direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Woudrichem-Oudendijk - Postweide 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het vigerende bestemmingsplan 'Postweide 2 - 2014' is voor een gebied van circa 0,8 hectare in het zuiden van de kern Woudrichem de bestemming 'Gemengde Doeleinden (uit te werken)' opgenomen. De uitwerkingsregels voorzien in een programma voor de uitwerking die de functie mogelijk maakt voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2.
In de huidige marktsituatie is die ontwikkeling van bedrijfsfuncties erg moeilijk realiseerbaar (c.q. verkoopbaar) en is gezocht naar een alternatief die meer op vraag en aanbod is afgestemd.

Tankens Projectontwikkeling B.V. heeft in nauwe samenwerking met de gemeente Woudrichem naar een oplossing gezocht voor het gebied welke een positieve bijdrage kan leveren aan de directe omgeving en Woudrichem als geheel en tevens goed zal aansluiten op de naastgelegen woonwijk Postweide II.
De nu voorgestane ontwikkeling in het gebied behelst de realisatie van 13 nieuwe woningen. Het betreft hier zowel rij-, halfvrijstaande- als vrijstaande woningen.

De gemeente wenst middels deze herziening van het bestemmingsplan medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het gebied in de kern Woudrichem. Het nieuwe bestemmingsplan 'Kom Woudrichem-Oudendijk - Postweide 2014' krijgt een op ontwikkeling gericht karakter. Met de planregels en de verbeelding wordt aangesloten op de bestaande regeling voor de naastgelegen woonwijk Postweide II, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk'.
Het bestemmingsplan is in procedure gebracht met medeneming van een bedrijfsbestemming op het perceel in de westhoek van het plangebied. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad echter besloten die bedrijfsbestemming te verwijderen. De ontwikkeling van een nieuwe bedrijfsbestemming wordt op deze locatie niet gewenst.
In de nabije omgeving van dit perceel staan al diverse bedrijfspanden deels of geheel leeg. Met de nieuwbouw van een bedrijfspand wordt niet gewerkt aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving. In plaats van de bedrijfsbestemming is de bestemming 'groen' op die perceel opgenomen in het vastgestelde bestemmingplan.
De bedrijfsbestemming is uit de tekst van de toelichting en de regels van het bestemmingsplan verwijderd. In enkele afbeeldingen in de tekst, in de onderzoeken en in de zienswijzennota kon het echter niet meer worden aangepast.

1.2 Ligging plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied in de kern Woudrichem, ten zuidwesten van de nieuwbouwwijk Postweide II. De locatie ligt aan de Almkerkseweg in Woudrichem, de belangrijkste toegangsweg tot het centrum. Langs dit deel van de Almkerkseweg komen verschillende bebouwingsvormen voor van diverse maat en schaal en met een gevarieerd functioneel gebruik. De bestaande bebouwing ligt over het algemeen op ruime kavels met veel groen rondom.

Het plangebied is een braak liggend terrein. Het gebied is toegankelijk vanaf de Almkerkseweg. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Veldweg; een doorgaande verbindingsroute tussen Woudrichem en Rijswijk.
Ter hoogte van de kruising Almkerkseweg - Veldweg, ten zuidwesten van het plangebied, ligt een brandstofverkooppunt dat tot op heden in bedrijf is.

Aan de noord-oostzijde grenst het plangebied aan de in opbouw zijnde nieuwbouwwijk Postweide II. Direct grenzend aan het plangebied worden in Postweide II vrijstaande en twee-aaneen-gebouwde woningen gebouwd. De wijk Postweide II kenmerkt zich verder door haar ruime opzet met veel groen en een ruime waterpartij aan de randen met kenmerkende architectuur van de kasteelwoningen die gedeeltelijk in het water zijn gelegen.
Onderhavig plangebied geeft invulling aan de zuidwest hoek van deze nieuwbouwwijk waarbij in het bijzonder aandacht is besteed aan de vormgeving van de randbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0001.png"  
afbeelding - globale ligging plangebied  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is nog steeds het bestemmingsplan 'Postweide 2 -2004' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 25 oktober 2004 vastgesteld door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 24 mei 2005.

Voor een deel van het plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem-Oudendijk' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 5 november 2013 vastgesteld door de gemeenteraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0002.png"  
afbeelding - uitsnede plankaart bestemmingsplan Postweide 2 - 2004  

Het onderhavig plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Gemengde Doeleinden (uit te werken)', met de bijbehorende lettercode 'GDU'. Omdat destijds nog geen zicht was hoe deze ontwikkeling er uit zou gaan zien is gekozen voor een bestemming met een uitwerkingsplicht. Hiermee geeft de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht mee om tijdens de duur van het bestemmingsplan een uitwerkingsplan op te stellen.

Voor Postweide II is inmiddels een woonwijk gerealiseerd. Het gebied is inmiddels vastgelegd in het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk'. Voor het onderhavige plangebied is de uitwerkingsplicht formeel nog steeds van kracht.
De uitwerkingsregels staan kantoren, sport- en vrijetijdsvoorzieningen en bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toe. Dit programma is destijds voornamelijk bepaald vanwege de aanwezigheid van het LPG-verkooppunt en de daarmee in acht te nemen milieu-afstanden voor woningbouw.

De verkoop van LPG bij het brandstofverkooppunt is inmiddels opgeheven en zal ook niet meer mogelijk worden gemaakt. Daardoor is de mogelijkheid ontstaan om voor dit gebied woningbouw als optie te onderzoeken. Tegelijkertijd is de marktsituatie voor de bouw van kantoren en bedrijfsbebouwing sterk afgenomen. Zeker ook gezien het feit dat op relatief korte afstand de uitbreiding van het subregionale bedrijventerrein (SRBT) De Rietdijk wordt voorzien.
Een en ander heeft er toe geleid dat er voor het gebied een nieuwe ontwikkelingsvisie is uitgewerkt die bovendien beter aansluit bij de naast gelegen woonwijk Postweide II.

Het nieuwe programma past niet binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Postweide 2 -2004. Daarmee kan het college van burgemeester en wethouders niet voldoen aan de uitwerkingsplicht. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld en in procedure te worden gebracht.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:

  • allereerst worden in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt aandacht geschonken aan de milieutechnische en planologische randvoorwaarden;
  • hoofdstuk 5 beschrijft hoe het bestemmingsplan juridisch vorm is gegeven;
  • hoofdstuk 6 gaat kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Gemeente Woudrichem

Het plangebied is gelegen in de gemeente Woudrichem. De gemeente Woudrichem is ontstaan op 1 januari 1973 toen de gemeenten Almkerk, Andel, Giessen, Rijswijk en Woudrichem werden samengevoegd tot één gemeente. De gemeente Woudrichem ligt in de provincie Noord-Brabant aan de splitsing van de Merwede en de Afgedamde Maas. De gemeente heeft goede aansluitingen op de rijksweg A27 (Utrecht-Gorinchem-Breda), alsmede op de rijkswegen A15 (Rotterdam-Gorinchem-Nijmegen) en A59 (Waalwijk-Den Bosch).
Tevens zijn er goede verbindingen over de provinciale weg N322 richting Zaltbommel.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van de kern Woudrichem en is onderdeel van de nieuwbouwwijk Postweide II. Gelegen aan de zuidzijde van de bebouwde kom geeft het mede invulling aan de randbebouwing van de kern Woudrichem.

De locatie is gelegen aan de Almkerkseweg in de kern Woudrichem, de belangrijkste toegangsweg tot het centrum. Aan deze weg zijn aan de zijde van het plangebied enkele woningen en een brandstofverkooppunt gelegen. Verder is in deze straat nog een kantoorgebouw gevestigd.
Bij de nieuwe plannen voor het gebied worden deze woningen en het brandstofverkooppunt stedenbouwkundig ingepast.

Het nu braakliggende terrein had in het verleden een agrarische functie. Het is onbebouwd en gereserveerd voor ontwikkeling en afronding van de nieuwbouwwijk Postweide II.
Het plangebied grenst aan een strook grond wat gereserveerd is voor woningbouw langs de Ravelijn, de ringvormige ontsluitingsweg in Postweide II. Deze nog onbebouwde strook strekt zich ook uit langs het water van de Veldweg.
Langs diezelfde Veldweg is de nieuwe woonwijk Postweide II duidelijk herkenbaar aanwezig. De woontorens op de twee hoekpunten van deze wijk zorgen nu al voor belangrijke herkenningspunten, vooral vanuit het buitengebied. Op de hoek Almkerkseweg en Veldweg ter plaatse van het huidige brandstofverkooppunt, zou op termijn nog een extra herkenningspunt toegevoegd kunnen worden, waardoor de wijk op markante wijze wordt afgerond.

De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het recent opgestelde bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk'.

2.3 Toekomstige situatie plangebied

Ruimtelijk afwegingskader
Om tot een goede invulling van het plangebied te komen is het goed om te kijken naar de omliggende ruimtelijke structuur. Langs de Almkerkseweg staat bebouwing van diverse aard, schaal en functies. Voor een nieuwe invulling bestaat dan ook een zekere mate van vrijheid. Wel is het noodzakelijk dat de bebouwing hier een voorzijde heeft naar de Almkerkseweg, ter voorkoming dat de ontwikkeling een tweedelijns bebouwingskarakter krijgt.

Daarnaast heeft de bebouwing per kavel vaak een geheel eigen uitstraling, maar hoort de bebouwing op één kavel wel heel duidelijk bij elkaar. Er mag langs de Almkerkseweg niet worden gebouwd in de spreekwoordelijke 'tweede linie', waarbij de achterliggende bebouwing qua aard en functie niet bij het hoofdgebouw past. Dit betekent dat of in architectuur of in bebouwingsensemble gezocht moet worden naar een zekere eenheid.

Het onderhavige plangebied zal worden ontsloten vanaf de Almkerkseweg en maakt voornamelijk een front naar de Veldweg.
De locatie langs de Veldweg biedt kansen voor woningen met wijds uitzicht over het uitgestrekte platteland. In de strook die valt binnen Postweide II zullen de kavels met hun achtertuinen aan de singel liggen. Deze woningen zullen daardoor wat minder zichtbaar zijn. In dit plandeel kan juist voorgesorteerd worden op een mogelijk nieuw herkenningselement op de hoek van de Almkerkseweg en de Veldweg.

Stedenbouwkundige opzet
Het stedenbouwkundig plan is opgezet als een hof. Het hof krijgt voor alle verkeerssoorten een hoofdontsluiting vanaf de Almkerkseweg. Daarnaast is er een toegang voor fietsers en voetgangers vanaf Ravelijn in de wijk Postweide II Vanaf de Veldweg is vanwege het doorgaande karakter van de weg geen toegang mogelijk en wenselijk. Het plangebied wordt gescheiden van de Veldweg door een brede watersingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0003.png"  
afbeelding - voorstel voor inrichting van het plangebied  

Vanwege de hofvorm ontstaat er een zelfstandige wijk in plaats van tweede lijnsbebouwing. De woningen richten zich op het middelpunt van het hof dat vorm moet krijgen met perken en bomen. Doordat er zowel een toegangsweg als een fiets- en voetpad worden aangelegd is de bereikbaarheid vanaf twee zijden geborgd. De ontworpen verkaveling levert een veilige en rustige woonomgeving op.

De verkaveling is zodanig ontworpen dat er vanaf de Almkerkseweg een door bebouwing begeleide straat ontstaat. Die straat eindigt in het hof die op haar beurt vervolgens zicht biedt op de bebouwing aan de singel van de Veldweg. Dat zijn twee vrijstaande woningen die met de voeten in het water mogen staan.

Schaal en maat van de bebouwing van de woningen rondom het hof refereren aan die van Postweide II. De maximale goothoogte is 6 meter, de bouwhoogte maximaal 10 meter. Voor de gebouwen aan het water wordt een lagere hoogte voorgesteld vanwege de tamelijk naar voren gepositioneerde ligging ten opzichte van de Veldweg. De maximale hoogte bedraagt hier 7 meter voor de beide woningen.

Grenzend aan de achtertuinen aan de oostgrens van het plan resteert voldoende maat voor mooie en gangbare kaveldieptes voor de aan Ravelijn nog te bouwen woningen.

Beeldkwaliteit
Om de ontwikkeling zo goed mogelijk in de omgeving in te passen en de beeldkwaliteit voor deze ontwikkeling richting te geven zijn onderstaande referentiebeelden toegevoegd. Deze afbeeldingen hebben geen formele juridische status maar dienen wel als belangrijke richtlijn bij de ontwikkeling van de plannen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0005.png"  
afbeelding - referenties hofwoningen  

De woningen die direct georiënteerd zijn op het hof ( in de verkavelingsprent rood gekleurd) zullen in een gemeenschappelijke architectuur worden vormgegeven. Door de woningen qua setting en vormgeving een eenheid te laten vormen geeft dit aan het hof een eigen karakter. Zo'n opzet is vergelijkbaar met de bestaande kavels zoals eerder vermeld. De voorgestelde vormgeving is traditioneel, passend bij de aan weerszijden van de toegangsweg gelegen bestaande woningen.

De wijk is goed zichtbaar vanaf de Almkerkseweg en de Veldweg. De beide woningen aan de zuidzijde onderscheiden zich doordat zij zich oriënteren op de Veldweg in plaats van op het hof en met de voeten in het water staan. Daarnaast onderscheiden deze woningen zich door de keuze voor een meer moderne architectuur bestaande uit een kubistische vormentaal met witte accenten zoals de referentiebeelden aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0007.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0009.png"  
afbeelding - referenties watervilla's  

Beeldkwaliteit betreft ook de vormgeving van bestrating en groen buiten de private erven. Voor de inrichting en de kwaliteit van het openbaar gebied dient voldaan te worden aan het programma van eisen en aanbevelingen genoemd in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR) van de gemeente Woudrichem.

Programma
In totaal worden in het plangebied 13 nieuwe woningen gerealiseerd. De woningen worden in verschillende types uitgevoerd. Twee rijen met ieder vier woningen, twee 2/1 kapwoningen en drie vrijstaande woningen.

Parkeren
Uitgangspunt is dat er op eigen terrein wordt geparkeerd. Om er voor te zorgen dat de herontwikkeling van het plangebied niet leidt tot parkeerproblemen, worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd.
In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de toekomstige parkeer- en verkeerssituatie.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Er is enkel nog sprake van een ‘Ladder voor duurzame verstedelijking' (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt (zie verder paragraaf 4.10).

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De SVIR bevat een kaart waarop de nationale ruimtelijke hoofdstructuur is weergegeven. De kaart bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Op de kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid. Voor bedrijventerreinen is vooral het beleid ter vergroting van de concurrentiekracht van Nederland van belang. Het doel van dit nationaal belang is de ontwikkeling van een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en goede internationale bereikbaarheid te realiseren. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de programmering van deze verstedelijkingsopgaven in combinatie met het versterken van het vestigingsklimaat.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking is getreden. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen.

Het voorliggend bestemmingsplan is niet van invloed op de opgenomen nationale belangen. Aanvullende maatregelen hoeven derhalve niet getroffen te worden.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. De nieuwe structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 is vastgesteld. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

De structuurvisie gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio’s): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;
  • overig stedelijk gebied (landelijke regio’s): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte.

Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt het principe ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen in het plangebied dienen in eerste instantie te worden opgevangen in de bestaande kern. Functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling in de weg kunnen staan, moeten hier beperkt worden.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de verordening ruimte staan de regels waar de gemeente rekening mee moet houden bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. De Verordening Ruimte is op 7 februari 2014 en 14 maart 2014 vastgesteld.
De onderwerpen die in de Verordening Ruimte staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

De regels van de Verordening Ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op gericht om de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk te benutten, zowel in de stedelijke als in de landelijke regio's. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Het streven naar zuinig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte. Hierdoor wordt de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afgeremd en blijft de omvang van het landelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de betreffende gemeente.

Op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte is het plangebied aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied’. In de regels van de verordening is bepaald dat stedelijke ontwikkeling als hoofdregel alleen mogelijk is binnen vastgesteld bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0010.png"  
afbeelding - uitsnede kaart stedelijke ontwikkeling  

Het plangebied betreft een bestaand stedelijk situatie, waarvoor al een stedelijke ontwikkeling voorzien is (zie paragraaf 1.3). In het voorliggende bestemmingsplan worden de bestaande rechten niet overgenomen maar krijgen de gronden een meer op de huidige marktsituatie afgestemde bestemming. Bij de bouw van woningen dient rekening te worden gehouden met de afspraken in het regionaal ruimtelijke overleg. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 4.10 in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de overige artikelen zijn geen relevante regels opgenomen met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

Kort samengevat past de voorgestane ontwikkeling van het plangebied binnen het provinciale beleid.

3.2.3 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

De drie gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben in de structuurvisie de hoofdlijnen van het (gezamenlijk) gewenste beleid vast richting 2025. Daarbij wordt goed beseft dat de gemeenten de realisatie van het gewenste niet alleen aankunnen. Goede initiatieven, die passen binnen de kaders van deze structuurvisie, zijn van harte welkom. De gemeente wil deze graag ondersteunen, stimuleren en soms mee helpen opstarten.
De structuurvisie is in de drie gemeenteraden vastgesteld op 25 juni en 2 juli 2013.

In de structuurvisie wordt aandacht besteed aan vijf beleidsvelden wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit. Een belangrijk onderdeel van de structuurvisie vormt de sturingsfilosofie (regierol) die de gemeente steeds voor zich zelf ziet. Het gaat daarbij om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • die de gemeente tot haar basisverantwoordelijkheid rekenen (moeten);
  • die de gemeentelijke ambities betreffen (willen);
  • die veelal van derden afkomstig zijn maar waarbij de gemeente zo goed mogelijk kansen wil benutten (kunnen);
  • die de gemeente wil voorkomen omdat ze kwaliteiten en waarden aantasten (voorkomen).
afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0011.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0012.png"  
afbeelding - uitsnede kaart Structuurvisie Land van Heusden en Altena  

Op de visiekaart is de bebouwde kom van Woudrichem aangemerkt als 'stedelijk gebied'. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vinden in principe binnen het stedelijk gebied plaats. Voor de kern Woudrichem zijn geen nieuwe zoekgebieden opgenomen. Het voorliggende plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied. Het plangebied wordt in de structuurvisie niet specifiek benoemd.
Opgemerkt wordt dat met de onderhavige plannen de woonwijk Postweide II op een logische wijze kan worden afgerond. Daarmee wordt ingespeeld op het gemeentelijk beleid dat gericht is op het handhaven en versterken van bestaande kwaliteiten.

Gezien de sturingsfilosofie kan het plangebied worden aangemerkt als een 'ruimtelijke ontwikkeling waarbij de gemeente de kansen zo goed mogelijk wil benutten (kunnen)'. Met betrekking tot het aandachtspunt wonen wordt in de structuurvisie aangegeven dat de meerjaren-bevolkingsprognose een verschuiving in de leeftijdscategorieën (minder jongeren, meer ouderen). Dit vraagt om een andere benadering van de woningmarkt.
De prioriteit wordt in de structuurvisie dan ook meer gelegd op woningen die voor jongere huishoudens aantrekkelijk zijn en levensloopbestendige woningen. De woningen die in het plangebied worden voorzien sluiten hierop aan (zie verder in paragraaf 4.10).

3.2.4 Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem

Het is al geruime tijd bekend dat de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening zullen komen te vervallen. De verwachting is dat dit per 1 juli 2018 zal plaatsvinden. Een van de consequenties van het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften is dat er vanaf dat moment bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de bouwverordening kan worden getoetst aan gemeentelijke parkeernormen.
Voldoende parkeervoorzieningen is een belangrijke voorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeenteraad heeft daarom op 17 mei 2011 de Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem vastgesteld. De parkeernotitie fungeert als toetsingskader bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen en bij de toekenning van gehandicaptenparkeerplaatsen.

Bij het opstellen en hanteren van de parkeernormen voor Aalburg, Werkendam en Woudrichem gelden de volgende uitgangspunten:

  • de parkeernormen in dit document zijn gebaseerd op de richtlijnen van de CROW (publicatie 182, Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering, september 2008);
  • de parkeernormen van het CROW zijn afgestemd op het autobezit in Aalburg, Werkendam en Woudrichem;
  • bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoende parkeerplaatsen aangelegd worden om minimaal de eigen parkeerbehoefte op te vangen. Op deze wijze wordt parkeeroverlast in de omgeving voorkomen. Hierbij moeten de parkeervoorzieningen niet alleen na realisatie, maar ook op lange termijn voldoen.

In de verkavelingsopzet is met de gemeentelijke parkeernormen rekening gehouden. Hierop wordt in paragraaf 4.7.1 nader ingegaan. In de planregels is de parkeernotitie als bijlage 1 opgenomen. In de planregels wordt de aanleg van voldoende parkeerplaatsen (in aantal en omvang) vastgelegd. Daarmee wordt voldaan aan het regionale beleid ten aanzien van parkeren.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Erfgoedverordening 2012 gemeente Woudrichem

Op 27 maart 2012 is de erfgoedverordening van de gemeente Woudrichem in werking getreden. In de gemeentelijke erfgoedverordening staan voorschriften en regels met betrekking tot cultureel erfgoed, zowel voor monumenten, archeologie als het cultuurlandschap. Eveneens zijn de wettelijke taken van de gemeente met betrekking tot Rijksmonumenten nader uitgewerkt.
De regels over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en archeologische verwachtingsgebieden, en weigeringsgronden voor het afgeven van een omgevingsvergunning zijn ook opgenomen in de erfgoedverordening.

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning om te mogen bouwen zullen nieuwe initiatieven getoetst worden aan de 'Erfgoedverordening'. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op deze aspecten.

3.3.2 Waterplan gemeente Woudrichem

Waterplan Woudrichem heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de waterpartners (gemeente, waterschap, provincie, Brabant Water) op elkaar af te stemmen. Het waterplan bevat de gezamenlijke visie van de waterpartners op het gewenste waterbeheer binnen de kernen van de gemeente en het landelijk gebied. Daarnaast is in het waterplan een pakket aan maatregelen opgenomen dat het waterbeheer in Woudrichem moet verbeteren. Tevens is het van belang dat niet alleen de waterbeheerders maar ook de mensen die dagelijks met het water te maken hebben zich bewust zijn van water. Zo zorgt de gemeente voor een breed gedragen plan.

Het waterplan is opgebouwd rondom zeven thema's:

  • water ten overvloede of waterschaarste;
  • helder en natuurlijk water;
  • water in de ruimtelijke ordening;
  • riolering en het afkoppelen van hemelwater;
  • beheer en onderhoud;
  • recreëren en beleven van water;
  • communicatie en educatie als dragers voor water.

Voor elk thema is in het waterplan een visie opgesteld en hier is vervolgens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld.

Voor het onderhavige plangebied zijn vooral de aspecten 'water in de ruimtelijke ordening', riolering en het afkoppelen van hemelwater' en 'beheer en onderhoud' relevant. In het kader van dit bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. In paragraaf 4.6 'Waterparagraaf' wordt nader ingegaan op de thema's die voor het plangebied relevant zijn.

3.4 Conclusie

In voorliggend hoofdstuk is aandacht besteed aan de relevante aspecten van beleid. Geconcludeerd wordt dat met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op het geldend beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Cultureel erfgoed

4.1.1 Cultuurhistorie

De gemeente Woudrichem kent een aantal monumenten, archeologische monumenten en maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (een rijksmonument, Nationaal Landschap).
De Cultuurhistorische Waardenkaart zet karakteristieke landschappelijke kenmerken letterlijk ‘op de kaart’. Het bevordert de beleving van het landschap door aan te geven waar cultuurhistorische waardevolle aspecten van het landschap binnen en buiten de bebouwde kom gevonden kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0013.png"  
afbeelding - Rijksinformatie en overige cultuurhistorische waarden  

Het inundatiegebied maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Alhoewel het gebied al zeer lang geen militaire betekenis meer heeft en de historische openheid op veel locaties flink is aangetast, wordt het wenselijk geacht het historisch open gebied, te voorzien van een bijbehorende beschermingsregeling.

De provincie koestert haar ruimtelijk erfgoed, deze zijn opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hieronder valt ook het 'provinciaal cultuurhistorisch belang'. Het gaat hierbij om erfgoed dat van belang is voor de regionale identiteit. Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0014.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0015.png"  
Afbeelding - Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant  

De historische vesting Woudrichem is aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden worden vastgelegd en beschermd middels de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' in het bestemmingsplan Woudrichem - Oudendijk.

Het onderhavig plangebied maakt geen onderdeel uit van het beschermd dorps- of stadsgebied en is ook niet gelegen binnen het inundatiegebied. In het plangebied zijn tot slot ook geen monumenten aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen belangen op het gebied van cultuurhistorie geschaad.

4.1.2 Archeologie

Sinds september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 horen ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij de bescherming van het archeologisch bodemarchief te borgen in bestemmingsplannen.

Zoals in paragraaf 3.3.1 gemeld hebben de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem gezamenlijk een erfgoedkaart (RAAP-rapport 2189), archeologiebeleid en bijbehorende erfgoedverordening opgesteld. Op de beleidskaart zijn in totaal 17 verschillende archeologische verwachtingswaarden onderscheiden, die ten behoeve van de gemeentelijke erfgoedverordening nader zijn gecategoriseerd. Per categorie archeologische verwachtingswaarde is vervolgens aangegeven welke oppervlakte en tot welke diepte werkzaamheden zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht.
Deze categorisering van archeologische verwachtingswaarde op de gemeentelijke erfgoedkaart is in het bestemmingsplan verwerkt. Nieuwe ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dienen te worden getoetst aan het regionale archeologiebeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0016.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0017.png"  
afbeelding - uitsnede Archeologische beleidskaart en plangebied  

Volgens de Archeologische beleidskaart (zie voorgaande afbeelding) kent het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting. Voor gronden die zijn aangemerkt als gebieden met een ‘lage archeologische verwachting’ gelden restricties in die zin dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden indien sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 5 ha.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkeling met een dergelijke omvang mogelijk.

Op de Archeologische beleidskaart is voor Postweide II en een klein deel van het onderhavige plangebied aangegeven dat een lopend AMZ-proces van toepassing is. Een lopend ‘AMZ-proces’ wil zeggen dat op basis van het vooronderzoek nog vervolgonderzoek (restrictie) nodig is. Het is echter niet nodig dit via het bestemmingsplan te regelen, omdat dit onderzoek vorm krijgt via aparte planvormingstrajecten los van het dit bestemmingsplan.

Er is dus vooralsnog geen aanleiding om in het voorliggende bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming op te nemen.

4.2 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

Om de bodemkwaliteit in het plangebied te bepalen is door het ingenieurs- en adviesbureau Tauw bv in 2013 een vooronderzoek en vervolgens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond en in het grondwater.
De resultaten van beide onderzoeken zijn vervat in het rapport dat als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Postweide II te Woudrichem aan de toelichting van het bestemmingsplan is toegevoegd.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er op en nabij de onderzoekslocatie geen bodemverontreinigingen zijn dan wel te verwachten zijn. Er zijn in eerdere onderzoeken slechts lichte verontreinigingen aangetoond. Naar aanleiding van het vooronderzoek wordt de onderzoekshypothese gesteld dat de locatie is onverdacht voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Op basis van deze hypothese is het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het veldwerk is uitgevoerd op 4 december 2012. Het grondwater is bemonsterd op 11 december 2012.

Uit het verkennend bodemonderzoek komen de volgende resultaten naar voren:

  • grond: uit de analyseresultaten van de bovengrond blijkt dat er in een van de mengmonsters (MM2B) een achtergrondwaarde overschrijding is aangetoond voor lood. Uit de analyseresultaten van de ondergrond blijkt dat er geen overschrijdingen zijn aangetoond;
  • grondwater: Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt dat de streefwaarde voor barium wordt overschreden

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht', op basis van het verkennend bodemonderzoek, kan worden verworpen. Zowel in de grond als in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond.
De aanwezige lichte verontreinigingen geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

4.3 Flora en fauna

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998):

  • Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk.
  • Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro). De NB-wet beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de NB-wet noodzakelijk. In de Wro is de planologische bescherming van gebieden aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur vastgelegd. Toetsing hieraan vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen.

Ten behoeve van het voorgenomen plan is door het ingenieurs- en adviesbureau Tauw bv een natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 2 Natuurtoets Postweide te Woudrichem aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.

Gebiedsbescherming
Als eerste wordt vastgesteld dat de planlocatie in Woudrichem is gelegen in de provincie Noord-Brabant. Het plangebied ligt op circa 1 kilometer van Natura 2000- gebied "Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem" en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de aarde van de ontwikkeling en de afstand tussen Natura 2000- gebied en de EHS worden effecten op deze gebieden uitgesloten. De onderzoekswerkzaamheden bestaan daarom alleen uit een toetsing aan de Flora- en faunawet (soortenbescherming).

Soortenbescherming
Uit de toetsing aan de Flora- en faunawet blijkt dat er twee 'beschermde tabel 2 en 3-soorten uit de Flora- en faunawet' in het plangebied aanwezig zijn, waarvan niet uitgesloten kan worden dat zij geschaad worden door de ingreep. Beide soorten staan in onderstaande tabel weergegeven, daarbij zijn ook eventueel overtreden verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet zijn eveneens weergegeven.

Soortgroep   Soorten planlocatie   Verbodsbepalingen  
Broedvogels, tijdens broedseizoen   Verschillende algemene soorten   Geen (aantasting van) vogels tijdens broedseizoen mits uitvoering buiten broedseizoen  
Amfibieën   Rugstreeppad   Nee, mits er afdoende mitigerende maatregelen worden getroffen  

tabel - Flora- en faunawet soorten (tabel 2/3) die mogelijk geschaad worden

Op basis van dit onderzoek is vastgesteld dat het plangebied geschikt biotoop herbergt voor de Rugstreeppad. Ook bevindt het plangebied zich in het verspreidingsgebied van deze soort. Negatieve effecten op rugstreeppadden ten gevolge van het uitvoeren van de plannen kunnen niet worden uitgesloten.
Verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet gebieden de initiatiefnemer om afdoende mitigerende maatregel te nemen. Een passende mitigerende maatregel is het wegvangen van aanwezige Rugstreeppadden. Door een amfibieënscherm om het plangebied te plaatsen, kunnen Rugstreeppadden tijden hun migratie van winter naar zomerverblijven worden gevangen. Gevangen exemplaren worden aan de buitenkant van het scherm uitgezet en op deze manier uit het plangebied geweerd. Migratie van Rugstreeppad vindt plaats vanaf de eerste helft van maart tot begin juni.

In het rapport worden nog een paar aanbevelingen gedaan:

  • Het is aan te bevelen om het terrein zolang mogelijk in gebruik te houden, voorafgaand aan de ontwikkeling. Op die manier wordt voorkomen dat (beschermde) dieren zich vestigen in het tijdelijk in onbruik geraakte plangebied.
    Rugstreeppad is een echte pioniersoort waarvan bekend is dat bouwlocaties een enorme aantrekkingskracht op de soort heeft. Ook tijdens de bouw is het daarom verstandig om rekening te houden met het aantrekken en eventueel buiten houden van lokale Rugstreeppadden.
  • Met de toekomstige inrichting van het plangebied zou rekening gehouden kunnen worden met natuur in algemene zin. Zo kan voor de opvang van regenwater gebruik gemaakt worden van (zak)sloten met flauwe taluds. Op deze taluds kan bij een goed beheer op de overgangszone van water naar land een bijzondere vegetatie ontwikkelen. Bovendien bieden dergelijke zones mogelijkheden voor bijvoorbeeld amfibieën en libellen.
    In de nieuwe bebouwing kunnen voorzieningen gemaakt worden voor vleermuizen en vogels welke door de huidige nieuwbouwtechnieken (in algemene zin) dreigen te verdwijnen. Hierbij valt te denken aan gierzwaluwdakpannen of –muurstenen, mussenvides of het gebruik van zachte kalkrijke cementmortel ten behoeve van zeldzame (kade)muurplanten.
    Ten aanzien van verlichting is het raadzaam om vooraf een verlichtingsplan op te stellen waarbij rekening wordt gehouden met natuurwaarden.
  • Bij de planprocessen van de toekomstige inrichting is het raadzaam om tijdig een ecoloog te betrekken in verband met de mogelijke effecten die de nieuwbouw met zich mee brengt. Op die manier kan tevens tijdig nagedacht worden over zaken als ecologisch wenselijke verlichtingsplannen en aanverwante inrichtingsvraagstukken

Het aspect flora en fauna vormt met inachtneming van het bovenstaande en op basis van de onderzoeksresultaten geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke plannen gekeken te worden naar aspecten van geluid. In het kader van voorliggend plan is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant.
Wanneer bij een plan sprake is van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen) verplicht de Wgh ertoe om rekening te houden met de geluidzone van wegen. Op grond van artikel 74 van de Wgh heeft iedere weg een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

Het voorgenomen plan betreft de realisatie van 13 nieuwe woningen. In de omgeving van het plangebied liggen de Almkerkseweg, Veldweg en Ravelijn:

  • voor de Almkerkseweg en de Veldweg geldt een 50 km/uur regime. Conform de Wet geluidhinder hebben de Almkerkseweg en de Veldweg een zonebreedte van 200 meter (2 rijstroken/stedelijk gebied). De locatie is ligt daarmee binnen de geluidzones van beide wegen;
  • voor Ravelijn geldt een maximale snelheid van 30 km/uur en heeft dus geen geluidzone. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing is de geluidsbelasting wel inzichtelijk gemaakt.

In verband met de voorgenomen ontwikkeling wordt door het ingenieurs- en adviesbureau Tauw bv een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch rapport 'Akoestisch onderzoek Postweide II Zuidwest Hoek ' (nr. 1226431, d.d. 3 februari 2015) is als bijlage 3 aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.
Het akoestisch onderzoek richt zich op de gevelbelasting ten gevolge van de drie bovengenoemde wegen. De bronnen en per bron wordt getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast is voor de bronnen, die een geluidsbelasting veroorzaken die hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde, tevens de gecumuleerde geluidsbelasting bepaalt.

  • de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Almkerkseweg bedraagt maximaal 53 dB op de westgevel van de vrijstaande woningen en voldoet hierdoor niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder;
  • de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Veldweg bedraagt maximaal 54 dB op de voorgevel van de twee vrijstaande woningen. Hierdoor voldoet het niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder;

Voor beide situaties geldt dat de maximale ontheffingswaarde van 58 dB niet wordt overschreden.

De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op Ravelijn voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidgezoneerde wegen. Hinder als gevolg van het wegverkeer op Ravelijn is uitgesloten.

Bron- en overdrachtsmaatregelen
Vanwege de geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegen zijn mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen beschouwd. In deze situatie is alleen het toepassen van een stil wegdek een mogelijke maatregel. Na toepassing hiervan is nog steeds sprake van geluidsbelastingen hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Er zijn dan minder zware, maar nog steeds aanzienlijke, gevelweringsmaatregelen noodzakelijk ten behoeve van de binnenwaarde-eis uit het Bouwbesluit 2012.

Beschouwing gevelwering
Op de posities bij de nieuwbouwwoningen, waar de geluidsbelasting exclusief aftrek artikel 110g Wgh meer dan 53 dB bedraagt, dient rekening te worden gehouden met mogelijke noodzakelijke aanvullende gevelmaatregelen. De minimale geluidswering van gevel vanuit het Bouwbesluit bedraagt 20 dB. De reden hiervoor is dat de in het Bouwbesluit gestelde eisen ten aanzien van het binnenniveau (grenswaarde 33 dB) gewaarborgd dienen te zijn bij de aanvraag van de bouwvergunning. Dit is van toepassing op de verblijfsgebieden van de nieuwe woningen.

De gecumuleerde geluidsbelasting op de vrijstaande woning aan de Almkerkseweg is 54 tot 58 dB. Hierbij dient rekening te worden gehouden met gevelweringsmaatregelen van 21 tot 25 dB.
Voor de twee vrijstaande woningen aan de Veldweg moet minimaal een gevelweringsmaatregelen van 22 tot 26 dB worden toepast aangezien de geluidsbelasting 55 tot 59 dB is.

Hogere grenswaarde
Het hogere grenswaardenbesluit wordt voorbereid en wordt vooruitlopend op het ontwerp-bestemmingsplan in ontwerp vastgesteld. Het besluit wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

4.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit van kracht. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Ten behoeve van het voorgenomen plan is evenwel door het ingenieurs- en adviesbureau Tauw bv een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek (NIMB-toets) Postweide aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.
Uit de worstcaseberekening blijkt dat de bijdrage van extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling ’niet in betekenende mate’ (NIBM) is (0,7 µg/m³ voor NO2 en 0,1 µg/m³ voor PM10). Daarnaast blijkt dat de achtergrondconcentraties ver onder de norm van 40 µg/m³ liggen. Ook ligt de maximale bijdrage ruim onder de grens voor ‘niet in betekenende mate’.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Nader onderzoek met betrekking tot luchtkwaliteit is wordt niet nodig geacht.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Algemeen

Sinds 2001 is het verplicht een watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren. De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water. Dit betekent dat in bestemmingsplannen een zogeheten waterparagraaf wordt opgenomen.
In het kader van de watertoets dient vooraf afstemming plaats te vinden met de waterbeheerder die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied, in dit geval waterschap Rivierenland.

Op 22 december 2014 is een digitale watertoets uitgevoerd op basis van de normale watertoetsprocedure. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Als start voor dit overleg een uitgangspuntennotitie opgesteld. De notitie bevat de relevante waterhuishoudkundige uitgangspunten en randvoorwaarden van Waterschap Rivierenland. De notitie is als bijlage 5 in de toelichting opgenomen.
Daarbij wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling binnen het waterhuishoudkundig plan valt, dat destijds is opgesteld voor het gehele plangebied Postweide II.

4.6.2 Water en het plangebied

In 2004 is voor Postweide II – waar dit plangebied onderdeel van uitmaakt - een waterhuishoudkundig plan gemaakt. Voor dit plan is destijds door het toenmalige waterschap Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch een positief wateradvies afgegeven. Het waterhuishoudkundig plan (Bodemkundig/hydrologisch onderzoek december 2003 inclusief erratum van oktober 2005) zijn opgenomen in respectievelijk bijlagen 6 en 7.
Voor de aanleg van de woonwijk Postweide II is op 29 april 2010 door waterschap Rivierenland een watervergunning (destijds ontheffing) verleend. Afwijkingen ten opzichte van de huidige ontwikkeling zijn opgenomen in deze waterparagraaf. In het spreekuur van 3 februari 2015 is met het waterschap afgesproken dat de wijzigingen op de watervergunning zullen worden aangevraagd.

Watercompensatie
Voor Postweide II, inclusief dit plangebied, is reeds voldoende watercompensatie aangelegd. Destijds was het plan om kleinschalig bedrijventerrein in de milieucategorie 1 en 2 te ontwikkelen. Nu wordt door het nieuwe bestemmingsplan de bouw van 13 woningen (zowel vrij, halfvrijstaande en rijtjes woningen) mogelijk gemaakt. Van toename van verhard oppervlak - ten opzichte van de situatie waarin destijds het waterhuishoudkundig plan is uitgegaan – is derhalve geen sprake.

Waterhuishouding
Een gedeelte van de sloot aan de Almkerkseweg valt binnen het plangebied. Deze sloot ten westen van het plangebied wordt beschermd door de Keur, heeft een B-status en wordt onderhouden door de gemeente. De sloot blijft gehandhaafd en binnen de beschermingszone van de sloot zal niet gebouwd worden. Het plangebied raakt eveneens de waterpartij aan de Veldweg ten zuiden van het plangebied. Deze sloot heeft eveneens een B-status en wordt aan de kant van de Veldweg onderhouden door het waterschap (B-berm), de rest van het wateroppervlak wordt door de gemeente onderhouden.
Op de waterlijn zullen een tweetal woningen op de waterlijn worden gebouwd. Het water van deze waterpartij maakt geen onderdeel uit van het onderhavige plangebied en is als water bestemd in het bestemmingsplan 'Woudrichem – Oudendijk'. Voor het gedeelte dat boven het water wordt gebouwd, wordt een minimale vrije hoogte van 0,8 m tussen het gemiddelde waterpeil en de onderkant van de woning aangehouden ten behoeve van het onderhoud met de maaiboot. Een gedeelte van de tuin valt binnen de beschermingszone van de waterpartij.

Destijds bij de aanvraag voor de watervergunning is aangegeven dat de sloot aan de Almkerkseweg met een duiker zou worden verbonden met de waterpartij aan de Veldweg via het plangebied. De verbinding tussen de twee watergangen heeft inmiddels plaatsgevonden via een duiker langs de Almkerkseweg (voorlangs het huidige tankstation). De duiker valt niet binnen het plangebied.

Riolering
Destijds is in de wijk Postweide II een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd. Inmiddels is het gemeentelijk beleid daarop gewijzigd (verbreed Gemeentelijk Rioleringplan (2010-2015). In het voorliggende plangebied wordt derhalve een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Aansluiting van het plangebied vindt hoogstwaarschijnlijk plaats op de bestaande riolering van de wijk Postweide. Het hemelwater wordt geloosd op oppervlaktewater. Voor de panden worden rioolaansluitingen aangevraagd bij de gemeente.

Drainage
Om grondwateroverlast te verwijden wordt drainage aangelegd. Dit is conform de uitgangspunten van het waterhuishoudkundig plan uit 2004. De drainage wordt aangelegd op de minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m te garanderen.
Om het hoogteverschil op te vangen tussen het nieuwe plangebied en bestaand terrein is/wordt drainage aangelegd.

Overige watergerelateerde aspecten
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In de directe omgeving zijn geen waterwingebieden, boringvrije zones, reserveringsgebieden voor waterberging gelegen (Verordening Ruimte 2014). Het plangebied is niet gelegen binnen beschermingszone van een waterkering.

4.6.3 Watertoets; reactie van het waterschap

Aansluitend op de digitale watertoets van 22 december 2014 is op 3 februari 2015 het voorliggende bestemmingsplan besproken met het Waterschap Rivierenland. In het ambtelijk overleg zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen die een nadere regeling in het bestemmingsplan behoeven.

4.7 Verkeer en parkeren

4.7.1 Parkeren

De gemeente Woudrichem heeft sinds mei 2011 samen met de gemeenten Aalburg en Werkendam de 'Notitie parkeren' opgesteld. Deze notitie is als bijlage 1 bij de planregels opgenomen.

4.7.1.1 Parkeerbehoefte

Woningen
Op basis van de parkeernotitie dient bij woningen in de bebouwde kom uit te worden gegaan van de volgende parkeernormen:

  • dure woningen: 2,3 parkeerplaatsen per woning;
  • middeldure woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • goedkope woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning.

De parkeernormen in onderstaande tabel zijn de maximale parkeerkencijfers inclusief het aangepaste aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Dit komt neer op de volgende berekening:

aantal woningen   type woning   parkeernorm   parkeerbehoefte  
3 vrijstaande woningen   duur   2,3 pp/won   6,9 pp  
2 half vrijstaande woningen   duur   2,3 pp/won   4,6 pp  
4 hoekwoningen (rijtjes)   duur   2,3 pp/won   9,2 pp  
4 tussenwoningen (rijtjes)   middelduur   2,0 pp/won   8,0 pp  
      28,7 pp  

Voor de 13 nieuwe woningen wordt een parkeerbehoefte berekend van 29 parkeerplaatsen.

4.7.1.2 Parkeerbalans
afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0018.png"  
afbeelding - plangebied met aantallen parkeerplaatsen  

Woningen
Voor de vrijstaande, halfvrijstaande en hoekwoningen worden in eerste instantie parkeervoorzieningen op eigen terrein gerealiseerd. In totaal worden er 25 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De praktijk leert ons echter dat niet altijd even efficiënt van deze parkeerplaatsen gebruik wordt gemaakt. In de parkeernotitie wordt daar rekening mee gehouden met een rekenfactor.
In onderstaand overzicht wordt aangegeven in welke mate deze parkeerplaatsen meegeteld mogen worden bij het opstellen van een parkeerbalans.

type woning   aantal woningen   parkeerplaatsen op eigen terrein   reken-
factor  
feitelijk aantal parkeerplaatsen  
Vrijstaand   1   garage met lange oprit (3 pp) = 3 pp   1,3   1,3 pp  
Vrijstaand   2   dubbele oprit zonder garage ( 2 pp) = 4 pp   1,7   3,4 pp  
Halfvrijstaand   2   garage met lange oprit (3 pp) = 6 pp   1,3   2,6 pp  
Hoekwoningen   4   garage met lange oprit (3 pp) = 12 pp   1,3   5,2 pp  
        12,5 pp  

Voor de parkeerbalans wordt rekening gehouden met 12 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Openbaar gebied
In het openbare gebied worden voor de bewoners van de tussenwoningen en voor bezoekers in ieder geval 17 centrale parkeerplaatsen aangelegd, verspreid over met begroeiing afgeschermde 'parkeerkoffers'. De vijf parkeerkoffers bevinden zich in de directe nabijheid van de woningen.

Conclusies
De parkeerbehoefte vanwege de woningen bedraagt 29 parkeerplaatsen.
In totaal worden er 29 parkeerplaatsen (17+12,5=29,5 pp) gerealiseerd ten behoeve van de bewoners en bezoekers. Daarmee wordt voldaan aan de berekende parkeerbehoefte op basis van de gemeentelijke 'Notitie parkeren'.

4.7.2 Bereikbaarheid

Het plangebied bestaat uit een erf dat voor het gemotoriseerd verkeer wordt ontsloten op de Almkerkseweg. De Almkerkseweg is de toegangsweg van de kern Woudrichem en de verbinding met de verdere omgeving. Voor voetgangers en het fietsverkeer is er een verbinding met de naastgelegen nieuwbouwwijk Postweide II.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

In verband met de ontwikkeling van de 13 nieuwe woningen is het van belang om inzichtelijk te maken of het woon- en leefklimaat niet worden gehinderd door bedrijvigheid in de omgeving. Anderzijds is het ook van belang dat de nieuwe woningen niet leiden tot beperkingen op de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijvigheid.

Externe milieuzonering
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving aanwezige activiteiten. De verschillende activiteiten zijn op de onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0019.png"  
1
2+3
4
5
6
7
8
9 -12
13
AB  
= brandstofverkooppunt (zonder LPG)
= kinderopvang
= gemeentehuis & brandweer
= basisschool
= zorgcentrum
= sport en cultuurcentrum
= basisschool
= centrumvoorzieningen
= dienstverlening kantoor woningbouwvereniging
= agrarisch bouwperceel  
afbeelding - bedrijvigheid/activiteiten in omgeving van het plangebied  

Het agrarische perceel ten zuidoosten van het plangebied ligt op een afstand van bijna 390 m van het plangebied. De beide agrarische bouwpercelen ten zuidwesten zijn respectievelijk op 475 en 555 m afstand van het plangebied gelegen. Deze afstanden zijn dusdanig groot dat de agrarische bedrijven geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Direct naast het plangebied ligt een verkooppunt voor motorbrandstoffen (1). Een 'benzineservicestation, zonder LPG (sbi-code 473)' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als een bedrijf in de milieucategorie 2 met een aan te houden richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen. Bij de verkavelingsopzet is met deze afstand rekening gehouden, waarbij geen enkele woning deze zonering overschrijdt.
De overige voorzieningen bedrijven en activiteiten in de omgeving vormen, vanwege de afstand tot de nieuwe woningen (meer dan 50 m), geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Inleiding

Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • 1. Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • 2. Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  • 3. Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
4.9.2 Beoordeling ontwikkelingsgebied

Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart bestudeerd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan een en ander worden geconcludeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0020.png"  
afbeelding - Uitsnede risicokaart (www.nederland.risicokaart.nl)  

Inrichtingen
In en rond het plangebied bevinden zich geen inrichtingen, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, die in het kader van externe veiligheid relevant zijn.

Transport over de weg, het water en het spoor
In de omgeving van het plangebied lopen geen wegen die een route voor gevaarlijke stoffen betreffen. Daarnaast is er in de omgeving van het plangebied ook geen sprake van vervoer van gevaarlijk stoffen over spoor of water.

Buisleidingen
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat parallel aan de Veldweg op een afstand van 46 m van het plangebied een hogedruk aardgasleiding (Z 543-01) van de Nederlandse Gasunie N.V. is gelegen. De leiding heeft een diameter van 219,1 mm en een druk van 40 bar.

Plaatsgebonden risico
In het kader van het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk' is uitgebreid aandacht besteed aan deze leiding. Uit de toelichting van het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk' blijkt dat er voor de hogedruk aardgasleiding (Z 543-01) geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour(PR) van 10-6 per jaar.
De ligging en aanwezigheid van de hogedruk aardgasleiding in de nabijheid van het plangebied levert derhalve geen beperkingen op ten aanzien van het beoogde ruimtegebruik.

Groepsrisico
In het kader van het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk' is, op basis van door de Gasunie aangeleverde leidingdata, op 19 april 2013 de hoogte van het groepsrisico berekend.
De berekeningen zijn uitgevoerd met CAROLA versie 1.0.0.51. Inmiddels is Carola versie 1.0.0.52 beschikbaar. Uit informatie van het RIVM blijkt echter dat deze nieuwe versie niet resulteert in andere berekeningsresultaten (bron: http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Algemeen_Actueel/Nieuwsberichte n/ 2013/Nieuwe_versie_CAROLA_beschikbaar). Uit ruimtelijkeplannen.nl blijkt dat ten opzichte van 2013 geen aanvullende ruimtelijke plannen voor de Kom Woudrichem zijn vastgesteld. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de huidige populatie binnen het gebied relevant afwijkt van de populatie in 2013. Het huidige plan zal gezien de omvang van 13 woningen niet leiden tot een significante toename van de populatie.

Uit deze CAROLA-berekening blijkt dat het maximale GR ter hoogte van de bebouwde kom van Woudrichem kleiner is dan 0,01 x de oriënterende waarde (OW), zie onderstaande afbeelding. Zelfs met een beperkte toename van de populatie zal het maximale GR beduidend kleiner zijn dan 0.1 x de oriënterende waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0021.png"  
afbeelding - FN curve behorende bij de kilometer leiding Z-543-01 met het hoogste groepsrisico
(bron: QRA hogedruk aardgas buisleidingen, gemeente Woudrichem,
Bestemmingsplan kom Woudrichem – Oudendijk,
Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant d.d. 1 mei 2013, zie bijlage 8)  

Conform het Bevb mag bij de vaststelling van dit bestemmingsplan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico als het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriënterende waarde. De verantwoording kan zich beperken tot de onderdelen artikel 12 lid 1 sub a, b, f en g van het BevB en omvat zodoende:

    • 1. De aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaken;
    • 2. Het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kan weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogte 10-6 per jaar;
    • 3. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
    • 4. De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp.

De eerste twee onderdelen van de verantwoording zijn uitgewerkt in de rapportage ´QRA hogedruk aardgas buisleidingen, gemeente Woudrichem, Bestemmingsplan kom Woudrichem – Oudendijk' opgesteld door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant d.d. 1 mei 2013. Voor zover in het kader van dit bestemmingsplan de uitgangspunten van de uitgevoerde QRA wijzigen, is dit bovenstaand toegelicht.
Met betrekking tot de aspecten rampenbestrijding (onderdeel 3) en zelfredzaamheid (onderdeel 4) wordt verwezen naar de verantwoording groepsrisico die is opgesteld voor het Bestemmingsplan Kom Woudrichem – Oudendijk.
Deze verantwoording is, inclusief bijbehorend advies van de brandweer en QRA, opgenomen in bijlage 8.

4.10 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen ten aanzien van de drie stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

In artikel 3.1.6, tweede lid Bro worden de volgende treden van de ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd:

Trede 1:   Is er sprake van een regionale behoefte?  
Trede 2:   Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?  
Trede 3:   Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte, indien de behoefte wordt ondervangen buiten bestaand stedelijk gebied.  

De voorgenomen herontwikkeling van het gebied in de kern Woudrichem sluit aan bij de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals blijkt uit de uitkomsten van het doorlopen van de drie stappen van de ladder.

Trede 1: Regionale behoefte
In de eerste trede wordt bepaald welke regionale ruimtevraag aanwezig is, waarin elders in de regio niet is voorzien. Met het voorgenomen plan worden 13 woningen in verschillende typologieën gerealiseerd voor de kern Woudrichem. De woningen worden zowel in de dure, middeldure als in de goedkope sector aangeboden en zorgen voor een groter woningaanbod voor starters, doorstroming en voor betaalbare woningen. Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten uit de gemeentelijke Woonvisie 2011-2015.

Voor de kern Woudrichem is de ontwikkeling van de locatie op de hoek van de Veldweg en de Almkerkseweg momenteel de enige ruimtelijke ontwikkeling waarin woningen worden voorzien. Door een beperkt programma te projecteren met daarin woningen uit verschillende sectoren, wordt beantwoord aan de lokale behoefte om zich te kunnen blijven vestigen nabij de kern Woudrichem.
Dit sluit aan bij de woningbouwafspraken zoals deze regionaal worden gemaakt. Door een her-prioritering binnen de concrete en uit te werken ruimtelijke ontwikkelingen wordt de woningbouwcapaciteit in ruimtelijke plannen gereduceerd. In dit kader worden er minder woningen gerealiseerd in onder andere de projecten Almkerk-West (10 woningen), Groenendijk te Woudrichem (3 woningen) en Dorpshuis Giessen (3 woningen), zodat er per saldo minder woningen worden gerealiseerd.

Bovenstaande is conform het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in de gemeentelijke Woonvisie. Immers, de ruimtelijke ontwikkeling is een woningbouwproject dat toeziet op het toevoegen van woningen die aansluiten op de wensen van (toekomstige) inwoners van de kern Woudrichem. Om tegemoet te komen aan de wensen die vandaag de dag gesteld worden aan de kwaliteit van de woningbouwvoorraad dient geïnvesteerd te worden in een hoogwaardige en duurzame woningvoorraad. Dit kan enerzijds door het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en anderzijds door het realiseren van nieuwbouw.

De kwaliteit van wonen omvat in steeds grotere mate ook de directe woonomgeving en de voorzieningen in de nabijheid. Aspecten als groen, centrumvoorzieningen en recreatieve voorzieningen worden meegenomen in het bepalen van de kwaliteit van de woonomgeving en is dan ook bepalend voor het op peil houden van het inwonersaantal van de kern Woudrichem. Deze instandhouding is van belang voor het waarborgen van het draagvlak voor het bestaande voorzieningenniveau.

Het bouwplan, dat middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, voorziet in de behoefte om een verscheidenheid van woningen in een hoogwaardige en duurzame woonomgeving te realiseren en zo het sociaaleconomisch draagvlak voor de bestaande dorpsvoorzieningen te borgen.

Trede 2: Bestaand stedelijk gebied
De bovengenoemde ruimtevraag dient bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het stedelijk gebied vastgelegd (zie paragraaf 3.2.2). Op grond van deze verordening wordt geconcludeerd dat de locatie tussen de Veldweg en de Almkerkseweg gelegen is binnen het stedelijk gebied van de kern Woudrichem. De stedelijke ontwikkeling op deze locatie leidt dan ook niet tot een transformatie van landelijk gebied naar stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt om eerst bestaande stedelijke locaties te benutten voor stedelijke ontwikkeling.

Door het creëren van een duurzame en hoogwaardige woonomgeving worden de randvoorwaarden vormgegeven die erop gericht zijn om de lokale bevolking te voorzien van een geschikte woningvoorraad. Op deze wijze wordt het mogelijk om zich te blijven vestigen binnen de kern Woudrichem en wordt daarmee de leefbaarheid gewaarborgd.

Gezien het bovenstaande is toetsing aan de derde trede van de ladder van duurzame verstedelijking niet aan de orde. Het bestemmingsplan wordt dan ook passend geacht binnen een duurzame verstedelijking.

4.11 Duurzaam bouwen

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.

Bij de realisering van de nieuwe woningen wordt aandacht besteedt aan het duurzaamheidaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. In het kader van de aanvraag van de vergunning voor het bouwen worden de duurzaamheidaspecten nader uitgewerkt.

4.12 Kabels en leidingen

Er komen verder geen planologisch relevante kabels en leidingen voor in het plangebied die een ruimtelijke doorwerking behoeven.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt onderdeel uit van een set Standaarden en Regels die door het ministerie van VROM ontwikkeld is.
De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard is opgenomen. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.

5.1.1 Indeling van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken:

  • 1. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
  • 2. In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven op welke wijze de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd.
  • 3. In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.
  • 4. In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
5.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

De term ontheffing is vervangen door 'afwijking van de bouwregels/gebruiksregels'. Voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op de invoering van de Wabo en de in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) gehanteerde begrippen.

Voor het vergunningvrij bouwen dient derhalve te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd

5.2 Wijze van bestemmen

Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen en begrippen.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.WCHMBP201401-VSG1_0022.png"  
afbeelding - uitsnede van de verbeelding  

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn in ieder geval van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning en activiteiten die vallen onder artikel 3 van bijlage II Bor.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is gebruikt voor de elementen die kunnen worden aangemerkt als structureel groen, waaronder de plantsoenen en groenstroken. Binnen de groenbestemming zijn ook voetpaden, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan evenals waterpartijen. Gebouwen zijn binnen de groenbestemming uitgesloten.

Artikel 4 Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen en bevat de gronden die vrij dienen te blijven van gebouwen. Andere bouwwerken zijn wel toegestaan, mits deze voldoen aan de in de regels aangegeven maatvoering. Binnen deze bestemming zijn aangebouwde bijgebouwen toegestaan tot een maximum van 6 m².

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming geldt voor woonstraten, pleinen en voet - en fietspaden in het plangebied. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder meer parkeer-, speel- en groenvoorzieningen toegestaan. Het betreft feitelijk het openbaar gebied dat niet valt binnen een structurele groenstructuur.

Artikel 6 Water
De waterpartijen binnen het plangebied, die gezamenlijk de hoofdwaterstructuur binnen de woonbuurten vormen, hebben een structurele functie voor waterberging en waterhuishouding binnen het plangebied en zijn daarom specifiek bestemd tot 'Water'.

Artikel 7 Wonen - 1
De gronden waar de nieuwe woningen worden beoogd hebben de bestemming 'Wonen -1' gekregen. Daarmee wordt zoveel aangesloten op de gelijknamige woonbestemming uit het bestemmingsplan 'Kom Woudrichem - Oudendijk'.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, met bijbehorende maximale bouwmaten (goot- en bouwhoogte), waarbinnen de hoofdgebouwen (i.c. de woningen) gerealiseerd mogen worden. Afhankelijk van het woningtype is dit op de verbeelding nader uitgesplitst:

  • aaneengebouwd [aeg];
  • twee-aaneen gebouwd [tae];
  • vrijstaand [vrij].

Voor het deel dat de beide vrijstaande woningen over het water heen gebouwd kunnen worden is op de verbeelding de aanduiding 'water' opgenomen. In de regels is vastgelegd dat daarbij ten minste een afstand van 0,8 m tussen de (onderkant van de) bebouwing en het gemiddelde waterpeil in acht genomen moet worden.
Ten behoeve van de twee vrijstaande woningen aan het water is specifiek een gevellijn op de verbeelding aangegeven. In de planregels is vastgelegd dat de voorgevel naar deze zijde gericht dient te zijn.

Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. In de planregels zijn de bouwmaten (goot- en bouwhoogte) bepaald. Voor de beide vrijstaande woningen langs het water is met een aanduiding 'bijgebouw' op de verbeelding de bouwhoogte van de bijgebouwen voor een deel van het perceel verder ingeperkt.

Binnen de woonbestemming mogen beroepsmatige activiteiten aan huis worden uitgeoefend, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten aan huis, met een maximum van 50 m2.
Middels het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid kan een bedrijfsmatige activiteit worden toegestaan. Ook mantelzorg kan met toepassing van de opgenomen afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan. Voor toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid is het van belang dat er voldaan wordt aan de gestelde eisen èn dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat gronden die één keer in beschouwing zijn genomen voor het toestaan van gebouwen, niet voor een tweede maal mogen meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die gronden inmiddels tot een ander bouwperceel zijn gaan behoren.
De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is geregeld wat als strijdig gebruik van de grond wordt gezien. Dit geldt voor alle bestemmingen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de afzonderlijke bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze gelden voor alle bestemmingen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken, bij voorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes en nutsgebouwen in het openbare gebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De initiatiefnemer is voornemens om binnen het plangebied 13 koopwoningen te realiseren. Het streven is om het merendeel van deze woningen voor verkoop in eigen beheer te ontwikkelen. Eventuele fasering van de realisatie van de woningen wordt geregeld in de overeenkomst die gesloten is tussen de gemeente en de ontwikkelende partij.

Overeenkomst
Aangezien het project is aan te merken als een bouwplan zoals bedoeld in de Grondexploitatiewet, dient de gemeenteraad de kosten te verhalen die gemoeid zijn met het in exploitatie brengen van het plangebied. In dit kader heeft de gemeente Woudrichem een concessie-overeenkomst gesloten met de ontwikkelende partij. Hierin is bepaald dat de initiatiefnemer de gronden volledig ontwikkeld, waarbij de gemeente slechts zorgdraagt voor de planologische maatregel. Op deze wijze is het verplichte kostenverhaal anderszins verzekerd, waardoor er geen exploitatieplan vastgesteld wordt.

De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is derhalve verzekerd, een exploitatieplan is ook niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept van het voorontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan of besproken met de vooroverlegpartners provincie Noord-Brabant en het Waterschap Rivierenland:

  • bij brief van 18 december 2014 heeft de provincie laten weten dat er in het kader van het voorliggende bestemmingsplan geen provinciale belangen in het geding zijn. De provincie ziet derhalve geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
    De brief is als bijlage 9 in de toelichting opgenomen;
  • op 22 december 2014 is een digitale watertoets uitgevoerd op basis van de normale watertoetsprocedure. Op 3 februari 2015 het voorliggende bestemmingsplan ambtelijk besproken met het Waterschap Rivierenland.
    De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in paragraaf '4.6 Waterparagraaf'.
6.2.2 Zienswijzen

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Kom Woudrichem-Oudendijk - Postweide 2014' gedurende een periode van zes weken (27 februari tot en met 9 april) voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend bij de gemeenteraad. Er is één zienswijze ontvangen.

De zienswijze is van beantwoording voorzien in een Nota van zienswijzen. De wijzigingen die voortvloeien uit deze nota zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De Nota van zienswijzen is opgenomen in bijlage 10 bij deze toelichting op het bestemmingsplan.