direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied - Middenweg ong - 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Middenweg Agro BV is voornemens om het glastuinbouwbedrijf uit te breiden door nieuwe opstanden op te richten in de nabijheid van het huidige bedrijf (Middenweg 4 te Andel). De uitbreiding vindt plaats aan de Middenweg te Andel, ter hoogte van nummers 10 en 14. De ontwikkeling vindt plaats op de volgende percelen, kadastraal bekend als sectie I, in de gemeente Woudrichem, met de nummers:

Perceel-
nummer  
Oppervlakte
(m²)  
122   46.890  
2683   38.175  
124   14.140  
125   13.940  
767   23.935  
768   22.625  
Totaal   158.705  

Om het voornemen te kunnen realiseren is een bestemmingsplan nodig vanwege de plaatsing van een bouwvlak op de genoemde percelen met de functieaanduiding glastuinbouw.

De uitbreiding van het bedrijf is noodzakelijk om een solide concurrentiepositie te kunnen vasthouden. Deze ontwikkeling past in de ontwikkeling van de glastuinbouwsector in de breedte en de potplantenteelt in het bijzonder. Op de huidige locatie is geen verdere uitbreiding meer mogelijk. De opzet van een nieuwe locatie maakt het mogelijk een hogere efficiëntie te behalen in de huidige teelt en maakt het tevens mogelijk het bedrijf voor meerdere soorten potplanten te optimaliseren, waardoor een grote mate van flexibiliteit ontstaat. Deze flexibiliteit is nodig om snel te kunnen inspelen op wensen uit de markt. De markt verlangt een kwalitatief hoogstaand product tegen geringe prijs op het moment en in de kwantiteit die de markt (handel en consument) vraagt.

Middenweg Agro BV is van plan om de voorgenomen uitbreiding in twee fasen te voeren. De planning is in 2019 te starten met de realisatie van de eerste fase. De eerste fase omvat ongeveer de helft van het totale plan. Verwacht wordt dat in 2021 de eerste teelt in de kas zal worden gerealiseerd. De tweede fase zal pas starten nadat de eerste teelten uit de eerste fase tot succes zijn gekomen en zal daarom in voorbereiding niet eerder starten dan in 2023. Dit maakt het mogelijk eventueel aanpassingen te doen gebaseerd op ervaringen in de eerste fase.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' van de gemeente Woudrichem. Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld op 21 juni 2011. De locatie van het plangebied is weergegeven op de overzichtskaart in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging van het plangebied.

Het betreffende gebied in het plangebied heeft de bestemming Agrarisch-1 en gebiedsaanduiding "wijzigingsgebied mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw". Daarnaast ligt op een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4. In figuur 2 is de locatie van het plangebied weergegeven op een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0002.jpg"

Figuur 2: Plangebied geprojecteerd op het vigerende bestemmingsplan.

1.3 Planologische regeling

Het oprichten van bebouwing en het inrichten van het perceel ten behoeve van Middenweg Agro BV zoals gewenst, is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem'. Het initiatief past tevens niet binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplan noodzakelijk. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • In Hoofdstuk 1 is aangegeven waar het plangebied zich bevindt en wordt kort ingegaan op de aanleiding van dit plan.
  • In Hoofdstuk 2 is het initiatief nader uitgewerkt.
  • Het beleid, voor zover relevant, komt in Hoofdstuk 3 aan de orde.
  • In Hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende eisen.
  • Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen.
  • In Hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan besproken.
  • Hoofdstuk 7 geeft tot slot aan welke procedure is doorlopen en wat de resultaten van de inspraak, het vooroverleg en de zienswijzen zijn.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Onder de handelsnaam "Butterfly Orchids" exploiteert Middenweg BV, eigendom van Middenweg Agro BV, een glastuinbouwbedrijf met een glasoppervlak van 3,4 ha en de bijbehorende benodigde bedrijfsruimte en teeltondersteunende voorzieningen aan de Middenweg 4 te Andel. Het bedrijf teelt potplanten, in het bijzonder Phalaenopsis. Het bedrijf is modern ingericht met een logistiek systeem in de vorm teelttafels en intern transport. Hierdoor worden zowel de teelt als de arbeidsomstandigheden geoptimaliseerd voor de teelt van Phalaenopsis. Het bedrijf is in het bezit van een GroenLabelKas certificaat. Daarnaast is het bedrijf uitgeroepen door de Provincie als "Groen bedrijf van de maand" vanwege het van energie voorzien van het plaatselijke zwembad.

Voor de teelt is een energiemix van warmte, koude, licht en CO2 nodig. Daarnaast wordt de Phalaenopsisteelt gekarakteriseerd door fases met lage en met hoge temperaturen, die naast elkaar in het bedrijf moeten bestaan. Het bedrijf heeft hiervoor een uitgebreid energiesysteem met een ketel met condensor, een warmtekracht-koppeling (WKK) en een warmte-opslag buffer en maakt gebruikt van warmte en koude opslag (WKO) in de vorm van een aquifer in combinatie met een warmtepomp. Daarnaast levert het bedrijf warmte aan het tegenover gelegen zwembad 'Aqua Altena'.

Om de energiemix optimaal te kunnen opwekken, produceert de WKK gelijktijdig warmte en elektriciteit. De WKK is gasgestookt en voorzien van een rookgasreiniger. Deze rookgasreiniger zorgt voor een reductie van NOx van ca. 400 mg/nm³ tot ca. 90 mg/nm³. De geproduceerde elektriciteit wordt gebruikt voor de belichting in de kas of kan worden geleverd aan het openbare net. De warmte wordt gebruikt in de warme fases van de teelt. Momentane overtollige warmte wordt opgeslagen in de warmte-opslag buffer. Deze warmte wordt weer gebruikt in de kas, wanneer er meer warmtevraag is (bijvoorbeeld in de donkere periode op de dag). Aanvullend kan de ketel ook warmte leveren en wordt er elektriciteit van het net ingekocht als de warmte bij eigen opwekking niet nuttig gebruikt zou kunnen worden.

In de koudere afdelingen wordt in de zomer warmte uit de kas onttrokken en opgeslagen in de ondergrond (aquifer WKO). In de winter wordt deze warmte weer opgepompt en met behulp van een warmtepomp op een voor verwarming bruikbaar niveau gebracht. Met een klein gedeelte elektriciteit (aandrijving warmtepomp en pompen) wordt zo de duurzame zonnewarmte van de zomer gebruikt in de winter. Kort samengevat is dit het principe van de WKO; het is een efficiënte en duurzame energievoorziening indien moet worden gekoeld en kan worden verwarmd.

De kas is voorzien van 3 energieschermen, iets dat binnen de sector (nog) niet veel wordt toegepast. Deze installaties hebben tot doel een zo hoog mogelijk energetisch rendement te behalen waardoor de uitstoot van onder andere CO2 wordt geminimaliseerd. Daarnaast wordt de teelt belicht. Om lichtvervuiling tegen te gaan zijn de kassen voorzien van lichtdichte doeken die in de donkerperiode gesloten zijn.

De watergift van het gewas wordt gecontroleerd door een computergestuurde bemestingsinstallatie. Hiermee wordt naar behoefte water en meststoffen gegeven. Water en meststoffen die niet door de plant worden opgenomen en water dat in overschot wordt gegeven, worden opgevangen en opgeslagen voor hernieuwd gebruik (gerecirculeerd).

De huidige locatie is geheel geoptimaliseerd voor de teelt van Phalaenopsis. Het bedrijf is op deze locatie daarnaast in balans qua water- en energiestromen en kassen in relatie tot verwerkingsruimte. Met de laatste uitbreidingen is er op de huidige locatie geen mogelijkheid meer het bedrijf verder uit te breiden. Het bedrijf ligt aan de rand van het “uitbreidingsgebied glastuinbouw” en tussen de Middenweg en de Provincialeweg-Oost, en zou daarmee maar aan één zijde kunnen uitbreiden. Aan die zijde wordt het bedrijf echter beperkt door een A-watergang en is het perceel daarnaast niet in eigendom (te verkrijgen). Een en ander is weergegeven op de verbeelding van het huidige bedrijf (figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0003.jpg"

Figuur 3: verbeelding huidig bedrijf aan de Middenweg 4 te Andel.

2.2 Toekomstige situatie

De glastuinbouw is het afgelopen decennium sterk veranderd. De wereldwijde economische crisis heeft laten zien dat het produceren om het produceren, zonder voldoende oog en contact met de afnemers en eindgebruikers, een hachelijk zaak is. In de potplantenteelt wordt er steeds meer afgezet buiten de traditionele veiling om en ontstaan er eigen merken waarmee een specifiek gedeelte van de markt wordt benaderd. Als ondernemer moeten er duidelijk keuzes gemaakt worden in welk marktsegment het bedrijf aanwezig is en hoe dat marksegment daarbij het beste aan het bedrijf gebonden kan worden. De productiekwaliteit en –kwantiteit moet hierop worden afgestemd zodat een goede positie ten opzicht van de handel kan worden verkregen en behouden.

Daarnaast zijn de kassen in vorm en functie veranderd. Daar waar 10 jaar geleden het intern transport centraal stond en in hoge mate bedrijfsspecifiek werd afgeleverd, is de afgelopen jaren het energieverbruik, koeling, belichting en vochtbeheersing sterk in de aandacht komen te staan. Dit is samengevat in “het nieuwe telen” (HNT). In HNT wordt getracht met hogere vrijheden voor diverse parameters te telen (met name vocht) waardoor energie kan worden bespaard. Hierdoor is onder andere mechanische ventilatie (met ventilatoren en slurven) in de kas geïntroduceerd en het aantal schermen toegenomen. Daarnaast is het koelen van de kas (zeker voor Phalaenopsis) verder ontwikkeld. Dit heeft er wel toe geleid dat de kassen sterk hoger zijn geworden, omdat naast de benodigde klimaatbuffer boven het gewas alle extra installaties ook een plaats moeten krijgen zonder die klimaatbuffer negatief te beïnvloeden.

De ondernemer is een vooruitstrevende ondernemer met een sterke eigen visie op de toekomst van zijn bedrijf en van de glastuinbouw. Een belangrijk onderdeel daarbinnen is flexibiliteit. De ontwikkeling in de glastuinbouw laat zien dat er ruimte is voor nieuwe teelten en dat het aanbod onder invloed van trends en mode verschuift. Veel bedrijven worden specifiek op één teelt geoptimaliseerd, zodat alleen die teelt met een hoge efficiëntie kan worden gerealiseerd. Andere teelten kunnen ook gerealiseerd, maar de efficiëntie neemt fors af en daarmee komt in een concurrerende markt het rendement zwaar onder druk. Effectief gezien kan met een dergelijke geoptimaliseerde kas maar één teelt goed gerealiseerd worden. De huidige kas van Butterfly Orchids is zo'n kas, volledig geoptimaliseerd voor Phalaenopsis.

Om in de toekomst de afnemers goed te kunnen bedienen, is een breder pallet aan teelten nodig die in aantallen sterk moeten kunnen variëren om aan de dan aanwezige vraag te kunnen voldoen. Dit betekent dat de kas niet ingericht kan worden met vaste gespecialiseerde afdelingen in gefixeerde oppervlaktes, maar flexibel moet kunnen worden ingezet. Hiervoor is een vernieuwende bedrijfsopzet nodig.

Bij de ontwikkeling van een nieuwe locatie, kunnen deze doelen gerealiseerd worden, omdat vanaf 'een leeg vel' begonnen kan worden. Niet het streven naar optimale inrichting voor één teelt, maar juist het zorgen voor het optimaal kunnen telen van meerdere teelten is het uitgangspunt. Hierdoor kan veel gemakkelijker meebewogen worden met de ontwikkeling die de markt vraagt. Dit vergt echter een andere benaderingswijze dan traditioneel ontwerp.

Het ontwerp gaat wel uit van traditionele elementen, zodat er geen experimentele kas ontstaat. Op de beoogde schaal kan uiteraard niet geëxperimenteerd worden; vernieuwingen worden zoveel mogelijk getest binnen de huidige kas, voor zover dit kan. Door de traditionele elementen echter op een vernieuwende manier met elkaar te verenigen, is een hoge mate van flexibiliteit mogelijk. Hierdoor kunnen meerdere teelten naast elkaar worden geteeld, zonder dat ze, in welke fase van de teelt ook, elkaar in de weg zitten. Ook kan eenvoudig gewisseld worden van teelt en teeltomstandigheden. In feite komt het neer op een aantal parallelle segmenten die los van elkaar of onderling verbonden kunnen functioneren, met eigen teeltomstandigheden en eigen verwerking. Er is daarmee geen vaste afhankelijkheid van segmenten meer zoals dat in het traditioneel ontwerp wordt gebruikt.

Om deze moderne en vooruitstrevende zienswijze in een perfect ontwerp om te zetten, is er voldoende ruimte en bouwhoogte nodig om alle bouwelementen toe te kunnen passen in de benodigde opstelling. De goothoogte in het vigerende bestemmingsplan is hierin beperkend. Naast het benodigde bouwvlak zal ook de maximale goothoogte voor kassen moeten toenemen.

2.3 Het initiatief

Door de nieuwbouw kan het bedrijf verder uitbreiden en doorgroeien naar een duurzaam glastuinbouwbedrijf met een economisch verantwoorde invulling. Hiervoor is een aanpassing van het bouwvlak, een functieaanduiding glastuinbouw en een aanpassing van de maximale goot- en bouwhoogte noodzakelijk.

2.3.1 Bouwvlak en functie glastuinbouw

Om de uitbreiding te realiseren in de nabijheid van het huidige bedrijf is aan de Middenweg 4 te Andel, in het uitbreidingsgebied voor Glastuinbouw, een aantal geschikte kavels gevonden en in eigendom verworven. Deze kavels zijn op dit moment in gebruik als akkerland en weidegrond. Om de voorgestelde uitbreidingslocatie van het bedrijf te realiseren is het noodzakelijk een bouwvlak te realiseren op het plangebied. Daarnaast dient de functieaanduiding glastuinbouw op het bouwvlak te worden aangebracht. Aangezien het een uitbreiding van het bedrijf aan de Middenweg 4 betreft, dient het nieuwe bouwvlak te worden beschouwd als één met het bouwvlak aan de Middenweg 4.

Middenweg Agro BV is voornemens de uitbreiding in twee fasen te realiseren. In de eerste fase zullen ca. de helft van de kasopstanden worden gerealiseerd, gelegen aan de oost zijde (gezien vanaf de Middenweg aan de linkerzijde), in combinatie met de technische gebouwen en een waterbassin voor wateropslag en retentie. In de tweede fase wordt aansluitend de volgende helft gebouwd en wordt het bassin uitgebreid met een tweede bassin voor wateropslag en retentie.

Gezien de mogelijke kleine wijzigingen in de bebouwing tot aan realisatie is het bouwvlak opgenomen over het gehele perceel met inachtneming van de in het bestemmingsplan en keur gestelde grenzen. In totaliteit beslaat het bouwvlak een oppervlakte van ca 15,8 ha. Het voorgenomen bouwplan beslaat de volgende oppervlakten:

Onderdeel   Fase I
(m²)  
Fase II
(m²)  
Kas (afdeling 1 t/m 6)   61.844    
Kas (afdeling 7 t/m 12)     60.380  
Technische ruimten   1.300    
Warmteopslag en silo's   1.140   361  
Verharding   9.602   5.032  
Waterbassins   4.200   2.292  
Totaal   78.086   68.065  

In Bijlage 1 is het ontwerp verder gedetailleerd weergegeven.

2.3.2 Bouwhoogte

In het vigerend bestemmingsplan is bij agrarisch-1 opgenomen als bouwhoogte voor kassen:

  • Goothoogte: maximaal 6 meter
  • Bouwhoogte: maximaal 9 meter

Een moderne glastuinbouwkas gaat uit van een goede klimaatbuffer onder en boven het gewas. Daarnaast zijn er diverse installaties in de kas aanwezig die het klimaat en het groeiproces beïnvloeden en die alle ruimte nodig hebben.

Het gewas staat op tafels die door de kas heen bewegen. Deze tafels staan op supports. Onder deze tafels is ruimte nodig voor een deel van de verwarmings- en koelingsinstallaties. Boven het gewas dient een goede klimaatbuffer aanwezig te zijn. Daarnaast is er een transportsysteem voor tafels en een transportsysteem voor het uitpakken van specifieke tafels uit de rij. Daarboven hangt assimilatieverlichting en het overige deel van de verwarmings- en koelingsinstallatie. Helemaal bovenin tenslotte, moet er rekening gehouden worden met diverse schermdoeken.

De teelt van Phalaenopsis, in de fase voor bloemzetting, dient te worden gekoeld. De traditionele methode is om dit met mechanische koeling te verwezenlijken, eventueel aangevuld met WKO, zoals op het huidige bedrijf. Hoewel geoptimaliseerd kost dit echter toch veel energie.

Een innovatievere manier is de kas te koelen onder versterkte natuurlijke trek. Daarbij moet de warmte naar boven in de kas worden getransporteerd onder invloed van natuurlijke trek en daar door de luchtramen worden afgevoerd. Deze natuurlijke trek wordt versterkt door de hoogte van de luchtramen boven maaiveld (gelijk aan een schoorsteen). Dit effect moet vervolgens ondersteund worden door adiabatische koeling, ofwel door het inbrengen van onder hoge druk verneveld water. Dit proces ondersteunt en versnelt hiermee de natuurlijke trek.

Inzet van deze natuurkundige effecten leidt tot minder primair energieverbruik en beperking van de uitstoot van CO2 en NOx. Een bijkomend voordeel is dat door dit effect en de hoogte van de kas de temperatuur op plantniveau beter onder controle gehouden kan worden, waardoor de kwaliteit en gelijkheid toeneemt.

Om het effect van een goed beheersbaar klimaat door verticale laagopbouw nog verder te optimaliseren worden de schermdoeken waterpas in de kas aangebracht. Normale schermdoeken liggen op het oog wel horizontaal, maar lopen mee met het afschot in de kas (voor hemelwaterafvoer). Dit afschot levert horizontale trek op in de kas en daarmee verstoring van de verticale laagopbouw. Er is nog geen kas gerealiseerd van deze omvang die dit principe op alle facetten zo grondig doorvoert.

De afgelopen jaren is de bouwhoogte van kassen al telkens toegenomen, waarbij op dit moment al zeer vaak sprake is van 6 meter poothoogte of meer. Uitgaande van een poot van 6 meter inclusief de betonpoot die daar nog onder staat, is de goothoogte dan al 6,35 meter of hoger.

In het vigerende bestemmingsplan is reeds een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het bevoegd gezag om bij het verlenen van een omgevingsvergunning activiteit bouwen de maximale goot- en bouwhoogte voor kassen onder voorwaarden te vergroten naar respectievelijk 8,5 en 10 meter. Met de innovatieve bouw en de klimaatopbouw door natuurlijke trek die de initiatienemer wil realiseren en de daarvoor benodigde hoogte in de kas, is een goothoogte tot 8,5 meter wenselijk. Bij een goothoogte van 8,5 meter en een traliemaat van 8,0 meter, gedekt met twee venlo dekken met een dakhelling van 22°, is de bouwhoogte in totaal 8,5 + 2 x tan 22° = 9,3 meter. Deze bouwhoogte blijft daarmee binnen de grens die gesteld wordt bij afwijking van de bouwhoogte.

In het bovenstaande is de technische noodzaak voor de initiatiefnemer uiteengezet. In §4.1.2 worden de beleidscriteria voor aanpassing van de goot- en bouwhoogte behandeld.

In dit bestemmingsplan wordt daarom de aanpassing van de goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8,5 en 10 meter opgenomen, onder voldoening van de gestelde voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het vigerende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR vervangt onder andere de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de MobiliteitsAanpak. De structuurvisie schetst de ontwikkelingen en ambities voor 2040 en vertaalt deze vervolgens naar ambities in rijksdoelen en -beleid met bijbehorende nationale belangen tot 2028.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij betere regionale beleidsafwegingen maken.

Het rijksbeleid laat zich over het algemeen niet uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijdigheid met het rijksbeleid.

3.1.2 M.e.r.

In de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 is aangegeven voor welke activiteiten het opstellen van een m.e.r. verplicht is en voor welke activiteiten beoordeeld moet worden of het opstellen van een m.e.r. noodzakelijk is (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten).

De activiteiten van Middenweg Agro BV worden niet genoemd in de onderdelen C of D van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Daarom hoeft voor de besluitvorming op de vergunningaanvraag geen milieueffectrapportage te worden opgesteld (geen m.e.r.-plicht) en hoeft ook niet te worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden opgesteld (geen m.e.r.- beoordelingsplicht).

3.2 Provinciaal beleid

Om de kwaliteit van het landschap te waarborgen en te versterken heeft de provincie Noord Brabant de "Brabantse omgevingsvisie" en de "Interim omgevingsverordening" opgesteld. Kort samengevat biedt dit beleid ontwikkelingsruimte mits het gepaard gaat met maatregelen die het landschap in de brede zin versterken. Sinds 2008 is het provinciaal ruimtelijk beleid ingrijpend vernieuwd en zijn trapsgewijs in 2010 en 2011 de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 vastgesteld. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe omgevingswet. In december 2018 is daarom de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld ter vervanging van de structuurvisie. Daarnaast is de Verordening ruimte opgenomen in de Interim omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie ruimtelijke ordening

In de omgevingsvisie is het landelijk gebied van de hele provincie gezoneerd. De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan. De zonering is op zichzelf niet bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit geldt echter niet voor de doorvertaling van deze zonering in de omgevingsverordening, want die is wel bindend voor een bestemmingsplan.

Het landelijk gebied is opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn de:

  • groen-blauwe structuur;
  • agrarische structuur;
  • stedelijke structuur;
  • infrastructuur.

In de omgevingsvisie worden de kernkwaliteiten van Brabant beschreven. Ieder landschapstype heeft zijn eigen kenmerkende kwaliteiten en is op een andere manier ontstaan. In de Uitwerking Gebiedspaspoorten beschrijft de provincie de Brabantse landschapstypen. Voor elk geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend maar biedt een handreiking.

Het plangebied ligt in het Land van Heusden en Altena. In de gebiedspaspoorten beschrijft de provincie de kenmerken van een landschapstype vanuit drie lagen van de cultuurgeschiedenis van het landschap. De provincie richt zich daarbij op het resultaat, de ontwikkeling van het landschap en van landschapsstructuren in zijn geheel, en niet op individuele elementen en details.

De natuurlijke basis

Het Land van Heusden en Altena maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap met hogere meer zandige oeverwallen langs de rivieren en lager gelegen open rivierkommen in het binnenland.

Het ontginningslandschap

Het Land van Heusden en Altena is een landschap met rationeel ingerichte grootschalige en open rivierkleipolders en langgerekte meer besloten oeverwallen. Woudrichem is een vestingstad en maakt samen met de forten en inundatievlaktes onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie: een cultuurhistorisch karakteristiek defensielandschap. Het rivierenlandschap is rijk aan plant- en diersoorten van open weide- en akkergebieden, het halfopen oeverwallenlandschap, sloten, dijken, wegbermen en uiterwaarden. De landbouw is bepalend geworden voor het open karakter.

Het moderne landschap

Vroeger lag het Land van Heusden en Altena relatief geïsoleerd ten opzichte van de infrastructuur. Hierdoor kent het gebied geen omvangrijke verstedelijking. Langs de oevers van de rivieren ligt een kralenketting van (kerk-) dorpen. Kenmerkend is de grondgebonden landbouw.

De ambitie voor Land van Heusden en Altena is o.a. het contrast versterken tussen de open rivierkleipolders en de meer verdichte oeverwallen, het versterken van het patroon van de oeverwallen en door de cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder te ontwikkelen. Het doorgroeigebied glastuinbouw ligt echter buiten de gebieden waar vanuit cultuurhistorisch oogpunt openheid gewenst is.

Het versterken van het patroon van de oeverwallen kan door de openheid en weidsheid van het polderlandschap zichtbaar te houden vanaf de "Polderroute" N267.Het plangebied ligt in de Agrarische Structuur en is aangeduid als gemengd agrarisch gebied. Binnen het gemengd agrarisch gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Dit betreft het gebied waarbinnen de agrarische functie vaak in samenhang met andere functies (in de omgeving) wordt uitgeoefend. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. In het gebied is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen wel rekening te houden met hun omgeving en bij te dragen aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.

Binnen de zoekruimte primair agrarisch gebied wil de provincie optimale ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor het verbeteren van de agrarische productiestructuur. Een belangrijke doelstelling van de provincie is het clusteren van glastuinbouwbedrijven in concentratiegebieden. Hiervoor worden vestigingsgebieden en doorgroeigebieden onderscheiden.

Binnen de gemeente Woudrichem is geen vestigingsgebied gelegen, maar zijn wel twee mogelijke doorgroeigebieden glastuinbouw aangewezen. Het plangebied ligt in een wijzigingsgebied 'mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw'.

Het beoogde plan is niet in strijd met de omgevingsvisie.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is met ingang van 1 maart 2020 geconsolideerd. Hieronder zijn de artikelen van de Interim omgevingsverordening aangehaald die voor dit plan specifiek van belang zijn.

3.2.2.1 Glastuinbouw-doorgroeigebied

In Artikel 3.64 “glastuinbouw-doorgroeigebied” van de Interim omgevingsverordening is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding “doorgroeigebied Glastuinbouw” het bestemmingsplan bepaalt tot welke omvang een glastuinbouwbedrijf mag uitbreiden. Nieuwvestiging is niet toegestaan, mits hiervan in het bestemmingsplan wordt afgeweken en er sanering plaatsvindt van een glastuinbouwbedrijf elders. Echter, in hetzelfde artikel wordt een uitzondering opgenomen voor bedrijven die reeds in het doorgroeigebied gevestigd zijn, maar beperkt zijn op het bestaande bouwperceel.

Lid 3 van artikel 3.64 luidt als volgt:

Als het voor een bestaand glastuinbouwbedrijf in het doorgroeigebied niet mogelijk is om aansluitend op het bestaande bouwperceel uit te breiden, kan voor die uitbreiding binnen het gebied een nieuw bouwperceel worden aangewezen.

In §4.1.1 is de uitbreiding door nieuwvestiging binnen het uitbreidingsgebied verder uitgewerkt.

3.2.2.2 Kwaliteitsverbetering landschap

In Hoofdstuk 3 van de interim omgevingsverordening, zijn basiseisen en instructies gesteld waaraan moet worden voldaan bij ontwikkelingen. Het beschrijft de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteitsverbetering van het landschap. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek.

De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de ontwikkeldagen (voorheen regionale ruimtelijke overleggen (RRO)). In dit kader heeft de regio West-Brabant afspraken met de provincie gemaakt over de wijze waarop met de invulling wordt omgegaan. Dit is vastgelegd in de 'Toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' en behandeld in het RRO.

In §4.2.1 is de landschappelijke inpassing verder uitgewerkt. Het initiatief valt in categorie 2. De landschappelijke inpassing moet bij voorkeur plaatsvinden op of direct aansluitend aan het bouwvlak/bestemmingsvlak.

3.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Woudrichem heeft op 21 juni 2011 het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' vastgesteld.

In artikel 3.3.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor “Omgevingsvergunning goot- en bouwhoogte kassen”. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 teneinde een grotere goot- en/of bouwhoogte voor kassen toe te staan. In relatie tot het voorliggende plan gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering moet aanwezig zijn;
  • b. dubbellaagse teelt is niet toegestaan;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8,5 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • f. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • h. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 3.1 (bestemmingsbeschrijving).

In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor zowel verandering van een bouwvlak (artikel 3.7.5) als nieuwvestiging (artikel 3.7.6). Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming onder voorwaarden op onderdelen wijzigen. Het initiatief past niet binnen de voorwaarden van de wijziginsbevoegdheid. Er is geen sprake van een aanduiding 'bouwvlak', waardoor er geen sprake is van een vergroting. Daarnaast stelt artikel 3.7.6, lid i onderdeel 3 dat er verzekerd is dat elders daadwerkelijk een glastuinbouwbedrijf planologisch, juridisch en feitelijk wordt opgeheven. Dit is hier niet aan de orde.

Het beoogde plan past binnen het beleid van de gemeente omdat het is gelegen in de gebiedsaanduiding "wijzigingsgebied mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw". Aangezien het initiatief niet binnen de wijzigingsbevoegdheid valt is een bestemminsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt de toets aan het beleid, de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) en de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.

4.1 Uitwerking beleid

In deze paragraaf wordt een uitwerking gegeven van de specifieke beleidsaspecten waarom de ontwikkeling niet in het huidige bestemmingsplan past, maar volgens vigerend beleid wel opnieuw bestemd mag worden. Alle overige ruimtelijke aspecten worden bij de betreffende paragraven besproken.

4.1.1 Uitbreiding door nieuwvestiging

Het bedrijf wil uitbreiden en doorgroeien naar een duurzaam glastuinbouwbedrijf met een economisch verantwoorde invulling. Flexibiliteit in het beleveren van afnemers en snel kunnen inspelen op de marktontwikkeling zijn een belangrijke succesfactor in een toekomstbestendig bedrijf aan de top van de markt. Economisch gezien zal het bedrijf, wil het een toppositie in de markt kunnen vasthouden en toekomstbestendig zijn, moeten uitbreiden (§2.2).

Uitbreiding is op de bestaande locatie technisch niet mogelijk gezien de huidige opzet en ligging van het bedrijf (§2.1), waarbij het bedrijf aan alle zijden ingesloten is. De ontwikkeling op de huidige locatie zit op slot en het toekomstgericht ontwerp kan alleen worden gerealiseerd door de ontwerpparameters vanaf de start van de ontwikkeling anders in te vullen in plaats van door te gaan op reeds bestaande structuren (zie ook §2.2).

Zowel de huidige locatie als de ontwikkellocatie liggen binnen hetzelfde 'wijzigingsgebied mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw' en de ontwikkeling kan daarom gezien worden als een uitbreiding door nieuwvestiging. In het vigerende beleid, de Interim omgevingsverordening, wordt in artikel 3.64 lid 3 benoemd dat uitbreiding door nieuwvestiging is toegestaan in het uitbreidingsgebied glastuinbouw. Aangezien het vigerend beleid jonger is dan het bestemmingsplan, was dit nog niet in het betreffende bestemmingsplan opgenomen. Daarmee valt de ontwikkeling binnen het provinciaal beleid.

4.1.2 Goot- en bouwhoogte kassen

In het vigerend bestemmingsplan is in artikel 3.3.4 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning mag afwijken van de maximale goot- en bouwhoogte van kassen. Aangezien voor deze ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, waarbij de ontwikkeling gebruik wil maken van mogelijkheden van deze afwijkingsbevoegdheid, zijn de voorwaarden van deze afwijkingsbevoegdheid opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.3.4 in het vigerend bestemmingsplan zijn (met reactie tussen []:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering moet aanwezig zijn. [zie §2.2];
  • b. dubbellaagse teelt is niet toegestaan. [Er is geen dubbellaagse teelt voorzien];
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8,5 m. [De maximale goothoogte die wordt opgenomen is 8,5 meter];
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m. [De maximale bouwhoogte die wordt opgenomen is 10,0 meter];
  • e. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt. [Vanuit de huidige situatie krijgen de omliggende percelen te maken met kasopstanden. De agrarische gebruiksmogelijkheden (huidig gebruik is grasland) van de aangrenzende percelen wordt niet beperkt. Door de opstanden wordt het zicht beperkt. Dit is verder uitgewerkt in 4.2 Ruimtelijke kwaliteit.];
  • f. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving. [Dit is uitgewerkt in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten];
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. [zie §4.2.1];
  • h. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 3.1 (bestemmingsbeschrijving vigerend bestemmingsplan). [Aan alle voorwaarden wordt voldaan].

De toegestane hoogte van bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) is in het vigerend bestemmingsplan voor de goothoogte 7 meter en voor de bouwhoogte 11 meter. De noordzijde van het perceel, grenzend aan de middenweg, is de voorzijde van het perceel met ontsluiting voor verkeer. De bebouwing aan deze zijde bestaat uit bedrijfsgebouwen, waardoor de achterliggende kas aan het zicht wordt onttrokken. Aan de zuidzijde (achterzijde) grenst het perceel aan de A-watergang naast de provinciale weg. Het perceel ligt hierbij op afstand van de weg. Daarnaast zijn aan deze zijde silo's (maximale bouwhoogte 15 meter) en bassins voorzien. Ook deze bebouwing onttrekt de kas aan het zicht. De kas is met name zichtbaar vanaf de oost- en westzijde.

Aan alle voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan, waarmee de afwijkinggrens van de goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8,5 en 10 meter wordt opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.3 Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' zijn vele flexibiliteitsbepalingen opgenomen. In artikel 3.6.7 van de Interim omgevinsverordening is opgenomen dat binnen een doorgroeigebied glastuinbouw ook niet agrarische functies kunnen worden toegelaten, mits deze de ontwikkeling van het vestigingsgebied niet frustreren. In de toelichting moeten keuzes gemotiveerd.

De aanduiding doorgroeigebied glastuinbouw verzekert niet dat het gebied ook werkelijk volledig wordt gerealiseerd met glastuinbouwbedrijven. Het geheel uitsluiten van andere ontwikkelingen legt de flexibele inzet van het gebied sterk aan banden. Om toekomstig maatwerk mogelijk te houden en te blijven aansluiten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudrichem' worden de flexibiliteitsopties aangehouden. Echter, de voorschriften van de Interim omgevingsverordening zijn van toepassing en er dient altijd een afweging gemaakt te worden of een dergelijke wijziging de realisatie van het doorgroeigebied glastuinbouw niet frustreerd. In de regels wordt daarom expliciet opgenomen dat bij iedere afwijking of wijziging anders dan in glastuinbouw er een explicite afweging moet worden gemaakt of de ontwikkeling van het doorgroeigebied niet gefrustreerd wordt.

4.2 Ruimtelijke kwaliteit

In de uitwerking van de regionaal ruimtelijke overleggen (RRO) worden 3 categorieën ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden waar een bepaalde mate van kwaliteitsverbetering bij hoort. De ontwikkeling aan de Middenweg 10/14 valt onder categorie 2: ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.

Aan deze vorm van kwaliteitsverbetering worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve eisen gesteld. Dat betekent dat initiatiefnemer een goed erfbeplantingsplan / landschaps-inpassingsplan maakt op basis waarvan de landschappelijke inpassing van het bestemmingsvlak/bouwvlak wordt gerealiseerd.

4.2.1 Landschappelijke inpassing

Glastuinbouw past in de historische traditie van een rationeel productielandschap. Deze rationaliteit en functionaliteit dienen dan ook zichtbaar te zijn, door een sobere functionele opzet en inrichting. De glastuinbouw hoeft zeker niet verstopt te worden. Glastuinbouw is een high-tech vorm van agrarisch grondgebruik. Daarbij wil zeker deze ontwikkeling duurzaam en innovatief zijn. Dit dient zichtbaar te zijn in de uitstraling en de ruimtelijke kwaliteit.

Het gebied is aangewezen als een doorgroeigebied glastuinbouw. Er zijn verspreid over het gebied enkele glastuinbouwbedrijven aanwezig. Glastuinbouw is zeer herkenbaar door de blokvormige compacte bouwwijze die past bij de functie van het bedrijf. De overgang naar het gemengd landschap dient goed en groen ingepakt, waarbij rust en orde passen, echter zonder kil door koud en hard te worden. De intensieve compacte opzet mag ook niet leiden tot een benauwendheid.

Het huidige perceel is ingericht als akkerland/weideland en daarmee vrij van enige bebouwing. Het plangebied kenmerkt zich door 3 verschillende zijden. Aan de zuidzijde ligt de Provincialeweg-Oost, als grens met het open landschap verder naar het zuiden. Aan de noordzijde de Middenweg, de ontsluiting van het gebied en gericht naar de bebouwde kom. Aan de west- en oostzijde is er aansluiting met het ontwikkelgebied glastuinbouw, waar de huidige aangrenzende percelen in gebruik zijn als open agrarisch land. Het gehele gebied tussen de Provincialeweg-Oost en de Middenweg wordt in rechte blokken verdeeld door de watergangen die parallel aan elkaar lopen vanaf de Middenweg naar de Provincialeweg-Oost.

Grenzend aan de zuidzijde ligt de Provincialeweg-Oost. Op de grens met de A-watergang langs deze weg zijn lage bomen/struiken aanwezig. Langs de Provincialeweg-Oost zelf zijn tevens bomen aanwezig die het zicht op het land beperken (figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0004.png"

Figuur 4: Zicht op het plangebied vanaf de Provincialeweg-Oost

Een glastuinbouwontwikkeling heeft vaste elementen. Naast de kas zelf, zijn waterbassins, silo's en bijgebouwen/bouwwerken noodzakelijk. Deze elementen bieden een kans om de overgang naar de kas te verzachten. Door deze elementen aan de zuidzijde te plaatsen en te voorzien van groen krijgt het zicht vanaf de Provincialeweg-Oost een geleidelijke overgang van weg met bomen en sloot naar uiteindelijk de kasopstanden. Doordat de bouwhoogte en breedte van de elementen varieert, is er een trapsgewijze overgang naar de kas zelf, waardoor het minder als blok wordt ervaren.

Om een indruk te geven van de inpassing van de bestaande bebouwing van de kas aan de Middenweg 4 zijn in de onderstaande figuren de inpassing van die kas vanuit drie hoeken aangegeven. Langs de kas zijn bomen en struiken aanwezig zoals op figuur 5 is te zien. De wal aangrenzend aan de N267 onttrekt het bedrijf min of meer aan het zicht (zie figuur 6) Vanuit het zuidoosten is het bedrijf door beplanting vrijwel helemaal aan het zicht onttrokken (zie figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0005.jpg"

Figuur 5: Zij aanzicht bestaande bebouwing van het zuidwesten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0006.jpg"

Figuur 6: Aanzicht naar het waterbassin langs de Provincialeweg-Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0007.png"

figuur 7: Zij aanzicht bestaande bebouwing vanaf het zuidoosten.

Aan de zuidzijde van het plangebied zijn een bassin, silo's en een technische ruimten geprojecteeerd. Het bassin bestaat uit een aarden wal van ca. 2,5 meter hoog. Naast de A-watergang wordt een vrije ruimte van 5 meter aangehouden (beschermingszone keur) die zodanig groen wordt ingevuld als het waterschap toelaat. In de huidige beschermingszone is ook reeds een aantal lage bomen/struiken aanwezig. Tussen de beschermingszone en de bebouwing wordt in de beplanting voorzien door middel van een buffer van knotessen aangevuld met bosjes. De dijk van het waterbassin wordt ook met groen bekleed.

Aan de noordzijde, aan de Middenweg, ligt de toegang van het perceel. Deze zijde heeft het meeste een industriele uitstraling met toegang, erf, logistieke afhandeling en parkeerplaatsen. Langs de Middenweg liggen diverse bedrijven en voorzieningen, zoals onder andere het huidige glastuinbouwbedrijf aan de Middenweg 4 (figuur 8) en het Zwembad "Aqua Altena". Verderop aan de Middenweg liggen nog diverse bedrijven (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0008.jpg" Figuur 8: Middenweg 4 gezien vanaf de Middenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0009.jpg"

Figuur 9: Bedrijf aan de Middenweg.

Het zicht vanaf de Middenweg wordt gekarakteriseerd door bedrijvigheid afgewisseld met doorzichten naar het zuiden. De ontwikkeling op het voorerf past daarbij in het huidige beeld. Van belang is dat er een geordend beeld blijft bestaan. Het bedrijfsgebouw bestaat uit rechte vormen en een strakke bouwlijn over bijna de gehele breedte. De uitstraling is modern. Het zicht op het bedrijf/erf zal met name zijn bij de inritten, die beperkt zijn tot twee. Tussen deze inritten wordt het zicht afgeschermd met hagen. Hierdoor zal een prettiger en rustiger beeld ontstaan. Zo kan de noodzakelijke parkeerruimte goed worden ingebed en ligt de nadruk op de kassen en niet op het erf. Hiermee verschilt het beeld niet van het huidige beeld aan de Middenweg dat zich kenmerkt door stukken zonder bebouwing of beplanting en stukken met hoge beplanting langs de weg. Over het grootste deel is er vanaf de middenweg vrij zicht op het akkerland tot aan de bomen langs de Provincialeweg-Oost. Aan de voorzijde van het bedrijf wordt de B-watergang verbreed en de dammen verplaatst of verbreed. Langs de watergang komen scheerhagen, zodat hier door middel van groen het directe zicht op het bedrijf wordt beperkt. De parkeerplaatsen langs de scheerhaag aan de zijde van het bedrijf worden ook groen uitgevoerd. Langs de B-watergang wordt de beschermingszone van 1,0 meter voor B-watergangen gerespecteerd.

De beide zijden van het bedrijf grenzen aan het bestaande akkerland/grasland. De percelen worden afgescheiden door B-watergangen. De glastuinbouwkas kenmerkt zich door een herhalend patroon en strakke gevels. Door de strakke lengte in verhouding tot de hoogte ontstaat een sterk verdwijnpunt, waardoor de blik meer langs dan op de kas gericht wordt (figuur 10). Door de watergangen te accentueren met (knot) bomen en vanaf de insteek een stuk groen in te passen, valt de lijn van de kas samen met de lijnen in het landschap. Daarbij acentueert de kas het patroon van de watergangen en de percelen. Ook hierbij geldt dat de beschermingszone van de B-watergang wordt gerespecteerd. Aan beide zijden van het bedrijf worden stroken bloemenweide aangebracht met solitaire knotessen. Vanwege bladval en schaduwwerking worden hoge, snel groeiende bomen vermeden. De essen die toegepast worden zijn cultivars met resistentie tegen de essentaksterfte. Met de bedekking van de gevels wordt de lengterichting van de kas benadrukt. De onderste helft van de gevel wordt bedekt met sandwichpanelen in een lichte natuurlijke tint die de groene invulling versterkt. De bovenzijde van de gevel wordt voorzien in glas om de transparantheid van de kas te benadrukken. Door gevel te splitsen in twee type bedekkingen heeft de gevel een minder massieve aanblik en wordt wederom meer de lengte dan de hoogte benadrukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0010.jpg"

figuur 10: Zicht op een kas in relatie tot het landschap (wieringenmeer).

In het rapport 'Landschappelijke inpassing', opgesteld door Vink Tuin en Landschap uit Numansdorp van 13 oktober 2017 (Bijlage 2 Landschappelijke inpassing), is verder in detail aangegeven hoe het bedrijf landschappelijk wordt ingepast.

Het beoogde plan wordt uitgevoerd conform de eisen voortvloeiend uit het regionale ruimtelijke overleg van West Brabant en voldoet daarmee aan het provinciaal beleid zoals verwoord in de Interim omgevingsverordening.

4.2.2 Bestemming groen

Om een goede ruimtelijke inpassing te verankeren binnen het bestemmingsplan, wordt een gedeelte van de landschappelijke inpassing voorzien van de bestemming Groen - Landschappelijke inpassing. Deze stroken worden toegepast aan de zuidzijde van het bedrijf, vanwege het zicht vanaf de provinciale weg op de ontwikkeling. Daarnaast wordt aan de oostzijde een strook toegepast vanwege zicht vanaf Middenweg 14 (de minicamping). Als laatste wordt rondom de woonbestemming (Middenweg 10) de bestemming groen. Aan de westzijde wordt geen bestemming groen aangepast (maar wel landschappelijk ingepast), om in toekomstige ontwikkelingen uitbreiding niet in de weg te staan qua bestemming.

4.3 Milieu

4.3.1 bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit.

Bij de milieuzonering kan aansluiting worden gevonden bij de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009), het is geen verplichting en bedoeld als generieke richtlijn. De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

De activiteiten in het voorliggende bestemmingsplan zijn geheel toegespits op glastuinbouw. Het oprichten van een bouwwerk binnen het bouwvlak wordt daarmee beperkt tot glastuinbouwbedrijven. In lijst 1 van de VNG-brochure zijn voor glastuinbouwbedrijven met gasvoorziening de volgende afstanden opgenomen:

  • 10 meter voor geur, stof en gevaar
  • 30 meter voor geluid

Het verlagen van de afstandstap resulteert in een minimale afstand van 10 meter. In lijst 2 van de VNG-brochure is voor een stookinstallatie op gas tussen 2,5 en 75 MW een maximale afstand voor geluid van 50 meter opgenomen. Verlaging van de afstandstap leidt tot een minimale afstand van 30 meter. In het huidige vigerende bestemminsplan zijn afstandseisen opgenomen van 25 meter tot woningen (anders dan de eigen bedrijfswoning) voor zowel de kassen als teeltondersteunende voorzieningen. Dit is een, in bestemmingsplanning in glastuinbouwgebieden, veel toegepaste afstandsnorm.

De richtafstanden volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Het oprichten van een glastuinbouwbedrijf kan alleen plaatsvinden binnen een op de agrarische bestemming gelegen bouwvlak. Omdat (geluids)belastende bebouwing niet kan plaatsvinden buiten het bouwvlak kan de grens van het bouwvlak worden aangehouden als afstandsgrens.

De woonbestemming waarop de woning "Middenweg 12" zich bevindt grenst direct aan bestemmingen opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De woning staat schuin op het eigen perceel. Op het perceel is ook een groot bijgebouw (schuur) aanwezig. Uitgaande van vergunningsvrij bouwen is de oppervlak van het bijgebouw reeds groter dan wat op basis van vergunningsvrij bouwen mag worden gerealiseerd. Daarom kan uitgegaan worden van de huidige gevels van het hoofdgebouw.

De afstand voor geluid bepaalt de grootste afstand tussen de bebouwing binnen het bouwvlak en omringende bebouwing. In §4.3.7 Geluid is het effect op geluid weergegeven. De grootste invloed op woningen aan de zijde van de Middenweg wordt veroorzaakt door het verkeer. Dit verkeer heeft geen directe connectie met de ligging van het bouwvlak. De toegang voor (vracht) verkeer is zodanig geplaatst dat dit qua geluid zo min mogelijk belasting geeft.

Omdat van de richtafstanden in de VNG-brochure mag worden afgeweken, het vigerende bestemmingsplan de, veel voorkomende, afstandwaarde van 25 meter hanteert, de bestemming niet veranderd, alleen binnen het bouwvlak mag worden gebouwd, het perceel met woonbestemming ruim is (groter dan 5.500m²) en er reeds een groot bijgebouw aanwezig is, zijn in dit bestemmingsplan de bestaande afstandsmaten uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Het bouwvlak is op minimaal 25 meter van de bestaande gevel van het hoofdgebouw geplaatst.

In het voorliggende ontwikkelingsplan is de stookinstallatie ver van geluidsgevoelige objecten geprojecteerd. Dit neemt niet weg dat in de regels van de bestemming de afstandseis van 50 meter van woningen van derden is opgenomen. Dit betekent dat ondanks dat het bouwvlak op 25 meter van de gevel van de woning is gelegen, op die plek binnen het bouwvlak geen stookinstallatie kan worden opgericht.

4.3.2 Licht

Op het bedrijf wordt assimilatiebelichting toegepast. De kassen zijn voorzien van lichtdichte schermen. De schermen worden gebruikt conform de eisen van het activiteitenbesluit waarin strikte eisen voor lichtafscherming zijn opgenomen. Door het toepassen van de scherminstallaties ontstaat er geen lichthinder.

4.3.3 Duurzaamheid en energie

Zowel maatschappelijk als in beleid wordt gestreeft naar verduurzaming. Ook is de rout in gezet om Nederland minder afhankelijk te maken van aardgas. Dit gaat echter niet zonder een goede planning en afweging. De glastuinbouw gebruikt warmte, koude, licht en CO2 als energiebronnen voor de plant. Alle energiebronnen bij elkaar zullen deze mix moeten kunnen leveren. De CO2 behoefte van glastuinbouwbedrijven is een complicerende factor in verduurzaming. In het westen van Nederland is door middel van een koppeling met de industrie (OCAP) een aparte CO2 levering opgestart. Bedrijven buiten deze regio kunnen gebruikmaken van per as aangevoerde CO2 of wekken CO2 op door zelf aardgas te verstoken. Dit is op dit moment nog de enige bron zuiver genoeg om zelf CO2 op te wekken.

Alternatieve warmtelevering kan bestaan uit warmte uit een warmtenet, geothermische warmte of zonnewarmte. Alternatieve elektriciteitslevering kan bestaan uit photovoltaïsche zonnecellen. In de huidige situatie is er geen ontwikkeling in de buurt die alternatieve warmte kan leveren. Geothermie is een kostbare ontwikkeling die niet overal zonder meer kan worden toegepast. Voor zonthermische en photovoltaïsche toepassing (NB de kas zelf is ook een zonnecollector) is veel oppervlakte nodig. Overwogen wordt om zonnecellen toe te passen op bijvoorbeeld het bassin. Dit dekt echter nooit de gehele electriciteitsvraag van het bedrijf. Bij zonthermisch moet de geoogste warmte in de zomer worden opgeslagen voor gebruik in de winter. Hiervoor is opslag in een WKO systeem noodzakelijk met toepassing van warmtepompen. Deze techniek ontwikkelt zich steeds verder, waarbij ook hogere verwarmingstemperaturen steeds beter beheersbaar worden met een acceptabele COP.

De huidige ontwikkeling wordt nog voorzien van een energievoorziening door middel van aardgas doordat warmtelevering door derden niet beschikbaar is. Door het aardgas dan zo optimaal mogelijk te gebruiken door er elektriciteit, warmte en CO2 van te benutten door middel van een WKK met rookgasreiniger wordt de inzet van grijze energie in ieder geval geoptimaliseerd. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van een WKO (niet elke ondergrond is geschikt). Deze installatie wordt overwogen in fase 2 van de ontwikkeling, omdat dan de energiemix nog beter in balans komt. In de technische levensduur van de toegepaste technieken is het nog mogelijk om met de huidige bewezen technieken op fosiele brandstoffen te starten en gebruik te gaan maken van de huidige ontwikkelingen in duurzame energie. In de inrichting van het bedrijf wordt daarnaast zoveel mogelijk gebruik gemaakt van systemen die op lagere temperaturen kunnen functioneren, om zo een latere overstap naar duurzame technieken zo eenvoudig mogelijk te maken.

Het huidige bedrijf is in het bezit van een GroenLabelKas certificaat, de nieuwbouw zal ook onder het Groenlabel certificaat worden gebouwd. Op het bestaande bedrijf wordt warmte geleverd aan het nabijgelegen zwembad.

De nieuwe locatie zal worden voorzien van een optimale energiemix door toepassing van warmtekracht koppeling (WKK) met rookgasreiniging, ketel installatie met condensor, warmteopslag en elektriciteit van het net. Voor deze locatie zal ook onderzocht worden of een WKO haalbaar is in combinatie met een warmtepomp, zodat zonnewarmte uit de kas in winter duurzaam kan worden ingezet voor verwarming.

Door het toepassen van principes van "het nieuwe telen" (HNT) in combinatie met de innovatieve opzet is het mogelijk energie te besparen bij een gelijkblijvende productie. Door optimaal gebruik te maken van stromingsvoordelen in de kas, is het mogelijk het klimaat op plantniveau beter te reguleren; in koude periodes wordt warmte van boven in de kas op plantniveau gebruikt, in warme periodes wordt alleen op plantniveau gekoeld en fungeert het klimaat bovenin de kas als buffer met buiten. Met innovatieve toepassing van de techniek kan de plantzone volledig gekoeld worden en de luchtopbouw en luchtstromingen beter geregeld. Het klimaat zal hierdoor veel gelijker zijn. Dit leidt tot aanzienlijke energiebesparing ten opzicht van de traditionele kas met mechanische koeling.

Aan de ene zijde kan de energievraag worden geminimaliseerd (in de kas), aan de andere zijde moet bij de opwekking worden gestreefd naar een optimaal rendement. De energievraag van warmte, koude, licht en CO2 moet in een optimale energiemix worden opgewekt of ingekocht.

Op basis van de ervaringen op de huidige locatie, is een model gemaakt van de te verwachten energievraag. Deze energievraag is als volgt ingevuld:

  • De warmtekracht maakt elektriciteit voor de belichting (en warmte)
  • Tot ca. week 30 wordt zoveel mogelijk adiabatisch gekoeld. De klimaatomstandigheden in Nederland zijn zodanig dat dit na ca. week 30 niet meer voldoende functioneert.
  • Een warmtepomp/koelmachine maakt koude als adiabatisch voldoende is.
  • Een absorptie warmtepomp wordt gelijk aan de warmtekracht gekoppeld. De hoogwaardige warmte van de WKK drijft de AWP aan. De koude uit de AWP wordt gebruikt om de condensor van de WKK sterker te koelen en zo het rendement te verhogen. De warmte uit de AWP, die laagwaardig is, kan worden gebruikt in de kas omdat er een layout wordt gekozen met veel verwarmd oppervlak (dus lage temperaturen).

In figuur 11 is de warmtevraag en -invulling weergegeven bij 6,0 ha kas (fase I). In de figuur is het effect van adiabatische koeling te zien, doordat de warmtepomp na week 30 meer moet koelen. Hierdoor ontstaat er ook een warmteoverschot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0011.png"

figuur 11: De energievraag van de voorgenomen ontwikkeling.

Doordat er optimaal rendement gehaald wordt uit de installatie en zoveel mogelijk met behulp van de natuur gekoeld wordt, is het totale gasverbruik bij fase I berekend op 36,8 m³/m², waarbij de wkk 33,3 m³/m² gebruikt en de ketel het restant invult van 3,5 m³/m². Bij deze voorstelling van zaken is geen rekening gehouden met de mogelijkheden van een aquifer of de inkoop van (groene) stroom. In vergelijk met huidige phaleanopsis bedrijven, die een inkoop hebben van 50 tot 70 m³ aardgas per m² is er al een forse besparing behaald op primaire energie. Door een verdere vergroting van het belicht oppervlak is voor fase II nu berekend dat de wkk's 44,6 m³ aardgas per uur gebruiken en de ketel slechts 0,34 m³/uur. Hierbij is de ketel alleen als noodverwarming of bij extreme temperaturen ingerekend. De WKK's gebruiken meer aardgas, maar maken daarbij ook meer elektricteit. Een verdere uitwerking van de energievoorziening gedurende de ontwikkeling van de realisatie kan tot verdere besparing en verduurzaming leiden. De voorstelling op deze wijze is een "worst-case".

4.3.4 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn, dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Het perceel is altijd als akkerbouwgrond en weidegrond in gebruik geweest. Bij de helft van het perceel heeft bij aankoop van de gronden er bodemonderzoek plaatsgevonden, bij de andere helft is dit onderzoek later uitgevoerd. (Bijlage 3 Bodemonderzoek). Vanwege een oppervlaktevondst van solitair asbest is extra onderzoek uitgevoerd. Er is verder geen asbest aangetroffen en alle overige resultaten blijven ruim binnen de daarvoor gestelde wettelijke grenzen. Bij de puindam (toegang tot het perceel) was in het kader van NEN normering aanvullend onderzoek noodzakelijk (Bijlage 4 Aanvullend bodemonderzoek. De resulaten uit het aanvullend onderzoek zijn gelijk aan het eerder uitgevoerde onderzoek. Dit betekent dat er geen verontreiniging bekend is die maatregelen zoals opgenomen in de Wet bodembescherming vereist. Sanering of andere maatregelen zijn hier derhalve niet aan de orde.

In het kader van het Activiteitenbesluit wordt de nulsituatie vastgelegd. De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is het richtinggevend instrument op basis waarvan kan worden bepaald welke combinaties van voorzieningen en maatregelen leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico bij bodembedreigende activiteiten binnen een inrichting. Bij het realiseren van het plan wordt het bepaalde in NRB ook uitgevoerd.

4.3.5 Afvalpreventie en reductie

Afvalpreventie is relevant bij bedrijven waarbij de hoeveelheid gevaarlijk afval boven de 2,5 ton per jaar ligt of de hoeveelheid bedrijfsafval boven de 20 ton per jaar ligt. Op het bedrijf komt ca. 15 ton bedrijfsafval per jaar vrij. Het gaat met name om groenafval en overig bedrijfsafval, niet zijnde gevaarlijk afval. Maatregelen op gebied van afval bestaan uit het zoveel mogelijk gescheiden afvoeren en waar mogelijk hergebruik. Het gevaarlijk afval bestaat uit afgewerkte olie afkomstig van de WKK installatie. Jaarlijks bedraagt dit ca. 1,5 ton. Dit wordt afgevoerd via een erkende inzamelaar.

4.3.6 Lucht

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren. Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m³. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m³.

In het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 gesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip ‘niet in betekenende mate bijdragen’ (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m³. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Berekening NIBM

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Voor de kleinere plannen heeft het voormalige ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een rekentool ontwikkeld: de NIBM-tool. Hiermee kan het bevoegd gezag op een eenvoudige en snelle manier bepalen of er sprake is van een NIBM bijdrage. Het grote voordeel van de NIBM-tool is dat met een beperkt aantal invoergegevens vastgesteld kan worden of een plan NIBM bijdraagt of dat nader onderzoek nodig is. De NIBM-tool gaat daarbij uit van "worst-case-scenario" bijdragen.

In glastuinbouw wordt nagenoeg geen gebruik gemaakt van interne (transport)middelen met een verbrandingsmotor. Het toepassen van verbrandingsmotoren geeft een grote kans op gewasschade door het afgesloten klimaat in een kas. Voor de warmtevoorziening wordt gebruikt gemaakt van aardgas. Dit wordt behandeld bij de stikstofemissie.

In de NIBM-tool moet aangegeven worden wat de weekdaggemiddelde toename van het wegverkeer is en welk aandeel vrachtvervoer daarvan deel uitmaakt. Al het vrachtvervoer wordt gezien als zwaar vervoer (worst-case). In §4.5 Verkeer en parkeren is het aantal vervoersbewegingen toegelicht. Voor personenvervoer wordt uitgegaan van het verwachtte maximum, voor vrachtervervoer voor het verwachtte gemiddelde. Een piekmoment met betrekking tot personeel is vaker/eerder te verwachten dan een piek in vrachtwagenvervoer. De berekende toename voor een gemiddelde werkdag is hierbij berekend op:

Personenvervoer: 99 eenheden

Vrachtvervoer: 17 eenheden (15%)

Totaal: 116 eenheden

In de toelichting van de NIBM tool is aangegeven dat om van gemiddelde werkdag naar gemiddelde weekdag te komen in werkgebieden een factor 0,75 mag worden toegepast. Gezien de ontwikkelingsduur is het jaartal 2020 als toetsjaar ingevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0012.png"

figuur 12: Resultaat berekening NIBM-tool.

In figuur 12 is het resultaat van de berekening met de NIBM-tool weergegeven. De berekende toename van 0,25 µg/m3 is veel lager dan de grenswaarde en daarmee een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig.

NSL-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. In deze tool is de Provincialeweg Oost opgenomen. In figuur 13 zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2016 weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0013.jpg"

figuur 13: Overzicht concentratie NSL monitoringstool.

Uit de resultaten blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 21 µg/m³, 18 µg/m³ en 11 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m³) en PM2,5 (25 µg/m³) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor een overschrijdingen of een naderende overschrijding van de grenswaarden niet zijn te verwachten.

Stikstofoxiden

Naast de invloed van toename van verkeersbewegingen, wordt bij ontwikkelingen in de glastuinbouw een toename van de emissie van stikstofoxiden verwacht als gevolg van het verwarmen van de kassen. Vanaf 1 juli 2015 was het PAS (Programma Aanpak Stikstof) van kracht. Met de inwerkingtreding van het PAS is het gebruik van het rekenmodel AERIUS Calculator voorgeschreven voor de berekening van de stikstofdepositie. In 2019 is echter door de Hoge Raad beslist dat het PAS niet gezien kan worden als een passende beoordeling voor het effect op Natura 2000 gebieden. De afgegeven vergunning Wet natuurbescherming is daarmee niet meer bruikbaar.

Een nieuwe vergunning Wet natuurbescherming dient aangevraagd te worden betreffende de exploitatie van het gehele bedrijf. De exploitatie na realisatie van fase II is daarbij het uitgangspunt. In §2.3 is aangegeven dat in fase I 61.844 m² en in fase II 60.380 m² kas wordt gerealiseerd. Samen is dit 122.224 m² kas, afgerond 12,2 ha. De exploitatie op zich veroorzaakt een hogere stikstofdepositie dan de grenswaarde van 0,005. Dit betekent dat er intern gesaldeerd moet worden op basis van de referentie van het nabijgelegen Natura 2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem. De referentie hiervan is 7 december 2004.

In Bijlage 5 Vergunning Wnb is de toelichting op de aanvraag vergunning Wet natuurbescherming opgenomen, waarin de berekeningen nader worden toegelicht, alsmede de resultaten van de Aerius berekening. De referentiesituatie in 2005 omvat een belicht Chrysantenbedrijf met WKK en ketel op Middenweg 4. Middenweg 10-14 was in gebruik als weideland.

Het resulaat van de interne saldering laat een verlaging van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000 gebied zien. Dit heeft te maken met de afname van het uitrijden van mest en daarmee de uitstoot van Ammoniak. De verwarmingsinstallaties, voorzien van de laatste reinigingsmethoden, stoten NOx uit, echter die wordt hoger in de lucht gebracht waardoor deze verdund en een gering direct effect heeft op het nabijgelegen Natura 2000 gebied. Ook op verder gelegen Natura 2000 gebieden wordt geen grenswaarde overschreden.

Er is een afname van de stikstofemissie in het nabijgelegen Natura 2000 gebied. Aangezien het bedrijf niet in het Natura 2000 gebied is gelegen, zijn er geen overige negatieve effecten. De vergunning Wet natuurbescherming is aangevraagd bij de provincie Noord Brabant en opgenomen in Bijlage 5 Vergunning Wnb.

4.3.7 Geluid

Voor gebieden met een nieuwe bestemming wordt meestal gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk en een gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden engrenswaarden.

Voor deze situatie kan het beste aansluiting worden gezocht bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ vanwege de lintbebouwing met overwegend agrarische activiteiten. De VNG omschrijft dat als: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals inkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd”.

Voor een gemengd gebied adviseert de VNG richtlijn uit te gaan een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Voor piekniveaus wordt geadviseerd om uit te gaan 70 dB(A) overdag, etmaalwaarde en een piekniveau van 70 dB(A), 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.

Voor de beoordeling van indirecte hinder vanwege verkeer van en naar een bedrijf is de Circulaire indirecte hinder van toepassing. In deze Circulaire wordt aangegeven dat het gemiddelde geluidsniveau vanwege verkeer dat op de openbare weg rijdt van en naar een inrichting bij voorkeur niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende de dag-, avond- en nachtperiode. Een hogere waarde tot 65 dB(A) is in principe mogelijk (in overeenstemming met de VNG-richtlijn). In het algemeen vindt beoordeling plaats over een afstand van 50-100 m vanaf de ingang van de inrichting totdat het verkeer is opgenomen in het gewone wegverkeer.

Om het industrielawaai op geluidsgevoelige objecten (woningen) tot een minimum te beperken zijn de technische voorzieningen in het ontwerp aan de zuidzijde bij de Provincialeweg-Oost geplaatst, zover mogelijk van de bestaande woningen af. Hierdoor is de invloed van industrielawaai op de woningen nihil.

Het aantal vervoersbewegingen van en naar de ontwikkeling, zowel van vracht- als personenvervoer zal toenemen (zie §4.5 Verkeer en parkeren). Door Ardea is een akoestisch rapport opgesteld (Bijlage 6 Akoestische rapportage) In deze rapportage zijn de pieken van het vrachtverkeer hoger ingeschat dan bij §4.5 Verkeer en parkeren (60% ipv 30%). Dit geeft een verzwaring van de situatie. Aangezien ook bij deze uitgangspunten wordt voldaan aan de regelgeving zal bij minder grote pieken in vrachtwagenbewegingen het initiatief aan de geluidsnormen voldoen.

Uit de berekeningen blijkt dat de gemiddelde geluidsniveaus niet hoger zijn dan 42 dB(A) in de dagperiode, 37 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. Er wordt voldaan aan de richtwaarden conform de richtlijnen van de VNG voor een gemengd gebied. Uit de berekeningen van de piekniveaus blijkt dat de piekgeluidsniveaus niet hoger zijn dan 65 dB(A) bij beoordeling op 1.5 m hoogte. In de avond- en nachtperiode zijn de piekniveaus niet hoger dan 58 dB(A). Er wordt voldaan aan de richtwaarden van de VNG Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsniveaus aanzienlijk lager zijn dan de richtwaarden van 50, 45 en 40 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode.

Op basis van het akoestisch onderzoek zijn de dockshelters en toegangsdammen tot het bedrijf zodanig geplaatst dat de geluidsoverlast is geminimaliseerd. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de geluidseisen.

4.3.8 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's waarbij wordt gelet op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: het plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een grenswaarde van 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde van 10-5.

In figuur 14 zijn de externe veiligheidsrisco's in de omgeving van de Middenweg weergegeven. Ter hoogte van de geplande ontwikkeling zijn er geen externe risico's aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0014.jpg"

figuur 14: Externe veiligheidsrisico's

4.3.9 Brandveiligheid

De brandveiligheid wordt getoetst aan het bouwbesluit 2012. De kassen worden opgetrokken uit een aluminium/glazen dek voorzien van stalen onderbouw. De kas heeft de functie "lichte industrie". De permanente vuurbelasting van een dergelijke kas is zeer gering en voldoet aan artikel 2.82 lid 8 van het Bouwbesluit 2012: "Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie uitsluitend bestemd voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting niet groter dan 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090." Hierdoor wordt de kas niet als brandcompartiment beschouwd en gelden er geen aanvullende eisen met betrekking tot brandveiligheid.

Aan de voorzijde van de kas wordt de verwerkingsruimte, kantoor en kantine gesitueerd. In de nadere uitwerking bij aanvraag van een omgevingsvergunning bouw zal het ontwerp verder getoetst moeten worden op het bouwbesluit 2012, waarbij ook de brandweereisen voor de bouw worden getoetst.

Langs de gehele oostzijde van het bedrijf is een B-watergang aanwezig. Naast deze watergang is een verharde berijdbare zone van 5 meter aanwezig tussen de watergang en de kas. Deze berijdbare zone geeft toegang tot de techniekruimte aan de achterzijde van het bedrijf. De daar aanwezige bassins, De B-watergangen west en oost van het bedrijf alsmede de A-watergang langs de Provincialeweg-Oost kunnen als bluswatervoorziening worden gebruikt indien noodzakelijk.

4.4 Water

Er is een digitale watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 7 Watertoets. Uit deze toets blijkt dat de normale procedure doorlopen moet worden. Er is uitvoerig overleg gevoerd met het waterschap over de voorliggende waterparagraaf. Bij de inrichting van het gebied wordt rekening gehouden met de bij de watergangen geldende onderhoudsstrook en het obstakelvrijhouden hiervan.

Voor het vergraven en compenseren van water dient bij het waterschap een separate watervergunning aangevraagd te worden. Hierbij zal een aantal elementen nader gedetailleerd worden, waaronder een dwarsprofiel van de verbrede watergang, de geknepen retentie afvoer uit het bassin en noodafvoer van het bassin. Daarnaast wordt de opvang in het bassin over de twee fasen gesplitst, omdat, indien de realisatie van deze fase langer dan 5 jaar uiteen liggen, de watervergunning een geldigheidsduur van 5 jaar heeft.

4.4.1 Restwaterstromen

In het activiteitenbesluit, artikel 3.63, is aangegeven dat het lozen op oppervlaktewater wel is toegestaan, mits de afstand tot een rioolaansluiting groter is dan 40 meter of de capaciteit van het riool niet toereikend is. In artikel 3.66 van het activiteitenbesluit is de maximale emissie van stikstof in het te lozen drainwater bepaald. Deze toegestane maximale emissie neemt de komende jaren tot 2027 af naar nihil.

Per 1-1-2018 geldt een verplichte zuivering van restwaterstromen. Zuiveringsinstallaties moeten de gewasbeschermingsmiddelen met minimaal 95% verwijderen uit het te lozen water. Toegestane zuiveringsinstallaties worden op een lijst geplaatst door de Beoordelingscommissie Zuiveringsinstallaties Glastuinbouw.

De gemeente is niet verplicht om bedrijfsafvalwater op het riool te ontvangen. In de algemene regels, behorende bij de keur is in WT14 opgenomen, dat een permanente lozing op oppervlaktewater (niet van hemel- of rioolwater) is toegestaan met instemming van de toezichthouder en tot een maximum van 250 m³/uur in A watergangen en 100 m³/uur in B en C watergangen. De verwachting is dat de onderneming geen drainwater meer zal lozen. Indien dit niet behaald zou worden is bij realisatie via een melding toestemming te vragen aan het Waterschap voor lozing op het oppervlaktewater. In overleg met de Gemeente en het Waterschap zal dan worden bezien welke bedrijfswaterafvalstromen waar kunnen worden afgehandeld.

De restwaterstromen van het glastuinbouwbedrijf bestaan uit:

  • drainwater: surplus aan water afkomstig van de teelt van planten.
  • filterwater: water afkomstig uit het terugspoelen van filters in gietwatersystemen.
  • huishoudelijk afvalwater: afkomstig van toiletten, wasbakken etc.
  • condensorwater: afkomstig uit de condensatie van rookgassen.
  • straatkolken: afkomstig van straatkolken op het parkeerterrein.

Drainwater:

Het betreft een modern glastuinbouwbedrijf met potplantenteelt. De planten staan in potten op tafels. Al het water dat voor de teelt wordt gebruikt wordt opgevangen en gerecirculeerd; het betreft een gesloten systeem. De ondernemer zal ten tijde van de realisatie van dit object gesloten telen. Dit betekent dat er geen lozing van drainwater plaatsvindt, al het water wordt hergebruikt. Derhalve vindt onder normale omstandigheden behoudens calamiteiten geen lozing plaats op de bodem of op het oppervlaktewater.

Filterwater:

Om verstopping in het gietwatersysteem te voorkomen worden filters toegepast. Er worden veel typen filters toegepast. Een zandfilter dient bijvoorbeeld teruggespoeld te worden om de vervuiling die zich ophoopt in het filter te kunnen verwijderen. Moderne technieken zorgen ervoor dat dit water niet meer geloosd hoeft te worden maar wordt gereinigd van de verstoppende delen (bijvoorbeeld met een bandfilter). De vaste fractie wordt daarna met het vaste bedrijfsafval afgevoerd. Verwacht wordt dat er geen lozing plaatsvind vanwege het terugspoelen van filters.

Huishoudelijk afvalwater:

Aan de voorzijde van het perceel wordt een bedrijfsruimte met kantine en kantoren gerealiseerd. Vrijkomend huishoudelijk afvalwater zal op het aanwezige riool moeten worden geloosd, aangezien de persleiding van het drukriool over grens van het perceel loopt. In figuur 15 is het traject van het aanwezige gemeentelijke drukriool weergegeven. De eerste fase van de ontwikkeling vindt plaats aan de zijde waar het drukriool passeert (tussen Middenweg 12 en 16). In overleg met de gemeente moet worden besloten of aansluiting op het drukriool voor huishoudelijk afvalwater mogelijk is en zo ja onder welke voorwaarden of anderzijds welke doelmatige oplossing kan worden gevonden voor het verwerken van het huishoudelijk afvalwater. In fase II zal de aansluiting die gerealiseerd wordt in fase I ook gebruikt worden. De aansluiting in fase I dient hierop voorbereid te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.BUITBP201703-VGS2_0015.jpg"

Figuur 15: Ligging van het drukriool

Condensorwater:

Het water dat vrijkomt uit het condenseren van rookgassen door verbranding van aardgas wordt met behulp van een olie- en vuilafscheider op het oppervlaktewater geloosd. De technische ruimte bevindt zich op meer dan 200 meter van het gemeentelijk riool.

Straatkolken:

Het water uit de straatkolken wordt met behulp van een olie- en vuilafscheider op het oppervlaktewater geloods.

4.4.2 Oppervlaktewater

In het plangebied is de B-watergang watergang 020466 aanwezig die in de ontwikkeling grotendeels zal worden gedempt. Watergang 020466 is op de legger ca. 410 meter lang. De watergang wordt langs perceel 2072 over een lengte van ca. 85 meter niet gedempt en blijft intact. De totale te dempen lengte komt daarmee op ca. 325 m. De watergang heeft op peilniveau een breedte van ca. 1,0 meter. Uitgaande van een talud van 1:1 en een peilhoogte t.o.v. maaiveld van 1,5 meter is de breedte op de insteek ca. 4,0 meter breed. Een indicatieve meting ter plaatse bevestigd dit beeld. Op de grootschalige basiskaart is een iets grotere breedte af te lezen, echter het maaiveld heeft op de percelen links en rechts van de watergang niet dezelfde hoogte waardoor innundatie plaatsvindt voordat de volledige insteek wordt benut. Ter indicatie wordt gerekend met een te compenseren oppervlak van 2,5 meter per strekkende meter watergang (1,0 meter breedte op waterpeil en ½ x 2 x 1,5 meter talud). De compensatie van de te dempen waterganglengte (325 x 2,5 = 812 m²) vindt in hetzelfde peilgebied plaats in de bermsloot langs de Middenweg.

In de bermsloot zijn drie dammen aanwezig met duiker (051644 van 20 meter, 051650 van 7 meter en 051649 van 7 meter). De dammen aan de oostzijde van de ontwikkeling worden samengevoegd tot één dam en daarbij verbreed naar 18 meter duikerlengte. De dam aan de westzijde van de ontwikkeling wordt verplaatst en iets ingekort met een duikerlengte van 18 meter. De duikerlengte wordt van 34 meter naar 36 meter verlengd. De totale verbreding van de dammen (2 meter) wordt meegenomen in de compensatie van de watergang.

De bermsloot langs de Middenweg heeft bij het westelijk gedeelte (020194 en 020210), over een lengte van ca. 140 meter een breedte van ca. 8,0 mter op de waterlijn. Op het oostelijk gedeelte (020233) heeft de bermsloot, over een lengte van ca. 180 meter, een breedte van ca. 1,5 meter. Uitgaande van de nieuwe dam van 18 meter, wordt deze bermsloot over de lengte van 162 meter verbreed. Vanwege de draairuimte op het voorterrein kan de sloot niet verbreed worden tot de benodigde 6,5 meter. Daarvoor in de plaats wordt aan beide zijden van de oostelijke bermsloot en in de westelijke bermsloot bij huisnummer 12 de sloot in een uitlopende bocht verbreedt. Bij elkaar wordt daarmee de benodigde compensatie gerealiseerd. Eén en ander is weergegeven in Bijlage 1 Projectontwerp.

Deze compensatie en wijziging van de dammen dient bij realisatie door middel van een watervergunning en omgevingsvergunning definitief uitgedetailleerd en aangevraagd te worden. In de ontwikkeling is voldoende vrije ruimte opgenomen om de verbreding van de watergang en de onderhoudsstrook te realiseren.

4.4.3 Hemelwater

Het hemelwater wordt opgevangen in een gegraven waterbassin. De minimumeis voor wateropslag is in het activiteitenbesluit vastgelegd op 500 m³ per ha. Voor de totale oppervlakte van 12,2 ha kas is minimaal 12,2 x 500 = 6.100 m³ noodzakelijk. Het optimale watergebruik voor de teelt is groter dan deze minimale waarde.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging noodzakelijk. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Voor plannen met meer dan 1.500 m² toename verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. De eerste 1.500 m² van een plan zijn eenmalig vrijgesteld van compensatie. Deze vrijstelling is bij het bedrijf aan de Middenweg 4 reeds gebruikt.

De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor maximale compensatie wordt uitgegaan van T=100+10% als maatgevende bui. De vuistregel hierbij is dat 664 m³/ha verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Voor de glastuinbouw is bij de toetsingscriteria een afwijkende regeling opgenomen. Als uitgangspunt voor de compensatieberekening wordt T=50 als maatgevende bui gehanteerd. Dit betekent dat de te hanteren vuistregel gesteld wordt op 580 m³/ha. In het voorliggende plan zijn geen complicerende factoren aan de orde (bv. kwel). De toename in verharding bedraagt 71.983 m² in fase I en 65.634 m² in fase II en dient te worden berekend tegen 580 m³/ha, ofwel een compensatie van respectievelijk 4.175 en 3.807 m³.

Volgens de beleidsregels behorende bij de keur mag bij glastuinbouw tot maximaal 75% van de compensatie opgevangen worden in een bassin. Deze compensatie kan worden gerealiseerd aan de zuidzijde van de ontwikkeling, grenzend aan de Provincialeweg-Oost. Het bassin komt binnen het bouwvlak te liggen (maximale hoogte 15 meter) met een bouwhoogte van ca. 2,5 meter.

In de eerste fase wordt een bassin gerealiseerd met een inhoud voor wateropslag van 10.000 m³. Bovenop dit bassin wordt een retentievoorziening gemaakt van 75% van 4.175 m³ = 3.131 m³. In de tweede fase wordt een bassin gemaakt met een inhoud voor wateropslag van 6.000 m³. Op de bovenzijde van dit bassin wordt een retentievoorziening gemaakt van 75% van 3.807 m³ = 2.855 m³. In de tweede fase wordt in overleg met het waterschap besloten of de uitvoering plaatsvindt zoals bovengenoemd, of dat het nieuw te plaatsen bassin geheel wordt voorzien als retentieopvang en het bassin gebouwd in fase I volledig wordt gebruikt voor hemelwateropslag voor de teelt. De compensatie blijft in beide gevallen gelijk.

De overige compensatie, zijnde 25% van de benodigde retentie, wordt opgevangen in open water. Deze waterberging kan niet plaats vinden direct op het perceel zelf. In overleg met het waterschap is toestemming het open water te vergraven op het lager gelegen peilgebied, en wel op een perceel aan de westzijde van Middenweg 4. In fase I zal hier 1.044 m³ water vergraven moeten worden. Rekening houdend met een toegestane peilstijging van 0,3 meter is dit 3.480 m². In fase twee wordt daarbij nog eens 952 m³ ofwel 3.173 m² open water aan toegevoegd. Dit open water wordt op de legger aangeduid als B-watergang, waarbij het onderhoud voor rekening is van de perceeleigenaar.

Het in eigendom zijnde perceel van Middenweg 4 en de percelen ten westen van Middenweg 4 (met uitzondering van de percelen langs de Neer Andelseweg) zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als Agrarisch. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor water en waterhoudkundige doeleinden. Compensatie van water kan op deze percelen worden gerealiseerd. De vorm van het open water wordt bij realisatie verder afgestemd met het waterschap en de gemeente.

Compensatie van verharding dient te worden gerealiseerd bij het daadwerkelijk realiseren van de verharding. Deze richtlijn heeft betrekking op het moment waarop de compensatie feitelijk moet worden gerealiseerd en niet op het moment waarop de compensatie planologisch moet worden geregeld. De feitelijke compensatie wordt aangevraagd door middel van een watervergunning en zal daarbij moeten voldoen aan de keur en de bijbehorende beleidsregels. Ook zal, indien aanwezig, bestaande overcompensatie kunnen worden ingezet.

Positief advies

De concept waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap. Zij hebben op 14 augustus 2018 een positief wateradvies gegeven, mits de genoemde opmerkingen worden verwerkt. Het wateradvies is weergegeven in Bijlage 8 Wateradvies, de opmerkingen zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Met de verwerking van de opmerkingen van het waterschap kan geconcludeerd worden dat er in het plan voldoende ruimte is om de noodzakelijk waterbergingscompensatie aan te leggen. Bij de vergunningsaanvraag wordt een definitieve keuze gemaakt hoe de compensatie in fase II wordt ingevuld.

4.4.4 Grondwater

Er zal separaat onderzoek verricht worden naar de mogelijkheid tot toepassen van een WKO op deze locatie.

4.5 Verkeer en parkeren

Een onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur te beoordelen. Om dit effect te duiden is er door een verkeerskundige een verkeerskundig rapport opgesteld (Bijlage 9 Verkeerskundig onderzoek).

De werktijden in de glastuinbouw zijn gedeeltelijk afhankelijk van het seizoen en de seizoensdrukte. De werktijden liggen regulier tussen 6:00 uur 's ochtends en 18:00 uur 's avonds. De vervoersbewegingen van personeel zullen zich concentreren aan het begin en aan het einde van de werkdag. Het vrachtvervoer zal over het algemeen verspreid over de dag plaatsvinden.

Qua vrachtwagenbewegingen zullen er gemiddeld 17 per dag (groot en klein, inclusief toelevering) het bedrijf aandoen. Op piekmomenten zullen dit er meer zijn (tot 30%), echter dat komt hoogstens een paar maal per jaar voor. De nadruk van vervoer ligt op de maandag tot en met vrijdag. In totaal worden 365 x 5/7 x 17 x 2 = ca. 8.864 vervoersbewegingen per vrachtwagen verwacht.

Qua personenvervoer en personeel wordt rekening gehouden met 150 fte, te verdelen over 50 fte vast en 100 fte flexibel. Op piekmomenten moet rekening gehouden worden met ca. 200 fte. Rekening houdend met het vervoer van personen is de volgende verwachting opgesteld:

  • 75% van de vaste werknemers per auto = 38 voertuigen
  • 50% flexibel met busjes (6p) = 13 voertuigen
  • 50% flexibel met auto (2p) = 38 voertuigen
  • Bezoekers = 10 voertuigen

In totaal aan personenvervoer wordt ingeschat op reguliere dagen 48 voertuigen en op piekdagen 99 voertuigen. Bij pieken zal met name het aantal busjes toenemen of meer personen per voertuig worden verplaatst. Gemiddeld worden per werkdag 63 personenvoertuigen 63 verwacht. Het aantal vervoersbewegingen is dan 126 stuks. De concentratie van deze vervoersbeweging ligt aan het begin en einde van de werkdag. Bezoek vindt gedurende de dag, verdeeld over de dag plaats.

Uit het verkeerskundig onderzoek komt naar voren dat de dat Middenweg de extra belasting gemakkelijk aan kan, uitgaande van een type 1 erftoegangsweg. De middenweg is voorzien van gemarkeerde doelgroepenstroken. Daarnaast zal een groot gedeelte van de vervoersbewegingen plaatsvinden op tijden met minimale aanwezigheid van zwakkere verkeersdeelnemers. Bij de inrichting van de weg is door de gemeente echter uitgegaan van een erfontsluitingsweg type 2, waarbij volgens de CROW een intensiteit bij hoort die ligt tussen 2.500 en 3.000 mvt per etmaal. Verkeerstellingen hebben uitgewezen dat de Middenweg op basis van die uitgangspunten qua intensiteit aan het maximum zit.

Het gebied is in beleid aangewezen als doorgroeigebied glastuinbouw. Bij deze bedrijvigheid is een hogere verkeersintensiteit te verwachten. Bestuurlijk is aangegeven dat de verkeersproblemen op de Middenweg niet op dit inititatief mogen worden afgewend.

De ontsluiting zal bij voorkeur plaatsvinden naar het westen, aangezien dit de kortste ontsluitingsroute is. Het vrachtverkeer gaat naar de provinciale weg, het heeft geen lokale bestemming. De bestemming van het personenvervoer is afhankelijk van de woonplaats van de werknemers. Maar een gering gedeelte zal woonachtig zijn in de kern van Andel.

In het gezamenlijk verkeers- en vervoerplan (GVVP) is opgenomen dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Parkeren dient altijd op eigen terrein plaats te vinden. In de notitie parkeren van de gemeente woudrichem zijn parkeernormen gesteld voor diverse activiteiten. De ontwikkeling is buiten de bebouwde kom van Woudrichem. In verband met het grote oppervlaktegebruik van glastuinbouw resulteren industrienormen gebaseerd op m² vaak een in veel te grote parkeerbehoefte. Voor glastuinbouw wordt veelal een norm van 4 parkeerplaatsen per ha gehanteerd.

Op het eigen terrein is plaats voor ongeveer ca. 147 parkeerplaatsen, gebaseerd op de huidige groeninvulling. Dit komt neer op 12 parkeerplaatsen per ha glas. In de eerste fase zijn dit 66 parkeerplaatsen en in de tweede fase 81 parkeerplaatsen. Uitgaande van 99 voertuigen (fase II) wordt er een factor 1,5 meer parkeerruimte gerealiseerd dan verwacht wordt nodig te zijn. Het aantal parkeerplaatsen is daarmee, ook indien er een onderschatting heeft plaatsgevonden, zeker toereikend.

De gerealiseerde parkeerruimte is daarmee 3x zo groot dan de veel toegepaste norm van 4 per ha. Daarmee is aangeven dat de ingeschatte vervoersbewegingen en parkeerdruk ruim is ingeschat.

4.6 Ecologie

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • 1. gebiedsbescherming;
  • 2. soortenbescherming.

Ad 1: Gebiedsbescherming

Binnen een straal van 3 km bevindt zich Natura 2000 gebied Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem, dat bestaat uit drie aparte deelgebieden. Het deelgebied Loevestein ligt rond het gelijknamige slot en bestaat uit graslanden en moeras in de uiterwaarden van de Waal en de Afgedamde Maas. Het deelgebied Pompveld omvat moeras, grienden, bosjes en vochtige graslanden. Het is een kleine polder met eigen watrerhuishouding. Ook de Kornsche Boezem is een kleine boezempolder, met veel grienden. Het Natura 2000 gebied heeft in zijn geheel een rijke visfauna.

Het plan heeft geen effect op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden, omdat het effect van de extra emissie zeer gering is (zie §4.3.6 en Bijlage 5 Vergunning Wnb).

Ad 2: Soortenbescherming

Bekeken is in hoeverre het ruimtelijke plan negatieve gevolgen heeft op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. In het kader van de dit plan is er een quickscan Flora & Fauna uitgevoerd (Bijlage 10 Ecologie). Uit het onderzoek blijkt dat in het gebied zijn geen belangrijke negatieve effecten voor beschermde soorten te verwachten zijn. Bij werkzaamheden zal rekening gehouden te worden met de tijdsplanning en de zorgplicht.

4.7 Archeologie

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is uitgewerkt in de Monumentenwet 1988 en in de wijziging hierop; de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Een deel van de Monumentenwet is per 1 juli 2016 opgegaan in de Erfgoedwet. Het overige deel zal ter zijner tijd opgaan in de Omgevingswet. Tot die tijd blijven die artikelen die niet zijn overgegaan naar de Erfgoedwet van kracht zoals ze in de Monumentenwet van 1988 zijn benoemd.

De Wamz vormde de implementatie van het Verdrag van Malta dat in 1992 door diverse Europese lidstaten is ondertekend. Hierin wordt gesteld dat het streven is archeologisch erfgoed in de bodem te beschermen en daarmee te behouden. Om dit te kunnen doen moet archeologisch erfgoed ingepast worden in de ruimtelijke ordening. Een ander uitgangspunt is dat indien behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is, de verstoorder onderzoek naar de archeologische waarden moet betalen.

In 2012 is de 'Erfgoedverordening gemeente Woudrichem 2012' vastgesteld. In deze verordening is weergegeven hoe de gemeente omgaat met het erfgoed, waaronder archeologie. Op de bijbehorende archeologische beleidskaart van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem is te zien dat op een gedeelte van het perceel een middelhoge archeologische verwachting tussen 0,5 en 1,5 meter onder maaiveld aanwezig is. Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is deze band opgenomen in een dubbelbestemming archeologie – Waarde 4.

Ter bescherming van het bodemarchief is er archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen verricht (Bijlage 11 Archeologie). De aangetroffen stroomgordel van Andel lijkt een geul te zijn die geen oevers heeft gevormd en is daarom beperkt van omvang. De geul zelf zal niet bewoonbaar zijn geweest. Ten tijde van het verlaten van de geul was in de omgeving een andere stroomgordel actief die breder is. Het lijkt daarom onwaarschijnlijk dat er archeologische vindplaatsen bij de stroomgordel van Andel aanwezig zijn.

De rapportage van het onderzoek is overtuigend genoeg om de middelhoge archeologische verwachting bij te stellen naar een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat er niet voorzien hoeft te worden in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' en dat er geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is binnen het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen.

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Conform de SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

Begripsbepalingen zijn omschrijvingen van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

bestemmingsomschrijving: De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

bouwregels: In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

afwijken van de bouwregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken.

specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.

afwijken van de gebruiksregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling: Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels: Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin.

Algemene afwijkingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene wijzigingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven

Algemene procedureregels: Deze bepaling geeft aan welke procedure bij afwijking gevolgd dient te worden.

Overige regels: Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht: Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel: Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

De voor dit plan aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik. Een gedeelte van de landschappelijke inpassing is geborgd in de bestemming Groen - Landschappelijke inpassing. Daarnaast is in de bestemming Water het vergraven van de watergang positief geborgd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. De van een beantwoording voorziene inspraakreacties zijn opgenomen in Bijlage 12 Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg.

Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overleginstanties voorgelegd. Het verslag hiervan is opgenomen in Bijlage 12 Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegeheid gesteld om zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. De van een beantwoording voorziene zienswijzen zijn opgenomen in Bijlage 13 Nota van beantwoording zienswijzen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuw ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten.

Er is een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Woudrichem en initatiefnemer is de realisatie van het inpassingsplan financieel, juridisch en feitelijk verzekerd. Duurzame instandhouding, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing vormen ook aspecten die in de anterieure overeenkomst worden vastgelegd.

Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Woudrichem komt maar voor rekening van initiatiefnemer.

Het bedrijf laat een gezonde groei zien op de huidige locatie. Het bedrijf draait al jaren een goed rendement, ook in jaren waarin de glastuinbouw als geheel een moeilijke periode heeft doorgemaakt. De onderneming heeft een stabiele groep afnemers en heeft een goede positie in de markt veroverd. Om de stabiele basis verder te kunnen uitbouwen en daarmee de afnemers nog beter te kunnen zien van een flexibel en divers product, is het noodzakelijk de productiefaciliteiten uit te breiden. De innovatieve plannen leiden tot een kostenbesparing en kwaliteitsverbetering en zodoende tot een beter economisch perspectief voor het bedrijf als geheel. Om aan de top van de markt te kunnen blijven is uitbreiding noodzakelijk. Bij concurrerende potplantenbedrijven met dezelfde marktfocus en -status zijn dezelfde ontwikkelingen waar te nemen.

Door genoemde overeenkomsten en het economische perspectief van het bedrijf is dit plan economisch uitvoerbaar.