Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: WAAU-2017: Hoefpad 9 Uitwijk 2018
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0874.WAAU2017WP201801-GV01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan
het bestemmingsplan ‘WAAU-2017: Hoefpad 9 Uitwijk 2018’ met identificatienummer NL.IMRO.0874.WAAU2017WP201801-GV01 van de gemeente Altena.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 Aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
 
1.6 Afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.7 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  8. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  9. een paardenfokkerij.
1.8 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die gecertificeerd is voor de archeologische werkzaamheden.
 
1.9 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.10 Bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 Bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.12 Bed & breakfast
een nevenactiviteit in een woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten.
 
1.13 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis
een bedrijf dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.14 Bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
 
1.15 Bedrijfswoning
een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.16 Begane grond
dat gedeelte van een gebouw dat met de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging, gelijk is.
 
1.17 Beroepsmatige activiteiten aan huis
een dienstverlenend beroep, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw uitgeoefend wordt, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.18 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.19 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak van gronden met eenzelfde bestemming.
 
1.20 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.21 Bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en/of afmeting ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.22 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.23 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.24 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
 
1.25 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.26 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.27 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.28 Cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
 
1.29 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.30 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.31 Huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan waaronder inbegrepen mantelzorg; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
 
1.32 Maaiveld
de gemiddelde hoogte van het natuurlijk terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.
 
1.33 Maatvoeringsvlak
het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.
 
1.34 Mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
 
1.35 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.36 Ondergeschikte functie
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt tot een maximum vloeroppervlak van 100 m2, tenzij elders in deze regels anders is bepaald.
 
1.37 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.38 Overkapping/ carport
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.39 Peil
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en/of op een afstand van ten hoogste 4 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;
  3. bij bouwen boven of op het water: het gemiddelde waterpeil;
  4. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. In het geval van een brug en aanbrug is het aansluitende afgewerkte maaiveld de bovenkant van het wegdek.
1.40 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als Staat van Bedrijfsactiviteiten van deze regels deel uitmaakt.
 
1.41 Voorgevel
de fysieke voorkant van een (hoofd)gebouw. Indien twijfel bestaat over welke gevel dient te worden aangemerkt als voorgevel dan is de feitelijke situatie doorslaggevend. Wanneer ook de feitelijke situatie geen doorslag geeft, dan dienen de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd:
  • de systematiek van huisnummering (waar zich het huisnummer bevindt);
  • de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of de hoofdingang bevindt;
  • de plaats waar de brievenbus is aangebracht;
  • de plaats waar zich de hoofdontsluiting van het perceel bevindt.
 
1.42 Vrijstaand
woningen waarbij het hoofdgebouw vrijstaat van naast gelegen hoofdgebouwen.
 
1.43 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
1.44 Webwinkel
  1. een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  2. een internetwinkel met opslag- en verzendfunctie;
  3. een internetwinkel met beperkte afhaalmogelijkheid.
1.45 Wonen
het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid, conform de onderhavige begripsbepaling.
 
1.46 Woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
1.47 Woningsplitsing
het bouwkundig en functioneel splitsen van een zelfstandige woning in twee of meer zelfstandige woningen óf het realiseren van één of meer woningen binnen de aaneengesloten hoofdbebouwing.
 
1.48 Woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
 
1.49 Zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt. 
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Voor de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 Breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
2.4 Goothoogte van een bouwwerk
  1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  2. in afwijking van het onder a gestelde geldt dat bij het meten van de goothoogte van een bouwwerk dakkapellen buiten beschouwing worden gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel van de dakkapel.
2.5 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 Vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis gebonden activiteiten, indien deze in de lijst van 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten' is opgenomen in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 en met inachtneming van de voorwaarden genoemd in lid 3.4.1.
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  3. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  4. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met inachtneming van de volgende regels:
 
3.2.2 Hoofdgebouwen
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden opgericht;
  4. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt bij vrijstaande woningen minimaal 3 m aan beide zijden;
  5. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)’, ‘maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. indien de bestaande goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw afwijkt van het bepaalde onder e, dan gelden de bestaande maten als maximum.
3.2.3 Bijgebouwen
  1. de bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  5. buiten het bouwvlak bedraagt het maximum bebouwingspercentage 60% van het gehele bouwperceel, met een maximum van 100 m2 per hoofdgebouw;
  6. de afstand van bijgebouwen tot aan de voorgevellijn bedraagt minimaal 1 meter.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn maximaal 1 m mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 20 m² per bouwperceel bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten maximaal 6 m mag bedragen, met dien verstande dat er maximaal één per woning is toegestaan; de bouwhoogte van overige bouwwerken mogen niet meer dan 2,5 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Aangebouwde bijgebouwen
Het bevoegd gezag is bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 3.2.3 sub b voor een hoger aangebouwd bijgebouw, mits:
  1. het een bijgebouw betreft dat is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  2. het bijgebouw ten minste 3 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de parkeersituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de milieusituatie;
    5. de woonsituatie; en
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.2 Erfafscheidingen
Het bevoegd gezag is bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 3.2.4 sub a voor een hogere erfafscheiding voor de voorgevellijn, mits:
  1. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de parkeersituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de milieusituatie;
    5. de woonsituatie; en
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Aan huis gebonden activiteiten
Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor aan huis gebonden activiteiten is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking veroorzaken;
  2. de extra parkeerbehoefte moet zoveel mogelijk op eigen terrein worden opgelost;
  3. de bewoner oefent de activiteit zelf uit;
  4. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met bijgebouwen met een absoluut maximum van 50 m² wordt gebruikt ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit(en);
  5. de activiteit is opgenomen op de lijst van 'Rechtstreeks toegestane aan huis gebonden activiteiten', opgenomen in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1.
3.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. permanente of tijdelijke bewoning, in vrijstaande bijgebouwen;
  2. het gebruiken van (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  3. het gebruik van een woning en/of bijbehorende bijgebouwen bij woningen voor de uitoefening van detailhandel of horecagelegenheid;
  4. het gebruik van een bed & breakfast voor overnachting van seizoenarbeiders.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals bepaald onder 7.4.1;
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden worden verstoord zoals bepaald onder 5.2.1;
  3. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen, wordt slechts verleend indien het agrarisch bedrijf is verplaatst en de te saneren opstallen, zoals weergegeven in Bijlage 3 van deze regels, zijn gesloopt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder b ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijbehorende bijgebouwen, mits:
  1. het betreft bedrijven:
    1. die niet milieuvergunningplichtig zijn;
    2. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
  2. het niet betreft publieksgerichte dienstverlening;
  3. het geen horeca betreft;
  4. eventuele detailhandel uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf plaatsvindt;
  5. de totale vloeroppervlakte ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteit niet meer dan 50 m2 bedraagt, in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen in ieder geval niet meer dan 40% van de totale vloeroppervlakte;
  6. in de voortuin geen buitenopslag ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
  7. in de omgeving van het betreffende bedrijf geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. het parkeren ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
    2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond het bedrijf mogen plaatsvinden;
  8. het geen detailhandel betreft, tenzij het een webwinkel betreft voor zover bedoeld in 1.1.44.
3.5.2 Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve een bed & breakfast in een woning, mits:
  1. een maximum van 2 slaapkamers met een totaal van maximaal 5 personen voor bed & breakfast wordt ingezet;
  2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met bijgebouwen met een absoluut maximum van 50 m² wordt gebruikt ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit(en);
  3. bij de oppervlakte voor een bed & breakfast tellen de ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik (zoals een gedeelde douche) niet mee;
  4. de maximaal aansluitende verblijfsduur voor gasten bedraagt 14 dagen;
  5. de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking veroorzaken;
  6. de extra parkeerbehoefte moet zoveel mogelijk op eigen terrein worden opgelost;
  7. de bewoner oefent de activiteit zelf uit.
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
met de daarbij behorende:
  1. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  2. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  3. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:
  1. bijgebouwen, zoals erkers en serres uitsluitend in aansluiting op woningen;
  2. luifels en dakoverstekken;
  3. balkons;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijne;
met inachtneming van de volgende regels:
 
4.2.2 Bijgebouwen
  1. de breedte bedraagt aan de voorzijde maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 3,5 m;
  2. de maximale hoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
  3. de maximale diepte bedraagt 25% van de diepte van de gronden met de bestemming 'Tuin', met een maximum van 1,5 m;
  4. de maximale oppervlakte van een aangebouwd bijgebouw bedraagt 6 m2;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 20 m² per bouwperceel bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 1 m bedragen.
Artikel 5 Waarde -Archeologie 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden in de bodem.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. bij een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 en niet  gepaard gaat met grondwerkzaamheden onder maaiveld, dient de aanvrager een rapport dat door de bevoegde overheid is goedgekeurd en voldoet aan het gemeentelijk archeologiebeleid en de vigerende KNA te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het te vergunnen bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht; of
    3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het bevoegd gezag beslist of beschikbare informatie ontvankelijk is en betrekt in haar beslissing het advies van de archeologische deskundige. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1, wint het advies in bij de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA), omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
5.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en  ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  9. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 5.4.1, is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  4. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
5.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m² en er onder maaiveld wordt uitgegraven.
  2. Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijnde de regioarcheoloog) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
  4. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.4.4 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 en 5.4.3 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht;
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
 
5.4.5 Advies
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
5.5.2 Advies
Alvorens de in lid 5.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
 
3 Algemene regels
    
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, hellingbanen en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
7.2 Bestaande maten
 
7.2.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (legale) bouwwerken, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden
 
7.2.2 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 7.2.1 uitsluitend van toepassing, indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
7.3 Ondergronds bouwen
 
Ondergronds bouwen is toegestaan met dien verstande dat:
  1. het bouwwerk loodrecht onder het hoofdgebouw en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt gebouwd;
  2. de maximale diepte van een ondergronds bouwwerk 3,5 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf peil.
7.4 Parkeernormen
 
7.4.1 Algemeen
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, met dien verstande dat:
  1. de juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de 'Notitie parkeren' van de Gemeente Woudrichem uit 2011;
  2. de in lid a bedoelde ruimten voor het parkeren van auto's moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's, rekening houdend met de maten van het CROW;
  3. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
7.4.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
 
7.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in artikel 7.4.1 juncto 'Notitie parkeren' 2011 bedoelde parkeernormen en bedragen te wijzigen.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1. Strijdig gebruik
 
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1. Gebiedsaanduidingen
 
9.1.1. Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS);
  2. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' is het oprichten van geurgevoelige objecten uitgesloten.
9.1.2. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
a. Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone':
  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  2. het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen; het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;
  3. het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter;
  4. het verlagen, vergraven, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  5. vellen of rooien van houtgewas;
  6. het dempen van poelen, sloten en greppels;
  7. aanbrengen (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen;
  8. het omzetten van grasland in bouwland/scheuren grasland;
  9. het diepwoelen of –ploegen van de bodem met meer dan 60 cm.
b. Uitzondering
Het in 9.1.2 onder a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer, werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  4. werken en werkzaamheden, waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;
  5. werken en werkzaamheden, waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist was.
c. Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.1.2 onder b zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige of potentiële ecologische en landschappelijke waarden;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een ter zake deskundige, waaronder in elk geval het betrokken waterschapsbestuur.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1. Maten en bouwgrenzen
 
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien er een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de te beschermen gebiedswaarden zoals opgenomen in artikel 9.
 
 
10.2. Milieucontour
 
Per omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.1.1 lid b onder de voorwaarde dat binnen de bedrijfsvoering van de veehouderij gevestigd aan het Hoefpad 11-13 het houden van landbouwhuisdieren die vallen onder de werking van de Wet geurhinder en veehouderij is beëindigd.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
11.1. Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  2. De onder a beschreven overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen vinden niet plaats ter hoogte van de aanduiding “Natuur Netwerk Brabant- ecologische verbindingszone” en de aanduiding “Behoud- en herstel watersystemen”. Dit ter bescherming van de gebiedswaarden die samenhangen met deze aanduidingen.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
12.2. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘WAAU-2017: Hoefpad 9 Uitwijk 2018’.