Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Buitengebied - omgevingsvergunning Hoekje 8 - 2015
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0874.BUITOV201503-VST1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfswoning op Hoekje 8 te herbouwen en verplaatsen binnen het bestaande bouwvlak. De herbouw is ingegeven door bedrijfstechnische ontwikkelingen. Bedrijfsopvolging binnen de familie is geen mogelijkheid gebleken. Om het mogelijk te maken voor derden om te participeren in het bedrijf, om zo het bedrijf op termijn over te kunnen dragen, wordt één woning (nr. 8) op een andere locatie binnen het bouwblok herbouwd. Hierdoor komt er meer ruimte tussen beide bedrijfswoningen. Tevens komt hierdoor meer ruimte voor de kassen en de schuren, wat de bedrijfsvoering ten goede komt.
 
Om de verplaatsing mogelijk te maken zal een omgevingsvergunning  middels een uitgebreide procedure verstrekt moeten worden door de gemeente. Een dergelijke vergunning kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de beleidskaders, milieuaspecten en de financiën.
 
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied van voorliggende ruimtelijke onderbouwing ligt aan de weg Hoekje, aan de rand van Almkerk (gemeente Woudrichem).
De volgende afbeelding toont de ligging van het plangebied. De te herbouwen woning staat rood omcirkelt en de pijl wijst naar de locatie waar de woning herbouwd gaat worden.
 
Ligging plangebied, te herbouwen woning rood omcirkeld
1.3 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie staan er twee bedrijfswoningen op het perceel. De bedrijfswoning, die aan de westzijde is gelegen, zal gesloopt en herbouwd worden. Verder bevinden op het terrein zich een aantal schuren en kassen. Twee van deze schuren zullen eveneens gesloopt worden.  
2.2 Toekomstige situatie
In opdracht van de initiatiefnemer is er door KDE Architecten een ontwerp gemaakt voor de verplaatsing van de woning en de schuur. Het achterliggende doel voor de ontwikkeling is het toegankelijker en functioneler maken van de inrichting en de mogelijkheden van het perceel. Op de onderstaande afbeelding is de situering van de nieuwe woning en een impressie van de nieuwe woning te zien. Op de plattegrond is tevens de te slopen bebouwing weergegeven.
 
Plattegrond toekomstige situatie
Impressie toekomstige woning    
 
Het betreffende perceel ligt aan het Hoekje. Deze smalle weg ligt in het verlengde van de Brugdam/Emminkhovenseweg. De Emminkhovenseweg is vernoemd naar de kleine kern die ontstaan is op de zuidelijke oever van de Alm, recht tegenover het dorp Almkerk. De Brugdam vormt, in noordzuid richting, de verbinding tussen de twee kernen. Het oorspronkelijke bebouwingslint van Emminkhoven bestaat bij de Brugdam uit een compact cluster van vrijstaande woningen. Verder naar het oosten stop dit lint en bestaat de bebouwing uit vrijstaande woningen op grote kavels afgewisseld met weides, een golfbaan, enkele bedrijfsgebouwen en een kwekerij.
 
De bebouwing in het compacte deel van het bebouwingslint staat zeer dicht op de weg. In het ruim opgezette deel van het bebouwingslint varieert de rooilijn van woningen (5 tot 40 meter (woning aan de overzijde)). De oude bebouwing staat daarbij dichter op de weg dan de meer recente woningen. De variabele rooilijn in combinatie met de weides, grote tuinen en de kwekerij zorgen voor een afwissseld straatbeeld met een landelijk karakter.
 
De nieuw te bouwen woning ligt op circa 25 meter van de openbare weg en valt daarmee binnen het bestaande beeld langs het Hoekje. De voorzijde van het perceel wordt ingericht als formele tuin. Ten westen van de nieuwe woning wordt  dezelfde inrichting als weide met hoogstamfruitbomen en een groententuin behouden. Zodoende blijft het landelijke karakter van het straatbeeld behouden. De locatie van de te slopen woning krijgt eveneens een gedeeltelijke groene inrichting als hoogstamboomgaard. De inrichting sluit aan bij de inrichting van de overige tuinen in de omgeving.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herbouw van een bestaande bedrijfswoning. Aangezien de initiatiefnemer tevens de eigenaar van het pand is, waarmee er dus een duidelijke vraag is, en het om herontwikkeling van bestaand gebied gaat wordt er voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking. 
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het raakvlak met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zeer beperkt. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met dit Rijksbeleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden zes onderwerpen beschreven:
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.  
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie RO (2012).
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De structuurvisie is vanaf 1 januari 2011 van kracht. De Structuurvisie RO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer.
 
Onderhavig plangebied is onderdeel van de groenblauwe structuur. Ten aanzien van de groenblauwe structuur richt het beleid zich op de volgende uitgangspunten:
  1. Een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit;
  2. Een robuuste en veerkrachtige structuur;
  3. De natuurlijke basis en landschappelijke contrasten versterken;
  4. De gebruikswaarde van natuur en water verbeteren .
De provincie kiest hier voor functieontwikkeling gecombineerd met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit, bestaande uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Deze structuur is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.  
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bevind zich in de groenblauwe structuur van de provincie Noord-Brabant. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen      
De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw. In het bestemmingsplan Buitengebied worden de betreffende waarden door de gemeente Woudrichem hoofdzakelijk toegekend aan de gronden welke gelegen zijn aan de Oude Alm. Bescherming van de aanwezige waarden is hoofdzakelijk geregeld via een vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. Voor het gebied in aansluiting op het Hoekje wordt vooral agrarische bedrijven en ondersteunende bedrijven de ruimte geboden om in te spelen op de ontwikkelingen in de landbouwsector, ruimte te bieden hun bedrijfsvoering op een economisch verantwoorde wijze voort te zetten en bij beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ruimte te maken voor nieuw agrarisch gebruik.
 
Gezien de kleine omvang van de ontwikkeling is er weinig relevantie met het provinciale beleid. Op gemeentelijk niveau is er planologisch ruimte voor ontwikkelingen. Hierbij is de gemeente terughoudend bij historische linten, waaronder 't Hoekje. Hiervoor wordt nagestreefd de openheid te behouden.
 
Een van de ambities is de gebruikswaarde van het gebied te verbeteren en de openheid te behouden. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van een woning ter behoeven van een betere functionaliteit. De verplaatsing vindt plaats op hetzelfde perceel. Hierdoor is er geen uitbereiding van bebouwd gebied. Met de verplaatsing is ontstaat er meer geconcentreerde bebouwing op een grotere afstand van de weg. Hiermee verbeterd de ruimtelijke kwaliteit en wordt de openheid verder versterkt. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de verbetering van de gebruikswaarde van de locatie zonder schade te doen aan het landelijke gebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale structuurvisie en sluit aan bij de gemeentelijke doorvertaling met als ambitie de openheid te behouden en te versterken.
3.2.2 Verordening Ruimte (2012)
De Verordening ruimte is met ingang van 1 maart 2011 in werking getreden. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Van een aantal onderwerpen verplicht het Rijk de provincie ze uit te werken in de provinciale verordening. Dit is opgenomen in het ontwerp van de AMvB Ruimte. De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. In de Verordening Ruimte spelen de volgende thema's een rol:
  • Stedelijke ontwikkeling;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Water;
  • Groenblauwe mantel;
  • Aardkunde en cultuurhistorie;
  • Agrarisch gebied;
  • Intensieve veehouderij;
  • Glastuinbouw.
  • stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden
  • De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bevat een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard. 
    Uitsnede Verordening Ruimte
Planspecifiek
Binnen de 'Verordening Ruimte (2012)' valt het plangebied binnen de Groenblauwe mantel. Wat betreft ontwikkelingen in deze zone zijn de volgende punten relevant:
  1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:
    1. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden;
    2. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
  2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bevat een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard.
Gezien het feit dat de planlocatie binnen de Groenblauwe mantel ligt dient er zorgvuldig met de ecologische en landschappelijke waarde worden omgegaan. In de nieuwe situatie is er een geringe toename van verharding (slechts circa 123 m2) worden er geen belemmeringen wat betreft het watersysteem verwacht. Het provinciaal beleid is er op gericht een diversiteit aan functies en voorzieningen in het landelijk gebied te behouden zonder schade aan te brengen aan het watersysteem, de ecologische- en de landschappelijke waarden. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een zeer geringe verandering t.o.v. de huidige situatie. Het zorgt voor een verbetering van de functionaliteit en toekomstbestendigheid van de bedrijvigheid op de locatie. Gezien het feit dat er geringe veranderingen in het groen-blauwe systeem plaatsvinden die de functionaliteit van het gebied tegemoet komt zijn er geen tegenstrijdigheden met het provinciaal beleid.
 
De provincie Noord-Brabant geeft in haar Verordening ruimte 2014 aan dat het toevoegen van stedelijke functies in het buitengebied voorkomen dient te worden en dat zoveel mogelijk gebruik dient te worden gemaakt van het bestaand stedelijk gebied door middel van inbreiding en/of herstructurering. Onder voorwaarden is uitbreiding van stedelijke- en/of agrarische functies in het buitengebied toegestaan. Eén van deze voorwaarden is dat het bestemmingsplan en/of de ruimtelijke onderbouwing (ten behoeve van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijk gebied) voorzien dient te zijn van landschappelijk inpassing. De nieuw te realiseren woning wordt gerealiseerd binnen een bestaand woonlint. Door de verplaatsing van de woning van de weg af ontstaat er meer ruimte voor een groene formele voortuin. Dit sluit aan bij de omliggende woningen welke veelal allen een formele tuin hebben begeleid met een groene haag. In de nieuwe situatie zal bij dit straatbeeld worden aangesloten.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena
De structuurvisie Land van Heusden en Altena is een gezamenlijke (ruimtelijke) structuurvisie van de drie gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem. Met deze structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. Hierbij beseffen de drie gemeenten heel goed dat ze als gemeenten de realisatie van het gewenste beleid niet alleen aankunnen.
 
Vor het onderdeel werken hebben de gemeente gezamelijk hun ambitie bepaald.  Het ambitieniveau van de gemeenten is ‘Bovengemiddelde economische groei, rekening houdend met de waardevolle kenmerken van het gebied’. Het ambitieniveau is enerzijds dus gericht op bovengemiddelde economische groei, anderzijds op benedengemiddelde ‘verstedelijking’ van het landschap.
 
Dit ambitieniveau kan alleen gehaald worden indien ondernemers, instellingen en organisaties in staat zijn te kunnen blijven functioneren en zich waar mogelijk te ontwikkelen in het Land van Heusden en Altena. Dat betekent dat ze in staat moeten zijn de daarvoor benodigde investeringen in hun bedrijf of organisatie te doen en daar ook de fysieke ruimte voor moeten kunnen hebben.
 
Planspecifiek
De aanleiding voor het verplaatsen en herbouwen van de bedrijfswoning is om de continuiteit van het bedrijf duurzaam te borgen. Door de verplaatsing van de bedrijfswoning is een bedrijfsoverdracht in de toekomst ook fysiek beter realiseerbaar.
3.3.2 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.  Dit bestemmingsplan is op 21 juni 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Woudrichem. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
  
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technische bedrijfshulp'. Wat betreft bedrijfswoningen zijn de volgende punten opgenomen: 
  1. per bestemmingsvlak is een bedrijfswoning toegestaan en maximaal één per bestemmingsvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen.
 
De volgende bouwregels zijn opgenomen voor de bedrijfswoning en bedrijfsgebouw (schuur):
 
 
 Bedrijfswoning
Bedrijfsgebouwen
goothoogte5.5 m6.5 m
bouwhoogte 10 m10
inhoud 750 m3-
Dakhelling-min 10° max 60°
 
Volgens artikel 7.2.6 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' is de herbouw van de bedrijfswoning niet toegestaan. Om die reden is de voorgenomen ontwikkeling in strijd met het geldend bestemmingsplan. Om af te kunnen wijken van artikel 7.2.6. moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden (artikel 7.3.3): 
  1. de herbouw vindt grotendeels plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  3. de eventuele nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  4. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning en andere overtollige bebouwing;
  5. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  6. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  7. indien sprake is van een geurgevoelig object wordt er voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  8. er wordt voldaan aan de natuur-, milieu- en dierenwelzijnswetgeving, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  11. indien er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1 onder 71 van de Verordening ruimte dan dient er voldaan te worden aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, zoals is opgenomen in artikel 2.1 van de Verordening ruimte.  
In de plantoelichting wordt 't Hoekje aangemerkt als historisch lint. Op gebiedsniveau wordt nagestreefd agrarische bedrijven en ondersteunende bedrijven de ruimte te bieden om in te spelen op de ontwikkelingen in de landbouwsector, ruimte te bieden hun bedrijfsvoering op een economisch verantwoorde wijze voort te zetten en bij beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ruimte te maken voor nieuw agrarisch gebruik. Specifiek voor historische linten wordt aangegeven dat ook nagestreefd wordt de openheid te behouden en te versterken.
 
Planspecifiek
Het ontwerp voor de nieuwe woning en schuur voldoet aan de bouweisen volgens het geldend bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkeling komt grotendeels overeen met de eisen gesteld in artikel 7.3.3. De ontwikkeling is echter in strijd met lid a. aangezien de woning niet herbouwd wordt op de bestaande funderingen. Hiervoor is gekozen om meer ruimte tussen beide bedrijfswoningen te creëren waarmee vervreemding van het bedrijf in de toekomst eenvoudiger te realiseren is. Tevens komt hierdoor meer ruimte voor de kassen en de schuren,wat de bedrijfsvoering ten goede komt.
 
De voorgenomen ontwikkeling komt de stedenbouwkundige situatie ten goede, op deze wijze kan het perceel efficiënter ingericht worden en brengt de verdere afstand tot de weg meer openheid met zich mee. De efficientere inrichting komt de continuiteit van het bedrijf ten goede. Dit sluit ook aan op de visie op gebiedsniveau om bedrijven de ruimte te geven hun bedrijfsactiviteiten op een verantwoorde wijze voort te zetten.
 
In de volgende hoofdstukken wordt onderbouwd wat de uitvoerbaarheid van het project is. op het gebied van verschillende omgevingsaspecten.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
In het kader van de ruimtelijke procedure moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.  
 
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de aanvraag voor de omgevingsvergunning dient teven de precieze milieuhygiënische situatie van de bodem te worden vastgelegd. Derhalve is er door Dijk geo- en milieutechniek b.v. een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) uitgevoerd (bijlage rapportnr. 151917).
Het de analyseresultaten blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van de voorziene bouwlocatie licht verontreinigd is met enkele zware metalen (PAK en OCB). De onderlaag is niet verontreinigd. De vastgestelde verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan het antropogene gebruik en toepassen van bestrijdingsmiddelen in het verleden.
Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd. Een licht verhoogd gehalte aan zware metalen wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping.
Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatste kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreinigingen milieuhygiënische gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.
 
4.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De verplaatsing van de woning kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Desalniettemin is met behulp Atlas Leefomgeving vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde normen. Op de volgende afbeeldingen is te zien dat er ruim wordt voldaan aan de norm van  40 μg/m3 voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Uitgaande van de resultaten van de Atlas Leefomgeving kan worden aangenomen dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Stikstof
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Fijnstof
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Voor wegverkeer geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Langs iedere weg is van rechtswege een onderzoekszone gelegen met uitzondering van wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/h geldt. Het Hoekje is een 30 km/u weg. Derhalve geldt er vanuit de Wet geluidshinder ook geen onderzoeksverplichting. Vanuit een goede ruimtelijke ordening kan er een onderzoeksverplichting ontstaan indien de wegintensiteit hoog is. In casu is hiervan geen sprake. Het Hoekje is een weg met een smal profiel. De weg is doodlopend voor vrachtverkeer. Dit betekent dat de weg hoofdzakelijk als erftoegangsweg wordt gebruikt en geen doorgaande verkeersfunctie kent. De verkeersintensiteit is derhalve relatief laag. Uit het onderzoek naar het naastgelegen transport bedrijf is te herleiden dat het aantal transportbewegingen per etmaal beperkt is en niet onevenredig hoog is in die mate dat hier specifiek nader onderzoek naar noodzakelijk is. Gezien het bovenstaande kan er geconcludeerd worden dat het wegverkeerslawaai geen belemmerende factor voor de ontwikkeling is.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is industrielawaai van Van der Meijden Transport B.V. wel van belang. Voor de verplaatsing van de woning is er onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van Van der Meijden Transport B.V. (rapport nr. 4501.02.rsn). 
Uit het onderzoek valt te concluderen dat de bedrijfsvoering van het naastgelegen bedrijf Van der Meijden Transport, door de bouw van de woning, niet belemmerd wordt. Hiervoor is op basis van de representatieve bedrijfssituatie de geluidsuitstraling van Van der Meijden Transport berekend.
 
Uit de berekening blijkt dat het geluidsniveau van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op de gevels van de nieuwe woning binnen de normen blijft. Voor de piekbelastingen is er voor drie meetpunten een nachtelijke overschrijding van 2 dB van de norm. Op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening is een verruiming met 5 dB mogelijk. Hiermee is het mogelijk de huidige naastgelegen bedrijfsvoering ongewijzigd voort te zetten.
 
Het aspect industrielawaai en daarmee het onderdeel geluid vormt geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.
 
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de verplaatsing van een woning. Het naast gelegen pand betreft een transportbedrijf met een milieucategorie drie. De richtafstand tot de betreffende woning moet, uitgaande van een gemengd gebied, in dit geval minimaal 30m zijn. De afstand van dit bedrijf tot de betreffende woning is dermate groot dat de richtafstand zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet overschreden wordt.
 
Op de locatie Hoekje 7 is een golfterrein en partycentrum toegestaan. De hier aan te houden afstand is, uitgaande van SBI 544, 30 meter de nieuw te realiseren woning wordt op een grotere afstand gerealiseerd. Voor de nieuwe woning kan in voldoende mate een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
De behandeling van het Btev is voorzien in het voorjaar van 2012. Waarschijnlijk wordt het Basisnet medio 2012 of 1 januari 2013 van kracht. Vooruitlopend daarop zijn de Basisnetten Weg en Water al als bijlage bij de circulaire Rnvgs opgenomen.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied omcirkeld)
 
De risicokaart toont aan dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen door buisleidingen of transportroutes gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor aanwezig zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben die over het plangebied ligt. Daarnaast ligt het plangebied ook niet in het invloedsgebied van een inrichting. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Algemeen beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de periode 2010-2015 heeft het Waterschap Rivierenland een waterbeheerplan opgesteld. Dit plan is op 30 oktober 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen.

Het nieuwe waterbeheerplan bouwt vooral voort op het bestaande beleid uit de voorgaande waterbeheerplannen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren is in het plan vastgelegd.

De opgaven waar het waterschap voor staat, zijn groot. Het waterschap wil het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben op basis van de huidige klimaatscenario’s. De primaire waterkeringen zijn dan op orde, dat wil zeggen dat ze voldoen aan de dan geldende normen. En het bergend vermogen van watersysteem in het landelijk gebied is zodanig vergroot, dat slechts bij zeer uitzonderlijke regenval wateroverlast optreedt. Daarnaast stellen we ons tot doel dat in 2027 de KRW-doelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2010 tot en met 2015 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.

Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten gaat het waterschap in de planperiode verder op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afvalwaterketen. Tenslotte wil het waterschap de watercondities voor de natte natuur, zoals Natura-2000 gebieden en verdroogde gebieden, verbeteren en de waterkwaliteit in wateren met aquatische natuurwaarden beschermen en waar mogelijk verbeteren.

Het waterschap vindt het belangrijk dat het waterbeheerplan niet alleen betrekking heeft op de ontwikkeling van nieuwe waterpartijen en waterkeringen, maar dat het ook gaat over de wijze waarop het beheer en onderhoud plaatsvindt. Bijvoorbeeld over peilbeheer, natuurvriendelijk onderhoud en energiebewust beheer.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen project betreft de verplaatsing van een woning en een schuur. Daarnaast wordt tevens het parkeerterrein uitgebreid. In de nieuwe situatie zal dit leiden tot een verhardingstoename van circa 123m2. In het beleid van het waterschap staat beschreven dat  watercompensatie in landelijkgebied nodig is als er meer dan 1.500m2 verhardig gerealiseerd wordt. In dit geval gaat het maar om een toename van 123m2 verharding en is compensatie dus niet nodig. De digitale watertoets heeft dit bevestigd.
 
Zoals beschreven staat in de Verordening Ruimte (toelichting paragraaf 3.2.2) valt de projectlocatie binnen de Groenblauwe mantel. Nieuwe ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied. De waardering vanuit de Groenblauwe mantel wordt concreet ingevuld op gemeentelijk niveau. Met name in de directe nabijheid van de Oude Alm zijn landschappelijke kwaliteiten aanwezig welke beschermenswaardig zijn. Voor ´t Hoekje geldt dat de aanwezige waarden hoofdzakelijk gelegen zijn in de aanwezige openheid. Met het onderhavige plan wordt de openheid verder versterkt. De versterking is er hoofdzakelijk in gelegen dat tot op een grotere afstand van de weg wordt gebouwd.
 
In het Hoekje ligt vrij verval (vuilwater) riolering (bob 009- NAP en weghoogte is 1.13+ NAP). Gezien de afstand van de woning tot de weg is het zaak om na te gaan of er voldoende afschot gerealiseerd kan worden. Hemelwater mag niet op de vuilwaterfvoer aangesloten worden.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de EHS of andere bovengenoemde natuurgebieden. Wel maakt het deel uit van de, door de provincie aangewezen, groenblauwe mantel. Dit geld voor agrarische gebieden waar het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is echter ook een belangrijke opgave. Er dient onderbouwd te worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen schade aanbrengt. De effecten voor het watersysteem staan in paragraaf 4.2 beschreven.
 
In het kader van beschermde plant- en diersoorten is een quickscan uitgevoerd door Laneco (rapportage 15 september 2014 Projectnummer 06.14.03). Ten aanzien van de omliggende natuurgebieden komt Laneco tot de conclusie dat het plangebied op circa 3 kilometer afstand ligt van het Natura2000 gebied Loevenstein, Pompveld & Kornsche Boezem, en op circa 4,5 kilometer afstand van het Natura2000 gebied de Biesbosch. Aangezien alleen lokaal effecten op flora en fauna als gevolg van de ingreep en de nieuwe inrichting te verwachten zijn, worden negatieve effecten op deze gebieden als gevolg van de werkzaamheden uitgesloten.
 
In het plangebied kunnen ook vogels broeden; aantasting van in gebruik zijnde nesten tijdens het broedseizoen dient te worden voorkomen. Van de jaarrond beschermde vogelsoorten kan de huismus broedend in aanwezig zijn. Tijdens en net voor het broedseizoen kan worden bepaald of deze soort daadwerkelijk aanwezig is. Van andere jaarrond beschermde soorten als uilen zijn geen sporen gevonden.
 
In de te slopen woning kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek kan in beeld brengen of er vleermuizen aanwezig zijn. Dit nadere onderzoek is in het kader van de sanering van de gebouwen noodzakelijk. Voor dit onderzoek zijn reeds twee veldbezoeken uitgevoerd. Het voorjaarsonderzoek heeft geen bijzondere natuurwaarden opgeleverd in relatie tot het te slopen woonhuis. De onderzoeksresultaten van het najaarsonderzoek worden, wanneer beschikbaar, aanleverd bij het bevoegdgezag.
 
De meeste mogelijk voorkomende beschermde soorten als kleine watersalamander, bastaard kikker, bruine kikker, gewone pad, egel, mol, konijn, kleine marterachtigen, algemeen voorkomende muizen en spitsmuizen vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algemene en landelijk geldende vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
 
In de rapportage worden ook enkele aanbevelingen gedaan voor de inrichting van het gebied. 
  • Als vrijblijvend advies wordt aanbevolen om de nieuwbouw geschikt te maken voor vleermuizen door het aanbrengen van 2 cm brede open stoot-voegen op minimaal 2,5 meter hoogte in bij voorkeur de zuidelijke spouw-muur (niet boven ramen en deuren) of een houten wand;
  • Ook kan worden gedacht aan de nieuwe bewoning geschikt maken voor bewoning van gierzwaluw door het aanbrengen van neststenen in de muur (minimaal 3 meter hoog) en/of het 3-4 centimeter laten oversteken van de nokpannen op de hoeken.
  • Door het vogelschroot een pan hoger aan te brengen dan normaal kan voor de huismus nestruimte onder de pannen worden gecreëerd (mits deze niet te strak op de goot aansluiten). Ook kan worden gedacht aan het plaatsen van vogelvriendelijk vogelschroot.
  • De omgeving is ook geschikt voor de steenuil. In één van de fruitbomen zou een steenuilenkast kunnen worden geplaatst.
Bij de verdere planuitwerking zal gekeken worden of verdere invulling gegeven kan worden aan deze aanbevelingen.
   
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' wordt de planlocatie aangewezen als grond met verwachten archeologische waarden. Gezien het feit dat de ontwikkeling een groter oppervlakte betreft dan 100m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
 

Uitsnede archeologische beleidskaart Woudrichem
 
Door ArcheoSupport is een verkennend bureau- en booronderzoek uitgevoerd (AcheoSupport Publicatie 2014-5/ ISSN 1574-6887). Uit dit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen niet kan worden uitgesloten. Conform het protocol zijn derhalve proefsleuven noodzakelijk om dit uit te sluiten. Ten behoeve van deze proefsleuven is een Programma van Eisen opgesteld. Dit PvE is goedgekeurd door het bevoegd gezag en als bijlage bij deze onderbouwing opgenomen. Voornemen is op de locatie van de nieuwbouw proefsleuven te graven en, indien er vondsten zijn, direct over te gaan tot ontgraving. Na vrijgave kunnen de proefsleuven verder uitgegraven worden ten behoeve van de fundering.
  
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een aanvraag omgevingsvergunning dient de economische uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling te worden gewaarborgd. Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken en in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
In gevallen waarin een ander bestuursorgaan dan B&W bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit tevens ter inzage in de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd. De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo). De kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit worden in de Staatscourant geplaatst (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008).
5.2.1 Zienswijzen
Bij bekendmaking van de aanvraag en lopende de procedure is een zienswijzen ontvangen van het aanliggende bedrijf. Hiermee is uitvoerig overleg geweest. Dit overleg heeft geresulteerd in een overeenkomst tussen alle betrokken partijen.