiterwaarden van de Waal en de Afgedamde Maas. Het Natura 2000 gebied heeft in zijn geheel een rijke visfauna. In de directe omgeving zijn geen Vogelrichtlijngebieden te vinden.Vanwege de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geen negatief effect op Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld en Kornsche Boezem verwacht. De ruimtelijke ontwikkeling heeft een beperkte invloed (bijv. in de vorm van geluidsverstoring) en mogelijk enkel op de directe omgeving van het plangebied. De effecten volgens de Effectenindicator op de website van het Ministerie van EZ worden niet verwacht op het Natura 2000 gebied.

Rondom het plangebied bevinden zich delen van de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft onder meer buitendijkse gebieden en oude dijken. De EHS maakt geen onderdeel uit van het plangebied; de ruimtelijke ontwikkeling heeft derhalve geen gevolgen voor de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. De EHS-gebieden in de omgeving ondervinden tevens geen gevolgen van het projectvoornemen.

Op basis van de Verordening ruimte, heeft het plangebied op de kaart 'Natuur en Landschap' de aanduiding 'groenblauwe mantel'. In hoofdstuk 4 en 6 van de regels van de verordening worden de eisen gesteld waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van onderscheidende gebieden en stelt daarnaast regels aan deze waarden. Wanneer werkzaamheden binnen het plangebied en de aanduiding 'groenblauwe mantel' zijn voorzien, dienen deze getoetst te worden aan de regels, zoals opgenomen in artikel 9.1 overige zone - Groen Blauwe Mantel van dit bestemmingsplan. Eventueel is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk.

Conclusie

Uit de natuurtoets volgt dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden voor de beoogde ontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de overige broedvogels. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.4 Archeologie

Algemeen

In 1992 heeft Nederland als een van de leden van de Raad voor Europa het verdrag van Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta betekende. Volgens het hoofdstuk “Archeologische monumentenzorg” uit de Monumentenwet 1988 is een gemeente verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen (buitenplanse omgevingsvergunningen en beheersverordeningen) rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden danwel monumenten.

Dit betekent dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd en overal aangetoond moet worden dat er geen bodemvondsten te verwachten zijn, conform het principe ‘de verstoorder betaalt’. De enige uitzonderingen die de wet biedt zijn projecten tot maximaal 100 m2.

Concreet houdt het bovenstaande in dat in een bestemmingsplan geregeld moet zijn dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen danwel bodemingrepen vooraf aan het verlenen van omgevingsvergunning middels een (archeologisch) onderzoek aangetoond is dat er geen archeologische vondsten in de bodem (meer) aanwezig zijn of dat deze (middels planaanpassing) in de bodem beschermd worden.

Regelgeving

In het landelijk beleid met betrekking tot archeologie is het bewaren van archeologische waarden in de bodem het uitgangspunt. Nederland heeft namelijk in 1992 het Verdrag van Valetta/Malta (zie paragraaf 3.2.4) getekend, waarin behoud van archeologische waarden in de bodem voorop staat. Met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is de Monumentenwet 1988 gewijzigd, waardoor het beleid met betrekking tot de archeologische monumentenzorg is vertaald in wetgeving.

Ter bescherming van de archeologische waarden kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. Tenslotte is ook een omgevingsvergunning benodigd voor het slopen van bouwwerken.

Zoals toegelicht in 3.3.8 heeft de gemeente Woudrichem heeft invulling gegeven aan het bepaalde in de Monumentenwet 1988 door gemeentelijk erfgoedbeleid op te stellen samen met de gemeenten Werkendam en Aalburg.
Op de archeologische beleidskaart is aangegeven in welke zones archeologische waarden aanwezig zijn of waar een kans bestaat dat deze aanwezig zijn. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende verwachtingswaarden, waarbij per categorie is aangegeven welke stappen in de archeologische monumentenzorgcyclus in eerste instantie dienen te worden doorlopen.


Volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. Om die reden is in het kader van voorliggend bestemmingsplan reeds een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd.

Onderzoek

Het archeologisch bureauonderzoek is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het archeologisch onderzoek volgt dat er op basis van de landschappelijke gegevens in het plangebied een verwachting is voor het aantreffen van archeologische resten uit de late middeleeuwen binnen de bovenste meter van de bodem. Deze mogelijk aanwezige resten worden beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeoloige’ in het bestemmingsplan. Deze dubbelbestemming stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het slopen en voor werken en werkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm.

Conclusie

Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het gebied kan worden vrijgegeven voor de geplande ontwikkelingen tot een diepte van 50 centimeter minus maaiveld.

4.5 Cultuurhistorie

Algemeen

De gemeente Woudrichem kent een groot aantal monumenten, archeologisch waardevolle terreinen en maakt deel uit van een Nationaal landschap. De Cultuurhistorische Waardenkaart zet karakteristieke landschappelijke kenmerken letterlijk ‘op de kaart’. Het bevordert de beleving van het landschap door aan te geven waar cultuurhistorische waardevolle aspecten van het landschap binnen en buiten de bebouwde kom gevonden kunnen worden.

Regelgeving

De provincie koestert haar ruimtelijk erfgoed, zoals landgoederen, heidevelden, oude klooster- en fabriekscomplexen, vestingwerken, monumentale bomen en bodemvondsten. Ze ziet dit erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hieronder valt ook het 'provinciaal cultuurhistorisch belang'. Het gaat hierbij om erfgoed dat van belang is voor de regionale identiteit. Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening.

Het is beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. De kaartlagen ‘cultuurhistorische vlakken’ en ‘complexen van cultuurhistorisch belang’ zijn ook opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant (zie ook paragraaf 3.3.2).

Tevens dient op grond van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en de Bro in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreide eigen beleid. De gemeente Woudrichem heeft een erfgoedverordening, waarin de lijnen ten aanzien van het omgaan met cultureel erfgoed in de gemeente zijn uitgezet. In dit bestemmingsplan is cultureel erfgoed verankerd door een beschrijving te geven van de cultuurhistorische waarden en deze waarden in de regels nader vast te leggen.

Belvedere

De Nieuwe Hollandse Waterlinie (Belvederegebied 36) is een planmatig inrichtings- en ordeningssysteem van uitzonderlijke universele betekenis. Ze bestaat uit een samenhangend geheel van negen inundatiekommen, die konden worden gereguleerd door dijken, kanalen, sluizen, dammen, inlaten, et cetera. De inundatiegebieden lagen tussen verschillende vestingsteden, en werden op strategische plaatsen versterkt door forten en andere bouwwerken. In het landschap markeren de forten de plaats van de verdedigingslinie. In de schootsvelden van de forten lagen de zogeheten verboden kringen waar alleen snel verplaatsbare houten gebouwen mochten worden opgetrokken. Veel van de hiervoor genoemde historische structuren en elementen is nog in een gave samenhang in het landschap aanwezig.

De Nieuwe Hollandse waterlinie is door de voormalige Staatssecretarissen Zijlstra (OCW) en Bleker (EL&I) geplaatst op de Voorlopige Lijst werelderfgoederen. Dit betekent dat deze zodanig uitzonderlijk en universeel van waarde is, dat ze een plaats verdienen op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Een plaats op de Voorlopige Lijst betekent dat het Rijk en de betrokken overheden, eigenaars en beheerders starten met de voorbereiding om deze erfgoederen de komende vijftien jaar te nomineren voor de Werelderfgoedlijst. Het Werelderfgoedcomité van UNESCO besluit of het de erfgoederen opneemt op de werelderfgoedlijst.

Juridische Regeling

De te beschermen cultuurhistorische waarden betreffen onder meer:

  • a. Vesting Woudrichem
  • b. Kazematten
  • c. Inundatiewerken
  • d. Inundatiegebied
  • e. het schootsveld rond de oude vesting
  • f. molen Nooit Gedagt

Binnen het plangebied zijn geen inundatiewerken of -gebieden en kazematten gelegen, de overige waarden worden hieronder toegelicht.

Vesting Woudrichem

De historische vesting is op basis van artikel 20 van de Monumentenwet in 1972 aangewezen als Beschermd stadsgezicht. Deze waarden worden met onderhavige ontwikkeling niet aangetast.

Schootsveld

Dit betreft terreinen rond een fort, vesting, of delen daarvan, die effectief met wapens kunnen worden bestreken en derhalve moeten worden vrijgehouden van (permanente) bebouwing, voor zover deze gebieden nog in zeer hoge mate vrij zijn van (permanente) bebouwing. het schootsveld rond de oude vesting van Woudrichem wordt beschermd door de percelen in het schootsveld te voorzien van de aanduiding ‘vrijwaringszone - schootsveld’. Aan deze aanduiding is een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. De vergunningplichtige activiteiten hebben betrekking op het open houden van het gebied. Daarbij zal moeten worden afgewogen dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden. Aangezien hier sprake is van vervangende nieuwbouw die bovendien in overleg met de monumentencommissie wordt ontworpen, kan gesteld worden dat zorgvuldig omgegaan wordt met de aanwezige cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht en de schootsvelden.

Molenbiotoop

Voor zinvol molenbehoud is het van belang dat molens kunnen functioneren. Om te kunnen draaien moet een molen beschikken over voldoende en stabiele windaanvoer. Daarom is een vrije windvang gewenst. Hoog opgaande begroeiing en bebouwing zijn elementen die de windvang van de molen verminderen. Voor bestaande molens (al dan niet nog in werking) wordt ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen op de verbeelding en in de juridische regeling een zogeheten molenbiotoop opgenomen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing.

Ten westen van het plangebied bevindt zich de molen Nooit Gedagt. Het betreft een zogeheten ‘8-kanten stenen stellingmolen. Het betreft hier de herbouw (in 1996) van een voorheen oorspronkelijke molen op de stadswal. De molen was in gebruik als korenmolen voor de stad. De stellinghoogte bedraagt 9,20 meter. De molen heeft een vlucht van 23,80 meter. De bijbehorende molenbiotoop is deels gelegen binnen het plangebied en derhalve op de verbeelding opgenomen met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop’.

De hoogte van het toekomstige clubgebouw (circa 7,5 meter) is lager dan de stellinghoogte van de molen. Bovendien is het clubgebouw gelegen op een afstand van circa 260 meter van de molen. De bouw van het clubgebouw past daarmee binnen de regels die de molenbiotoop oplegt.

Conclusie

In dit bestemmingsplan is cultureel erfgoed verankerd door een beschrijving te geven van de cultuurhistorische waarden en deze waarden in de regels nader vast te leggen.

4.6 Kabels en leidingen

Er komen geen planologisch relevante kabels en leidingen voor in het plangebied, dan wel in de directe omgeving van het plangebied.

4.7 M.e.r.-toets

Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, conform het Besluit m.e.r., is het type plan en soort ontwikkeling van het plan van belang. Onderhavig bestemmingsplan betreft de vernieuwing en hersituering van het clubgebouw van de watersportvereniging, er worden geen nadelige milieueffecten verwacht.

Conclusie

Gezien het feit dat het bestemmingsplan ‘Kom Woudrichem-Oudendijk - 1e herziening 2014’ geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt waaruit een m.e.r.- beoordelingsplicht voortvloeit, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen onevenredige nadelige milieueffecten voortkomen die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.8 Economische uitvoerbaarheid

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wro geldt de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan wanneer bouwplannen, als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, planologisch mogelijk worden gemaakt en het verhaal van de kosten van de grondexploitatie niet anderszins verzekerd is.

Inmiddels is ook een ministeriële regeling vastgesteld waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van ontwikkelingen als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.

Met de initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt over het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure.

De ontwikkeling wordt gefinancierd door de vereniging die hiervoor voorzieningen heeft opgenomen. Met circa 130 vaste ligplaatsen en op jaarbasis circa 1700 passanten is een duurzame exploitatie gewaarborgd. Bovendien wordt een groot deel van de kosten gedragen door een provinciale subsidie op basis van het programma Mijn Mooi Brabant voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering met een participatieve totstandkomingsprocedure.

4.9 Laagvlieggebied defensie

Volgens het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (deel 2 en 3) is de gehele gemeente Woudrichem gelegen in het laagvlieggebied MaasWaal. De gemeente zal in het laagvlieggebied terughoudend zijn in het voorzien van bouwmogelijkheden voor masten, windmolens en andere hoge objecten buiten de bebouwde kom.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die consequenties (kunnen) hebben voor het laagvlieggebied. Ook is er geen mogelijkheid voor een hogere goot- en bouwhoogte dan de bestaande situatie, dan wel wat juridisch-planologisch reeds toelaatbaar is. Dit bestemmingsplan voorziet daarom niet in een regeling ten aanzien van het laagvlieggebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt onderdeel uit van een set Standaarden en Regels die door het ministerie van VROM ontwikkeld is. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard is opgenomen. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.

5.1.1 Indeling van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.

In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.

In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Voor het vergunningvrij bouwen dient te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd.

5.2 Wijze van bestemmen

Onderstaand is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen. Algemeen gegeven is dat de bestemmingen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Kom Woudrichem – Oudendijk, waarvan dit een herziening is. De feitelijke herziening beperkt zich immers tot verplaatsing van het bouwvlak.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn in ieder geval van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning en activiteiten die vallen onder artikel 3 van bijlage II Bor.

Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Recreatie

De bestemming Recreatie is opgenomen voor het terrein van de jachthaven. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Bouwen buiten het bouwvlak is mogelijk middels een afwijking van de bouwregels. Het bouwvlak op de verbeelding heeft de afmeting van 10 x 18,50 meter. Binnen dit bouwvlak is bebouwingsoppervlak toegestaan van maximaal 135 m2. Dat betekent dat er enige felexibiliteit in het bestemmingsplan is opgenomen om het bouwplan te kunnen realiseren. Dit is ontstaan uit de wens om enige flexibiliteit te hebben bij de definitieve situering.

Wonen en verblijfsrecreatie zijn uitgesloten in de specifieke gebruiksregels.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

De bestemming Waarde - Archeologie 2 is opgenomen voor de bescherming van de hoge archeologische verwachting buiten de historische kern. Er mag uitsluitend worden gebouwd ter vervanging van bestaande bebouwing en voor zover te bebouwen oppervlakten van projectgebieden niet groter zijn dan 100 m2 en niet dieper gaan dan 0,5 m onder maaiveld. Wanneer ingrepen worden gedaan die hier niet aan voldoen dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezige archeologische waarden. Voor de uitvoering van bepaalde werken en werkzaamheden en het slopen van een bouwwerk dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

Artikel 5 Waterstaat - Rivierbed

Dit artikel is bestemd voor het onderhoud, beheer en bescherming van het rivierbed.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is geregeld wat als strijdig gebruik van de grond wordt gezien. Dit geldt voor alle bestemmingen.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanduidingen opgenomen die over meerdere bestemmingen vallen. In dit artikel zijn onder andere regels opgenomen ter behoud, beheer en herstel van de groenblauwe mantel. Om deze te kunnen beschermen dient voor het uitvoeren van een werk eerst een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangevraagd te worden.

Daarnaast bevat dit artikel regels voor het beschermen van de molenbiotoop, het schootsveld en de vaarweg.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsmogelijkheid opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.


Artikel 12 Overige regels

Dit artikel is opgenomen voor die gevallen dat als in de regels een verwijzing naar wettelijke regels is opgenomen, de regels worden bedoeld zoals die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan gelden.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 14 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Procedure

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen.

Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst is en op welke wijze dit heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

6.1 Inspraak en overleg

6.1.1 Inspraak voorontwerpbestemmingsplan

Ingevolge de inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan 'Kom Woudrichem-Oudendijk - 1e herziening 2014' voor de inwoners van de gemeente Woudrichem en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen ter inzage gelegd. Gedurende de periode 21 november 2014 tot en met 2 januari 2015 konden door een ieder zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

6.1.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Kom Woudrichem-Oudendijk - 1e herziening 2014' voorgelegd aan de volgende instanties:

  • 1. Provincie Noord-Brabant;
  • 2. Rijkswaterstaat;
  • 3. omliggende gemeenten;
  • 4. Waterschap Rivierenland;
  • 5. Brandweer Midden en West Brabant;
  • 6. Gasunie;
  • 7. Monumentencommissie;
  • 8. Nieuwe Hollandse Waterlinie
  • 9. Molendeskundige.

Voorafgaand aan de terinzagelegging is reeds overleg gevoerd met en zijn adviezen ontvangen van het waterschap Rivierenland, Rijkswaterstaat,  de molenconsulent en de monumentencommissie. Deze adviezen zijn meegenomen bij het opstellen van het bestemmingsplan.

Er zijn 2 vooroverlegreacties ontvangen, van de Gasunie en van de provincie Noord-Brabant. Voor de provincie geeft het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De Gasunie geeft aan geen belangen te hebben.

6.1.3 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

Na afweging van de reacties en adviezen uit het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is dit ontwerpbestemmingsplan vervolgens gedurende zes weken voor eenieder ter visie gelegd.

Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Wel is een reactie ontvangen van Rijkswaterstaat, het waterschap, Regio West-Brabant en de Gasunie. De Gasunie geeft aan geen belangen te hebben. Het voornoemde plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid en het plangebied valt buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding. De Regio West-Brabant heeft ten aanzien van het aspect archeologie voor de toelichting enkele tekstuele wijzigingen voorgesteld welke zijn verwerkt, de verbeelding en regels zijn ongewijzigd. Het waterschap geeft aan dat de waterschapsbelangen goed in het plan verwerkt zijn en ziet daarom geen aanleiding voor het indienen van een zienswijze. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een reactie op dit plan.

6.1.4 Vaststelling bestemmingsplan

Op basis van bovengenoemde reacties is er geen aanleiding voor een verdere wijziging van het plan en wordt een voorstel van het college aan de raad gedaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem-Oudendijk - 1e herziening 2014'.