direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Giessen - Rijswijk - Heuvelkamp ong. 2017
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

Aan de Heuvelkamp ong. te Giessen, kadastraal bekend als gemeente Woudrichem, sektie I, nr., 1609, bestaat het voornemen om twee woningen te realiseren. Deze twee woningen worden in één bouwmassa uitgevoerd.

Het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid die de beoogde ontwikkeling mogelijk maakt. Het doel van dit wijzigingsplan is om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2019 de gemeente Woudrichem deel uitmaakt van de gemeente Altena.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Giessen en grenst met de zuidzijde aan de Heuvelkamp. Aan weerszijde van het perceel bevinden zich woningen, agrarische gronden en groen. Even ten zuiden van het perceel ligt het voormalig fort en even ten noorden bevindt zich het Alm Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0001.png"

Afbeelding - luchtfoto plangebied (rood omcirkelt)

Op de navolgende afbeelding wordt de begrenzing weergegeven van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0002.png"

Afbeelding - grenzen plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het onderhavige plangebied is het bestemmingsplan "Giessen - Rijswijk 2003" van kracht. Het bestemmingsplan is op 28 april 2003 door de gemeenteraad vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0004.png"

Afbeelding - uitsnede geldend bestemmingsplan

De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch (A)' zonder bedrijfswoning (zb). Op basis van een algemene wijzigingsbevoegdheid zijn burgemeester en wethouders bevoegd om op gronden met de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid inbreidingslocaties wonen' woningen mogelijk te maken. Daarbij moet voldaan worden aan randvoorwaarden die in de planregels zijn opgenomen (artikel 23, lid 3; zie verder paragraaf 3.1).

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

De plantoelichting gaat in op het plangebied Heuvelkamp ong. te Giessen:

  • Hoofdstuk 2 is een planbeschrijving van de bestaande en toekomstige situatie.
  • In hoofdstuk 3 worden de voorwaarden besproken waaraan de wijzigingsbevoegdheid moet voldoen.
  • In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het provinciale- en gemeentelijk beleid.
  • Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de planologische randvoorwaarden en milieu.
  • Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische planopzet, om vervolgens af te sluiten in hoofdstuk 7 met de maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Giessen

In de ruimtelijke opbouw van Giessen - Rijswijk zijn de twee oorspronkelijke kernen nog duidelijk te herkennen. In plaats van het aan elkaar laten groeien van de twee dorpen met bebouwing, is gekozen voor het aanbrengen van een groen middengebied met enkele gezamenlijke functies. Gezien de positieve waardering van deze opzet, wordt bij de verdere ontwikkeling van Giessen - Rijswijk uitgegaan van het versterken en uitbouwen van de twee bebouwingsconcentraties, als ware het twee afzonderlijke kernen.

In Giessen - Rijswijk wordt de hoofdstructuur gevormd door de twee oorspronkelijke bebouwingsconcentraties en het groene middengebied. Deze drie elementen hebben elk hun eigen kenmerken.

De oorspronkelijke bebouwing van Giessen kenmerkt zich eveneens door de aanwezigheid van veel (agrarische) bebouwing en een aantal winkelvestigingen. Verdichting en centrumvorming zoals in Rijswijk heeft hier echter minder plaatsgevonden. Het groene middengebied tenslotte kenmerkt zich door de aanwezigheid van enkele belangrijke openbare functies en een royale aankleding met sportvelden, groen en water.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Voor het nederzettingspatroon in de gemeente Woudrichem is de aanwezigheid van twee stroomruggen in het landschap bepalend geweest. De eerste stroomrug is te vinden bij Rijswijk en loopt evenwijdig aan de Maas. De tweede stroomrug wordt gevormd door de oeverwallen van de Alm, die vanaf Giessen met grote meanders via Uitwijk en Waardhuizen naar Almkerk stroomt. De stroomruggen vormden de enige geschikte plek voor wegen en nederzettingen. Hier ontstonden dan ook een groot aantal boerderijen, verbonden door zandwegen. Op geschikte plaatsen, zoals kruisingen van wegen of verbredingen van de stroomrug, ontwikkelden zich vervolgens de kernen die afhankelijk van hun potentie voor vestiging van niet agrarische functies verder uitgroeiden tot dorpen en stadjes.

Giessen en Rijswijk zijn ontstaan op de plaatsen waar respectievelijk de weg langs de zuidkant van de Alm en de weg langs de noordkant van de Alm aansluiten op de dijk langs de Maas. Beide aansluitingen waren aanleiding voor een verdichting van de bebouwing die op haar beurt aanleiding was voor het ontstaan van andere functies. De stichting van een kerk gaf tenslotte uitdrukking aan het feit dat beide bebouwingsconcentraties uitgroeiden tot volwaardige dorpen.

Na een zeer geleidelijke, voornamelijk agrarische ontwikkeling tot het begin van de twintigste eeuw volgde een periode, tot ca 1960, waarin de woonfunctie langzamerhand in betekenis toenam en ook andere functies tot ontwikkeling kwamen.

2.3 Huidig gebruik

Het plangebied is altijd in gebruik geweest als agrarische grond (weide). De eerder op het perceel aanwezige schuur en garage zijn al gesloopt. De grond ligt braak.

2.4 Toekomstige situatie plangebied

Er zullen twee woningen, binnen één bouwmassa zullen worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0005.png"

Afbeelding - impressie van de te bouwen woningen

De volledige impressie van de te bouwen woningen is bijgevoegd in bijlage 1. Het nieuwe woongebouw wordt op een lichte verhoging, van maximaal 1,70 m in het terrein, refererend aan de Bunkers van fort Giessen, gepositioneerd. Door een gedeelte van het volume te laten 'zweven' boven het maaiveld ontstaat er een interessante geleding en een vanzelfsprekende scheiding tussen de twee woningen.

Hierbij moet worden opgemerkt dat bovenstaande afbeelding en toelichting een impressie is.

Hoofdstuk 3 Voorwaarden

In het kader van voorgenomen plan wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan Giessen - Rijswijk 2003.

In dit hoofdstuk word ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid en de daaraan gekoppelde voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0006.png"

Afbeelding - Uitsnede verbeelding nieuwe situatie

3.1 Wijzigingsbevoegdheid van artikel 23, lid 3

Voor het perceel aan de Heuvelkamp ong. geldt de 'wijzigingsbevoegdheid inbreidingslocaties wonen'. In artikel 23 lid 3 is deze bevoegdheid als volgt geformuleerd:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor zover het betreft de gronden met op de plankaart de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid inbreidingslocaties wonen”, de plankaart te wijzigen zodanig dat ter hoogte van een dergelijke aanduiding:

  • a. de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming als bedoeld in artikel 4 (Wonen), en
  • b. op de gronden met de bestemming als bedoeld in artikel 4 (Wonen) een bebouwingsvlak en een voorgevellijn worden aangeduid".

voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Voor het wijzigen gelden de volgende bepalingen:

  • de nieuw te bouwen woningen dienen naar totaal aantal en soort te passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
    Het gemeentelijk volkshuisvestigingsbeleid is vastgelegd in de regionale woonvisie (zie tevens paragraaf 4.3). Deze woonvisie is een gezamenlijk product van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena. De regionale woonvisie dient als basis voor de regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019 en heeft tot doel om een woonklimaat te realiseren dat past bij de woon-en leefambities van alle (toekomstige) bewoners van het Land van Heusden en Altena.
    Binnen dit beleid is een woningbouwprogrammering opgenomen. In het regionaal ruimtelijk overleg maakt de provincie jaarlijks afspraken over de regionale woningbouwopgave voor de komende periode van 10 jaar. Dit wordt uitgesplitst per gemeente.
    Voor de periode 2015 tot en met 2024 blijkt dat er in de gemeente Woudrichem in deze periode een groei van de woningvoorraad benodigd is van 560 woningen om de woningbehoefte op te vangen. Het plan past hierbinnen.
  • het aantal woningen mag per aanduiding niet meer bedragen dan op de plankaart in de betreffende aanduiding is aangegeven.
    Ter plaatse van het onderliggende perceel is geen maximum woningaantal aangegeven. De gemeente heeft echter besloten om in beginsel mee te werken aan twee wooneenheden binnen één bouwblok.
  • de goothoogte en hoogte van de woning dienen aan te sluiten bij de goothoogte en hoogte van de aangrenzende bebouwing en mogen in ieder geval niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m.
    De plannen voor het plangebied gaan uit van een goothoogte van 6 meter en maximale bouwhoogte van 10 meter. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.
  • de afstand van de voorgevel van de woning tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens mag niet meer dan 5 m bedragen;
    De afstand tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens zal in de toekomst 6 meter bedragen. Het bouwplan past daarom niet binnen de wijzigingsbevoegdheid van artikel 23, lid 3.
    Tegelijkertijd wordt daarom gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid 10 (ligging voorgevellijnen). De uitwerking hiervan volgt in paragraaf 3.2.
  • het bouwen van woningen mag uitsluitend zodanig geschieden dat op geen van de gevels van de woningen, bij voltooiing, de geluidsbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde of vastgestelde hogere waarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt, vanwege:
    • 1. een weg, of
    • 2. een bedrijf dat is aangewezen als inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, krachtens artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals dat laatstelijk is gewijzigd.

Ten behoeve van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 5.1. Uit dit onderzoek blijkt dat op de gevels van de toekomstige woning aan de Heuvelkamp geen sprake is van een onaanvaardbare geluidsbelasting.

  • de nieuw te bouwen woningen dienen te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde planningsgetal voor woningbouw binnen de gemeente Woudrichem.
    In de regionale woonvisie wordt rekening gehouden met het vastgestelde planningsgetal voor woningbouw binnen de gemeente. In het regionaal ruimtelijk overleg maakt de provincie jaarlijks afspraken over de regionale woningbouwopgave voor de komende periode van 10 jaar. De meest recente afspraken zijn vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen deel A, en zijn vastgesteld door het Regionaal Ruimtelijk overleg West Brabant op 8 december 2015.

3.2 Wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid 10

Om de afstand van de voorgevel van de nieuwe woningen ten opzichte van de weg te verruimen wordt, naast de wijzigingsbevoegdheid van artikel 23, lid 3, aanvullend gebruik gemaakt van artikel 4, lid 10 van het bestemmingsplan 'Giessen-Rijswijk 2003'.
'Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte blijkt te bestaan en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van voorgevellijnen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden.
    Het uitgevoerde akoestisch onderzoek, zie bijlage 2 en paragraaf 5.1, is uitgegaan van een aangepaste ligging van de voorgevellijnen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen (ver) onder de voorkeursgrenswaarden blijft.
  • de afstand tussen achtergevels van tegenover elkaar liggende woningen mag nergens minder dan 20 m bedragen.
    De afstand tussen de achtergevel van de woning aan de Burgstraat 56 bedraagt circa 35 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de afstandseis.
  • de afstand tussen voorgevels van tegenover elkaar liggende woningen mag nergens minder dan 20 m bedragen.
    Tegenover de nieuw te bouwen woningen ligt geen woning. De woning aan de Heuvelkamp 2 bevindt zich schuin tegenover de nieuw te bouwen woningen. Deze ligt op ruim 75 m afstand.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan gemeenten opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
In en in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van ecologische waardevol gebied, erfgoederen en andere in het Barro genoemde nationale belangen. Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied. De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zijn niet in strijd met de nationale belangen op grond van de SVIR en het Barro.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord - Brabant

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie.

Kerngebied
Het plangebied ligt volgens de structuurvisie in het kerngebied groenblauw en bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Echter blijkt uit de provinciale verordening dat het plangebied in bestaand stedelijk gebied ligt. De kaart, behorende bij de structuurvisie lijkt niet te kloppen. Dit wordt bevestigd door de kaart behorende bij het Natuurbeheerplan van Noord-Brabant (zie uitsnede hieronder). Het plangebied wordt omringt door gebieden die onder het Natuurnetwerk Brabant (NNB) vallen, maar maakt er zelf geen deel vanuit (zie ook paragraaf 5.4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0007.png"

Afbeelding - uitsnede plangebied natuurbeheerplan (bron: https://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan)

Verordening ruimte
Sinds de vaststelling op 10 juli 2015 van de Verordening ruimte 2014 (per 15-7-2015) zijn diverse besluiten tot kaartaanpassing genomen en zijn wijzigingen in de regels en de naamgeving van de verordening doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn verwerkt in een geconsolideerde versie (1 januari 2018).

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

Ingevolge de verordening mag een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen zijn in bestaand stedelijk gebied (artikel 4.2).

Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

  • stedelijk concentratiegebied;
  • kernen in landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0008.png"

Afbeelding - het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied

Artikel 4.3 van de verordening bepaalt het volgende indien er sprake is van nieuwbouw van woningen:

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Uit paragraaf 4.3 blijkt dat de nieuwbouw van de twee woningen voldoet aan de afspraken van het regionaal ruimtelijk overleg en deze passen binnen de woningbouwprogrammering van de gemeente. De voorgenomen plannen passen binnen de Verordening ruimte.

4.3 Regionaal beleid

Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Structuurvisie Land van Heusden en Altena is de gezamenlijke ruimtelijke structuurvisie van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem. In deze structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025.

In de structuurvisie zijn ruimtelijke thema's uitgewerkt, met ieder hun eigen aandachtspunten, waaronder het thema wonen. De gemeenten vinden dat ze een voldoende woonvoorraad moeten hebben voor alle doelgroepen. Ze willen dit door te zorgen voor:

  • 1. voldoende passende woonruimte:
    • a. Woningen en omgeving aantrekkelijk maken zodat jonge huishoudens blijven of komen wonen;
    • b. Woningen die mensen in staat stellen om zo lang mogelijk te kunnen blijven wonen in een voor hen ook sociaal passende woonomgeving.
  • 2. driedelige woningmarkt
    Het is niet zinvol om de regio aan te merken als één woningmarkt en daarover één beleid te voeren.
  • 3. inbreiding en uitleglocaties
    De gemeenten streven erna om het bestaand stedelijk gebied optimaal te benutten.
  • 4. aanpassing van de woning aan veranderende wooneisen, door planologisch meer ruimte te bieden voor het realiseren van aan- of uitbouwen en de realisatie van bijgebouwen.
  • 5. levensloopbestendig kunnen wonen.
  • 6. behoud van kwaliteit van de woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0009.png"

Afbeelding - uitsnede plangebied

Het plangebied ligt in het bestaande stedelijk gebied. Daarmee voldoet het aan de inbreiding in dit gebied. Gelet daarop voldoet het plan aan de bepalingen uit de Structuurvisie.

Regionale woonvisie Land van Heusden en Altena
De regionale woonvisie is een gezamenlijk product van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena. De regionale woonvisie dient als basis voor een regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019 en heeft tot doel om een woonklimaat te realiseren dat past bij de woon-en leefambities van alle (toekomstige) bewoners van het Land van Heusden en Altena.

De woonvisie beschrijft de bouwstenen voor het wonen in brede zin in het Land van Heusden en Altena. De woonvisie benoemt tien principes die als richtinggevend worden beschouwd. Deze principes worden in de woonvisie verder uitgewerkt in 8 handelingsperspectieven. Deze richtinggevende principes en handelingsperspectieven vormen de basis voor de prestatieafspraken tussen de drie gemeenten in het Land van Heusden en Altena en de betrokken woningcorporaties en de huurdersorganisatis.

Woningbouwprogrammering
In het regionaal ruimtelijk overleg maakt de provincie jaarlijks afspraken over de regionale woningbouwopgave voor de komende periode van 10 jaar. Dit wordt uitgesplitst per gemeente. De meest recente afspraken zijn vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen deel A, en zijn vastgesteld door het Regionaal Ruimtelijk overleg West Brabant op 8 december 2015. Uit dit document blijkt dat er de komende jaren bij de meeste gemeenten in de regio West-Brabant nog een groei is in de woningbehoefte. Wel vlakt deze groei af. Daarnaast is de kwalitatieve vraag naar woningen steeds dynamischer. Het langer zelfstandig wonen van ouderen door veranderingen in de zorg leveren hier een bijdrage aan.

Voor de periode 2015 tot en met 2024 blijkt dat er in de gemeente Woudrichem in deze periode een toevoeging groei van de woningvoorraad benodigd is van 560 woningen om de woningbehoefte op te vangen. Het plan past hierbinnen. Hieruit blijkt dat in de gemeente een woningbouwbehoefte bestaat en dat hierover in regionaal verband afspraken zijn gemaakt. Gelet hierop wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.3 van de Verordening Ruimte.

4.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie
De gemeente heeft nieuw beleid in voorbereiding: de Toekomstvisie. Deze toekomstvisie is samen met de gemeenten Aalburg en Werkendam opgesteld en heeft in concept ter inzage gelegen. In de toekomstvisie zijn drie rode draden te vinden die voor de gemeenten houvast vormen waarmee ze straks kunnen gaan werken aan de ontwikkeling van één nieuwe gemeente. De richtinggevende principes zijn zelfredzaamheid, duurzaamheid en veelzijdigheid. Ze zijn van toepassing op alle aspecten van de toekomst: samen leven, wonen werken en recreëren.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Geluid

Ter bescherming van de burger in Nederland tegen overlast door geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. In deze wet zijn normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.). In de Wgh zijn ook normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen in ruimten binnen gebouwen. Bij de wijziging van het bestemmingsplan is het noodzakelijk dat er een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd.

  • De Burgstraat is een 30 km/uur weg met een klinkerverharding. De verkeersintensiteit is gering. De geplande woningen worden op een ruime afstand (circa 50m) van de Burgstraat gerealiseerd.
  • De Heuvelkamp betreft een doodlopende weg met asfaltverharding. De maximumsnelheid is eveneens 30 km/uur. Voor de weg geldt een inrijverbod, met uitzondering van bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit is daardoor zeer gering.

Op basis van het voorgaande is het niet aannemelijk dat ter plaatse van de nieuwe woningen de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zal worden overschreden vanwege het wegverkeer op de Burgstraat en Heuvelkamp.

Voor de Parallelweg is door BVA Verkeersadviezen in november 2017 een akoestisch onderzoek verricht. Zie voor het volledige rapport bijlage 2. In het onderzoek is gerekend met de aangeleverde gegevens per weg door de gemeente. In de gegevens van de wegen zitten alle (te verwachten) verkeersbewegingen. Dus ook van en naar de veehouderij aan de Heuvelkamp 2.

Conclusie
De conclusie is dat voor de nieuwbouw van beide woningen vanuit de Wgh geen beperkingen zijn. De berekende geluidbelasting blijft op de gevels van de nieuwe woningen (ver) onder de voorkeursgrenswaarden.

5.2 Bodem

Door Bakker Milieuadviezen is in november 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen of de grond en/of het grondwater ter plaatse van het perceel verontreinigingen bevatten, welke een belemmering of beperking zou kunnen vormen bij de voorgenomen bouw van de twee woningen. Zie voor het volledige rapport bijlage 3.

Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de kleiige bovengrond op het noordelijke terreindeel zijn de gehalten aan cadmium en PAK in minimale mate boven de AW 2000 aangetroffen. De verhogingen zijn zodanig gering dat de grond bij indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit voldoet aan Klasse AW 2000-grond. Beide verhogingen hebben geen consequenties voor de bestemming wonen;
  • In de kleiige bovengrond op het zuidelijke terreindeel zijn alle parameters uit het standaard NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • In de kleiige ondergrond zijn alle parameters uit het standaard NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • In het grondwater is het gehalte aan barium boven de streefwaarde aangetroffen. Voor barium is dit een gangbare overschrijding.

Conclusie
Op grond van de resultaten van het bodemonderzoek vormt de bodemkwaliteit geen enkele belemmering of beperking voor de voorgenomen bouw van de twee woningen.

5.3 Water

5.3.1 Watertoets

Sinds 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen.

De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. In het kader van de Watertoets wordt contact opgenomen met de waterbeheerder. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied. Meestal het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie. In dit geval het waterschap Rivierenland.

5.3.2 Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.3.3 Watertoets

Ten behoeve van het bouwvoornemen is de digitale watertoets doorlopen. Deze is opgenomen in bijlage 4. Via de watertoets is een uitgangsnotitie gegenereerd. Hieronder worden de belangrijkste punten uit de uitgangsnotitie aangehaald.

Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.

Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.

Watergangen
Binnen het plangebied ligt een B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang (zuidzijde). Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen beschermingszone van een A-watergang. Volgens het bouwplan wordt de toekomstige bebouwing buiten de beschermingszone van de watergang gebouwd.

Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed.

Compensatie
Volgens de beleidsvisie riolering en water Altena (vastgesteld in december 2017) geldt dat voor percelen van 600 m2 de werkelijk toename aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden, doch minsten 400 m2 per perceel. Onder verhard oppervlak wordt naast bebouwing ook de oprit, tuininrichting e.d. verstaan.

Voor het voorliggende plan betekent dit dat er minimaal twee keer 400 m2 (= 800 m2) toename aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Afhankelijk van wat uiteindelijk werkelijk verhard wordt, kan dit meer zijn. De verwijderde verharding kan niet worden meegeteld als bestaande verharding in het kader van de nieuwe ontwikkelingen. Het waterschap kan een eenmalige vrijstelling van 500m2 voor het gehele bestemmingsplan geven.

Op basis van deze beleidsregel dient er op het perceel te worden gecompenseerd. Aan de voorzijde van het perceel komt een zone van twee meter te liggen, welke wordt gekoppeld aan de daar aanwezige b watergang. Deze zone wordt ook bestemd als water. Er komt zowel aan de linker en rechterzijde van de waterzone een dam en zo min mogelijk duikers.

Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgt een aantal algemene aandachtspunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Bij de herstructurering van bestaande woonwijken of herbouw van woningen is er de kans om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat er minimaal tot aan de erfgrens een gescheiden stelsel wordt aangelegd.
  • Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
  • Bij bedrijventerreinen wordt gestreefd om het hemelwater van het verhard oppervlak gescheiden van het vuilwaterriool af te voeren. Bij risico's voor waterverontreiniging wordt gestreefd naar een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel.

Riolering en zuiveringswerken
Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Initiatiefnemer heeft contact opgenomen met het team Riolering van de gemeente. De uitkomsten hiervan zijn als volgt:

  • Er is een gescheiden rioolstelsel;
  • DWA zal via pompput afgevoerd moeten worden naar het gemeentelijk drukrioleringssysteem. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer;
  • Elke woning moet een eigen aansluiting hebben, waardoor het van belang kan zijn hoe de rioolaansluitingen zich verhouden tot het maaiveld;
  • Uit de gegevens lijkt het dat er lozingstoestellen onder maaiveld worden aangebracht en deze moeten worden voldoen aan het bouwbesluit;
  • Aansluiting op het gemeentelijk riool kan alleen na instemming van de gemeente. de plaatselijke watersituatie dient, in overleg met de gemeente, het waterschap en aanliggend initiatief (achter Burgstraat 56), verbeterd te worden o.a. ten aanzien van bestaande en nieuw gewenste dammen en in beschouwing nemend de richtlijnen van het waterschap hiervoor;
  • de aanwezige b-watergang voor het perceel is eigendom van de gemeente. Voor het aansluiten van de watercompensatie hierop dient het bestaande talud afgegraven te worden(eigendom gemeente). Hiervoor dient er vooraf goedkeuring/overeenstemming van de gemeente te worden verkregen.

Conclusie
Bovenstaande zaken zal de initiatiefnemer in acht nemen en toepassen. Het aspect water vormt voor het initiatief geen belemmering.

5.4 Flora en fauna

Door Tritium advies is in november 2017 een Quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Doel van de quickscan is te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb). De gehele quickcan is bijgevoegd als bijlage 5 bij deze toelichting. Hieronder worden de conclusie en aanbevelingen overgenomen.

5.4.1 Gebiedsbescherming

In onderstaande afbeelding is het plangebied met haar ecologisch waardevolle gebieden in highlights weergegeven. De groene highlights betreffen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS/NNN). in de provincie Noord- Brabant ook wel Natuurnetwerk Brabant (NNB) genoemd. Het Natura 2000-gebied is met de gele kleur aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0010.png"

Afbeelding - ligging plangebied

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNB. De provincie Noord- Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard, aangezien het een woningbouwlocatie betreft van twee woningen.

5.4.2 Soortbescherming

Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangepast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

  • Flora
    Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
  • Vogels
    Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden op bovenstaande wijze worden uitgevoerd, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
  • Grondgebonden zoogdieren
    Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voorplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemene voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepaling als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
  • Vleermuizen
    Er zijn geen vaste verblijf- of voorplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanner dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Omdat de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.
  • Amfibieën, reptielen en vissen
    Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voorplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemene voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepaling als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
  • Ongewervelden/overige soorten
    Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.
  • Zorgplicht
    Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Conclusie :
De wijzigingen van het plangebied leiden niet tot overtreding van de Wnb.

5.5 Milieuhinder van bedrijvigheid in de directe omgeving

Ten zuidoosten van het plangebied ligt een bedrijf dat mogelijk relevant is in het kader van eventuele milieuhinder. Het betreft hier een veehouderij. Hier is met name het aspect geur van belang. Ten behoeve van de ligging nabij dit bedrijf is een geuronderzoek uitgevoerd door De Roever Omgevingsadvies. De rapportage is bijgevoegd in bijlage 7.
Het doel van het onderzoek is het nagaan of de geur vanuit de veehouderij van invloed zou kunnen zijn op het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied. Verder is nagegaan of de nieuwe woningen binnen het plangebied een belemmering vormen voor deze veehouderij.

Het plangebied ligt in een gebied waarvoor de gemeente Woudrichem in haar Geurverordening gemeente Woudrichem 2014 een afstandseis van 50 meter heeft vastgesteld.

Milieuvergunning
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen worden gerealiseerd ruim buiten de vergunde geur- en afstandscontouren van de veehouderij aan de Heuvelkamp 2. Geconcludeerd wordt dat, wat betreft voorgrondbelasting en afstanden, er is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.
Ook is het woon- en verblijfsklimaat in het onderzoek, door toedoen van de achtergrondbelasting, als ‘zeer goed’ gewaardeerd.

Worst-case scenario
Uit het onderzoek blijkt vervolgens dat in een worst-case scenario, waarbij het bedrijf het volledige perceel voor haar bedrijfsdoeleinden kan benutten, de nieuwe woningen gedeeltelijk binnen de afstandscontour van 50 meter worden gerealiseerd. De nieuwe woningen liggen ook binnen de worst-case geurconteur van 2 ouE/m3.
Dit houdt in dat de veehouderij mogelijk wordt belemmerd door de realisatie van de woningen.
Immers, als de woningen zijn gerealiseerd kan de maximale situatie zoals weergegeven in onderstaande afbeelding, niet meer vergund worden, omdat de geurbelasting op de woningen maximaal 2 ouE/m3 mag bedragen. Met andere woorden na realisatie van de woningen kan niet meer het volledige bouwvlak van de veehouderij worden benut voor het realiseren van dierenverblijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0011.png"

Afbeelding - worst-case situatie, waarbij de lichtblauwe lijn de geurcontour van 2 ouE/m3  bedraagt.

Om dat naar de toekomst toe te borgen dient vastgesteld te worden welk bouwvlak van de veehouderij niet benut zal worden voor uitbreiding of verplaatsing van het bedrijf.
Door De Roever Omgevingssadvies is een berekening uitgevoerd waaruit blijkt om welk gedeelte van het bouwvlak het gaat, zie de afbeelding hieronder. Tussen de veehouderij en de initiatiefnemer is een daartoe een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten. Hierin is afgesproken dat de veehouderij de meest noordwestelijke hoek van het bouwvlak niet zal benutten voor uitbreiding van bedrijfsmatige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0012.png"

Afbeelding - Het rood gestreepte vlak is het niet te benutten bouwvlak

Conclusie
Door het sluiten van de overeenkomst tussen de veehouderij aan de Heuvelkamp 2 en initiatiefnemer wordt geborgd dat zowel de afstandseis als de geurconteur van 2 ouE/m3 blijvend worden gerespecteerd.
De geurhinder van veehouderijen vormt geen knelpunt voor de ruimtelijke ontwikkelingen aan de Heuvelkamp te Giessen.

5.6 Luchtkwaliteit

Sinds november 2007 is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de bouw van 2 extra woningen omvat is het niet noodzakelijk een luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren. De ontwikkeling draagt 'niet in betekende mate bij' aan de luchtkwaliteit en er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.7 Externe veiligheid

Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  • Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Noord- Brabant geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart wordt het volgende geconcludeerd.

Inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied zich tot het plangebied uitstrekt.

Transport over de weg, het water en het spoor
In de omgeving van het plangebied lopen geen wegen die een route voor gevaarlijke stoffen betreffen. Daarnaast is er in de omgeving van het plangebied ook geen sprake van vervoer van gevaarlijk stoffen over water/per spoor. In het plangebied ligt derhalve geen risicocontour als gevolg van een vervoersstroom.

Buisleidingen
In en nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn.
Het aspect externe veiligheid vormt op basis van de gegevens van de risicokaart geen belemmering voor ontwikkeling van het voorgenomen plan.

Advies brandweer
De brandweer Midden- en West Brabant heeft de gemeente geadviseerd omtrent andere plannen op het perceel. Het desbetreffende plan is getoetst aan de hand van het Bouwbesluit 2012, de Handreiking Bluswatervoorzieningen en Bereikbaarheid en de Wet op de Veiligheidsregio's. De conclusies van het advies luiden als volgt:

  • Bereikbaarheid gebouwen:
    er hoeven geen nadere voorwaarden te worden gesteld;
  • Bluswatervoorzieningen:
    voor de kavel aan de Heuvelstraat wordt aandacht gevraagd voor een bluswatervoorziening.
    Bluswatervoorziening aan de Burgstraat is in voldoende mate aanwezig;
  • Brandweerzorgnorm:
    er zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk;
  • Externe veiligheid:
    geen maatregelen noodzakelijk.

Voor de volledigheid is het advies van de brandweer bijgevoegd in bijlage 8.

Conclusie
Het aspect Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.

5.8 Parkeerbeleid

De gemeente Woudrichem heeft in het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan een notitie Parkeren opgenomen. De parkeernormen voor woningen zijn gebaseerd op de gegevens van het CROW, waarbij deze zijn afgestemd op de lokale situatie. De verhouding tussen het aantal huishoudens en het autobezit geeft informatie over deze lokale situatie. Deze informatie vormt de basis voor de parkeerbehoefte van woningen.

Eén van de uitgangspunten is dat bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen aangelegd moeten worden om minimaal de eigen parkeerbehoefte op te vangen. Op deze wijze wordt parkeeroverlast in de omgeving voorkomen. Hierbij moeten de parkeervoorzieningen niet alleen na realisatie, maar ook op lange termijn voldoen.

Bij het bepalen van de parkeernormen moet er onderscheid gemaakt worden naar type woning. De werkelijke parkeerbehoefte ligt echter nog enigszins hoger. Bovenop het voorgaande moet rekening worden gehouden met extra ruimte voor:

  • bezoekersparkeren;
  • aandeel bedrijfsvoertuigen en leaseauto’s;
  • marge voor toekomstige ontwikkelingen, zoals toename van het autobezit.

Voor bezoekersparkeren wordt uitgegaan van 0,4 bezoekers per woning.

In onderstaande tabel zijn de parkeernormen opgesomd per type woning en per type gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.GSRWWP201702-VSG1_0013.png"

Tabel - maximale parkeerkencijfers

Daarbij geldt dat de gemeente een omrekenfactor hanteert bij parkeren op eigen terrein: het aanwezige parkeeraanbod op eigen terrein dient meegerekend te worden bij het opstellen van de parkeerbalans.

In dit wijzigingsplan worden twee dure woningen mogelijk gemaakt. Hieruit volgt dat voor de bewoners per woning 2,3 parkeerplaatsen moeten zijn. Met bezoekersparkeren erbij zal per woning 2,7 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

De toekomstige woningen staan op een zeer ruime kavel. Per woning worden er drie parkeerplaatsen gerealiseerd, daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm.

De beide woningen krijgen elk een eigen ontsluiting op de Heuvelkamp. Omdat sprake is van een doodlopende weg leidt dit niet tot verkeersproblemen.

5.9 Archeologisch onderzoek

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Het plangebied bevindt zich op de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem deels in een zone met een hoge archeologische verwachting. Dit is gebaseerd op de ligging op oeverwalafzettingen van de Alm-stroomgordel, alsmede de ligging aan de rand van de historische kern van Giessen. Gezien de omvang van de geplande bodemingrepen in combinatie met de ligging in een zone met hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek in het kader van de vergunningverlening verplicht gesteld. Door Transect is in maart 2018 een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 6 bij deze toelichting. Hieronder worden de conclusie en aanbevelingen overgenomen.

5.9.1 Bureauonderzoek

Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische vondsten en/of sporen aanwezig zijn. Er heeft dan ook geen doorstart naar een opgraving plaatsgevonden. Hoewel wel enkele sporen van landgebruik of erfgerelateerde sporen zijn aangetroffen is de hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische (nederzettings)resten vanaf de IJzertijd – met de nadruk op de (Late-)Middeleeuwen/Nieuwe tijd niet bevestigd.

Het advies is om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkelingen.

Vrijgevingsbesluit gemeente
De gemeente Woudrichem heeft dit advies overgenomen. Het perceel is vrijgegeven. Op basis van het onderzoek is het niet langer nodig om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' op een gedeelte van het plangebied te leggen.

5.10 Kabels en Leidingen

In of rond het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een planologische beperking met zich meebrengen voor de uitvoering van het plan.
Het doen van een KLIC-melding dient in beschouwing genomen te worden wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Voorliggend wijzigingsplan is een wijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Wanneer deze wijziging rechtskracht verkrijgt gaat het deel uitmaken van het bestemmingsplan Giessen - Rijswijk 2003 van de gemeente Woudrichem.

Verbeelding
De wijziging betreft een wijziging van de plankaart van het bestemmingsplan Giessen - Rijswijk 2003 . De verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan voorziet hierin. Het plangebied is aangegeven met een bolletjeslijn. Op de verbeelding is waar te nemen dat gronden gewijzigd zijn van de bestemming "Agrarisch gebied" in de bestemming "Wonen".

De nieuwe woningen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Bij de realisatie dienen de voorgevels van de woningen op of maximaal 3 meter achter de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn gebouwd te worden.

Regels
Voor wat betreft de gebruik- en bouwregels wordt aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Giessen - Rijswijk 2003', waarbij de regels van de wijzigingsbevoegdheid in acht worden genomen.

Toevoeging op de woonregeling uit het bestemmingsplan 'Giessen - Rijswijk 2003' is het opnemen van een aanduiding om het maximum aantal woningen vast te leggen. Met deze aanduiding is vastgelegd dat zich in het gehele wijzigingsgebied maximaal 2 woningen mogen bevinden.
Tevens is er een bouwaanduiding 'tweeaaneen' opgenomen dat waarborgt dat de twee woningen in één bouwmassa worden gebouwd.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet aangetoond worden. Een van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het wijzigingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om overleg, zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het wijzigingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

Zienswijzen
Burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Woudrichem besloten op 13 november 2018 om een ontwerp van een wijzigingsplan voor een perceel grond aan Heuvelkamp in Giessen in procedure te brengen, Het ontwerpwijzigingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren te brengen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling
Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 19 maart 2019 door Burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. Het besluit tot het vaststellen van het wijzigingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Er is sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. Het opstellen van een exploitatieplan is echter niet nodig, wanneer de kosten van de grondexploitatie anderzijds is verzekerd. In onderhavig geval zal een anterieure overeenkomst worden gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarin onder andere afspraken worden gemaakt over eventuele planschade. Op die manier kan planschade niet worden afgewenteld op de gemeenschap.

Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavige ontwikkeling. Deze kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente hoeft derhalve zelf geen kosten te maken ten aanzien van de procedure van onderhavige ontwikkeling.

De kosten voor de realisatie (de bouw) van dit initiatief zijn eveneens volledig voor de uiteindelijke initiatiefnemer. De gronden binnen het plangebied zijn reeds in particulier eigendom en zullen in eigendom komen van een andere initiatiefnemer. Vanuit de gemeente zijn derhalve geen kosten gemoeid met de aanschaf van gronden of het aanbrengen van openbare voorzieningen. Dit gebeurt volledig voor rekening van de eigena(a)re(en).

Doordat de grondexploitatie anderszins geregeld is, is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. De beoogde ontwikkeling wordt op basis van het vorenstaande economisch uitvoerbaar geacht.