Plan: | Buitengebied - wijzigingsplan Middenweg 4 - 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0874.BUITWP201208-ONHE |
Butterfly Orchids is voornemens om het huidige bedrijf naar achteren toe verder uit te breiden op het perceel, kadastraal bekend als sectie I, nummer 369 en 2389 in de gemeente Woudrichem. Om dit te kunnen realiseren is een wijzigingsplan nodig vanwege de noodzakelijke aanpassing van het bouwvlak.
De uitbreiding van het bedrijf is noodzakelijk omdat Butterfly Orchids de opkweek van de jonge planten in eigen beheer wil houden. Hierdoor kan Butterfly Orchids een kosten efficiëntie halen en een kwalitatief hoger eindproduct leveren.
Butterfly Orchids is van plan om de voorgenomen uitbreiding gefaseerd uit te voeren binnen 7 jaar. De planning is de kas in een eerste fase zo spoedig mogelijk uit te breiden met ca. 4.200 m². In totaal zal ca. 9.500 m² extra kas worden bijgebouwd.
Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Woudrichem’ van de gemeente Woudrichem. Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld op 21 juni 2011. De locatie van het plangebied is weergegeven op de overzichtskaart in figuur 1.
Figuur 1: locatie plangebied: geel omrand
Het betreffende perceel in het plangebied heeft de bestemming Agrarisch-1 met de functieaanduiding glastuinbouw en gebiedsaanduiding "wijzigingsgebied mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw". In Figuur 2 is de locatie van het plangebied weergegeven op een een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'.
Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem". locatie plangebied: geel omrand
Het oprichten van bebouwing en het inrichten van het perceel ten behoeve van Butterly Orchids zoals gewenst, is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een wijzigingsplan noodzakelijk. Het initiatief past binnen de voorwaarden van de wijzigingingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Butterfly Orchids is een glastuinbouwbedrijf met een glasoppervlak van 3,0 ha en de bijbehorende benodigde bedrijfsruimte. Het bedrijf teelt potplanten, in het bijzonder phalaenopsis. Het bedrijf is modern ingericht met een logistiek systeem in de vorm teelttafels en intern transport. Hierdoor worden zowel de teelt als de arbeidsomstandigheden geoptimaliseerd.
Het bedrijf is in het bezit van een GroenLabelKas certificaat. Het heeft een centraal verwarmingssysteem met een ketel met condensor, een warmtekracht-koppeling (WKK) en een warmte-opslag buffer en maakt gebruikt van warmte en koude opslag (WKO) in de vorm van een aquifer.
De WKK produceert gelijktijdige warmte en elektriciteit. De warmte wordt gebruikt voor de teelt van de orchideën. Overtollige warmte wordt opgeslagen in de warmte-opslag buffer, deze warmte wordt gebruikt in de kas, wanneer er weer warmtevraag is. De geproduceerde elektriciteit wordt gebruikt voor de belichting in de kas of wordt geleverd aan het openbare net.
Kort samengevat is het principe van een WKO: water dat in de zomer in de kas is opgewarmd wordt in de grond opgeslagen, zodat deze warmte in de winter weer kan worden gebruikt. Dit is een efficiënte en duurzame energievoorziening.
De kas is voorzien van energieschermen. Deze installaties hebben tot doel een zo hoog mogelijk energetisch rendement te behalen waardoor de uitstoot van onder andere CO2 is geminimaliseerd.
De teelt wordt belicht. Om lichtvervuiling tegen te gaan zijn de kassen voorzien van lichtdichte doeken. De stroom voor de verlichting wordt door middel van de WKK zelf opgewerkt, waarbij de daarbij geproduceerde warmte ook nuttig in het bedrijf wordt aangewend, wederom zorgend voor een optimaal (energetisch) rendement.
De WKK is gasgestookt en voorzien van een rookgasreiniger. De rookgasreiniger zorgt voor een reductie van NOx van ca. 400 mg/nm³ tot ca. 90 mg/nm³.
De watergift van het gewas wordt gecontroleerd door een computergestuurde bemestingsinstallatie. Hiermee wordt naar behoefte water en meststoffen gegeven. Water en meststoffen die niet door de plant worden opgenomen, of in overschot worden gegeven, worden opgevangen en opgeslagen voor hernieuwd gebruik (gerecirculeerd).
De uitbreiding van het areaal kassen heeft als doel om de opkweek van jongplanten in eigen beheer te gaan organiseren. Hierdoor kan Butterfly Orchids een hogere kostenefficiëntie behalen en een kwalitatief beter product leveren. Daarnaast kan door de huidige efficiëntie van de energie-installatie een groter kasoppervlak van warmte en stroom worden voorzien. Met dezelfde energie-installatie kan daarmee een gunstiger energiehuishouding worden gerealiseerd.
Een andere belangrijke ontwikkeling is de mogelijkheid tot warmtelevering aan het te realiseren zwembad 'Aqua Altena'. De uitbreiding van de opstanden in combinatie met warmtelevering aan het zwembad zorgen voor een optimalere energiebenutting van de WKK, de warmte-opslag buffer en de WKO. Voor het te realiseren zwembad 'Aqua Altena' is het gebruik van warmte geleverd door Butterfly Orchids een duurzame energievoorziening.
De uitbreidingsmogelijkheden binnen het bestaande bestemmingsplan zijn beperkt tot de grootte van het bouwvlak. Het bestaande bouwvlak van ca. 37.000 m² is reeds volledig bebouwd. Om de voorgestelde uitbreiding van het bedrijf te realiseren is het noodzakelijk het bouwvlak te vergroten. Door de gesplitste bouwvlakken te combineren en het bouwvlak over de gehele breedte van het perceel te vergroten tot aan het gesplitste bouwvlak van het bassin, ontstaat een bouwvlak van ca. 46.500 m² waarmee het glasareaal met ca. 9.500 m² vergroot kan worden.
Butterfly Orchids is voornemens de uitbreiding in twee fasen te realiseren. In de eerste fase zullen de bestaande opstanden aansluitend naar achteren worden uitgebreid met een oppervlak van ca. 4.200 m². Deze fase zal direct volgen na vaststelling van dit wijzigingsplan. In de tweede fase wordt nogeens ca. 5.300 m² kas naar achteren uitgebreid. Hierdoor ontstaat de totale uitbreiding van ca. 9.500 m² kas ten opzichte van de huidige situatie. Fase 2 zal uitgevoerd zijn binnen 7 jaar na vaststelling van dit wijzigingsplan.
Door de vergroting van het bouwvlak kan het bedrijf verder uitbreiden en doorgroeien naar een duurzaam glastuinbouwbedrijf met een economisch verantwoorde invulling.
Om de kwaliteit van het landschap te waarborgen en te versterken heeft de provincie Noord Brabant de Structuurvisie Ruimtelijke ordening en de Verordening Ruimte opgesteld. Kort samengevat biedt dit beleid ontwikkelingsruimte mits het gepaard gaat met maatregelen die het landschap in de brede zin versterken.
Artikel 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte omschrijft de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteitverbetering van het landschap.
De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO). In dit kader heeft de regio West Brabant afspraken met de provincie gemaakt over de wijze waarop artikel 2.1 en 2.2 van de Verordening Ruimte wordt omgegaan.
Er worden 3 categorieën ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden waar een bepaalde mate van kwaliteitsverbetering bij hoort.
De ontwikkeling aan de Middenweg 4 valt onder categorie 2: ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Aan deze vorm van kwaliteitsverbetering worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve eisen gesteld. Dat betekent dat initiatiefnemer een goed erfbeplantingsplan / landschapsinpassingsplan maakt op basis waarvan de landschappelijke inpassing van het bestemmingsvlak/bouwvlak wordt gerealiseerd.
De omvang van de landschappelijke inpassing moet minimaal 10% van de omvang van het nieuwe bouwvlak bedragen.
In onderstaande figuren is het zicht op het plangebied vanuit drie verschillende hoeken weergegeven. Langs de kas zijn bomen en struiken aanwezig zoals op figuur 3 is te zien. De wal aangrenzend aan de N267 onttrekt het bedrijf min of meer uit het zicht (zie figuur 4) Vanuit het zuid-oosten is het bedrijf door beplanting vrijwel helemaal uit het zicht onttrokken (zie figuur 5).
Figuur 3: zicht vanaf de N267 vanuit het zuid-westen
Figuur 4: zicht vanaf de N267 vanuit het zuiden
Figuur 5: zicht vanaf de N267 vanuit het zuid-oosten
Figuur 6 geeft de huidige situatie van de bebouwing weer. Binnen het plangebied is een groot aantal bomen aanwezig, verspreid rondom de bebouwing. Rond de kas betreffen het essen die recent geknot zijn, aan de voorzijde van het bedrijf (Middenweg) is het sortiment meer divers. Bij de ontsluiting van het plangebied bevindt zich naast de bomen een grondwal met heesters waarmee het zicht op de bebouwing wordt gebroken.
In het rapport 'Landschappelijke inpassing', opgesteld door Projectbureau Orbis uit 's Hertogenbosch van 18 maart 2014 (Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan), is aangegeven hoe het bedrijf landschappelijk wordt ingepast.
Aan de zuidzijde van plangebied ligt de Provincialeweg-Oost, binnen het plangebied ligt hier een bassin.
Figuur 6: huidige situatie
In de uitwerking is niet gekozen voor een traditionele inpassing, omdat binnen het plangebied verspreid rondom de bebouwing al een groot aantal bomen aanwezig is. In verband met schaduw en bladvervuiling, zijn meer bomen rondom het glastuinbouwbedrijf niet gewenst.
In figuur 7 is te zien dat de open ruimte tussen de bestaande kas en het bassin wordt gevuld met de uitbreiding van de kas.
Figuur 7: landschappelijke inpassing
Rondom het bassin wordt een robuuste houtsingel van 4-8 meter diep gerealiseerd. Deze houtsingel wordt opgebouwd uit een verscheidenheid aan inheemse bladverliezende heesters, o.a. Prunus spinosa, Viburnum opulus, Fraxinus excelsior e.a..
Aan de buitenzijde van de robuuste houtsingel komt een strook van ca. 1,5 m breed die extensief wordt beheerd en op termijn een kruidenrijke zoom zal vormen. De robuuste houtsingel beslaat een oppervlakte van 1.575 m², de kruidenrijke zoom 260 m².
Het landschappelijk inpassingsplan is uitgewerkt voor een watercompensatie in een bassin met open water of een wadi (zie paragraaf 4.3.1.3 Oppervlaktewater en bassin of wadi). De plaats van de inpassing is gelijk in beide situaties. De inpassing is zodanig gekozen dat beide opties voldoen in landschappelijke inpassing. De toepassing van een wadi is als weergave opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het vigerende beleid.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR vervangt onder andere de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de MobiliteitsAanpak. De structuurvisie schetst de ontwikkelingen en ambities voor 2040 en vertaalt deze vervolgens naar ambities in rijksdoelen en -beleid met bijbehorende nationale belangen tot 2028.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij betere regionale beleidsafwegingen maken.
Het rijksbeleid laat zich over het algemeen niet uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 is aangegeven voor welke activiteiten het opstellen van een m.e.r. verplicht is en voor welke activiteiten beoordeeld moet worden of het opstellen van een m.e.r. noodzakelijk is (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten).
De activiteiten van Butterfly Orchids worden niet genoemd in de onderdelen C of D van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Daarom hoeft voor de besluitvorming op de vergunningaanvraag geen milieueffectrapportage te worden opgesteld (geen m.e.r.-plicht) en hoeft ook niet te worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden opgesteld (geen m.e.r.- beoordelingsplicht).
Sinds 2008 is het provinciaal ruimtelijk beleid ingrijpend vernieuwd en zijn trapsgewijs in 2010 en 2011 de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 vastgesteld. De nieuwe verordening komt in de plaats van alle eerdere provinciale documenten.
In de structuurvisie is het landelijk gebied van de hele provincie gezoneerd. De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan. De zonering is op zichzelf niet bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit geldt echter niet voor de doorvertaling van deze zonering in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012, want die is wel bindend voor een bestemmingsplan.
Het landelijk gebied is opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn de:
In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van Brabant beschreven. Ieder landschapstype heeft zijn eigen kenmerkende kwaliteiten en is op een andere manier ontstaan. In de Uitwerking Gebiedspaspoorten beschrijft de provincie de Brabantse landschapstypen. Voor elk geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend maar biedt een handreiking.
Het plangebied ligt in het Land van Heusden en Altena. In de gebiedspaspoorten beschrijft de provincie de kenmerken van een landschapstype vanuit drie lagen van de cultuurgeschiedenis van het landschap. De provincie richt zich daarbij op het resultaat, de ontwikkeling van het landschap en van landschapsstructuren in zijn geheel, en niet op individuele elementen en details.
De natuurlijke basis
Het Land van Heusden en Altena maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap met hogere meer zandige oeverwallen langs de rivieren en lager gelegen open rivierkommen in het binnenland.
Het ontginningslandschap
Het Land van Heusden en Altena is een landschap met rationeel ingerichte grootschalige en open rivierkleipolders en langgerekte meer besloten oeverwallen. Woudrichem is een vestingstad en maakt samen met de forten en inundatievlaktes onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: een cultuurhistorisch karakteristiek defensielandschap. Het rivierenlandschap is rijk aan plant- en diersoorten van open weide- en akkergebieden, het halfopen oeverwallenlandschap, sloten, dijken, wegbermen en uiterwaarden. De landbouw is bepalend geworden voor het open karakter.
Het moderne landschap
Vroeger lag het Land van Heusden en Altena relatief geïsoleerd ten opzichte van de infrastructuur. Hierdoor kent het gebied geen omvangrijke verstedelijking. Langs de oevers van de rivieren ligt een kralenketting van (kerk-) dorpen. Kenmerkend is de grondgebonden landbouw.
De ambitie voor Land van Heusden en Altena is o.a. het contrast versterken tussen de open rivierkleipolders en de meer verdichte oeverwallen, het versterken van het patroon van de oeverwallen en door de cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder te ontwikkelen. Het doorgroeigebied glastuinbouw ligt echter buiten de gebieden waar vanuit cultuurhistorisch oogpunt openheid gewenst is.
Het versterken van het patroon van de oeverwallen kan door de openheid en weidsheid van het polderlandschap zichtbaar te houden vanaf de "Polderroute" N267.
Het plangebied ligt in de Agrarische Structuur en is aangeduid als gemengd agrarisch gebied. Binnen het gemengd agrarisch gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Dit betreft het gebied waarbinnen de agrarische functie vaak in samenhang met andere functies (in de omgeving) wordt uitgeoefend. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. In het gebied is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen wel rekening te houden met hun omgeving en bij te dragen aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.
Binnen de zoekruimte primair agrarisch gebied wil de provincie optimale ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor het verbeteren van de agrarische productiestructuur. Een belangrijke doelstelling van de provincie is het clusteren van glastuinbouwbedrijven in concentratiegebieden. Hiervoor worden vestigingsgebieden en doorgroeigebieden onderscheiden.
Binnen de gemeente Woudrichem is geen vestigingsgebied gelegen, maar zijn wel twee mogelijke doorgroeigebieden glastuinbouw aangewezen. Het plangebied ligt in een wijzigingsgebied 'mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw'.
Het beoogde plan is niet in strijd met de structuurvisie ruimtelijke ordening.
Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld en deze vervolgens op 25 februari 2011 gewijzigd. De Verordening ruimte is met ingang van 1 maart 2011 in werking getreden. Uit eerste praktijkervaringen is gebleken dat het noodzakelijk is om regelmatig te bezien of de regels die in de Verordening ruimte zijn opgenomen aanpassing behoeven. Een eerste (integrale) wijziging van de Verordening ruimte heeft geleid tot de vaststelling van de Verordening ruimte 2012 (afgekort als: Verordening ruimte). Op 2 juli 2013 is de ontwerp Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Dit ontwerp heeft in september 2013 ter visie gelegen waarop 718 reacties zijn gekomen.
Hoofdstuk 2 van de Verordening ruimte (bevordering van de ruimtelijke kwaliteit) is van belang bij het beoogde plan. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek.
De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO). In dit kader heeft de regio West-Brabant afspraken met de provincie gemaakt over de wijze waarop artikel 2.1 en 2.2 van de Verordening Ruimte wordt omgegaan. Dit is vastgelegd in de 'Toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' en behandeld in het RRO.
In § 2.4.1 is de landschappelijke inpassing verder uitgewerkt. Het initiatief valt in categorie 2. De landschappelijke inpassing moet bij voorkeur plaatsvinden op of direct aansluitend aan het bouwvlak/bestemmingsvlak, waarbij de omvang minimaal 10% van de omvang van het nieuwe bouwvlak bedraagt. Het totale landschapselement heeft een oppervlakte van 1.835 m² en wordt aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd. In het plan is 1.575 m² opgenomen met de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing'. Ten opzichte van de uitbreiding bouwvlak van 9.500 m² is dit meer dan 10%.
Op het kaartmateriaal behorende bij de Verordening ruimte, is het uitbreidingsgebied glastuinbouw anders vormgegeven dan op het vigerende bestemmingsplan, resulterend in een voor dit plan kleiner uitbreidingsgebied. Bij de vaststelling van de grens van het bouwvlak is de in de Verordening ruimte aangehouden grens van het uitbreidingsgebied glastuinbouw aangehouden.
Het beoogde plan wordt uitgevoerd conform de eisen voortvloeiend uit het regionale ruimtelijke overleg van West Brabant en voldoet daarmee aan het provinciaal beleid zoals verwoord in de Verordening ruimte artikel 2.1 en 2.2.
De gemeente Woudrichem heeft op 21 juni 2011 het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' vastgesteld. In artikel 3.7.5 van van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging t.b.v. vergroting/vormverandering agrarisch bouwvlak. In relatie tot het voorliggende plan gelden de volgende voorwaarden:
Het beoogde plan past binnen het beleid van de gemeente omdat het is gelegen in gebiedsaanduiding "wijzigingsgebied mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw" . Voor uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Het beoogde plan voldoet aan de voorwaarden die opgenomen zijn in artikel 3.7.5 van de regels. In § 4.1 Uitwerking wijzigingsbevoegdheid is dit verder uitgewerkt.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt de toets aan het beleid, de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) en de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.
In deze paragraaf wordt een uitwerking gegeven van alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid:
Het bedrijf wil uitbreiden en doorgroeien naar een duurzaam glastuinbouwbedrijf met een economisch verantwoorde invulling. De opkweek van jongplanten zal in eigen beheer worden genomen. Dit leidt tot een kwaliteitsverbetering en een kostenbesparing, waardoor de marge per geleverd product groter wordt. Om te kunnen uitbreiden is een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk.
Op het bedrijf wordt assimilatiebelichting toegepast. De kassen zijn voorzien van lichtdichte schermen. De schermen worden gebruikt conform de eisen van het activiteitenbesluit. Door het toepassen van de schermistallaties onstaat er geen lichthinder.
Hiermee is voldaan aan voorwaarde van artikel 3.7.5 lid b7 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'.
Het bedrijf is in het bezit van een GroenLabelKas certificaat, de nieuwbouw zal ook onder het Groenlabel certificaat worden gebouwd. De kas wordt verwarmd via een centraal verwarmingssysteem met een ketel met condensor, een warmtekracht-koppeling (WKK) en een warmte-opslag buffer en maakt gebruikt van ondergrondse opslag in de vorm van een aquifer. Een andere belangrijke ontwikkeling is dat het bedrijf met de uitbreiding het te realiseren zwembad 'Aqua Altena' van warmte zal voorzien. Dit past goed in de (optimale) energiemix van warmte- en elektriciteitsgebruik op het te realiseren oppervlak, de koude en warmte opslag, de levering van warmte aan zwembad Aqua Altena en het gebruik van de WKK.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn, dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.
Het perceel is altijd als akkerbouwgrond in gebruik geweest. Er is geen verontreiniging bekend die maatregelen zoals opgenomen in de Wet bodembescherming vereist. Sanering of andere maatregelen zijn hier derhalve niet aan de orde.
In het kader van het Activiteitenbesluit wordt de nulsituatie vastgelegd.
De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is het richtinggevend instrument op basis waarvan kan worden bepaald welke combinaties van voorzieningen en maatregelen leiden ot een verwaarloosbaar bodemrisico bij bodembedreigende activiteiten binnen een inrichting.
Bij het realiseren van het plan wordt het bepaalde in NRB ook uitgevoerd.
Hiermee is voldaan aan voorwaarde van artikel 3.7.5 lid b5 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'.
Afvalpreventie is relevant bij bedrijven waarbij de hoeveelheid gevaarlijk afval boven de 2,5 ton per jaar ligt of de hoeveelheid bedrijfsafval boven de 20 ton per jaar ligt.
Op het bedrijf komt ca. 15 ton bedrijfsafval per jaar vrij. Het gaat met name om groenafval en overig bedrijfsafval, niet zijnde gevaarlijk afval. Maatregelen op gebied van afval bestaan uit het zoveel mogelijk gescheiden afvoeren en waar mogelijk hergebruik.
Het gevaarlijk afval bestaat uit afgewerkte olie afkomstig van de WKK installatie. Jaarlijks bedraagt dit ca. 1,5 ton. Dit wordt afgevoerd via een erkende inzamelaar.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
De wijzigingsplan van Butterfly Orchids zal niet leiden tot een significante uitbreiding van vervoersbewegingen. De toename van verkeersintensiteit bedraagt 3,8 motorvoertuigen per etmaal. Er zal een geringe verhoging van de verkeersstroom naar het bedrijf plaatsvinden.
Het effect hiervan op de luchtkwaliteit is in de Nibmtool samengevat. De bijdrage van het verkeer is niet in betekenende mate, zie Bijlage 3 NIBM toetsing. Zie ook § 4.4 Verkeer.
Er vindt een uitbreiding plaats van ca. 9.500 m² kas. Door de efficiëntie van de energie-installatie kan de huidige energievoorziening deze extra kasoppervlak van warmte en stroom voorzien. Er is derhalve geen extra installatie nodig. De WKK zal maximaal 1.000 uur extra moeten draaien. Aangezien geen extra installatie nodig is, een rookgasreiniger aanwezig is op de huidige WKK, die de NOx reduceert van 400 tot 90 mg/nm³ en de WKK ca. 11% per jaar extra draait, is geen significante bijdrage te verwachten.
Hiermee is voldaan aan voorwaarde van artikel 3.7.5 lid b6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Voor dit plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Butterfly Orchids valt onder het Activiteitenbesluit. Het bedrijf verricht geen activiteiten die meer geluid veroorzaken dan de huidge situatie.
Er is geen aanvullend onderzoek nodig omdat:
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's waarbij wordt gelet op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: het plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen).
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een grenswaarde van 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde van 10-5.
Figuur 8: externe veiligheid
Uit figuur 8 blijkt dat er geen externe risico aanwezig is.
De brandveiligheid wordt getoetst aan het bouwbesluit 2012. Het bestaande hoofdgebouw, en daarmede ook de geplande aanbouw, bestaat uit een aluminium/glazen kas voorzien van stalen onderbouw. De ruimte heeft de functie "lichte industrie". De permanente vuurbelasting van een dergelijke kas is zeer gering en voldoet aan artikel 2.82 lid 8 van het Bouwbesluit 2012: "Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie uitsluitend bestemd voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting niet groter dan 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090." Hierdoor wordt de kas niet als brandcompartiment beschouwd en gelden er geen aanvullende eisen met betrekking tot brandveiligheid.
Langs de gehele linkerzijde van het bedrijf is een A-watergang aanwezig. Naast deze watergang is een beschermingszone van 5 meter aanwezig tussen de watergang en de kas. Deze beschermingszone is berijdbaar en gedeeltelijk verhard, waarmee de achterzijde van het bedrijf bereikbaar is. De A-watergang en het bassin kunnen gebruikt worden als bluswatervoorziening indien noodzakelijk.
Er is een digitale watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 1 Watertoets. Uit deze toets blijkt dat de normale procedure doorlopen moet worden. Er is telefonisch en per email contact opgenomen met het waterschap over de voorliggende waterparagraaf. De onderbouwing in de waterparagraaf is akkoord bevonden.
Voor het vergraven en compenseren van water dient bij het waterschap een separate watervergunning aangevraagd te worden. Hierbij zal een aantal elementen nader gedetailleerd worden, waaronder een dwarsprofiel van de verbrede B-watergang, de geknepen afvoer uit het bassin en noodafvoer van het bassin. Daarnaast wordt de opvang in het bassin over de twee fasen gesplitst, indien de realisatie van deze fase langer dan 5 jaar uiteen liggen, aangezien de watervergunning een geldigheidsduur van 5 jaar heeft.
Het betreft een modern glastuinbouwbedrijf met potplantenteelt. De planten staan in potten op tafels. Al het water wordt opgevangen en gerecirculeerd; het betreft een gesloten systeem. Derhalve vindt geen lozing plaats op de bodem of op het oppervlaktewater. De uitbreiding betreft een geautomatiseerde teeltruimte aan de achterzijde van het perceel; het water uit deze ruimte wordt gerecirculeerd. De bedrijfsruimte aan de voorzijde van het perceel wordt niet uitgebreidt; er is derhalve geen toename van huishoudelijk afvalwater.
Het hemelwater wordt opgevangen in een gegraven waterbassin. De minimumeis voor wateropslag is in het activiteitenbesluit vastgelegd op minimaal 500 m³ per ha. Voor de totale oppervlakte van 30.276 m² bestaande kas en 9.461 m uitbreiding (39.737 m² totaal) is minimaal 3,97 x 500 = 1.985 m³ noodzakelijk. Het optimale watergebruik voor de teelt is groter dan deze minimale waarde. Het bestaande bassin (ca. 5.000 m³), is reeds groter dan deze minimale waarde.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Voor plannen met meer dan 1500 m² toename verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. De eerste 1500 m² van een plan zijn eenmalig vrijgesteld van compensatie. Deze vrijstelling is bij de eerste opzet van het bedrijf reeds gebruikt.
De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor maximale compensatie wordt uitgegaan van T=100+10% als maatgevende bui. De vuistregel hierbij is dat 664 m³/ha verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Voor de glastuinbouw is bij de toetsingscriteria een afwijkende regeling opgenomen. Als uitgangspunt voor de compensatieberekening wordt T=50 als maatgevende bui gehanteerd. Dit betekent dat de te hanteren vuistregel gesteld wordt op 580 m³/ha. In het voorliggende plan zijn geen complicerende factoren aan de orde (bv. kwel). De toename in verharding bedraagt 9.461 m² en dient te worden berekend tegen 580 m³/ha, ofwel een compensatie van 548,7 m³.
De compensatie kan worden opgevangen op het stuk land zonder bouwvlak, grenzend aan het huidige bassin. De maximale oppervlakte is ca. 44 x 69 = 3.036 m². De maximale bouwhoogte buiten bouwvlakken is 2 meter, waardoor de ruimte op dit perceel meer dan genoeg is voor voldoende opvang (een hoogte van ca. 18 cm zou volstaan om 548,7 m³ op te vangen, een hoogte van ca. 21 cm om 628,2 m³ (0,95 x 664) op te vangen).
Volgens de beleidsregels behorende bij de keur mag bij glastuinbouw tot maximaal 75% van de compensatie opgevangen worden in een bassin. Minimaal 25% moet worden gecompenseerd zoals in hoofdstuk 5.16, toetsingscriterium 7 van de beleidsregels is weergegeven. Hierbij wordt ook een wadi genoemd.
Ter compensatie in een wadi is er genoeg ruimte om ruimschoots de gehele compensatie van 548,7 m³ te kunnen bergen.
Ter compensatie in open water is aan de rechterzijde naast het bedrijf een B-watergang gelegen met een lengte van ca. 430 m. Deze watergang kan over een lengte van 380 m verbreed worden; de voorste 50 meter aan de zijde van de middenweg kan niet worden verbreed. De maximaal toelaatbare peilstijging bedraagt 0,30 meter in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland; er mag geen inundatie optreden. Uitgaande van 25% van 548,7 m³ = 137,2 m³ met een peilstijging van 0,3 m, dient 457 m² oppervlaktewater te worden gerealiseerd, een verbreding van 1,2 meter. De beschermingszone van de B watergang, zijnde 1 meter, wordt met de verbreding van de watergang mede verschoven. De ruimte tot de bestaande bebouwing is, in combinatie met de verbreding, ruim voldoende om de beschermingszone te respecteren.
Compensatie van verharding dient te worden gerealiseerd bij het daadwerkelijk realiseren van de verharding. Deze richtlijn heeft betrekking op het moment waarop de compensatie feitelijk moet worden gerealiseerd en niet op het moment waarop de compensatie planologisch moet worden geregeld. De feitelijke compensatie wordt aangevraagd door middel van een watervergunning en zal daarbij moeten voldoen aan de keur en de bijbehorende beleidsregels. Ook zal, indien aanwezig, bestaande overcompensatie kunnen worden ingezet.
Er kan geconcludeerd worden dat er in het plan voldoende ruimte is om de noodzakelijk waterbergingscompensatie aan te leggen. Bij de vergunningsaanvraag wordt een definitieve keuze gemaakt hoe de compensatie wordt ingevuld, namelijk door middel van een wadi en/of open water en/of een bassin.
Op het bedrijf is een warmte en koude opslag aanwezig.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het betreft een bestaand bedrijf. De ontsluiting van het perceel gaat via de bestaande uitrit. De belangen van de verkeersveiligheid worden niet geschaad.
Voor de toename van verkeersintensiteit wordt door de gemeente een norm van 8 motorvoertuigen per etmaal per ha gehanteerd. De uitbreiding van de kas is ca. 9.500 m² => 0,95 ha. Dit betekent een mogelijke toename van de verkeersintensiteit met 7,6 motorvoertuigen per etmaal. Door de efficiëntieslag zal het aantal verkeersbewegingen gelijk blijven danwel beperkt toenemen met maximaal 4 verkeersbewegingen per etmaal. De efficiëntie slag wordt ingegeven door het feit dat de geplande uitbreiding bedoeld is voor de opkweek van jonge planten. Hierdoor zullen er geen jonge planten meer hoeven worden aangeleverd, maar wordt stekmateriaal op het bedrijf aangevoerd. Stekmateriaal is minder volumineus waardoor minder externe transportbewegingen nodig zijn. Wel zullen er meer potten en potgrond moeten worden aangeleverd.
De uitbreiding van het glasareaal zal tot een toename van de parkeerbehoefte leiden. Voor de toename van de parkeerbehoefte kent de gemeente geen toe te passen norm waar het gaat om uitbreiding van glastuinbouw. De gemeente Westland hanteert een norm van 4 parkeerplaatsen per ha uitbreiding.
Op het eigen terrein is plaats voor ongeveer ca. 24 parkeerplaatsen. Deze capaciteit is op dit moment ruim voldoende. Inclusief de uitbreiding (ca. 4 ha) komt het neer op ca. 6 parkeerplaatsen per ha en voldoet daarbij aan het uitgangspunt van 4 parkeerplaatsen per ha. In de onderstaande figuur is de plaats van de parkeervakken weergegeven.
Figuur 9: situatie parkeerplaatsen
De toename van verkeersintensiteit bedraagt 3,8 motorvoertuigen per etmaal. Deze toename is niet significant voor mogelijke wegschade en andere verkeerstechnische gevolgen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
Ad 1: Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Binnen een straal van 3 km bevindt zich Natura 2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem bestaat uit drie aparte deelgebieden. Het deelgebied Loevestein ligt rond het gelijknamige slot en bestaat uit graslanden en moeras in de uiterwaarden van de Waal en de Afgedamde Maas. Het deelgebied Pompveld omvat moeras, grienden, bosjes en vochtige graslanden. Het is een kleine polder met eigen watrerhuishouding. Ook de Kornsche Boezem is een kleine boezempolder, met veel grienden. Het Natura 2000 gebied heeft in zijn geheel een rijke visfauna.
Figuur 10: natura 2000 gebieden binnen een straal van 3 km
Het plan heeft geen effect op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden, omdat het effect van de extra emissie zeer gering is (zie § 4.2.5 Lucht).
Hiermee is voldaan aan voorwaarde van artikel 3.7.5 lid b1 van van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'.
Ad 2: Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
In het kader van de uitgevoerde plan-mer bij het opstellen van het vigerende bestemmingsplan heeft een bureau onderzoek plaats gevonden naar de verschillende mogelijk te verwachten natuurwaarden in het plangebied (Bureauonderzoek, buitengebied gemeente Woudrichem, in het kader van de Flora- en Faunawet, Regelink, 2011).
Uit dit onderzoek is gebleken dat binnen het gehele plangebied verschillende deelgebieden zijn te onderscheiden met verschillende natuurwaarden. Op basis van de geraadpleegde bronnen mogen binnen de gemeente 37 beschermde soorten verwacht worden. Mogelijke effecten zijn te verwachten bij ‘wijziging van landgebruik’. Het betreft hier met name uitbreiding en nieuwvestiging van agrarische bedrijven en glastuinbouw. Deze ontwikkelingen zullen zich met name afspelen in ‘agrarisch gebied’. In dit gebied zijn geen bovengemiddelde flora- en faunawaarden te verwachten.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
In 2012 is de 'Erfgoedverordening gemeente Woudrichem 2012' vastgesteld. In deze verordening is weergegeven hoe de gemeente omgaat met het erfgoed, waaronder archeologie. Op de bijbehorende archeologische beleidskaart van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem is te zien dat op de achterzijde van het perceel een gedeelte ligt met een middelhoge archeologische verwachting tussen 0,5 en 1,5 meter onder maaiveld. Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is deze band opgenomen in een dubbelbestemming archeologie en ongewijzigd overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan.
Het gedeelte van het perceel waar de geplande uitbreiding is gesitueerd, valt buiten de middelhoge archeologische verwachting en heeft de de verwachtingswaarde laag. Een deel van de landschappelijke inpassing wordt op de de middelhoge archeologische verwachting gesitueerd. Het betreft een kruidenrijke zoom en een houtsingel opgebouwd uit een verschijdenheid van heesters. De impact van deze inpassing blijft boven een diepte van 0,5 meter onder maaiveld. Derhalve is archeologisch inventariserend onderzoek niet nodig.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
Conform de SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Begripsbepalingen zijn omschrijvingen van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
bestemmingsomschrijving: De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
bouwregels: In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
afwijken van de bouwregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken.
specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
afwijken van de gebruiksregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Anti-dubbeltelbepaling: Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels: Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin.
Algemene afwijkingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven
Algemene procedureregels: Deze bepaling geeft aan welke procedure bij afwijking gevolgd dient te worden.
Overige regels: Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangsrecht: Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel: Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Op het plan zijn van overeenkomstige toepassing de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem", met IMRO-code NL.IMRO.0874.BUITBPWoudrichem-VST1, met dien verstande dat in plaats van "wro-zone" wordt gelezen "wetgevingszone".
De voor dit plan aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, waaronder glastuinbouw. Daarnaast is een gedeelte bestemd voor Groen - Landschappelijke inrichting en een gedeelte heeft een archeologische dubbelbestemming.
Het voorontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode worden ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om (mondeling of schriftelijk) zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. De ingediende inspraakreacties zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden samengevat en van een beantwoording worden voorzien.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overleginstanties worden voorgelegd.
Bij de voorbereiding van een nieuw ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten.
Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Woudrichem en initatiefnemer wordt de realisatie van het inpassingsplan financieel, juridisch en feitelijk verzekerd. Duurzame instandhouding, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing vormen ook aspecten die in de anterieure overeenkomst worden vastgelegd.
Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Woudrichem komt maar voor rekening van initiatiefnemer.
Het bedrijf laat een gezonde groei zien. De opkweek van jongplanten zal in eigen beheer worden genomen. Dit leidt tot een kwaliteitsverbetering en een kostenbesparing, waardoor de marge per geleverd product groter wordt. Doordat met de huidige energievoorziening kan worden volstaan, blijven de investeringskosten beperkt. Bovendien kan met dezelfde energie-installatie een gunstiger energiehuishouding worden gerealiseerd, waardoor de energie-efficiëntie per eenheid product toeneemt. De plannen leiden tot een kostenbesparing en een beter economisch perspectief.
Door genoemde overeenkomsten en het economische perspectief van het bedrijf is dit plan economisch uitvoerbaar.
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn de plannen tevens voorgelegd aan de Provincie Noord-Brabant en Waterschap Rivierenland.
De provincie Noord-Brabant heeft op 28 april 2014 per brief (Bijlage 4) aangegeven dat het voorontwerp-wijzigingsplan Buitengebied - wijzigingsplan Middenweg 4 - 2013 geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Wel wenst de provincie de anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer te ontvangen met betrekking tot de zekerheidstelling van uitvoering/instandhouding van de landschappelijke inpassing van het bedrijf.
Waterschap Rivierenland reageerde op 17 april 2014 als volgt:
Het voorontwerp-wijzigingsplan Buitengebied - wijzigingsplan Middenweg 4 - 2013 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen (Bijlage 5).
Het waterschap wijst er op dat voor de uitvoering van het plan een watervergunning van het waterschap is vereist.
Hiermee is voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het waterschap heeft per brief dd 26 juni 2014, een zienswijze op de waterparagraaf gegeven (Bijlage 6 Zienswijze Waterschap Rivierenland). Hierbij is aangegeven dat de proces goed doorlopen was, maar dat op eerder communicatie teruggekomen moest worden in verband met later bekend geworden details. De gewenste aanpassingen zijn in overleg met het waterschap opgenomen in de gewijzigde waterparagraaf.
Hiermee zijn alle zienswijzen verwerkt.